Informatie.


 
RATIO OF ULTIMA RATIO



HOOFDSTUK II.



 Analogie tusschen oorlog en prostitutie.


      Tot heden bespraken wij de kenmerken van den oorlog en wezen op de in de moderne samenleving bestaande zeer groote behoefte om de opgestuwde agressiviteit op primitieve, rechtlijnige wijze massaal af te reageeren, dus op het bestaan en ontstaan der voorwaarden, welke vereischt zijn om een oorlog te kunnen ontketenen.
      Ook wezen wij op het verschijnsel, dat de moderne mensch eigenlijk vrijwel altijd "werkeloos" is, omdat hij geen werkelijk menschelijke arbeid verricht, uitgezonderd de enkelingen, vnl. de zuivere weten schapsmenschen, die hun levensvervulling in hun werk vinden. Voor verreweg de meesten onder ons is daarvan geen sprake; niet de menschen doen het werk, maar de machine; het scheppende element is weggevallen uit der menschen arbeid; men heeft geen vak meer, het werk is geen werkelijke taak.

69



      "Ik ben timmerman", zegt iemand, die deuren, welke kant en klaar, machinaal vervaardigd en gestandardiseerd op "het werk" worden afgeleverd, in elkaar zet voorzooverre dit dan nog noodig is.
      Natuurlijk kunnen wij niet terug en moeten wij niet terug, zooals de nationaal-socialisten zeggen te willen, ofschoon hun practijk aantoont, dat zij niet terug kunnen. Het is dwaas de machine te vernietigen, omdat op het oogenblik de verhouding tusschen mensch en machine niet deugt, of zelfs het gebruik ervan te beperken, zoo als vele regeeringen meenden te moeten doen ter bestrijding der werkeloosheid. Maar het zou voorbarig zijn reeds thans op deze kwestie nader in te gaan; vooralsnog willen wij ons met andere dingen bezig houden.

Zonder menschelijke arbeid, zonder schoonheid, zonder harmonie, is het moderne leven leeg geworden en arm, zoowel innerlijk als uiterlijk.
      Arm - te midden van een ontzagwekkende goederenstroom, hopeloos en hulpeloos tegenover een overstelpende werkelijkheid, welke men ondanks alles tracht te beheerschen, omdat dit wezenlijk is voor den mensch, welk wezenskenmerk hij ech-

70


ter vooralsnog op eenzijdige, natuurlijke wijze tracht te verwerkelijken,*) n.l. door machtsuitoefening.
      Alle machtswil spruit voort uit den vernietigingswil; deze primitieve drang is de basis, waarop heel de moderne samenleving is opgebouwd, want heel onze samenleving berust op macht.

      In den modernen mensch leeft de machtshonger, maar het is hem meestal slechts vergund aan den beker te nippen; zijn behoefte macht uit te oefenen kan hij laten gelden tegenover vrouwen, kinderen en economisch zwakkeren; de vrouw van den kantoorbediende kan zich breed maken tegenover haar "daghitje"; haar man kan den jongsten bediende commandeeren en eventueel afsnauwen; de kinderen kunnen leeren ontzag te hebben voor hun ouders door middel van straf en slaag, enz. enz.
      Maar met volle teugen te drinken uit den beker is slechts weinigen gegeven: de Rockefellers en Deterdings, de Hitlers en Mussolini's. Deze spelen het spel om de macht en erkend moet worden, dat dit spel

*) Zie hierover mijn brochure: "Macht en Vrijheid". Genootschap Cultuur, Amsterdam '35.

71


verleidelijk is; de mensch streeft er immers naar den goden gelijk te zijn. Niet voor niets daalt in alle groote godsdiensten een godenzoon uit den hemel op aarde, omdat hij alleen als mensch (omdat alleen de mensch) de menschheid kan verlossen; de goden moeten den mensch gelijk worden en in zooverre kan men zeggen, dat hij zich zelfs meer waant, dan zijn goden.
      Den goden gelijk zijn - macht hebben over menschen en dingen, over leven en dood. Voor de groote massa is dit niet weggelegd; zij wriemelt aan de voeten der grooten, ziet tot hen op in aanbidding of haat, de uitersten, waartusschen de geheele scala van bewondering, respect, afgunst enz. ligt.

      Maar allen, die slechts tippen aan den beker, zich zonnen in de glans van den machthebber; of hem haten met een doodelijken haat, zij allen zijn vervuld van het eene groote verlangen: persoonlijk meer macht te verwerven, al is het maar om den gehaten machthebber te vernietigen en zoo in en door de vernietiging - zoo noodig mede door zelfvernietiging - alles, alle bepaaldheid te boven en te buiten te gaan.
      Deze behoefte, alle bepaaldheid te boven en te buiten te gaan, leeft in ons allen,

72


omdat wij als bewustzijn alle perken te buiten gaan, want het bewustzijn is het onbepaalde en oneindige. De eenige wijze, waarop wij dit, ons wezen, werkelijk menschelijk kunnen laten gelden is in en door de Rede en in en door de Liefde.

Voor de Liefde is echter in onze samenleving weinig plaats, om van de Rede maar niet te spreken - wij hebben dit in het eerste hoofdstuk voldoende aangetoond. Zoodoende blijft den modernen mensch niet veel anders over, dan op liefdelooze, onredelijke, dus agressieve primitieve wijze alle bepaaldheid te buiten te gaan, anders gezegd: alle banden te doorbreken, en zoo te komen tot volslagen vrijheid, waarnaar ieder hunkert, omdat hij geen banden verdraagt.

      Dat hij desondanks om dictatoren roept en zich aan hen onderwerpt, geschiedt omdat hij hoopt op deze wijze de vrijheid (als massa-vrijheid, vrijheid voor de kudde) te verwerkelijken, maar bewijst tevens hoever hij van huis gedwaald is. Heel de historie bewijst hoe sterk de vrijheidsdrang leeft in den mensch en bovendien vloeit hij logisch voort uit 's menschen wezen; alleen de mensch is het met de Rede "begaafde" wezen, juister gezegd: de mensch is de levende

73

 

Rede, maar hij is zich niet werkelijk bewust, vermoedt het alleen maar, behalve de enkelen, die weten.
      Bovendien is de mensch de levende Liefde, welker belichaming is de Vrouw, terwijl de belichaming der Rede de Man is, beiden Vrouw en Man hier gesteld als principe der menschelijke werkelijkheid.

