Informatie.

RATIO OF ULTIMA RATIO



HOOFDSTUK III.


De propagandamiddelen.


      In het voorgaande hebben wij reeds opgemerkt, dat militairisme subjectief niet anders is dan potentieele oorlogsbereidheid, onafhankeljk van den omvang der bewapening.
      De oorlogsbereidheid kunnen wij onderscheiden in een actieve en een passieve.
      Passief oorlogsbereid is de groote massa, in dien zin dat zij moet worden opgezweept; in tegenstelling tot de kleine groep der actief bereiden: de militairisten (type Jünger), de politieke en de militaire leiders. Oorlogsbereidheid niet te vereenzelvigen met bereidheid in het vuur te gaan; deze laatste kunnen wij met Coste beter de gevechtsmentaliteit noemen, al zijn wij het niet met hem eens, dat er een principieel verschil is tusschen beiden.
      "Oorlogsmentaliteit" beteekent de opperheerschappij der sexueel agressieve instincten en het vervallen van de sociale organisatie tot het peil der kudde. Deze laatste opmerking is slechts schijnbaar in strijd met het feit, dat tijdens den oorlog de overheid allerwege "massregelnd" optreedt. Dit verschijnsel brengt Coste die nu eenmaal krachtens de richting, welke hij aanhangt,

115
 

zich tot de oppervlakte bepaalt tot de opvatting, dat de essentieele karaktertrekken der oorlogsmentaliteit zijn: grootere socialisatie van het milieu en grootere bereidheid (gevoeligheid) voor socialisatie.
      Zeer zeker worden er meer "socialisatiemaatregelen" toegepast, maar slechts gedurende den oorlog; zij zijn uitsluitend tijdelijk bedoeld, zijn oorlogsmaatregelen en hebben met socialisatie niets te maken.
      In tijden van oorlog manipuleert de overheid het volk als kudde, kan dat doen, zoolang de oorlogsbereidheid voortbestaat; daarna niet meer. Alles hangt af van het doen voortduren van de heerschappij der sexueel-agressieve oerinstincten; daarom denkt de overheid er niet aan in oorlogstijd de losbandigheid in te dammen, want dit zou beteekenen, dat zij de oorlogsvoorwaarde bij uitnemendheid zou wegnemen, de basis waarop heel het oorlogsgebeuren berust.

      Evenmin als militairisme afhankelijk is van den omvang van leger en vloot, is het identiek met voorliefde voor uiterlijk gedoe. Het Duitsche volk b.v. speelt erg graag soldaatje, is gek op discipline, gevolg van het feit, dat het Duitsche volk infantieler is dan de Westersche volkeren, wat op zijn beurt weer het gevolg is van het achterblijven van

116

 

het Duitsche volk in de ontwikkelingsgeschiedenis van Europa.
      Dit cultureel achterblijven was oorzaak, dat Frederik de Groote door de het Deutschtum verheerlijkende nationaal-socialisten zoozeer gehuldigd o! ironie der historie een grenzelooze minachting had voor zijn eigen volk. Als vorst voelde hij zich verantwoordelijk voor het lot en de toekomst van Pruisen en daarop grondde hij zijn politiek; maar overigens interesseerde het hem niets hoeveel Duitsch grondgebied Frankrijk veroverde, mits het de Pruisische grenzen niet te dicht naderde.
      Evenals zijn vader deed, zoo ook drilde Frederik zijn achterlijke volk en nog steeds is dril het Duitsche "opvoedingsmiddel" bij uitnemendheid, waarmede dan tevens gezegd is, dat het Duitsche volk heelemaal niet werd, noch wordt opgevoed, en dus infantiel bleef, omdat men de menschen niet op eigen beenen leerde staan.
      Soldaatje spelen, paradepas en al dat fraais meer behoort geheel in deze infantiele spheer, maar daaruit kan men nog niet besluiten tot den graad van militairisme.
      Dan toch zouden de Franschen de Fransche soldaat is slordig veel minder militairistisch zijn en dit is allerminst het geval.

117

 

      Wel echter zijn er verschillen. De Fransche soldaat blijft in den grond der zaak "citoyen", is een burger in uniform. Voor den Duitscher echter is het spelletje -  evenals voor kindereen echt - hij verliest onmiddellijk zijn persoonlijkheid en wordt terstond geheel kuddedier, wat bij den Franschman in veel mindere mate het geval is. Het "Kadavergehorsam" is dan ook typisch Duitsch en bewijst niet anders dan het mateloos overheerschen van het kudde-instinct in het Duitsche militairisme en tevens hoe het mogelijk was, dat het Duitsche leger zoolang heeft volgehouden, ondanks slechte verpleging, approviandeering, gebrek aan munitie aan het eind van den oorlog. En hetzelfde geldt voor het geheele Duitsche volk, uitgemergeld tenslotte, maar gehoorzaam de zwijgende duldende kudde.

      Misschien is de wanhopige positie van het Duitsche leger - en het desondanks volhouden - aan het eind van den oorlog door niemand beter beschreven dan door Bernhard Kellermann in zijn boek: "Der 9te November". Op pag. 416 en volgende (42 bis 51. Auflage) lezen wij:
      "Een kuil. En uit deze kuil kijkt een lijk met ontbloote tanden. Het lijk wendt het

118

 

hoofd langzaam om en kijkt rond. Stof zweeft rond en belemmert het uitzicht. De wimpers van het lijk zitten vol stof en ook zijn roodwitte haren zijn gepoederd; de witte lippen hebben het stof tot een brij gewreven. Het lijk ademt stootsgewijze en stoot daarbij het hoofd in de lucht. De uniform is vuil, het lijk heeft zoojuist gebraakt.
      Vijftig passen naar voren, in het stof, ligt een vliegtuig. Het was het laatste dat kwam, het wierp levensmiddelen af, maar keerde niet meer terug...... Tien passen naar rechts hurkt een groep lijken om een machinegeweer, en zoodra het lijk in de kuil de hand opheft en de tanden laat flikkeren, schiet de groep. Schaduwen wankelen in den zandstorm. Schaduwen komen, naderen, verdwijnen. Maar waarom gaat het lijk in de kuil niet naar het machinegeweer? Dat is het juist. Het kan niet. Door een balk zitten de beenen vastgeklemd.
      En zoodoende kan het slechts zijn armen opheffen, de tanden laten flikkeren en schreeuwen - maar men hoort niets.
Tanks kruipen in den zandstorm. Ginds die hoogte, zwarte rook. Door den zandstorm is te zien hoe menschenlijken in de lucht vliegen - en kapitein Falk ziet duidelijk de stormhelmen, Duitsche stormhelmen, rondvliegen. Ginds in den nevel - spook

