Infor-
matie.

RATIO OF ULTIMA RATIO



HOOFDSTUK IV.


Slotbeschouwingen.

     "De menschen maken den oorlog mogelijk, zij kunnen hem ondenkbaar maken." Crozier.
      "Om een oorlog te beginnen zijn noodig: een voorwendsel en een tegenpartij, die bereid is de wapens op te nemen." Bismarck.
Zullen Europa's volkeren naar Croziers woorden luisteren of zullen zij voortgaan de voorwendsels voor ernst te nemen en tegenpartij te zijn?
      Toen de wereldoorlog voortduurde en de oorlogsmoeheid groeide, ontwaakte in de menschen de wil ervoor te zorgen dat dit nimmer meer zou kunnen geschieden.
      Het voorwendsel was te doorzichtig geworden, niet bestand tegen de grauw-roode verschrikking der werkelijkheid; de waarheid - dat het alleen maar om economische belangen ging - drong zich onweerstaanbaar op en liet niet na in te werken op de mannen, die in het moordhandwerk betrokken waren.
      Natuurlijk veranderde dit zich bewust worden der werkelijke oorlogsoorzaken 

157 

 

niets aan de mentaliteit van Jünger en zijn mede-landsknechten. Integendeel! Hij betreurt het, dat het an-alphabetisme zoozeer is afgenomen, omdat de soldaten daardoor uit hun bladen de werkelijke oorzaken kunnen leeren.
      Maar er waren ook nog anderen aan het front, mannen, die hetzelfde beleefd hadden als Jünger, dezelfde extasen gekend; die zich ook somtijds hadden vasgebeten in het gevecht, zoo hevig, dat zij niet tot den terugtocht te bewegen waren; mannen, die 24 uur of langer zonder contact met de eigen troep ergens in niemandsland een granaattrechter of een stuk boschrand verdedigd hadden, tusschen stapels lijken en versmachtend van honger en dorst. Mannen voor wie het gevecht momenten van het hoogste "geluk" had opgeleverd.
      Zij echter ontworstelden zich aan den zwijmel, kwamen tot bezinning, moe van den waanzin, dachten er aan den oorlog voortaan onmogelijk te maken. En het waren werkelijk niet alleen "bolsjewiki", die deze plannen opperden; Schotsche en Engelsche officieren van ouden adel bespraken openlijk hun inzichten, gaven vrijuit te kennen, dat de volkeren bedrogen waren, zijzelf incluis. Deze oorlog moest uitgevochten worden, maar daarna moest een einde komen aan 

158

  

het bedrog; de despotie van achterlijke Duitsche vorsten en van petroleumen bankmagnaten moest vernietigd worden.
      En soortgelijke denkbeelden kwamen op aan het Duitsche front, ook in de officierswereld.

      En toen de oorlog voorbij was, kraakte geheel Europa op zijn grondvesten, temeer waar in Rusland een orkaan woedde, welke het overige Europa, de overige wereld deed trillen.
Wilson liet zijn stem hooren en vorderde een samenleving, waarin de oorlog zou zijn uitgebannen.
      In Duitschland sneed men de officieren de epauletten van de uniform, als uiting van haat tegen het militairisme; de revolutie gromde.

      Alles wankelde.
      Een nieuwe wereld zou men opbouwen!
      Maar men vergat ......
      "de haat, die jarenlang gezaaid was en die niet bij tooverslag verdween."
Wilson werd weggevaagd, - als razende wolven stortten de overwinnaars zich op de overwonnenen. De volkeren eischten het hoofd van den keizer, den kroonprins en de Duitsche generaals, alle rijkdommen, welke 

159 

Duitschland bezat, zijn goud en schepen; spoorwagens en locomotieven, vee en steenkolen.
      In ontzinde woede trapte men op het uitgeputte volk rond.
      Dit waren de vredesverdragen. Dit was het resultaat van Wilson's illusies; ergens stierf hij, naar men zegt aan een gebroken hart.