      In het voorgaande hebben wij er reeds op gewezen, dat het verschil tusschen man en vrouw slechts een quaestie is van verschil in accent, dat bij beiden in beginsel zoowel de Liefde als de Rede meedoen.
      Het meest omvattende "liefdegevoel" is het religieus besef, het besef van eenheid met het eeuwige, oneindige, het algemeene; het religieus besef, waardoor alle ware kunst gekenmerkt wordt, dat meedoet in elke werkelijke liefde - een verliefd mensch heeft in het begin neiging om vriendelijk te zijn tegen alles en iedereen - dat in en als godsdienst verengd wordt, zonder er geheel uit te verdwijnen, maar dat tevens kan voeren tot de religieuze extase, zooals bekend uit de oudheid en ook uit onzen tijd bij niet-Europeesche volkeren en rudimentair ook nog in Europa. Wat dit laatste betreft wijzen wij op de springprocessies en voor vroeger eeuwen

74

 

naar de geeselprocessies; in deze processies speelde uit den aard der zaak het masochisme een groote rol, wat echter niets verandert aan het feit, dat de ondergrond religieus was. Masochisme is niet anders dan de natuurlijke uiting van den drang tot zelfvernietiging, welke in elk mensch woont, echter in Europa sterk naar den achtergrond gedrongen is; in ons werelddeel streeft men naar levensverlenging, meer dan naar levensintensiteit; het gaat in de eerste plaats om de quantiteit, de qualiteit is bijzaak - zooals op alle gebieden.
      Desondanks is deze drang tot zelfvernietiging - waardoor men zichzelf als bepaaldheid opheft en dus opgaat in het onbepaalde: de eeuwigheid deelachtig wordt - nog steeds in den Europeeschen mensch aanwezig en verlangt bevredigd te worden.

      Omdat de geeselprocessie een extase was, was het een psychisch gebeuren, dat niet tot de spheer van het bewustzijn reikte, maar zich geheel in de spheer van het onbewuste afspeelde; hier doet echter niet slechts de erotiek, maar ook de agressie mede, welke zich echter, omdat het gebeuren zich buiten het bewustzijn om afspeelt, op onbewust-natuurlijke wijze moeten

75

 

uiten, resp. als sexueele daad en als vernietigingshandeling. De extase is niet anders dan een langs den weg van het natuurlijke doorbreken van alle banden.
      Daarnaast vinden wij wat betreft de religie, de tegengestelde wijze van beleving van de eenheid der werkelijkheid, van het eeuwig-oneindige, het algemeene n.l. in de innerlijke verstilling.
      Daartegenover is de extase een heftige, rumoerige uiterlijke beleving, welke zich a.h.w. aan den in extase verkeerende onbewust voltrekt, waarin hij zelf is opgeheven.

      In onze moderne wereld is weinig gelegenheid tot het beleven der werkelijke extase, behalve in de prostitutie. Nu moet men hierbij niet denken aan het armzalige figuurtje, dat ergens op een straathoek staat te wachten op den eersten den besten, die met haar mee wil gaan; zeer zeker behoort ook zij tot de wereld der prostitutie, maar zij is er slechts een versleten, kleurlooze uitlooper van.
      Er is ook nog een andere vorm van prostitutie, het oer-oude bedrijf, dat zelfs ter eere der goden werd uitgeoefend.
De prostitutie was en is het bolwerk der sexueele ongebondenheid, losbandigheid

76

 

en zedeloosheid, dat zich door alle beschaving heen gehandhaafd heeft.
      Zij is de volkomen geslaagde organisatie van de sexueele zedeloosheid en wel van de sexueele losbandigheid, zoowel 
quantifatief: veelheid van sexueele partners, als 
qualitatief:  veelvormigheid van de wijzen van bevrediging; bevrediging van allerlei, ook perverse sexueele behoeften.

      Het primitieve karakter der prostitutie blijkt uit alles, waardoor zij zich kenmerkt. Haar voornaamste kleuren zijn rood en blond. De primitieve volkeren schilderden zich met helle kleuren, vooral met rood, wat nog waarneembaar is bij de primitieven in Australië, terwijl bovendien vondsten uit het - zooals hij zegt - volkomen loyale wijze. "Uit onze woorden bleek de
achting van den sportsman". Zij beëindigden het gesprek met een "guten Abend" en
"au revoir!" steentijdperk vrouwenfiguren vertoonen met sterk overdreven geslachtsdeelen (incl. borsten) welke rood geschilderd werden.

      Dit accentueeren der geslachtsorganen door schilderen wordt later versterkt door versieren van de geslachtsorganen, vooral door heupversierselen. Deze versierselen, benevens het tatoueeren van de buik, komen nog voor bij prostituées, het beschilderen der geslachtsorganen even-

77

 

eens, zij het ook niet in Europa, behalve als uitzondering.
      De primitieve mensch deed dit algemeen, maar naarmate de mensch zich meer gaat kleeden, valt er minder te beschilderen; over blijven slechts gelaat en handen (nagels).
      Opmerkenswaardig is het fel rood verven van den mond, het symbool bij uitnemendheid voor het vrouwelijk geslachtsorgaan.

      Langzamerhand is dit onderstreepen van het sexueele in het dagelijksch leven meer verfijnd: geraffineerde kleeding, maquillage, parfums. (Wat deze laatsten betreft, gelieve men indachtig te zijn aan een bekende, zij het ook platte, uitdrukking voor goedkoope, doordringende parfums: hoerenluchtje!).
      Maar in de bordeelen gaat alles nog primitief toe, worden de vrouwen naakt aan de bezoekers vertoond ter keuze.


      Primitief beteekent, zooals gezegd: rechtlijnig, onmiddellijk, maar sluit allerminst geraffineerdheid uit.
      Primitief is ook blond, omdat dit "onschuldig" werkt en dus de tegenstelling vergroot en tevens infantiel, waardoor het

78

 

natuurlijke onderstreept wordt; dit alles blijft grootendeels onbewust.
     Dat ook de "nette" vrouwen van dergelijke middelen: blondeeren, opmaken, nagels en mond rood verven, gebruik maken vindt zijn oorzaak in het feit, dat de prostituées, zooals altijd, ook nu nog de mode aangeven.
      Aangezien het in de prostitutie alleen gaat om natuurlijke sexueele bevrediging, zonder dat er eenigszins sprake is van liefdegevoelens, is de geslachtsdaad of welke andere daad ook, verricht bij een prostituée agressief; zoodoende is de prostitutie zelf niet anders dan georganiseerd sadisme en masochisme, óók al wordt er eventueel geen sadistische of masochistische daad in engeren zin verricht.

      In de prostitutie zoekt en vindt de mensch bevrediging voor de behoefte zijn geslachtsdrift mateloos uit te razen, niet slechts in engeren zin - mogelijk komen de geslachtsorganen niet eens in werking - maar ook in het algemeen, doordat men zich weet op te zweepen tot een volkomen roes, extase - orgie. Vandaar dat de prostitutie gepaard gaat met allerlei nevenverschijnselen: het gebruik van narcotica, alcohol, de dans - alles middelen om de

79 

 

remmen, welke de mensch zichzelf heeft aangelegd, los te maken, teneinde de banden te kunnen doorbreken, zich te laten gaan. (Men denke hierbij aan: het zich moed drinken.)
      Dat de prostitutie de mode aangeeft, anders gezegd: dat haar kenmerken overgrijpen op de maatschappij, toont ons, dat de sexueele nood algemeen is, dat er een heftige drang is in den mensch om zich sexueel meer te laten gaan. Natuurlijk is de prostitutie - juist omdat zij is primitief, sadistisch, masochistisch, georganiseerde losbandigheid - niet de aangewezen weg voor den modernen mensch, wiens ontwikkeling zich in cultureele richting dient te bewegen en dus tot werkelijke vrijheid, ook op sexueel gebied, dient te komen en vrijheid is - weldoordacht - juist het tegendeel van losbandigheid, omdat de werkelijke vrijheid vrijwillige zelfbeheersching, de losbandigheid ontkenning van zelfbeheersching is.
      In het laatste hoofdstuk komen wij hierop terug.