119

 

gestalten met opgeheven handen, verweg, klein. En de Duitsche batterijen, zij, die altijd bereid waren, waar zijn ze? Niets, niets, nauwelijks somtijds een inslaande granaat aan de overzijde; geheel buiten gevecht gesteld, gegast.
      Schaduwen in den zandstorm, in den dwalm. En weer schreeuwt hij en flikkeren zijn tanden. Ofschoon hij in vierentwintig uur niet gegeten heeft, moet hij weer braken.
      De platte chineezen-hoeden verdwijnen, verzinken. Twintig kilometer achter de vuurlinie rijdt een zwaar stuk spoorweggeschut uit het woud, bediend door goedgemutste, zweetende Canadeezen in hemdsmouwen. De lange loop rijst omhoog, wordt afgevuurd. De bediening rent achteruit, de handen tegen de ooren gedrukt.
      De granaat was onderweg. Die granaat was het.....
      Een tank raast door den zandstorm, dwars over den kuil. Platte helmen. Amerikanen. Ze hebben de geweren omgehangen en stappen door den zandstorm. Hen hindert niets, ze hebben geen haast.
     Voor de platte helmen uit loopt een jonge Amerikaansche officier. Een Duitscher, Martin geheeten. Men heeft hem verteld. dat de Duitsche soldaten den kinderen de handen afsnijden. Hij heeft het in de kran

120

 

ten gelezen(!), hij heeft er zelfs afbeeldingen van gezien (!!) met eigen oogen. En nu is hij gekomen om deze kinderenschenners van den aardbodem te verdelgen."
      De Nederlander houdt heelemaal niet van soldaatje spelen, ofschoon deze kinderlijke liefhebberij de laatste jaren onder invloed van allerlei propaganda ietwat grooter wordt.
      Maar ondanks het ontbreken van deze liefhebberij, ontbreekt hier allerminst militairisme; men zie slechts naar het koloniale rijk van Nederland, dat zeer zeker niet door naastenliefde is opgebouwd. Laat men echter t.a.v. het militairisme van het Nederlandsche volk geen argument putten uit het feit, dat de pacifistische beweging ten onzent veel zwakker is, dan in Engeland, dat toch ook een reusachtig koloniaal rijk heeft opgebouwd en evenmin met zachtzinnige middelen (Kitchener!).
      De oorzaak van dit krachtsverschil is gelegen in de versplintering der pacifistische beweging in ons land uit hoofde van den volksaard. De Engelschman is verdraagzaam (niet te verwarren met goedmoedig), tengevolge van de "rassenvermenging" (beter is te zeggen volkeren misschien zelfs stamvermenging), door welke vermenging de

121

 

verschillende volkeren elkaar beter gaan begrijpen, terwijl zij bovendien, door het door elkaar wonen, gedwongen zijn elkaar te verdragen, wil er zooiets als een samenleving mogelijk zijn. Hierbij komt - wat Engeland betreft - ook nog het feit, dat het een eiland is.
      De Nederlander daarentegen is veel minder verdraagzaam, vandaar het ontstellende sectarisme op alle gebied, zelfs op dat der vredesbeweging.
      Nog een zeer bijzonder gevolg van de verdraagzaamheid der Engelschen is, dat de democratie er zoo vroeg opkwam, waarbij de adel - in lijnrechte tegenstelling met die van Frankrijk en Duitschland - een beslissende rol gespeeld heeft. Voor wie de Engelsche geschiedenis kent, anders dan als aaneenrijging van oorlogen en koningen, is het dan ook duidelijk, dat en waarom het klakkeloos overnemen van het Engelsche democratische regeeringsstelsel door de andere landen, op een mislukking moest uitloopen.
      Men kan niet zoo maar een regeeringsstelsel copieeren zonder rekening te houden met het volkskarakter en de historie van het betreffende volk, waarmede niet gezegd is, dat twee verschillende volkeren niet het

122

 

zelfde doel kunnen nastreven; slechts de wijze waarop zal verschillend moeten zijn.
      Terwijl men dit op het gebied van het regeeringsstelsel niet schijnt te hebben ingezien, blijkt het, dat de oorlogspropaganda wel degelijk met deze verschillen rekening houdt.
      Weliswaar gebruiken zij dezelfde soort middelen, maar de vorm, welke zij kiezen, is verschillend.

      De voornaamste propagandamiddelen zijn: de leugen en de phrase. Werden deze bijv. in Engeland aangewend op de wijze, welke in 't nationaal-socialistische Duitschland wordt gevolgd, dan zouden zij een averechts resultaat hebben. Het ontzinde schelden, wat in Duitschland noodig is om de in Kadavergehorsam verstarde massa's in beweging te brengen, stuit den Engelschman tegen de borst. De Engelsche jeugd ging in 1914 in den oorlog "om de democratie te verdedigen" en om "de kleine naties te beschermen". Dat sloeg in in Engeland, was in overeenstemming met het Engelsche volkskarakter. Natuurlijk was het een leugen, evengoed als Hitler's vereenzelviging van Jodendom en bolsjewisme en zijn telkens terugkeerende suggestie, dat het Jodendom vanuit Moskou en steunende op het

123

 

roode leger de wereld bedreigt en dat het beoogt het "Arische ras" (een zinledig begrip) uit te roeien.
Maar het is uitgesloten het Duitsche volk warm te krijgen voor de democratie of voor de bescherming der kleine naties; de Duitscher is niet democratisch en voelt er veel meer voor om kleine naties te onderwerpen, dan om ze te beschermen.
      Het conflict tusschen Bakounine en Marx moet zeker niet in de laatste plaats worden toegeschreven aan het feit, dat Marx als Duitscher zich den staat, ook den revolutionnairen, niet anders kon denken, dan van boven af dictatoriaal geregeerd. De straffe partijdiscipline in de Communistische partijen is niet anders dan Kadavergehorsam.  

