OP WACHT IN AMSTERDAM

20 October 1944

No.3

FRONTNIEUWS

Westfront. Voorbereidingen, hevige locale gevechten en op ver­schil­lende pun­ten goede vooruitgang zooals in Zeeuwsch Vlaanderen, ondanks het slechte weer. Na de verovering van IJzendijke zijn de Canadeezen 1 KM opgerukt. enz.enz.

Maasfront. De geallieerden rukten 5 Km voorbij Venray op en zui­verden 100 vierk. Km terrein. Veulen en Overbroek bevrijd. enz. enz.

Aken. Om elk huis wordt gevochten. Alle wanhopige pogingen der Duitschers om van binnenuit het garnizoen te bevrijden zijn mis­lukt.

Vogezen. De Amerikanen staan 6 Km voor Metz.
Een stafofficier van Montgomery verklaarde, dat de geal­lieerden zeer groote voorraden aanvoeren voor het komende groote offensief en de Time meldt, dat de eigenlijke activiteit gezocht moet worden tusschen front en kust.
De Duitschers moeten alle nieuwe troepenconcentraties gebruiken om gaten in het front te stoppen.
Hitler heeft nu iets nieuws bedacht, n.l. de Volkssturm, een levée en masse van alle mannen van 16 tot 60 jaar, zoo noodig, zegt Himmler, "aan te vul­ len door vrouwen en meisjes." Himmler is opperbevelhebber van den Volkssturm; de officieren worden gerecruteerd uit S.S., S.A., N.S.S.K. en H.J. Hoofd­kwartier is Salzkammergut. Dit alles zijn voor ons gunstige symptomen.

Luchtfront. Hevige aanvallen op Bonn, vooral nu deze plaats distri­butiecen­trum is voor het front na het uitvallen van Keulen en Duisburg. Verder op Cassel, Keulen (w.o. een aanval met 22000 toestellen) en op sp.w, knooppunten en scheep­vaart­routen, ook in ons land, o.a. Deventer en Dordrecht.
enz.enz.

Het verre Oosten. Aanvallen op Luzon. Sedert Juni vernie­tigden de 3e en 5e Amerikaansche vloot meer dan 3000 Japansche vliegtuigen en 350 schepen, on­gerekend de kleinere booten. Amerikaansche verliezen 340 vliegtuigen. Bombardementen van Ceram en Boeroe en van Balikpapan.

Curaçoa. De Amerikaansche bewakingstroepen zijn teruggetrokken; de bescher­ming is thans alleen aan Nederlandsche troepen toevertrouwd.

-------

De Nederlandsche regering zegt tot ons volk:
"Weest eendrachtig en gedisciplineerd, ook wanneer de nood toe­neemt, opdat gij den Duitschers geen aanleiding geeft tot geweld­daden. Zij loeren erop.
Neemt niet meer dan Uw deel. En geeft van Uw overvloed, wanneer Uw naaste hongert."

Vergeet niet dat het humanisme een van onze cultuurgoederen is en dat de Nederlander bekend is om zijn barmhartigheid. Weest Neder­lander!

-------


-2-

DE DONKERE POORT

    Ten volle is thans voor het Nederlandsche volk het oogenblik gekomen, waarop het voor de donkere poort staat. Of, zoo men het beeld wil uitwer­ken: den drempel hebben wij overschreden en de eerste duisternis valt reeds om ons heen.
    In dergelijke oogenblikken gevoelt men den plicht, een woord tot ster­king te zeggen. Doch op hetzelfde oogenblik ook gevoelt men de volstrekte menschelijke onmacht, iets te zeggen dat in een we­rke­lijke verhouding staat tot de gebeur­tenissen zelf.
    Eén ding slechts is er, in ontzaglijkheid gelijk aan den Arma­geddon van het oogenblik: rotsvast vertrouwen op God. Dit ver­trou­wen onttrekt zich evenzeer aan onze menschelijke begren­zingen als de noodlotsstorm, die over ons land is losgebarsten.
    Er zijn er echter velen, voor wie dit vertrouwen in mindere of geringe mate tot realiteit kan worden. En misschien hebben zij het in deze oogen­blikken het moeilijkst. Welke zekerheid hebben zij nog; niet slechts zeker­heid voor zichzelf en omtrent eigen behoud; doch zekerheid omtrent naasten, omtrent het land en zijn volk, kortom zekerheid omtrent onze geheele samen­leving, waaruit wij gesproten waren.
    Geen! Het feit, dat wij weten te strijden voor een recht­vaar­dige zaak, bewijst bitter weinig. Er zijn andere volkeren met het gelijk aan hun kant ten onder gegaan. En wat door menschenhanden is en wordt gebouwd om land en volk zoo goed mogelijk te beschutten, is uiterst broos tegenover den storm die dreigt.