      Terwijl de prostitutie de gelegenheid biedt om in de sexueel-agressieve extase, of - massaal - de orgie alle banden op natuurlijke wijze te doorbreken, biedt de

80

 

oorlog dezelfde mogelijkheid, omdat de oorlog bloedorgie is.
      De mystieke beteekenis van het bloed (als het levenssap) was door alle eeuwen heen en is ook heden ten dage nog uitermate groot. Men denke aan de menschen- en dierenoffers, bloedplenging, door bloed bezegelde vriendschappen, de (mystieke) nationaal-socialistische leer van bloed en bodem; uitspraken als: zijn bloed schreeuwt om wraak, vergoten bloed, de bodem is gedrenkt met het bloed der vaderen, helden enz.
      Zooals wij reeds opmerkten is bloed het levenssap; ook de primitiefste volkeren wisten, dat wanneer iemands bloed wegvloeide, zijn leven wegebde (behalve bij de vrouw wat betreft de maandelijksche bloedingen, waardoor de vrouw een mystiek en beangstigend wezen werd); andere doodsoorzaken - ziekte - begrepen zij niet, schreven deze dan ook meestal toe aan toovenarij of geesten. De moderne Europeaan weet beter, maar - ook in hem leeft, omdat en voorzooverre hij primitief is, de mystieke huivering om het bloed, sterker naarmate - zooals in onze huidige samenleving - het primitivisme een grooter rol speelt. Vandaar ook dat juist in onzen tijd met zijn (onbewust) primitief won-

81

 

dergeloof de bovenvermelde bloed- en- bodem-theorie inslaat, en het geloof aan de verlossing door het bloedoffer - welk geloof zijn meest gesublimeerden vorm vindt in den christelijken godsdienst: "dit is mijn bloed, hetwelk voor U vergoten wordt" - herleeft. Waar echter dit geloof primitief- agressief is, omdat het een uiting is van het weder oplevende primitivisme in den modernen mensch, is het liefdeloos en hierin vindt het "heidensche" element in het nationaal-socialisme zijn verklaring en tevens vloeit hieruit voort zijn vijandschap tegenover de kerk.

      Oorlog en prostitutie gaan zoowel wezenlijk als feitelijk hand in hand; wezenlijk omdat beide organisatie zijn van rechtlijnige, primitieve agressiviteit, omdat beide sado-masochistisch zijn; slechts de wijze, waarop zij zich uiten, verschilt.
       Prostitutie - geperverteerde liefde; oorlog - geperverteerde vriendschap; beiden n.l. wezenlijk sado-masochisme en daarom pervers; de prostitutie toch neemt den schijn aan iets met liefde te maken te hebben, wat toch zeer zeker niet het geval is; aangezien zij in wezen sado-masochisme en dus haat is. Maar de oorlog dan, zal men zeggen;

82

 

daarbij is toch geen sprake van vriendschap, zelfs niet van een schijn van vriendschap.
      Een vergissing! Men denke om te beginnen aan de militaire attachés, welke alle "bevriende" mogendheden elkaar toezenden.
     En verder zijn er de talrijke uitspraken en voorvallen uit den wereldoorlog en daarvoor.

       Generaal Crozier vertelt een gesprek, hetwelk hij voor den oorlog voerde met een Duitschen marine-officier, met wien hij samen reisde, in den loop van welk gesprek de Duitscher o.a. de volgende kenmerkende woorden sprak: "You and I will fight, my friend, but let it be a battle of gentlemen".
      A. Groeneveld vermeldt de volgende, eveneens zeer kenmerkende feiten: Toen kort voor den wereldoorlog een Engelsch eskader een bezoek had gebracht ter reede van Kiel en men na eenige dagen van feest en jolijt uit elkaar ging, seinde de Britsche eskadercommandant aan zijn gastheer en collega in Kiel: "Friends in the past and friends for ever".
      Denken wij in verband hiermede aan den verschrikkelijken - door Plivier in

83

 

"Des Keizers Koelies" zoo meesterlijk en historisch juist beschreven - zeeslag bij Jutland.
      Verder:
      Na de inneming van Luik - waarbij o.a. het fort Louçon met de geheele bezetting in de lucht vloog - zond de Belgische commandant der vesting aan den zegevierenden Duitschen generaal zijn visitekaartje met daarop geschreven: Hartelijke gelukwenschen met de overwinning. Dit visitekaartje bevindt zich in het oorlogsmuseum te Berlijn (mededeeling van A. Groeneveld op de Tweede Rondetafelconferentie der vredesorganisaties in Nederland).

      Laat men niet denken, dat deze daad iets met landverraad te maken heeft; de Belgische commandant geeft hiermede alleen blijk van de opvatting der militairen omtrent den oorlog: een sport; voor de hoogere officieren, de generaals achter het front - een spel. Den winnaar wordt evenals bij elk ander sportief gebeuren de hand gereikt door zijn tegenstander. De sportieve zijde der zaak gaat dus voor de militairen verre boven de "zaak des vaderlands" uit; hun sportbesef boven hun vaderlandsliefde, welke alleen dienstig is

84

 

voor de miliciens en in het algemeen voor de groote massa.

      Interessant in dit verband is ook nog een gebeurtenis, welke Jünger vertelt:
      Op een keer waren tengevolge van de stortregens de loopgraven dusdanig vermodderd en onbewoonbaar geworden, dat de mannen, Engelschen en Duitschers, aan weerszijden op de borstwering gingen zitten en spoedig een levendigen ruilhandel dreven. Plotseling valt van Engelsche zijde een schot, over welke unfaire daad Jünger zich onderhield met een Engelschen officier op
 - zooals hij zegt - volkomen loyale wijze. "Uit onze woorden bleek de achting van den sportsman". Zij beëindigden het gesprek met een "guten Abend" en
"au revoir!"
      En ten slotte nog een zin uit een op een gesneuvelden Amerikaan gevonden brief: "Oorlog is zeer interessant; nog interessanter dan tijgerjacht."