      Wat de phrasen betreft valt het meest op, dat de militaire propaganda slechts een zeer klein aantal gebruikt, wat zijn oorzaak vindt in het feit, dat zij er slechts weinig ter beschikking heeft.
      Ondanks deze armoede aan "argumenten" bereikt zij echter steeds haar doel om de simpele reden, dat ze niet meer argumenten noodig heeft. Zij speculeert op bepaalde primitieve instincten, welke uit hunnen aard uiterst weinig gedifferentieerd zijn, weshalve ook weinig differentiatie van

124

 

"argumenten" vereischt is. (Er is natuurlijk geen sprake van werkelijke argumenten, de beïnvloeding komt niet boven de phraseologie uit.)
      Bekende phrasen zijn:
      het vaderland is in gevaar;
      de eer van de vlag;
      de onschendbaarheid der grenzen;
      onze heiligee rechten worden met voeten getreden;
      de met bloed geheiligde vaderlandsche bodem.
      Waarom zegt men dat aldoor?
      De woorden: ons, wij, vaderland doen bepaalde jeugdherinneringen en daarmede primitieve instincten in 's menschen ziel trillen en wel aan het ouderlijk huis met zijn gevoel van veiligheid binnen het gezinsverband, de gezinseenheid; hiermede samenhangend de primaire incestueuse jeugdverlangens t.a.v. de moeder.

      De propaganda wekt dus de suggestie: de eenheid (onderbewust: de gezinseenheid), het vaderland, onderbewust: het ouderlijk huis), onze veiligheid (onderbewust: moeder, symbool voor volstrekte veiligheid) wordt aangerand.

      Maar hierdoor ontwaakt tevens weer in den man het Oedipus-complex, de infantiele,

125

 

primaire, bloedschennige liefde tot de moeder en de daarmede gepaard gaande doodswensch tegen den vader; doodswensch sinds jaren begraven in "het diepste der ziel", want niet in overeenstemming met het bewuste, sindsdien verworven, inzicht in de menschelijke verhoudingen, maar die zich nu keert tegen den het vaderland (moeder) bedreigenden vijand (vader).
      De sexueel-agressieve factor is hier wel zeer evident, zooals trouwens bij alle krijgsinstincten.
      Wanneer men zegt: "onze heiligste rechten" resonneert in de ziel: "mijn heiligste gevoelens" (de primaire liefde voor de moeder, waarop het kind "recht" meent te hebben).
      "De eer van de vlag" - symbool voor het vaderland = gezin, moeder.
      "De heiligheid der grenzen" - brengt het oeroude grensfetischisme tot ontwaken, welk fetischisme zijn ontstaan te danken heeft aan de heiligheid van den grond, omdat daarin de voorvaderen - wier geesten vereerd werden - begraven waren. Zoodoende werd ook de grens heilig - grensgoden - en daardoor later de muren der stad. In de klassieke oudheid waren de stadsmuren heilig, onschendbaar; vandaar dat vlgs. de legende Remus door

126

 

Romulus gedood moest worden; niet omdat hij door over de muur te stappen Romulus bespot zou hebben, maar omdat hij daardoor de grensgoden der stad (waarbinnen oorspronkelijk alleen de tempels stonden) had beleedigd; wie de grensgoden of überhaupt een godheid beleedigde, moest sterven.
      Dit alles hangt samen met den eeredienst der voorvaderen; het verband tusschen dit primitieve geloof en de "heiligheid van den met het bloed der voorouders gedrenkten bodem" springt hierbij wel zeer duidelijk in het oog.
      Fetischisme, totemisme, animisme - de geheele primitieve mensch komt in beweging; een razende primaire dynamiek ontwikkelt zich - de sexueel-agressieve orgie vangt aan.

      Geheel in overeenstemming met de voormelde phraseologie is de defensieve vermomming, waarachter het militairisme zich verschuilt. "Wij" worden aangevallen en moeten ons verdedigen. Hierdoor is tevens het geweten van den modernen mensch, die - omdat en voorzooverre hij niet meer zuiver primitief is - den oorlog als roof-, plunderof sneltocht niet meer kan aanvaarden, gerustgesteld.

127

 

      In oorlogstijd wenscht het geweten gerustgesteld te worden, maar is bereid elk argument te aanvaardern, mits dit niet al te duidelijk in strijd is met de werkelijkheid. Het moet een schijn van waarheid bezitten.
      Deze schijn van waarheid ontbrak aan de beweringen der Italiaansche regeering, dat Italië bedreigd werd door het imperialisme van Abessynië, van welk imperialisme nog nooit iemand gehoord had, terwijl bovendien Italië en Abessynië ver van elkaar liggen.
Anders werd het toen tot de economische sancties werd besloten. "Italië is een belegerde vesting!" "Wij worden aangevallen." Toen zwol het enthousiasme in een koortsig tempo.

      Waarom scheldt Hitler dan toch zoo op de Joden? zal men vragen, en welken psychischen invloed kan dat hebben?
      Door het stellen van een "volksvreemd" en "volksvijandig" element binnen het eigen volk - waaraan de raseenheid gesuggereerd wordt - vergroot hij de behoefte tot aaneensluiting. Bovendien wordt de vijand op deze manier reeds binnen de grenzen gebracht, waardoor de indruk van het onmiddellijk dreigend gevaar vergroot wordt.

128

 

      Door het te vereenzelvigen met het bolsjewisme plaatst hij den vijand als militaire macht tevens buiten de grenzen; en dat hij het bolsjewisme kiest heeft - afgezien van de economische ideologie van het bolsjewisme - het onberekenbare voordeel, dat het wordt voorgesteld als bedreiger en ondermijner van gezin, moraal, orde en tucht, al die dingen, die den Duitscher zoo dierbaar zijn, diep in hem verankerd liggen. Een nadeel voor de Duitsche militairistische propaganda is slechts, dat Rusland en Duitschland geen gemeenschappelijke grenzen hebben.

      Door de moderne techniek is het den militairisten mogelijk de oorlogsbereidheid op grootscheepschen schaal te stimuleeren. Door middel van pers, radio en film wordt de massa voortdurend geprikkeld, het nationalisme onafgebroken aangewakkerd.
      Niet voor niets bouwt men steeds sterker zenders allerwege, en worden alle "nationale" gebeurtenissen per radio uitgezonden, terwijl bovendien door lezingen, regeeringsverklaringen enz. het volk voortdurend bewerkt wordt.
      Nog belangrijker dan de radio moet de film geacht worden, het middel bij uitstek om sexualiteit en agressiviteit te prikkelen.