      Het kon niet anders. Wie den oorlog wil, moet haat zaaien. Niets, maar ook letterlijk niets wat goed is aan de tegenpartij of wat hij goed doet, mag gezegd worden.
Toen bij het Somme-offensief de Duitschers aan de Britsche legerleiding aanboden de Britsche gewonden door Duitsche soldaten buiten de vuurlinie te laten brengen, werd dit aangenomen, maar de Britsche bladen mochten het niet vermelden.

      Het getuigt van grenzelooze verblinding om aan bepaalde menschen de schuld te geven van de vredesverdragen.
De overwinnende volkeren wilden ze zoo en niet anders, wèl nog erger indien mogelijk. Dit is geen verwijt. Na vier jaren prediking van haat konden zij alleen maar haten. Ook het Duitsche volk haatte, en aangezien het zijn haat niet naar buiten kon 

160 

 

afreageeren, reageerde het die naar binnen af en ontbrandde de burgeroorlog.
      Wat men uit den oorlog overhield, was de haat. Maar beleefd had men den oorlog niet - behoudens enkele uitzonderingen - noch zooals Jünger, noch zooals Latzko. Evenmin aan, als achter het front. De volkeren hadden den oorlog ondergaan en verlangden naar rust; zij verlangden er naar terug te keeren tot den toestand van voor den oorlog.
      De soldaat aan het front verlangde naar huis, dat in zijn herinnering vooroorlogsch was. En verder was de geheele psychische instelling van het volk gericht op verlangen naar "vroeger". Immers de oorlog wordt gevoerd uit de meest primitieve instincten, wekt allelei infantiele herinneringen en verlangens uit den tijd, toen de mensch nog als kind leefde bij moeder thuis.
      De oorlogsbereidheid beteekent voor den mensch, dat hij psychisch "den weg terug" gaat. Vanuit deze psychische gesteldheid was niet zoomaar een wezenlijk andere samenleving op te bouwen.

      Rusland! zal men zeggen. Maar wij spreken hier niet over Rusland; de Russische psyche is anders, dan die van overig Europa; de Russische mensch was en is niet bur

161 

 

gerlijk; wie den Rus wil imiteeren, bewijst daarmede hem niet te begrijpen.
      Wanneer wij dus over Europa spreken, sluiten wij Rusland uit.

      De volkeren van Europa, moe van den oorlog, moe van het haten, moe ook van eigen uitzinnigheid, verlangden naar rust, naar "vroeger". De burgerlijke samenleving kwam weer te voorschijn uit den chaos.
      Maar de gevolgen van den oorlog - de verarming - en van den haat - de vredesverdragen - bleven. Begrepen was de oorlog niet.
      Wanneer de volkeren den oorlog begrepen, zouden zij hem ondenkbaar maken, maar om den oorlog te begrijpen, moeten zij hem doordenken. Te beleven, zooals Latzko deed, is hij thans niet uit den aard der zaak.
      Met het denken staat het er echter slecht voor in Europa; wij hebben dit in het eerste hoofdstuk voldoende uiteengezet.
Is dus de oorlog niet uit te bannen uit Europa?

      Uit den oorlog bleef ons de verarming en den haat. De verarming hebben wij nooit overwonnen; het gezonken levenspeil en de scharen werkloozen zijn het definitief resultaat ervan. 

162

 

      De haat hebben wij nooit overwonnen, want de vredesverdragen zijn nooit af geschaft; Hitler en de bewapeningswedloop zijn het definitief resultaat ervan.