      Uit een en ander moge de bevestiging blijken van onze redeneering, dat oorlog en vriendschap - maar dan als perversiteit - samengaan, en tevens de nauwe verwantschap tusschen oorlog en prostitutie, welke beiden trouwens door alle eeu-

85

 

wen heen samengegaan zijn en ook in den laatsten oorlog hand in hand gingen.
      Zoo gaf Karel de Stoute meerdere ordonnanties om eenigszins de hinder te beperken, welke de massa's prostituées, die zijn leger vergezelden, hem veroorzaakten.
      De hertog van Alva beklaagt zich tijdens den veldtocht in Portugal in een brief aan Philips II over de moeilijkheden, welke hij ondervindt van het leger van prostitées, dat zijn krijgslieden vergezelde en waartegen geen maatregelen iets vermochten.
      Uit den oorlog van 1914-18 zijn de door alle legerleidingen ingestelde en gereglementeerde frontbordeelen overbekend, maar bovendien wemelde het achter het front van prostituées.

      Terecht merkt Crozier op, dat prostituées altijd den oorlogstrom volgen en dat oorlog altijd verdorvenheid brengt en venerische ziekten. Zoo vertelt hij van een kapitein, die een jong soldaat van 19 jaar bij een prostituée introduceert - met alle trieste gevolgen van dien. Men was er immers van overtuigd, dat alleen de man, die goed kon coiteeren, goed kon vechten.
Ook wijst hij op de toename van het alcoholmisbruik en brengt dit in verband met het prostitutie-element: drank prikkelt de

86

 

geslachtsorganen en maakt zorgeloos.
      Wij moeten hierbij wat de soldaten betreft in het oog houden, dat de voortdurende doodsdreiging, die boven hen hangt, het feit, dat hun leven zich afspeelt tegen een reusachtige coulisse des doods, in hen de honger doet ontwaken naar de meest intense beleving in den korten tijd, welke waarschijnlijk nog rest. Dit temeer, waar de soldaat leeft in modder en vuil, tusschen lijken en uitwerpselen, ellendiger dan de holenmensch, wiens hol tenminste bewoonbaar was. Een bed, hoe smerig ook, en een vrouw, hoe verliederlijkt of ziek ze wezen moge, zijn voor den frontkrijger toch altijd nog een paradijs vergeleken bij de realiteit.

      De wereldoorlog dompelde heel de wereld in een spheer van sado-masochistische losbandigheid, vandaar de toenmaals heerschende sexueele verwildering, welke niets met sexueele vrijheid, maar alles met sexueele losbandigheid te maken had, dus met prostitutie, maar welke tevens onvermijdelijk was.

      Een Engelsche vrouw, die in Frankrijk oorlogswerk verrichtte, zei tegen Crozier omtrent haar medewerksters dat deze

87

 

"war-mad and sex-mad" waren, bezeten door oorlog en sexualiteit. 
      Wij kunnen den oorlog noemen:
      De groote hoer, die (bijna) alle mannen verleidt.
      Vrijwel alle mannen begroeten den oorlog, zoodra hij uitbreekt; sommigen - en niet weinigen - verlangen er reeds van te voren naar (in het voorgaande wezen wij reeds op de werkeloozen, die in hun wanhoop den oorlog wenschen, hem als een verlossing beschouwen, maar niet alle werkeloozen en evenmin slechts deze verlangen ernaar).
      De vrouwen aanvaarden vrijwel alle den oorlog; men luistere slechts naar Duitschland, waar zij hardop zeggen, dat zij bereid zijn mannen en zonen te offeren voor het vaderland, en dit ondanks Latzko's ontzettende aanklacht, welke hij laat uitspreken door den geestelijk gebroken landstormofficier: "dat ze konden glimlachen en rozen werpen; dat ze haar mannen weggaven, haar kinderen weggaven, haar jongens, die ze duizend maal in bed gestopt, duizendmaal toegedekt, gestreeld, in zichzelve opgebouwd hebben....". Deze officier begrijpt niet, dat de vrouwen dit alles gedaan hebben en daarom kan hij het niet vergeven.

88

 

Inderdaad is dit alles tegen het wezen der vrouw, omdat zij krachtens haar wezen niet oorlogszuchtig is, zij - in wezen - het liefdevolle, het levens-opbouwende beginsel.
      Dat zij desondanks den oorlog aanvaardt, vindt zijn oorzaak in haar behoefte aan heldenvereering in verband met de ook in haar wonende sexueel-agressieve instincten, welke door de oorlogsvoorbereiding en de oorlogsspheer tot doorbraak komen. Dit wordt in de hand gewerkt door uitspraken als: de man trekt uit om huis en haard te verdedigen, vrouw en kinderen te beschermen. (In den oertijd beoefende de man oorlog en jacht, de vrouw het huiswerk, de oudste vorm van arbeidsverdeeling vlgs. Adam Smith.)
      Dat genoemde uitspraak in dezen tijd alleen maar een phrase is, volkomen zinledig, realiseert zij zich niet, ondanks het feit, dat zij alles vernomen heeft over bombardementsvliegtuigen met ontzaggelijk laadvermogen, snelheden van honderden kilometers per uur en een actieradius van duizenden kilometers.

      De oorlog is nu eenmaal voor de massa geen quaestie van rustig redeneeren, maar van primitief ageeren uit oerinstincten,

89

 

welke volgens de definitie van Prof. Jung zonder motiveering door de gegeven situatie geactiveerd worden.
      Maar bovendien is van belang het feit, dat de mannen weggaan; door dit weggaan toch eindigt principieel de feitelijke sexueele gebondenheid, terwijl de vrouw bovendien ontslagen wordt van haar heer (des huizes), haar vrijheid (betrekkelijk) herwint, en den man in den glorieschijn van de oorlogsheldenvereering op een afstand bewonderen kan zonder feitelijk last van hem te hebben. Gezien de sexueele nood, welke alom heerscht, is de spheer van losbandigheid, waarin het volk gedompeld wordt, een verlossing voor de verdrongen driften.

      Natuurlijk zijn er uitzonderingen, vrouwen, die geen verandering brengen in haar ]even, die naar niets anders verlangen, dan naar herstel van het vroegere gezinsverband; ongehuwde vrouwen, die niet vatbaar blijken voor de "warand sex-madness", waarover de Engelsche tegen Crozier sprak, tot welke zichzelf beheerschende vrouwen zijzelf behoorde. Maar de groote massa der vrouwen - en achtergebleven mannen - - zooals hij zegt - volkomen loyale wijze. "Uit onze woorden bleek de achting van den sportsman". Zij beëindigden het gesprek met een "guten Abend" en
"au revoir!" ondergaat niet slechts, maar geeft ook toe aan de "roep van het

90

 

bloed" in sexueel-agressieven zin, aan de verleiding der primitieve losbandigheid.

      Het is dan ook allerminst verbazingwekkend, dat tijdens de demobilisatie der geallieerde legers - toen dus het gevaar en de spanning definitief geweken waren en het einde der discipline voor de deur stond - een orgie van liederlijkheid heerschte in de Belgische hoofdstad. De Engelschen, Franschen, Belgen, Canadeezen, Australiërs enz. enz., mannen en vrouwen, zijn geenszins verdorvener of losbandiger of wat ook in het gewone leven, dan andere volkeren.
      Elk volk komt hiertoe, moet hiertoe komen, wanneer jarenlang de menschenmoord verheerlijkt wordt als 's levens hoogste doel.
      De maatschappelijke verhoudingen in het algemeen en de verhouding man-vrouw in het bijzonder zijn oorzaak, dat de vrouw zich nog niet werkelijk tegen den oorlog verzet.