129

 

Hoeveel mannen van elken leeftijd plegen niet "overspel" met filmdiva's als Greta Garbo en Marlene Dietrich, wier spel niet anders is dan gesublimeerde prostitutie. En dat prostitutie en oorlog nauw verwant zijn, hebben wij voldoende aangetoond.
      Wat de oorlogsbereidheid betreft - ook in dit opzicht is de film een bij uitstek geschikt middel. Om te beginnen de oorlogsfilms en verder de anti-oorlogsfilms, die precies dezelfde uitwerking hebben. Onbewust groeit bij het aanschouwen dezer allesoverweldigende geweldpleging het verlangen dit ook te beleven. (Velen zullen er zijn, die dit ontkennen, maar laten zij eens eerlijk met zichzelf te werk gaan en nagaan wat hen het meeste trof in deze films en zich dan afvragen, waarom dat hen zoo trof.)
      Verder zijn er de journaals met hun tallooze militaire gebeurtenissen en parades - deze laatsten: de groote leugen omtrent de oorlogswerkelijkheid.

      Ook Jünger erkent dit. Men hoore:
"Hoe geheel anders heeft men zich dit van te voren gedacht. Een boschrand met jong groen, een met bloemen bezaaide weide, geweren, die door de lentelucht knallen. De dood als een fladderend heen-en-weer tusschen twee rijen schutters van twintig

130

 

jaar. Donker bloed op groene halmen, bajonetten in het morgenlicht, trompetten en vaandels, een vroolijke, fonkelende dans."

      Het is alles geheel anders; geen wapperende vaandels, geen glans en schittering en vroolijke kleuren, maar modder, grauwheid, holen, waarin men hokt tusschen levenden en dooden, lijkenlucht ("Offensief-parfum"!), voortdurend overgeleverd aan het moordend geweld van de oorlogstechniek, met een vaag vermoeden meestal, dat aan de overzijde ook menschen liggen en niet slechts staalbrakende machines.
      Hierop wijzen de propagandisten uit den aard der zaak niet, hun taak is het "nationaal bewustzijn" te prikkelen; de middelen daartoe bespraken wij reeds. De intensiteit, waarmede deze worden toegepast, neemt toe naarmate de oorlog nadert; dan verscherpt men de phrasen en de leugens om hiermede gedurende den geheelen oorlog door te gaan. Dan is alles wat "wij" doen goed, alles wat de anderen doen gemeen en slecht; er wordt haat en niets dan haat gekweekt; de bloeddorst moet worden opgewekt - gruwelverhalen, vervalschte foto's, leugenberichten enz.

      Gunstig voor het verhoogen der oorlogsstemming werkt ook het militaire vertoon,

131

 

en hiervan niet in de laatste plaats de militaire muziek: trommels, pijpers, liederen, alles infantiel, wat geheel overeenstemt met de primitieve spheer van den oorlog, maar tevens sterk, zeer sterk prikkelt.
      De trom - somber, van een uiterst simpel rhythme, cadenceerend de simpele rhythmiek van het regelmatig stappen, herinneringen wekkend (in het onderbewustzijn) aan de rhythmische schommeling in moeders schoot; bovendien in harmonie met de simpele rhythmiek van de coitus; wekster tevens van oerherinneringen uit het grauwe verleden, dat nog leeft in de Afrikaansche wouden, waar de trom opzweept tot razende dansextase. Met haar vlakke, sombere stem roept de trom de mannen, drilt ze tot een automatisme, dat sexueel agressieve oerinstincten wekt, doet ze gaan in noodlotzwangere cadence, voorwaarts om weg te vagen alles wat weerstaat.

      De praktijk is zoo niet; het moderne slagveld kent geen trommen; de regelmatige marsch eindigt aan het front om te veranderen in een kruipend en sluipend her- en derwaarts bewegen. Maar "thuis" vervult de trom haar eigenlijke functie nog steeds, evenals voor eeuwen, evenals nog steeds in het oerwoud. De primitieve mensch in ons

132

 

volgt de trom; ook als ze zoo maar op straat voorbijkomt in volle vredestijd aan het hoofd van een muziekcorps. De simpele cadence roept.

      Van zeer groot belang is ook de discipline en de dril, waaraan men de mannen onderwerpt; hierdoor wordt de imitatiedrang versterkt en het automatisme, terwijl bovendien - en dit is het belangrijkste - de soldaat zijn verantwoordelijkheidsbesef verliest mèt zijn persoonlijkheidsbesef. Hij wordt gedrild tot een ding, een werktuig, dat klakkeloos gehoorzaamt, moet gehoorzamen aan de leiders, waardoor een vlotte technische werking van het oorlogsapparaat verzekerd is en tevens - zooals gezegd - dat de man er zonder eenig verantwoordelijkheidsbesef op los moordt.

      Radio, film, fanfares, geschetter van phrasen en leugens - ze mogen voldoende zijn voor het achterland, aan het front schieten deze middelen tekort, al is de leugenpropaganda van onschatbare beteekenis gebleken voor de ondermijning van de geest van het Duitsche leger in 1918.
      De geallieerden lieten uit vliegmachines pamphletten werpen, waarin den Duitschen soldaat werd medegedeeld, dat men niet

133

 

tegen hem streed, maar alleen tegen de autocratische Duitsche regeering (door de val van het Tzarisme werd deze leugen vergemakkelijkt); dat de soldaten maar moesten ophouden met vechten, den keizer moesten wegjagen en alle andere vorsten, en een democratische regeeringsvorm instellen, dan waren de geallieerden direct goede vrienden met het Duitsche volk en zou dit geen haar gekrenkt worden.
      Voortdurend werd hem gesuggereerd, dat de geallieerden veel meer troepen en geld hadden en nooit zouden eindigen zoolang Duitschland weerstand bood; hij las van geweldige overwinningen der geallieerden - goeddeels verzonnen - en, hoe de Duitsche regeering hem en zijn landgenooten thuis bedroog.
      Het Duitsche Hoofdkwartier loofde premies uit voor het inleveren van deze circulaires, die behalve uit vliegmachines ook met granaten in de loopgraven geworpen werden; het hielp niet; ze werden gelezen aan het front en in het achterland en ze maakten Duitschland nog moedeloozer en wanhopiger dan het al was.

      Men zou verwachten, dat de Duitsche staf soortgelijke middelen gebruikte; merkwaardig genoeg is zulks niet geschied en

134

 

zeer terecht noemt Goebbels dit een onvergeeflijke tekortkoming.
      Gebrek aan voedsel, kleeding, munitie, mannen; voortdurend ontmoedigd - er was slechts weinig voor noodig om het Duitsche leger te doen omkeeren, temeer toen ook nog de bolsjewistische propaganda den oorlogsgeest ondermijnde.