    En toch is er, zelfs voor hen die hun vertrouwen niet in God kunnen stellen, of voor zooveel ze dit vertrouwen gevoelen, het niet tot kernpunt hunner gedachten kunnen maken, één omstandigheid, groot genoeg om zelfs in deze duisternis herkenbaar te blijven.
    Historische parallellen zijn al even bedriegelijk als de weten­schap, voor een rechtvaardige zaak te strijden. Volkeren, ons nu nog slechts als streek­bewoners bekend, beheerschten eens gebieden, die voor hun voorstellings­ wereld de aarde zelf omvatten.
    Het feit dat ons volk door het Oordeel van een Tachtig­jarigen oorlog heenkwam, bewijst niets voor het heden. Doch er is iets anders.
    Het ontstaan van een volk wordt niet alleen maar gedicteerd door de plaatselijke strategische bodemgesteldheid, schedelafmetingen der inboor­lingen en de goedgunstigheid der nabuurlanden. Indien ons land het van die omstandigheden had moeten hebben, is er weinig reden om te gelooven dat het zich zoo zelfstandig had kunnen ontwikkelen.
    Voor de vorming van een "volk", met eigen kenmerken, en een eigen volks­leven, is bovenal noodig: de wil een volk te zijn; de on­macht in andere levensvormen op te gaan; de kracht tot een eigen persoonlijkheid.
    Het is de wensch van het lot geweest, dat in dezen kleinen moe­ras­drie­hoek der groote rivieren zulk een volk ontstond. Het proces der losmaking van zijn omgeving maakte dit volk dóór, lang, lang voor het in de groote krachtmeting van een geslachten langen oorlog het ijk der geschiedenis zou ontvangen. Het heeft zijn eigen persoonlijkheid ontwikkeld en bewaard, en zijn ondergang is slechts in twee gevallen denk­baar: òf het moet zijn individuele kenmerken verliezen, of het moet, geheel alleen en verlaten van alle helpers, overrompeld worden.
    Het tweede is, eens en voor al, niet waar. Het is de onver­getelijke ver­dienste onzer bondgenooten, dat zij het lot van Nederland al even scherp voor oogen hebben als het hoofddoel van dezen oorlog : de vernietiging van den vijand.
Van het eerste alleen zal het afhangen ! Eigen volkskenmerken bezitten is niet alleen maar: zich niet naar anderen kunnen schikken.
Eigen volkskenmerken hebben veronderstelt een zeer positieve, zeer crea­tieve houding in het wereldgebeuren. Wil Nederland niet on­der­gaan, dan dient het zijn karakter te bewaren. Dan dient het zuinig te zijn op zijn eigenschappen, doch vrijgevig in verkondigen.

-3-

    Alleen de zekerheid, in de voltrekking der eigen volks­ge­schie­denis nog een taak te hebben, kan een berusting schenken en een vertrouwen, evenredig aan de verschrikkingen van het oogenblik. En het is tot deze zekerheid, dat wij allen, mee- en tegenstanders, geloovigen en ongeloovigen oproepen.
Welke ook uw wereldbeschouwing is; welke ook uw religieuze overtuiging; welke ook uw plaats in de rangorde der maat­schappij! Indien ge Nederlander zijt, en u Nederlander voelt, en Nederlandsch denkt, ligt de weg, duister­der dan ooit, doch even zeker als ooit, voor U. Door de donkere poort. Maar ook deze moet tot het licht voeren.


S C H U L D E N B O E T E   (II)

                 De nationaal-socialistische geest
                 en de Duitsche zielsgesteldheid.