      Weer groeit de oorlogsbereidheid.
      Heeft Jünger gelijk? Is de oorlog een natuurwet? Of heeft Crozier gelijk? Kunnen wij hem ondenkbaar maken?
      Jünger vergelijkt den oorlog met de geslachtsdrift. Deze vergelijking is fout. De oorlog is het aequivalent van de prostitutie, en evenals deze laatste als organisatie der sexueele losbandigheid dient te worden overwonnen, dient zulks met den oorlog te geschieden.
      Het wordt tijd, dat wij blanken eindelijk het dooden van menschen - het menschenoffer - definitief afschaffen.
      Niet de man, die viel, had in dit werk onze belangstelling, maar de man die doodt.
Omdat in zijn ziel alles moet worden afgebroken, wat naar het licht streeft.
      Omdat hij moet terugvallen tot volslagen barbarij en met zijn geschonden ziel verder door het leven moet gaan, kwaad stichtend als Jünger, of gebroken als Latzko en Crozier, of versleten als de meesten.
      De schoffeering van de menschenziel is het, die ons bezighoudt. 

163 

 

      Kunnen wij den oorlog ondenkbaar maken, zooals Crozier zegt?
      Hem ondenkbaar maken beteekent: sublimeering van de sexueel-agressieve instincten, welke in den oorlog worden af gereageerd, tot liefdevol redelijk inzicht.
      Dit is slechts te bereiken door de groote massa een nieuw geloof bij te brengen, beter gezegd: haar opnieuw tot geloof te brengen, te doen gelooven in de "zaligmakende" kracht der Liefde.
      Dat zij een geloof noodig heeft vloeit voort uit het feit, dat zij niet werkelijk doordenkt: haar ontwikkelingspeil - hier bedoeld als de mate, waarin zij tot bewustzijn gekomen is - is dat van kinderen van 12 tot 14 jaar en van deze kan men niet verwachten, dat zij de werkelijkheid zullen doordenken.
      Onbewust echter leeft in haar, in iederen mensch, het weten der waarheid: dat de menschheid een eenheid is.
       Liefde is niet anders dan eenheidsbesef. En dat dit laatste weer begint door te schemeren, valt alom waar te nemen, zoowel in de humanistische beweging, als in de verschillende soorten socialisme, zelfs in het nationaal-socialisme met zijn mystieke theorie van bloed en bodem. 

164 

 

      Voorlopig is dit alles niet veel meer, dan een meer of minder vaag vermoeden, maar desondanks hoopgevend.
      De menigte toch kan niet zonder geloof, wat gezien haar ontwikkeling en haar beperkte denken vanzelf spreekt.
      Tot voor kort geloofde zij in het Bezit.
      In elk geloof streeft de mensch naar een doel. In het kerkelijk geloof naar een toekomstige zaligheid, welke echter voor het meerendeel der menschen minder belangrijk is en bijkomstiger behandeld wordt dan de aardsche zaligheid, welke het bezit oplevert.
      Maar het geloof aan dit laatste is sinds den oorlog aan het wankelen; de algemeene verarming valt niet te loochenen, noch te verhelpen; de economische verwarring evenmin en dit brengt de menigte tot vertwijfeling, welke zij voorloopig afreageert door te schelden en de schuld te geven - het infantiele middel bij uitnemendheid om zichzelf vrij te pleiten.

      Dat Europa geworden is tot wat het is, is niet aan het toeval te wijten, noch aan het ontstaan van een kwaadaardige menschensoort kapitalisten of Marxisten of hoe ook genaamd.
Het is geworden tot wat het is, omdat het in de macht gelooft, welke zich op allerlei 

165 

 

wijzen laat gelden - economisch als bezit.
      Macht als ontkenning van liefde is als zoodanig onmenschelijk.