      Tegen dit alles hielpen de aan het front gebruikelijke middelen niet meer, welke middelen wij thans nader zullen bespreken. De voornaamste zijn:
angst, haat tegen de eigen legerleiding (opzettelijk door deze gekweekt), folteringen, drank, vrouwen, gevangenen, trophaeën, bloed - alles noodig om de bloeddorst op een bepaald niveau te houden.

      Angst. Deze is alom tegenwoordig aan de fronten, de bombardementen, scherpschutters, overal loerende mitrailleurs zijn oorzaak, dat de soldaat aan het front in een voortdurende angst leeft; ook Jünger geeft de angst volmondig toe.
Wanneer een dagenlang zwaar vuur de loopgraven teisterde met een dusdanig geweld, dat "niemand meer bij zijn verstand was, ieder bezeten was door het gevoel van het onontkoombare, het noodlottige - dan

135

 

is de soldaat ten slotte een wereld op zichzelf, volgezogen met de ontzettende stemming, welke op het landschap drukt". En dan schemert duister in hem het verlangen, het allesbeheerschende verlangen uit deze afwachtende situatie, waarin hij slechts passief is, verlost te worden; eindelijk tot achviteit te komen, de vuur- en staalbrakende monsters aan de overzijde tot zwijgen te brengen; liever te sterven dan dit nog langer te moeten dulden.
      Terwijl hij dekking zoekt tegen dezen ontzettenden vuurorkaan ontwaken in den tot zinlooze angst en razernij opgezweepten soldaat de meest troebele vernietigingsinstincten, een grimmige vreugde in het aan te richten bloedbad. - Een schrikkelijk, zwijgend ceremonieel, waardoor het bloedoffer wordt ingeleid", noemt Jünger dit wachten.

      Naarmate de oorlog voortduurt, groeit het besef van het gevaar in den aanval gelegen, leert de soldaat wat een aanval beteekent, welke offers hij eischt; hij heeft geleerd, dat de gewonden veelal blijven liggen, vijandelijke gewonden vaak, heel vaak worden afgemaakt uit razernij of omdat men ze niet door het spervuur heen naar achteren kan brengen, of om de te weinig bloeddorstigen meer vertrouwd te maken met het

136

 

moorden; 1) Hij weet, dat zijn kans om terug te keeren gering is. En ook is hij vermoeid door het zenuwsloopende frontleven, door het daverend geweld van den dag en den nacht, al went hij er aan. In "Het Vuur" vertelt Barbusse van een soldaat, die niet kon slapen, omdat er niet geschoten werd.

      Zoodoende komen er inzinkingen, normaal na elken aanval, grooter naarmate slapeloosheid en vermoeidheid de lichamen meer teisteren. En daarom zijn de middelen noodig, waarover wij thans spreken, ook de angst. De angst voor den vijand moet, hoe dan ook, worden omgezet in haat tegen den vijand, wat o.a. gebeurt door angst voor executies. "Het beste leger", zegt Crozier, "kan niet gecommandeerd worden in oorlogstijd zonder de angst voor de executies erachter."

1) Interessant is een geschiedenis welke Gibbs vertelt. "Harry was een schuchtere jongen met afkeer van slagerswerk, maar hij werd naar voren geroepen en hem werd een man (een Duitsch krijgsgevangene) gegeven om dien te dooden. Een sergeant, met zijn revolver in de vuist, maakte Harry duidelijk, dat het gebeuren moest. Sindsdien was Harry een menschenetende tijger in zijn dorst naar bloed van Duitschers."

137

 

      Voor wie al deze angst tenslotte onverdragelijk is, blijft slechts de zelfmoord of de shellshock, wanneer desertie onmogelijk is.
Shellshock werd door sommige generaals gequalificeerd als lafheid en zij eischten executie van den - vlgs. hun opvatting - simulant; het is geen lafheid; het is een vlucht uit de werkelijkheid, omdat men deze niet meer verdragen kan.

      De executies dienden dus om den soldaat uit angst voor het executiepeleton zijn angst voor den vijand te doen overwinnen.
      Maar ze dienden ook nog voor iets anders, n.l. om de soldaten te verbitteren; men kweekte opzettelijk haat in de soldaten door volstrekt onrechtvaardige, niet verdiende doodvonnissen uit te spreken en ten uitvoer te leggen t.a.v. militairen, die zeer dapper en zeer geliefd waren; hoe meer ridderorden, des te grooter het gevaar door de eigen legerleiding vermoord te worden. Het doel hiermede was de zoodoende gekweekte haat "naar voren", dus tegen den vijand te doen afreageeren. Tot hoever de staf hierbij gaan kon, hing af van de intensiteit der discipline. Talloos zijn de slachtoffers van dit middel, waaromtrent het uit officieele bescheiden samengestelde boek: "Les Crimes des Tribunaux de Guerre" ampele uitsluiting geeft.

138

  

      Wij willen hier enkele voorbeelden aanhalen:
      9 Maart 1915. Generaal Delétoille, commandant van de 60e divisie, geeft bevel de troepen, die wegens vijandelijk vuur niet kunnen en willen aanvallen door eigen artillerievuur te vernietigen, benevens de soldaten, die wèl willen. De troep was volkomen gedemoraliseerd en uitgeput.
      De artillerie-commandant weigert aan het telefonisch gegeven bevel te voldoen en eischt schriftelijke bevestiging, welke niet gegeven wordt. (Hij is dus toch bereid het te doen en zijn soldaten eveneens. Discipline!) Gevolg: de aanval vindt niet plaats.
      Nu werden willekeurig vier man en een korporaal aangewezen om op klaarlichten dag het prikkeldraad voor de loopgraven door te knippen: dit beteekende een zekeren dood. De bedoeling was dienstweigering uit te lokken. Toen deze zaak - zooals alle andere in bovenvermeld boek genoemde -later in de kamer behandeld werd, weigerde minister Barthou de bestraffing van den generaal.

      Een soortgelijk geval deed zich voor in November 1914 te Vingré; de hoofdofficieren twistten toen over het aantal, dat men zou executeeren: 24, 12 of 6. Tenslotte

139

 

besloot men tot 6, die alweer willekeurig uitgekozen werden uit den troep. Er werd een krijgsraadzitting gehouden; men onthield den verdediger de stukken; getuigen mochten niet gehoord worden. Deze maatregelen waren noodig, want de mannen waren onschuldig. Tot het doodvonnis was reeds besloten vóór de zitting van den krijgsraad begon. Beide gevallen zijn door Humphry Cobb verwerkt in zijn ontroerenden roman: "Kogels en Kruisen".