      Ofschoon dus het vrouwelijk principe in strijd is met den oorlog, aanvaarden de meeste vrouwen hem wel, zoodra hij op het punt staat uit te breken, in het bijzonder aanvaarden zij de spheer van sexueele

91 

 

losbandigheid achter het front - uit den aard der zaak onbewust.


      Voor den man echter is de oorlog zelf de groote verleider, omdat hij de mogelijkheid biedt de meest primitieve instincten op volkomen barbaarsche wijze af te reageeren in de bloedorgie.
      Het gaat niet om vriend of vijand, maar om het moorden. Kenteekenend hiervoor is de uitspraak van een Engelschen soldaat: "Wie me neerschiet, doet er niet toe, als 't maar goed en vlug gebeurt."
      Herhaaldelijk kwam het voor, dat de eigen artillerie per ongeluk (ook wel opzettelijk, maar hierover later) in de eigen loopgraven schoot; men schold er over, maar kwalijk werd het niet genomen; dergelijke "kleinigheden" waren onvermijdelijk.

      In den grond der zaak interesseerde men zich niet voor elkaar; de kameraadschap kwam zelden uit boven het kudde-instinct, maar bovendien moest de soldaat vergeten, vooral vergeten, want wee degene, die zijn herinneringen aan "vroeger", aan huis, aan vrienden en magen niet kon kwijtraken; voorzeker ging hij onder. Charles Coste, infanterie-commandant b.d. noemt in zijn werk: "La Psychologie du

92

 

Combat" dit niet-kunnen-vergeten onder de oorzaken, waaruit psychische storingen voortvloeien; ook zelfmoord was vaak het gevolg ervan, de soldaat kon zich dan niet aanpassen en maakt er daarom maar liever een einde aan. (Aangezien de legerleiding de zelfmoord niet kon gebruiken onder de redenen, welke leiden tot het verdwijnen der mannen uit het legerverband, werden de zelfmoordenaars trouw opgegeven als: "gevallen op het veld van eer"). Volgens Coste ziet de soldaat, die niet kan vergeten, geen kans zich aan te passen aan het nieuwe collectieve leven, waarin hij is opgenomen en dat zou wortelen in het sociale gevoel van den soldaat.

      Met sociaal gevoel heeft de oorlog niets te maken; Coste verwart het met kuddeinstinct, wat geen verbazing behoeft te verwekken, wanneer men bedenkt, dat hij tot dezelfde richting behoort als Mac Dougall en met soortgelijke begrippen werkt als deze laatste o.a. met het begrip: groepsbewustzijn, een bewustzijn, dat de groep als zoodanig zou bezitten, los van het individueele bewustzijn der leden.
      Een dusdanig groepsbewustzijn, waaraan Mac Dougall zijn bekende werk "The Group Mind" gewijd heeft, is een onhoud-

93

 

baar begrip, omdat het bewustzijn juist het meest individueele is, wat denkbaar is. De groep als zoodanig handelt uit onbewusten drang, uit instincten, waarbij de imitatiedrang en het automatisme - dat door de dril ontzettend vergroot is - een zeer belangrijke rol spelen. Coste erkent dit trouwens zelf, wanneer hij zegt, dat het imiteeren oorzaak is van de ongehoorde collectieve offers. Ook wijst hij bij de paniek op de imitatiedrang, terwijl hij bovendien opmerkt, dat de soldaten bij een paniek vrijwel volkomen onbewust handelen. Terwijl hij op de eene plaats zegt: "De aan-val is dikwijls een vlucht naar voren", zegt hij kort daarna: "Altijd is het de sociale actie, die den aanvaller meesleept." Een vlucht als sociale handeling lijkt ons echter wel wat erg zonderling. En als hij vertelt, dat het simpele feit, dat een gedekte stelling betrokken wordt of een terugtrekkende beweging uitgevoerd, gevaar oplevert, dat andere groepen blindelings volgen of dat de terugtrekkende groep op de vlucht slaat en andere groepen meesleept, dan vraagt men zich verwonderd af, waarom in die gevallen dat hooggeprezen sociale bewustzijn niet functionneert.
En waar is het sociale bewustzijn bij het

94

 

door Coste besproken verschijnsel, dat vóór den slag ieder naar zijn plaats dringt om niet achter te blijven, een verschijnsel, hetwelk hij verklaart als: heldhaftigheid uit automatisme.

      Coste's werk is ouderwetsch en toont een ontstellend - en daarom hoogst gevaarlijk - gebrek aan inzicht in de psychologie van den soldaat, gevolg van zijn volkomen gebrek aan inzicht in de moderne diepte-psychologie.
      Slechts eenmaal noemt hij den grondlegger hiervan: Freud, echter om hem te bestrijden, n.l. als hij spreekt over het verschijnsel, dat soldaten, die door een mijnontploffing of iets dergelijks tijdelijk levend begraven worden, dikwijls door pathologische angst gekweld werden, wat vlgs. Coste door Freud niet te verklaren is, omdat hierbij niets sexueels te pas komt.
Een dusdanige naiviteit bij iemand, die in 1929 een psychologisch werk publiceert, werkt eenigszins verbijsterend. Blijkbaar heeft Coste nimmer gehoord van geboorteangst en -trauma.

      Maar genoeg hiervan. Laten wij thans terug keeren tot de door ons vermelde noodzaak voor den soldaat om te vergeten,

95

 

zoowel alles van vroeger, als de gebeurtenissen, en "kameraden" in den oorlog.
     "Al was ook 80 pCt. gevallen", zegt Jünger, "de rest zat 's avonds vroolijk bij den beker; zoo was van oudsher oorlogsgebruik."
      Of een lafaard sneuvelde, interesseerde niemand; alleen als een heel dappere viel, werd hij betreurd, zij het ook meestal niet langer dan vijf minuten.
De "kameraadschap" was niet veel anders dan kuddeinstinct, al had ze uiterlijk een anderen schijn; ook de kameraadschap welke Remarque beschrijft in zijn "Der Weg Zurück" vloeit hieruit voort, het verschil met de situatie aan het front in dit opzicht was, dat de oorlogsbereidheid omgeslagen was in oorlogsmoeheid. De kudde dromde huiswaars!
      Wat Remarque niet begrijpt en hem terneer drukt - het verdwijnen van de frontkameraadschap - is vanzelfsprekend, wanneer men slechts inziet, dat de soldaten den oorlog te weinig bewust beleefden, dat zij niet uit bewuste vriendschap, maar uit instinct zich verbonden voelden.
      Het geheele oorlogsbedrijf wordt beheerscht door de sexueel-agressieve oerinstincten, door het onbewuste, het primitieve. Daardoor alleen ook wordt de orgas

96

 

tische spheer bereikt, welke over het slagveld hangt.