    In ons nummer van 18 Oct. plaatsten wij een artikel betreffende de positie van het Duitsche volk na dezen oorlog. De schrijver stelde daarin vast, dat het Duitsche volk tenminste in zooverre schuld heeft, dat het deze heerschers gekozen en geduld heeft, en dus nu de consequenties der door deze heerschers bevolen vernie­tigingen, verwoestingen en andere schaden moet dragen.
Gelijk aangekondigd, gaan wij thans dieper in op het vraagstuk: IS ER NU WEL ZOOVEEL VERSCHIL TUSSCHEN DE NAZI'S EN DE OVERIGE DUITSCHERS?


    Hiertoe publiceeren wij een interview met een Nederlander, die kort ge­leden van een langdurig verblijf in Duitschland teruggekeerd is, en voldoende verschillende bevolkingsklassen heeft leeren kennen. De vraag-en-antwoord­vorm vervangen wij gemakshalve door een gesloten relaas.

    Ik vrees, aldus onze zegsman, dat mijn antwoord velen niet welkom zal zijn. Ik heb den indruk, dat men eigenlijk maar hoopt, dat de Duitschers van den Nazi-geest niets moeten hebben. Dat zou inderdaad het wereldprobleem veel een­vou­diger maken. De "schuld" in technisch opzicht hebt u al vast­gesteld. Men zou de rekening kunnen presenteeren, en daarmee uit.
Zoo eenvoudig is het niet, want hoe onaangenaam het ook moge zijn, er is veel in het Duitsche karakter - ook van de werkelijk "goede" Duitscher, dat voor ons te veel aan den Nazi-geest doet denken. Wat is deze geest. Ik ben geen filosoof, en zeg het maar eenvoudig:
1e. onderdrukking van tegenstanders;
2e. opoffering van individuen voor een abstractie;
3e. het evangelie van den schrik;
4e. trouwbreuk.
Zou men den gewonen, goeden Duitscher vertellen, dat hij die eigenschap- pen in sterke mate bezit (een paar procent dragen wij wel allen in ons om!) dan zou hij hevig verontwaardigd zijn. En toch....
Ik moet vooropstellen, dat ik zelf, bij zakelijk zoowel als per­soon­lijk contact met Duitschers, ervaringen heb die gunstiger zijn dan mijn alge­meene verblijfsindruk is. Het is dus niet uit rancune, dat ik zoo spreek.
    Welnu, de gemiddelde Duitscher heeft op ontstellende wijze de neiging, iederen tegenstand "te breken", te onderdrukken. Ge ziet het bij zaken­lieden, die een moeilijkheid ontmoeten. Dan spannen zich de kaakspieren, een niet ongewone wreed­heids­reflex. Hij zal het den tegenstander wel "ver­salzen"; "so geht das nicht, da gibt's für mich kein Halt"; de competitie krijgt iets persoonlijk vijandigs. Het is vaak alleen maar in de lucht te voelen, nauwelijks te om­schrij­ven. Doch men gevoelt: deze man gevoelt, op dit oogenblik, een persoonlijke haat, een neiging tot slaan.
    De Duitscher is meer dan eenig volk dat ik ken geneigd tot senti­menteel en romantisch gevoelsleven. Hij denkt graag in collec­tivi­teiten, in ab­stracties, want die laten zich beter idealiseeren. Een mensch blijft een mensch, doch een abstractie laat zich vergod­de­lijken. De Duitscher veraf­goodt graag. Het offer, zoowel van anderen als van zichzelf, is hem lief.
Lijfelijk leed kent hij uit zijn jeugd. Kastijding van kleine, zeer kleine kinderen is schering en inslag. Gelieven doen elkaar dikwijls pijn, en het is soms moeilijk vast te stellen, wat zij prettiger vinden: pijn doen of pijn ondergaan. Gemakshalve noem ik het maar hysterie, en die hysterie past erg goed in het kraampje van het "offer". Bij voorkeur offert men