      Een derde geval. In een van de ontzettend bloedige gevechten voor Verdun was het aan de luitenants Herduin en Milan gelukt met 25 van de 2000 man te ontsnappen aan gevangenneming door de Duitschers. De bevelvoerende Fransche generaal acht het noodzakelijk het geschokte moreel te herstellen en beveelt de excutie van beide zeer geliefde en uiterst dappere officieren. Men intervenieert bij den generaal; tevergeefs; Herduin zendt hem een uitvoerig schrijven, dat hij ongeopend terugontvangt. De executie vindt plaats; de soldaten van het executiepeleton en de officieren weenen - maar voltrekken het "vonnis". Aangezien geen der officieren het bevel tot vuren wil geven, geeft Herduin het zelf. (De discipline was ook nu weer sterker, dan de verontwaardiging.)

140

 

      Dit "vonnis" werd zonder voorafgaande zitting van den krijgsraad uitgesproken; deze rechtbanken pleegden n.l. zoo onmatig veel onrecht, dat ze op aandrang van de Fransche kamer werden afgeschaft. Sindsdien liet men neerschieten zonder krijgsraad.

      Tenslotte willen wij nog de toespraak noemen, welke generaal Guillaumat hield tegenover zijn generaals en hoofdofficieren:
"Het gaat niet, zooals ik wil en het schijnt mij toe, dat U te familiaar bent met Uw mannen. U moet niet bang zijn er een stuk of 10, 20 of 100 te laten fusilleeren; als U niet aldus handelt stel ik U aansprakelijk."
De generaal bedacht niet, dat er onder zijn officieren wel eens een député kon schuilen; hoe dan ook, het geval kwam nog tijdens den oorlog in behandeling in de Fransche kamer - resultaat: de generaal werd overgeplaatst.
      Ook over de ontzettende mishandeling in het vreemdenlegioen, dat voor Verdun lag en waarin tallooze bewonderaars van Frankrijk uit alle landen dienst namen, toen de oorlog uitbrak, spreekt "Les Crimes des Tribunaux de Guerre". Ook dit is als roman verwerkt in het boek van de Nève: "Muziek voorop".

141

 

Angst en haat zaaien, zooveel mogelijk, zonder dat de ijzeren band der discipline breekt; en deze opgekropte haat ontladen tegen den vijand. Ziedaar het doel van deze moordpartijen. Het verdient opmerking, dat bij het tweede door ons genoemde geval de bevolking van het dorp, waar een der onschuldig veroordeelden woonde, diens vrouw en kinderen uit het dorp verdreef, terwijl de nagedachtenis van Herduin en Milan door de militaire bladen bezoedeld werd, terwijl de vrouw van eerstgenoemde vocht voor het eerherstel van haar vermoorden echtgenoot, een pogen, dat tenslotte met succes werd bekroond.

      Folteringen. Zeer veelvuldig werden krijgsgevangenen gefolterd om gegevens los te krijgen omtrent de vijandelijke posities; de soldaten mochten hierbij toeschouwen; het doel was hun sadisme te prikkelen, hun haat te versterken.

      Drank en vrouwen. Na alles wat wij hierover reeds besproken hebben, lijkt het ons onnut hieraan nog iets toe te voegen.

      Gevangenen en trophaeën prikkelen het oerinstinct van den man, die op buit uitgaat.

142

 

      Tenslotte willen wij nog wijzen op een algemeen werkende factor, n.l. het feit, dat de man losgemaakt is uit gezin en maatschappij, waardoor een deel van zijn libido vrij komt en zich weer tracht te binden. De vrijgekomen libido reageert zich af als sadisme, omdat en voor zoo verre de spheer daarvoor bij uitstek gunstig is.

      Voor bijzonder beestachtig werk, zooals het "schoonmaken" van loopgraven, gebruikte men bij voorkeur psychisch defecten, alcoholici, melancholici, paranoia-lijders, en dgl., ofschoon ook "normale" soldaten er aan deelnamen.

      Wanneer wij dit alles overzien vragen wij ons onwillekeurig af, waarom dit alles thans wel en vroeger niet plaats vond.
Het antwoord ligt voor de hand: omdat de oorlog thans veel meer eischt van de mannen, dan vroeger, oneindig veel verschrikkelijker is, dan een eeuw geleden, vandaar ook de ontzettende verwoestingen, "zooals Napoleon nooit aanschouwd heeft" zegt Crozier.
      De moderne oorlogstechniek breekt alles, wat overeind staat in gruizels en deze vernietiging wordt nog opgevoerd, wanneer een terugtocht plaats vindt.

143

 

      Jünger vertelt hieromtrent: "de dorpen leken krankzinnigengestichten; er werd een verwoestingsorgie gevierd; elke bron werd verpest; wij veranderden het land in een woestijn."

      De moderne oorlog is van een schrikwekkendheid, welke alle verbeelding te boven gaat - en juist daarom zoo verleidelijk voor een menschheid, die in kommer, sleur en onzekerheid haar leven slijt, voor wie elke dag even grauw en eentonig is. Maar als de grauw-roode werkelijkheid van den oorlog de mannen bevangen heeft, komen tegenwerkende factoren in het spel; na het gevecht komt de inzinking; en in de tusschenpoozen tusschen de gevechten, in de dorpen achter het front, komen de herinneringen en de gesprekken aan thuis.

      Thuis - dat is voor de meerderheid der soldaten niet het vaderland; wat interesseert hen het vaderland, een abstractie, waarvan de grenzen vervagen voor hun besef. Hun belangstelling gaat uit naar het eigen dorp, de eigen stad, naar dat hoekje der aarde, waar zij thuis zijn.
Zij zijn niet de echte krijgers, waarvan Heine spreekt in zijn "Zwei Grenadiere": "Was schert mich Weib, was schert mich

144

 

Kind", en waarvan Jünger het moderne voorbeeld is.
      De groote massa gaat in den oorlog in een orgastische stemming; zij ondergaat den oorlog, raast zich uit in het gevecht, verlangt en vreest het, gaat trouw weer het vuur in, handelend uit automatisme en angst en tevens uit voortdurend opgezweepten, ziedenden haat, uit de onbedwingbare behoefte zichzelf primitief rechtlijnig af te reageeren, te moorden en te plunderen. Het slagveld is en blijft de schrikkelijke spheer, waarin de mensch zichzelf als de groote Verschrikking openbaart.