      Welke intensiteit het orgasme bereiken kan, willen wij nader aantoonen door enkele citaten, om te beginnen van Coste, die in zijn boek het verhaal weergeeft van Péricard, bekend om zijn: "Debout les morts!"
      Péricard's verhaal luidt als volgt:
      "Het was onmogelijk een stap te doen zonder op een lijk te trappen. Plotseling geef ik mijzelf rekenschap van de précaire positie, waarin ik verkeer. Mijn geëxalteerdheid laat mij in den steek. Ik ben bang en werp mij achter een stapel zakken; de soldaat Bonnot blijft alleen, tegen hoevelen? Ik beheersch mij weer. Zijn voorbeeld maakt mij beschaamd. Enkele kameraden voegen zich bij ons. De dag loopt ten einde. Zoo kunnen wij niet blijven. Rechts is nog steeds niemand. Ik bemerk een loopgraaf over een lengte van 30 meter, onderbroken door een geweldige schervenvanger. Als ik eens ging kijken, wat daar aan de hand is? Ik aarzel. Dan zet ik mij er over heen en neem een besluit. - De loopgraaf ligt vol lijken van Fransche soldaten. Overal bloed. Eerst schrijd ik voorzichtig voorwaarts, weinig op mijn

97

 

gemak. Ik alleen met al die dooden. Langzamerhand krijg ik meer moed. Ik waag het naar de lichamen te kijken en het schijnt mij toe, dat ze mij aanzien. Vanaf onze loopraaf achter mij kijken mannen mij aan met van schrik opengesperde oogen, waarin ik lees: "Hij gaat zich laten dooden". Vanuit hun loopgraaf verdubbelen de Boches hun pogingen... zij naderen snel. Ik keer mij naar de uitgestrekte lijken: dus zal hun offer tevergeefs gebracht zijn; zullen zij tevergeefs gevallen zijn? En de Boches zullen terugkomen en ons onze dooden ontstelen? Een heilige razernij maakte zich van mij meester. Ik herinner mij weinig van mijn gebaren en mijn opgewonden woorden. Ik weet alleen, dat ik ongeveer 't volgende geroepen heb: "Hé daar, overeind! Wat liggen jullie daar op den grond! Sta op en ga mee tegen die zwijnen daarginds. Sta op, dooden!"
  - Aanval van krankzinnigheid? Neen, want de dooden antwoordden me. Zij zeiden: wij volgen je. En terwijl zij zich verhieven op mijn roep, versmolten hun zielen met de mijne tot een witgloeiende massa, een breede stroom van trillend metaal. Niets was in staat mij te verbazen of tegen te houden. Ik bezat het geloof, dat bergen verzet en de geëxalteerdheid van den toove

98

 

naar, die door zijn wil het wonder laat geschieden.
  -  Mijn stem, die gedurende de laatste dagen heesch en versleten was door het voortdurend bevelen, was weer normaal helder en sterk. Ik vreesde niets, voelde mij de meester van mijn lot". Péricard noemt dit een "ontzaggelijke levensintensiteit".

  -  "Ik ondervond", zoo vervolgt hij, iets dergelijks als na een vurig beleden communie. Ik begreep, dat ik uren beleefd had, die ik nooit meer zou beleven ....... waarin ik het mysterie beleefde, vertoefde in de onzichtbare wereld van helden en goden". Hij verklaart tenslotte nadrukkelijk, dat hij overigens heelemaal geen held is.

      Uit de verschillende gewaarwordingen, welke Péricard mededeelt, blijkt afdoende, dat er geen sprake was van bewust handelen, noch van werkelijk denken:
      de dooden staan op: hij gevoelt zich de groote toovenaar en meester van zijn lot; hij beleeft het mysterie - alles is extatisch. Het zien van de dooden, waartusschen hij alleen rondloopt, de angst zelf doodgeschoten te worden ("Hij gaat zich laten dooden!"), het naderend vuur der Duitschers - 
     de geheele situatie, waarin hij verkeert
  -  alleen tusschen massa's lijken onder

99

 

steeds grooter doodsbedreiging - is oorzaak, dat hij uit de werkelijkheid vlucht in de extase, uit het bewustzijn in het onbewuste.
      De argumenten, welke hij aanvoert, verdienen nader beschouwd te worden.
     Hij noemt: het offer, dat tevergeefs gebracht zou zijn en het feit, dat de Duitschers zouden komen en den Franschen hun dooden zouden ontstelen.

      Wat het eerste betreft, is het mogelijk, dat onbewust in hem het besef leefde van de zinneloosheid van al deze offers, welk besef zich hier "concretiseert"; maar belangrijker is het uit zijn woorden blijkende inzicht, dat ook hij geofferd moet worden, dat ook aan hem het bloedoffer voltrokken zal worden. Om hieraan te ontkomen grijpt hij naar het almachtige middel der toovenarij; hij zal door zijn wil het wonder laten geschieden, hij is almachtig, roept de dooden tot leven terug, is onkwetsbaar, beheerscht leven en dood.

      Wat het tweede argument betreft - het stelen der dooden - doet eveneens zijn primitivisme mede, n.l. de volstrekte noodzaak van het ritueel begraven der eigen dooden, de heiligheid der dooden en hun

100

 

te duchten toorn, wanneer hieraan iets ontbreekt.
      De angst doet hem in het onbewuste vluchten, weg uit de werkelijkheid, die hem ondragelijk wordt.
      De situatie zelf was in geenendeele uitzonderlijk: loopgraven, gevuld met lijken (voltreffer), allerwege bloed, het telkens veroveren en weer ontruimen van loopgraven met achterlaten der dooden - waarom niemand zich veel bekommerde - het was alles schering en inslag.

      De generaals wedijverden dikwijls in het houden van raids, waarbij ontstellend veel mannen werden opgeofferd en waarbij vaak op denzelfden dag stukken loopgraaf meermalen van "eigenaar" verwisselden.
Philip Gibbs vertelt van een ouden generaal, die zich er op beroemde, dat zijn corps het record hield op het gebied van raids, en die door zijn soldaten "onze oude moordenaar" genoemd werd.

      Niet de objectieve situatie, maar de subjectieve reactie erop, de physieke uitputting en daarmede gepaard gaande psychische inzinking, de angst, waartegen hij tevergeefs tracht zich te verzetten, dit alles, veroorzaakt de extase, waarover hij
schrijft.

101

 

Péricard was geen held, het oorlogsbe-drijf lag hem niet, zooals Jünger, wiens mededeelingen ook, zij het in mindere mate, het religieus-extatische karakter vertoonen, hetwelk Péricard's toestand kenmerkt. Maar Jünger aanvaardde den oorlog niet slechts, hij was hem een vreugde, "hoogste uiting van manlijk beleven".