-4-

anderen, soms ook zichzelf. Alles is goed, als "de idee" maar gediend wordt. Duitschers zijn megalomanen, verzot op grootheid. Ook hun abstracties bla­zen ze buiten verhouding op, tot het god­de­lijke. Ook hun offers moeten buiten verhouding zijn.
    Met het evangelie van den schrik is het niet veel beter. Op ons, Wester­lingen, werkt de terreur zoo verstikkend, omdat we er de bedreiging van onze geestelijke ademha­ling, onzen geestelijken groei in zien. Dat komt voor veel Duitschers op de laatste plaats. Hij houdt van sprookjes, "sagen", van een nevelige gevoelswereld. Hij houdt doorgaans niet van onzeker­heid, naden­ken vindt hij niet zoo belangrijk als wéten wat hij doen moet. Hij houdt daarom van onbestreden autoriteiten.
    Er is bitter weinig geestelijke zelfstandigheid in den gemid­delden Duit­scher. Dat geldt natuurlijk niet voor een paar procent intel­lec­tueelen, maar wel voor de tramconducteurs en winkeliers, de zaken­lui en arbeiders. En die maken het volk.
    De Duitscher ondergaat den terreur, en houdt er niet van, nimmer. Ik zou zelfs durfen beweeren, dat hij er niet van houdt, ook al oefent hij hem zelf uit. Want hij is essentieel sentimenteel, ook als hij sadist is. Maar hij verafschuwt den terreur niet om de zelfde redenen als wij. Geestelijk zijn de meeste Duitschers nogal tot slaperigheid geneigd. Het stoort hen minder dan ons, dit niet-zelf-mogen-denken.
    Tenslotte de Duitsche Trouw. Het is een groot woord, te zeggen dat een volk trouweloos is. Er zijn veel volkeren, die nu en dan hun woord eens ge­broken hebben. Alleen.... de meeste nationaliteiten hebben althans privé nog wel een hooge dunk van trouw. Althans de Westerlingen. Soms heb ik den in­druk gehad, dat de Duitscher gemakkelijker dan anderen geneigd is, trouw­breuk, woordbreuk goed te praten. Hij is vlug klaar met een verklaring. Het typisch onverstandige, Wester­sche standpunt : "dit heb ik gezegd, ik blijf erbij", is hem vreemd. Men zegt, dat er veel volkeren zijn, die ons om die opvatting van eer uitlachen. Het kan zijn, maar we zijn nu eenmaal zoo. En ik heb sterk den indruk, dat de Duitschers dikwijls niet zoo zijn.

    Als ik het nog moest samenvatten, dan zou ik het zoo willen zeggen, de "goede Duitschers" verafschuwen de Nazi's. Maar ten eerste zijn de goede Duitschers erg bedorven door opvoe­ding en pers. En in de tweede plaats heb­ben zij, althans in aanleg, in hun karakter veel, dat hen een vruchtbaren voe­dings­bodem maakt voor een nieuwen Nazi-cultus, hoe die ook mag heeten, en van welken kant die komt."

NASCHRIFT.
    Wij hebben opzettelijk de voorkeur aan deze reisindrukken boven meer alge­meen theoretische meeningen gegeven, omdat deze indrukken actueeler zijn en wellicht juister dan eenig handboek den toestand van het oogenblik weerspie­gelen. Vergelijkt men deze opvattingen met wat Jerome K. Jerome in "Three men on the Bummel" opmerkt; met de vele stemmen na den wereldoorlog; dan is de vrees gerechtvaardigd, dat er in het Duitsche karakter een continuïteit zichtbaar is, die aan een spontaan en zelfstandig, onbeholpen groei in Wes­tersch-cultureelen zin doet wanhopen. Een dergelijke conclusie moet bepa­lend zijn voor het standpunt, dat men ten opzichte van Duitschland inneemt.
    In ons volgend nummer zullen wij de vraag bespreken:
    GENEZING VAN DEN "DUITSCHEN GEEST" EN WELKE PLAATS MOET DUITSCHLAND IN­TUSSCHEN WORDEN TOEGEKEND.

Op 17 October j.l. zond Radio Oranje een rede uit van Minister van Mook welke in New-York op grammaphoonplaten was opge­nomen. In deze rede maakt Zijne Excellentie zijn benoeming tot Luitenant-Gouverneur-Generaal bekend en deelt verder mede dat, aangezien de bevrijding van Indonesië geleidelijk zal plaats vinden, het civiel bestuur niet onmid­dellijk kan worden hersteld, maar voorloopig zal worden vervangen door militair gezag, hetwelk, echter zoo spoedig mogelijk plaats zal maken voor een voorloopig Bestuur, bestaande uit een Centraal Bestuurslichaam, voor 3/5 gevormd uit Indonesiërs.
    De oude wetgeving zal van kracht blijven tot verkiezingen kunnen plaats vinden.

---