      Maar omdat de legers sinds Napoleon volkslegers zijn, zijn al die middelen noodig, welke wij bespraken, want de soldaat is een burger in uniform, d.w.z. hij is óók burger, een mensch, die thuis leeft in regelmatige verhoudingen, en die na het gevecht zichzelf ontdekt, als holbewoner, vervuild, uitgeput en ziek. Hij aanvaardt dit alles gedurende een bepaalden tijd, maar tenslotte wordt hij moe van het moorden, wordt hij buiten het gevecht afkeerig van zijn frontleven; het verlangen naar huis ontwaakt.
      Wel staat telkens opnieuw de primitieve mensch in hem op en woedt met mes en handgranaat tegen menschen, beleeft heel

145

 

de zwijmelende extase van de bloedorgie; maar moeilijker ook wordt het hem te wekken; trager verheft bij zich.
      Wel wordt bovendien de gevechtsbereidheid van het leger telkens weer hersteld door den aanvoer van nieuwe troepen, versch gerecruteerd, voor wie de oorlog nog alle verleiding heeft, die nog moeten beginnen zich primitief af te reageeren, die nog niets van hun moordhonger, hun gevechtslust hebben kunnen stillen.
      Maar daarnaast zijn er de verdere soldaten, die voorzooverre zij zich niet tot echte krijgers, of zooals Jünger het noemt, landsknechten ontwikkeld hebben, wel strijden, beter veelal dan de jongeren, maar die dezen jongeren ook iets van hun geest mededeelen buiten het gevecht, in de betrekkelijke rustpoozen in den orkaan.
En zelfs de oude echte krijgers kennen het verlangen naar huis naarmate de oorlog zich voortsleept. Ook Jünger vertelt, dat er momenten waren, dat het woord vrede een bijzonder aanlokkelijke beteekenis voor hem had.
      Zij echter vechten uit hartstocht voor het gevecht, gaan uit zichzelf in den strijd, hebben geen prikkels van boven af nodig; de groote massa der geuniformeerde burgers echter wel.

146

 

      Wie dus oorlog wil, moet ook alle middelen willen, welke noodig zijn om hem te kunnen voeren, dus ook het opzettelijk en bewust gepleegde onrecht tegen de eigen soldaten; ook de folteringen, de frontbordeelen en de moorden op krijgsgevangenen, want ook deze laatste zijn noodig om bij typen als Harry, waarover wij spraken, een laatsten weerstand te breken.
Zoolang de oorlog duurt, moet men zoowel aan het front, als in het achterland de middelen, welke noodig zijn om de gevechtsen oorlogsbereidheid te doen voortbestaan, goedkeuren.
      Wat het achterland betreft, dient men dus alle losbandigheid en verwildering, de systematische vergiftiging van de volksziel door haat te zaaien, goed te keuren; dus ook de leugencampagne, de godslastering door de kerken bedreven, de totale verliederlijking der samenleving.

      Wij moeten toch het vaderland verdedigen, de onafhankelijkheid der natie in stand houden! zal men hiertegen aanvoeren.
     Men bedenke echter, dat wanneer men dit doel wil, men ook de middelen wil. Maar bovendien - de vaderlandsverdediging speelt in de practijk helemaal geen rol, behalve als voorwendsel: "Wij worden aangevallen!"

147

 

      Men roept de gezonde manlijke jeugd onder de wapenen om het vaderland, huis en haard, vrouw en kinderen te verdedigen - en men liegt bewust.
      Zeker er was eens een tijd, dat men de stad, de grenzen verdedigde tegen den moordenden, brandenden, vrouwenschennenden vijand, maar dit alles is lang geleden; thans is er geen sprake meer van. Nemen wij ons eigen land tot voorbeeld. De Nederlandsche generale staf heeft ons grondgebied verdeeld in drie soorten en wel:

1e.   het gebied, dat onmiddellijk wordt
       prijsgegeven inclusief de huizen en
       haarden, vrouwen en kinderen; 

2e.   het gebied, dat zwak verdedigd wordt
       om den vijand te irriteeren, wat ons
       niet bevorderlijk lijkt voor het welzijn
       van de bevolking in deze gebieden,
       welke dan toch betrekkelijk in de macht
       is van dien geïrriteerden vijand; 

3e.   gebieden, welke zoo sterk mogelijk 
       verdedigd worden. Ook daar is het met 
       de bescherming van huis en haard,
       vrouwen en kinderen zeer gebrekkig
       gesteld, gezien de luchtvaart en de mo
       derne gifgastechniek, waarvan de Negus 
       zulke belangwekkende mededeelingen
       deed te Genève: in geheele Abessinsche

148

 

       provincies werden de menschen, het
       vee en de gewassen gedood
       door de Italiaansche luchteskaders.

    In den oorlog van 1914-'18 was het gebruik van gifgassen nog zeer onvolmaakt; desondanks vertelt Jünger: "Op vele plaatsen bereikte het gas een bijna absolute dichtheid, zoodat ook het masker niet meer hielp, omdat er gewoonweg geen zuurstof meer was, die men zou hebben kunnen inademen.
      Deze wetenschap heeft de regeeringen ertoe gebracht over te gaan tot de door alle objectieve experts als zinneloos bestempelde luchtbescherming. De angst voor den gasaanval moet geneutraliseerd worden, wil men voort kunnen gaan met de oorlogsvoorbereiding.

      Zagen wij reeds, dat de militairen het begrip: verdediging der landsgrenzen enz. hebben prijsgegeven, dat zij allen den oorlog zien in internationaal verband, hetzelfde geldt voor de politici en grootindustrieelen. Voor hen is de oorlog slechts een middel om bepaalde doeleinden te verwezenlijken; natie en vaderland zijn slechts voorwendsels om het volk - de legers zijn nu eenmaal volkslegers - in actie te brengen.
Voor de militairen gaat het om het ge

149

 

vecht; zij zijn bezeten door den oorlogsgeest (Groeneveld noemt het militairisme een "internationale deamonie" en spreekt van "het naieve en toch ook zoo gemaskerde, het blind-daemonische van het collegiale militairisme.") Zij hebben vreugde aan den strijd, hetzij zij dezen zelf voeren aan de fronten, hetzij zij hem alleen leiden vanuit de generale stafbureaux; maar zij beleven een daemonische - niet te verwarren met satanische - vreugde aan hun werk (daemonisch" omdat zij door den oorlog bezeten zijn.)