     Ter verduidelijking volgen hier enkele uitspraken van hem:
     de aanvaldrift - een mengsel van gevoelens te voorschijn geroepen door bloeddorst, woede en dronkenschap.
  -  Ik kookte van razende woede; de overmachtige wensch om te dooden gaf mij vleugels. De woede perste bittere tranen uit mijn oogen.
  -  De ontzaggelijke vernietigingswil, die over het slagveld hing, verdichtte zich in onze hersenen en dompelde ons denken in een roode mist.
  -  Wij riepen elkaar snikkend en stamelend afgebroken zinnen toe en een objectief toeschouwer zou misschien gemeend hebben, dat wij door een overmatig geluk waren bezield.
      (Zoo nu en dan stonden ze zich dood te lachen).
  -  In zulke oogenblikken wordt het hart

102

 

van den mensch met een diepe daemonische vreugde (!) vervuld.
      (Groeneveld noemt het militairisme een "internationale daemonie").
  -  Uit een onbedwingbare behoefte om te schieten.
(Hij ontdekt, dat zijn munitie op is, dat hij dus vele lieden moet hebben neergeschoten, maar hij herinnert zich niets ervan.)
  -  De aanvaller staat in den ban van geweldige oerdriften. Alleen het vergieten van bloed doet de nevel optrekken.

      Zooals het sexueele orgasme de zinnenroes verdrijft, zoo hier het agressieve orgasme, hetwelk culmineert in het bloedvergieten. Zeer typeerend hiervoor is het feit, dat Jünger na het bestormen van een machinegeweernest.....naar zijn amandelen voelt; van jongsaf was hij altijd bang geweest voor zijn keel en vóór den aanval had hij een lichte verkoudheid bespeurd: hij was zeer gelukkig te constateeren, dat zijn amandelen niet gezwollen en zijn verkoudheid over was.
      Het bloedvergieten is het bevrijdende moment, brengt den mensch weer tot zichzelf. Jünger vertelt, dat hij met verstarde opmerkzaamheid stond te kijken naar het

103

 

neerschieten van honderden Engelschen, die zich overgegeven hadden, welke aanblik hem een gevoel van ontspanning geeft.

      De graad van razernij, welke de soldaat in het gevecht bereikt, moge ook blijken uit een mededeeling van Philip Gibbs, aan wien een Fransch soldaat vertelde, dat hij bij een gevecht in de zaal van een kasteel zijn tanden in den nek van een Duitser sloeg. En verder uit het feit, dat een Duitsche soldaat vóór den aanval op de kling van zijn dolk stond te bijten.
      Zoo zouden wij kunnen doorgaan.
Tot slot nog een voorval, hetwelk Jünger vermeldt van zichzelf tijdens een aanval. Plotseling riep hij zijn soldaten toe: "Nu trekt luitenant Jünger zijn jas uit." Hij gaat zich dus uitkleeden.

      Wij wezen er op, dat de bloedorgie evenals de sexueele orgie het doorbreken van alle banden beteekent; het zich uitkleeden wijst in deze richting, maar toont tevens het sexueele element, dat bij den aanval mede een rol speelt en wel in den vorm van (infantiel) exhibitionisme - het zich naakt vertoonen.       Nu heeft de uniform zelf reeds een exhibitionistische beteekenis voor den man,

104

 

omdat de uniform het sexueel-agressieve onderstreept, immers den man als mannetjes-dier accentueert. Het geuniformeerd zijn is dus een geperverteerde vorm van exhibitionisme.
      Jünger valt blijkbaar in het gevecht terug op een primitiever (infantieler) vorm van exhibitionisme: hij gaat zich uitkleeden.
      Wat Jünger ondervindt is geen uitzondering, al zal de intensiteit, waarmede dit alles onbewust beleefd werd, individueel verschillend zijn; al zal de wijze waarop de soldaat de bloedorgie ondergaat, verschillen naar gelang van zijn psychische gesteldheid. Het uitzonderlijke aan Jünger is niet, dat hij dit alles zoo beleefde, maar dat hij den moed had dit neer te schrijven.
      De oorzaak van zijn openhartigheid moet gezocht worden in het feit, dat hij den oorlog bewust zeer positief aanvaardt en zoodoende alle oorlogsgruwelen bewust nuchter accepteert, als inhaerent aan den oorlog, welke is "de hoogste uiting van het manlijk mensch-zijn", omdat vlgs. hem het instinct meer is dan alle ethiek.

      Deze opvatting is ook wezenlijk voor het nationaal-socialisme en fascisme en is allerminst specifiek voor Jünger. Jünger

105

 

geeft zelf toe, dat hij angst gekend heeft, somtijds moedeloos was, naar vrede en huis verlangde; hij geeft allerminst een eenzijdig beeld van zijn frontleven, stelt het allerminst voor als eenzijdig extatisch, integendeel.
     Geheel anders Remarque, die den oorlog tenslotte niet kan aanvaarden en na het beeindigen ervan gebroken blijkt te zijn, evenals generaal Crozier en zoovele andere onder de oud-front-strijders.
     Maar niet deze beheerschen het huidige oogenblik. De overweldigende meerderheid zal - zoo noodig - weer ten oorlog gaan (uitspraken van oud-frontsoldaten in dezen zin zijn er in overvloed); en zij die den oorlog niet hebben meegemaakt zullen hem - vrijwel allen - aanvaarden, niet wetende wat zij doen, maar onbewust verlangend naar de groote extase, het ledigen van den levensbeker tot den bodem; in het bijzonder de moderne jeugd, jeugd zonder toekomst en de moderne galeislaven, de arbeiders aan den loopenden band.

      Oorlog - dat beteekent het doorbreken van de monotone, grauwe sleur van alledag, dat beteekent de matelooze instinctieve uitleving van alle driften aan en achter de fronten.

106

 


Oorlog - dat beteekent geld verdienen en geld beteekent luxe, beteekent alles wat men anders, en thans meer dan ooit, missen moet. Daarom gaat het "achterland" onafgebroken voort telkens weer op te hitsen tot verlenging van den krijg, want dit beteekent verlenging van de weelde en de losbandigheid.
  - De arbeiders in de munitiefabrieken en de werkende vrouwen die veel verdienden, werden het niet moe, zegt Philip Gibbs, steeds opnieuw te verkondigen: "Wij handelen volkomen juist".
      En hetzelfde verkondigden de schoolmeesters en de generaals, zegt hij, terwijl Crozier erbij voegt: en de christelijke kerk, welke de bijbel gebruikte voor de propaganda van de haat en de bloeddorst systematisch aankweekte.
      (Om op dit punt misverstand te vermijden, diene, dat Crozier geen atheïst is, noch anti-godsdienstig of iets dergelijks.)