      Voor de andere oorlogsvoorbereiders gaat het om belangen, welke altijd eigenbelangen zijn. De kruistochten werden destijds door den Paus bevorderd, teneinde de zich verheffende wereldlijke macht van de vorsten te breken; het resultaat was averechts, maar dit is bijzaak.
      Aan de volkeren verkondigde men: "dat God het wilde" en zij geraakten in extase, hen ging de dorst naar het bloed der Muzelmannen kwellen; vlgs. de historie waadde men na de inname van Jeruzalem tot de knieën in het bloed; dit zal wel overdreven zijn, maar het is kenmerkend voor den oorlog als bloedorgie. Het geschiedde echter in den naam van Christus, die gezegd zou heb

150

 

ben, dat men zijn vijanden moest liefhebben. Later ging het om politieke belangen, maar wat was het belang van het Fransche volk bij Lodewijks tallooze sucessie-oorlogen?
     Thans gaat het om economische belangen, maar al deze belangen zijn geconcentreerd in enkele internationale groepen, die een verbitterden strijd voeren om de wereldmarkt, hun zin willen hebben, een zin, waaraan de volkeren geen deel hebben.
      Bovendien zijn oorlog en oorlogsvoorbereiding voor hen een middel om eigen positie te versterken; zij haten "den vijand" niet, integendeel, voorzien hen van al het noodige.
      Deze handel is niet typeerend voor onzen tijd; ook in den tachtigjarigen oorlog proviandeerden de Hollandsche kooplieden de Spanjaarden. Zijn en waren deze menschen dan zulke schurken? En ook de huidige regeeringen? Want het is bekend nietwaar, dat Engeland, Rusland en Duitschland elkaar ook thans weer oorlogsleveranties doen, elkaar wederzijds helpen om de bewapeningen op peil te brengen. Voor zoover het de regeeringen betreft, berust dit op de eischen en wenschen der militairen, die wapenen willen, ongeacht wie ze levert, want zij willen vechten.

151

 

      (Tromp leverde uit eigen voorraad munitie aan Spaansche oorlogsbodems, omdat zij anders het gevecht niet konden aannemen.)

      Voor de kooplieden en grootindustrieelen geldt iets anders; de "burger" is de mensch, die zich als economisch wezen laat gelden; hij is de verwezenlijking van het beginsel der zakelijkheid. Daarom doet hij zaken; hij kan niet anders, want hij is burger.
      De burgerij is opgekomen met de steden, centra van handel en nijverheid.
      De stad is niet oorzaak van den burger, maar het burgerlijke van den Europeeschen mensch is oorzaak van de Europeesche stad. De Europeaan is belichaamde zakelijkheid.
    De grootkapitalisten en grootindustrieelen zijn niet anders dan de exponenten van de Europeesche burgerlijkheid. Ook de arbeiderswereld is - behoudens kleine uitzonderingen - burgerlijk; deze uitzonderingen zijn bovendien niet specifiek voor de arbeiderswereld; ook daarbuiten komen zij voor. Trouwens het socialisme is niet opgekomen uit de arbeiderswereld, maar daarbuiten en later door de arbeiderswereld overgenomen en - verknoeid tot een burgerlijk gedoe. Want wat anders is in den grond der zaak heel het streven der vakbe-

152

 

weging geweest: meer inkomen, een nette woning, een spaarduitje. Wij misgunnen dit den arbeiders niet, maar wat ter wereld heeft het met socialisme te maken?

      Het behoeft ons dan ook niet te verbazen, dat de oorlogsbereidheid en het nationalisme hand over hand toenemen, ondanks het feit, den al deze gevallen van handel met den vijand bekend zijn. In den grond der zaak neemt de overgroote meerderheid het niet kwalijk, omdat zij ook burgerlijk is. Zaken zijn zaken en gaan zelfs vóór het meisje. Eerst zaken, dan liefde. En dit meent men in volle ernst.
      De oorlog wordt gevoerd om belangen; dit weet iedereen. De volkeren zijn desondanks bereid hem te voeren, mits men ze bedriegt; en dit is niet zoo moeilijk, want zij willen bedrogen worden.
      Zij willen n.l. niet strijden voor belangen, maar voor een ideaal.

      Hóé dit te verklaren?
De mensch - juist omdat hij mensch is - is nimmer geheel verlaten van de Idee, al is hij nog zoo burgerlijk. Voor de Idee is de mensch bereid zich te offeren; niet voor een petroleumbron. Het ideëele werkt "bezielend"; niet een aandeel Koninklijke Shell.

153

  

      Bovendien weet de mensch, die in den oorlog gaat niet slechts, dat de kans groot is, dat hij zal sterven, maar tevens, zij het onbewust, dat hij de grootste natuurlijke extase zal beleven, dat hij deel zal hebben aan de bloedorgie, dat hij in den vuuren staalorkaan zal woeden - als heer van leven en dood; maar dit beteekent, dat hij zich als mensch in den zin van redelijk wezen gaat verwerpen.
      In hem woont de primitieve mensch, teruggedrongen door banden van fatsoen en valsche moraal, maar niet tot cultuurwezen uitgegroeid, en deze primitieve mensch loert er op alle banden te doorbreken.

      De Rede - die het primitivisme der massa alleen maar temde en niet sublimeerde - verspert den weg, eischt een argument overeenkomstig haar eigen wezen. Een ideëel argument dus. En aangezien de Rede in de groote massa nog slechts aanvankelijk ontwikkeld is - wij wezen in dit werk reeds op het ontwikkelingspeil dezer massa - stelt zij zich tevreden met elk argument, dat in abstracto ideëel is, ongeacht of het in concreto nonsens is.
      Juist omdat de Rede in de massa slechts tot aanvankelijke ontwikkeling gekomen is, speelt haar onredelijke zijde, haar onderbe

154

 

wustzijn de overheerschende rol, sterker naarmate de massa meer wordt afgestompt, zooals in onze huidige samenleving.
      De Rede levert den oorlogspropagandisten weinig moeite. Dit moge te betreuren zijn voor Europa, waar het wijsgeerig denken zijn toppunt bereikte, het is desalniettemin een feit, dat wij thans voldoende verklaard meenen te hebben.

155


---