      Is het verwonderlijk, na alles wat wij besproken hebben, dat alle waarnemers van het front zeggen, dat de soldaat een soort "vergeetmachine" wordt, wat niet anders beteekent, dan dat hij in hoofdzaak onbewust leeft, ook al omdat hij uit de werkelijkheid vlucht uit angst voor die werkelijk-

107

 

heid, welke zich in de tusschenpoozen tusschen de gevechten aan hem opdringt.
    Na het gevecht is de spanning gebroken, komt de inzinking, waarin zich de grauwe werkelijkheid aan zijn bewustzijn tracht op te dringen, en waartegen hij zich moet verzetten, wil hij het front blijven verdragen. Deze inzinkingen kenden zij allen, ook, zooals reeds opgemerkt, figuren als Jünger.
       De middelen waren drank en vrouwen, en dit gepaard met de afstomping door het uitputtende frontleven, maakte het hem gemakkelijk te vergeten.
      En als zij met verlof waren, vervielen de mannen tot elk soort kwaad om maar te blijven vergeten, om niet tot werkelijk bewustzijn te komen, tot klaar besef omtrent de werkelijkheid. De roes moest voortduren.
      Dit spreekt vanzelf, omdat de oorlog niet bewust gevoerd kan worden door de soldaten. Alleen uit hun instincten, dus onbewust, zijn zij in staat het moordwerk te verrichten. Men moet niet vergeten, dat wanneer de oorlog eenmaal begonnen is, zijn werkelijkheid zich aan hen voordoet in al haar grauwroode verschrikking. Het is gemakkelijker het volk bereid te maken tot den oorlog, dan de soldaten telkens opnieuw op te jagen tot het gevecht, van

108

 

daar ook de zeer barbaarsche middelen, welke gebruikt werden om de bloeddorst der mannen aan het front te prikkelen.

      Over de middelen, waardoor de oorlogsbereidheid op het beslissende moment tot kookpunt gebracht wordt en die, waardoor in den oorlog de mannen telkens weer tot den aanval geprikkeld worden, spreken wij in het volgende hoofdstuk.

      Thans rest ons nog een en ander te zeggen van de moderne militaire leiders, zooals deze zich in den oorlog van 1914-1918 aan ons voordoen.
      Er ligt een onoverbrugbare kloof tusschen de mannen aan het front en de hoofdkwartieren. (Voor de goede orde zij hier opgemerkt, dat generaal Crozier brigade-commandant was aan het front). De hoofdkwartieren betitelt Philip Gibbs als: "Cities of Beautiful Nonsense", waar tennis gespeeld werd en gedineerd met muziek, waar gedanst werd in restaurants met vrouwelijke bediening, zachte bedden waren en mooie vrouwen en waar men maar één hartstocht koesterde: ridderorden verwerven, al was het alleen maar door het ontvangen van buitenlandsche diplomaten en staatshoofden. Deze leiders hadden niets gemeen met de groote militairen als

109 

 

Alexander de Groote, Hannibal, Caesar, Napoleon, die door hun mannen werden verafgood.
      In den wereldoorlog wisten de soldaten dikwijls niet eens wie hen commandeerde.

      De moderne oorlog is een technische aangelegenheid, zooiets als een reusachtige fabriek, waarin menschen verwerkt worden en waarvan de commandeerende generaals de directeuren zijn.
Coste protesteert tegen deze opvatting en wijst op de sociale beteekenis van den oorlog. Maar ook een fabriek heeft sociale beteekenis; ook daar speelt het sociale element een rol, wat niet wegneemt, dat voor de directie het eigenbelang doorslaggevend is en niet het sociale belang.
      Voor de militaire leiders was de oorlog, zooals reeds gezegd, een spel, maar - zegt Crozier - een gemeener spel, dan in het algemeen bekend is. De leiders spelen het spel zonder eenige belangstelling in den soldaat, die alleen maar materiaal is, wiens leven niet telt.

      Dit zeggen niet slechts menschen als Gibbs en Crozier, niet slechts die frontofficieren, die den oorlog verfoeiden, zooals een Engelsch officier, die op alle fronten

110

 

gevochten had en wiens opinie over het Hoofdkwartier aldus luidt:
      "De meening van een hoogeren officier was altijd juist. Tegenspraak was uitgesloten. Er viel niets te critiseeren. Zijn onwetendheid was wijsheid."
      Deze opvatting verkondigt ook..... Jünger:
      "Wij zijn best materiaal. Materiaal, dat is de juiste uitdrukking. Zooiets als kolen, die men onder den gloeienden oorlogsketel slingert, opdat het werk aan den gang blijft. "De troep wordt in het vuur tot slakken verbrand" luidt een elegante formule der krijgskunst."
      "Men kan het hen (d.w.z. het hoofdkwartier) niet kwalijk nemen. Zij weten van de ziel van den frontsoldaat even weinig, als de rijke van de armoede."

      Over de domheid en eigengerechtigheid van de hoofdkwartieren zijn allen het eens. De Engelsche generaal Haig liet massaslachtingen onder zijn soldaten aanrichten door hen voortdurend te laten stormloopen tegen de Duitsche stellingen in de periode, waarin de Duitsche artillerie tegenover die der geallieerden sterk in de meerderheid was.
      En iets dergelijks deed de Kronprinz

111

 

voor Verdun, waar de keurtroepen van het Duitsche leger hun graf vonden.
      Zij begrepen er niets van, van den oorlog. Het was hun zaakje, zegt Gibbs: het volk thuis had er niets mee te maken en terwijl men daar hunkerde naar nieuws van de fronten, gaf het Engelsche hoofdkwartier order er voor te zorgen, dat de oorlogscorrespondenten hun tijd verknoeiden, slechts met de grootste moeite is het dezen laatsten gelukt zich te doen gelden.

      Zooals gezegd, interesseerden de generaals zich alleen voor hun reputatie en decoraties, en voor "overwinningen" door 100 M. terrein te doen veroveren; daarvoor moesten de soldaten in het vuur, desnoods gedwongen door de eigen artillerie, die hen uit de loopgraaf bombardeerde. Het moest, ook als het niet kon.

      Wie den oorlog wil leeren begrijpen, moet zich niet wenden tot de heeren stafofficieren, niet hun verslagen lezen, want zij kennen den oorlog niet.

      Alvorens dit hoofdstuk te besluiten, willen wij één staaltje mededeelen, dat Gibbs vertelt om het volslagen gebrek aan inzicht in de psyche van den frontsoldaat te de-

112

 

monstreeren van de zijde van de heeren van den staf:
      Een soldaat keert terug uit de vuurlinie en wordt gelegerd in de plaats, waar het hoofdkwartier gevestigd was. Hij bedrinkt zich, wordt in dezen toestand ontzind verliefd op een willekeurige vrouw, die hij ontmoet en die hij met geweld wil veroveren. Zij beklaagt zich bij den generalen staf. Krijgsraad. Doodvonnis!

      De officieren van den staf behoefden geen vrouwen te molesteeren; zij kregen ze kant en klaar, opgemaakt en geparfumeerd in hun hotelkamers geleverd. En zij konden rustig hun pretjes genieten, want de hoofdkwartieren werden niet gebombardeerd, uitvloeisel van de in het vorige besproken "vriendschapsbanden". ---