      Laten wij de verschillende menschenverhoudingen nagaan.
      Internationaal. Elk land heeft het recht van bewapening, oorlogsverklaring en oorlogvoering.
      In en door den Volkenbond heeft men getracht dit op te heffen - tevergeefs. De volkeren gelooven nog niet in de Volkenbondsidee, evenmin als zij erin geloofden toen hij werd opgericht, anders was in het pact de oorlog niet erkend, noch die van staten onderling, noch die van den Bond zelve.
      Is een volkenbondsoorlog ethisch verdedigbaar, een executiemaatregel, rechtvaardig?
Om te beginnen moeten wij bedenken, dat een Volkenbondsoorlog een oorlog is en wat dat wil zeggen hebben wij in het voorgaande uiteengezet. De beestachtigheid wordt er niet minder om, wanneer in naam van den Bond gemoord wordt.
      Het is een rechtsmaatregel zegt men en dus in orde.
      Het woord "recht" dient dan als vlag om de lading te dekken, terwijl bovendien 

166 

 

>vergeten wordt dat recht nog niet hetzelfde is als gerechtigheid.
      Nemen wij het geldende strafrecht; dit let feitelijk alleen op de daad en slechts zeer bijkomstig op de psychische en geestelijke gesteldheid van den misdadiger en op zijn milieu.
      Dit wordt verdedigd met de verklaring, dat allen gelijk zijn voor de wet, maar hierin zit alreeds een grove onrechtvaardigheid, aangezien de menschen niet gelijk zijn, noch in gelijke omstandigheden verkeeren.
       "Het is den millionair en den daklooze - zegt Natole France - gelijkelijk verboden onder een brug te slapen, maar de eerste zal er minder spoedig toe komen, dan de laatste."
      En verder is het strafrecht nog niet boven de wraakneming uitgekomen, zij het ook, dat het een vooruitgang is boven het systeem van eigen richting.
      Alle sentimentaliteit om ons strafrecht heen, zooals de kanarievogel in de cel en de kerstboom op 25 December, verandert hieraan niets.
      En met het Volkenrecht is het niet beter gesteld, zeer zeker niet voorzooverre het het souvereine recht van oorlogsverklaring en bewapening erkent. 

167

 

      Bovendien handhaaft het pact de koloniale verhoudingen, al erkent het daarnaast in het mandatenstelsel ook weer betrekkelijk het recht der kleurlingen. Maar als gelijkwaardigen worden zij niet erkend.
      "Argumenten" voor de kolonisatie zijn er voldoende. Een algemeen geldend argument is:
      "Wij zijn superieur aan de gekleurde rassen."
      Wat onze eigen koloniën betreft:
      "Het veroveren van Indië is vlgs. moderne opvattingen niet te verdedigen, maar het is nu eenmaal geschied en thans rust op ons de ethische taak de Indische bevolking te beschaven - of te beschermen tegen de Indische vorsten, tegen Japan of wie dan ook."
"Als wij het vrij laten, neemt morgen een andere mogendheid het in bezit." Enz. enz.

      Dat deze argumenten volstrekt niet steekhoudend zijn, behoeft nauwelijks beoog.
Wie het eerste argument aanvaardt, moet, wanneer hij consequent wil blijven, Hitlers huidskleurtheorie (foutief "rassentheorie" genaamd) accepteeren en antisemiet worden.
      Het tweede argument is au fond identiek 

168

 

met het eerste. Bovendien: waaruit blijkt onze bijzondere beschaving?
      Het laatste - zeer veel gebruikte - argument is dermate plomp, dat het geen nadere bespreking waard is.

      Internationaal geldt alleen het machtsbeginsel, zoowel in als buiten Europa en alle volkeren verdedigen zich tegen elkaars beschuldigingen met de bewering, dat zij ertoe gedwongen worden dit beginsel steeds sterker tot gelding te brengen, omdat de anderen kwaad willen.
      Het is, zooals altijd, "Wij" zijn onschuldig. Maar wij verdienen o zoo graag dividenden, salarissen, tantièmes en weekloonen aan de bewapening.

      Nationaal. Te onderscheiden: dictatoriale staten en democratische.
      In de eerste wordt het machtsbeginsel in al zijn bruutheid openlijk erkend;
in de laatsten echter geldt het eveneens; de meerderheid immers beslist, d.w.z. de quantiteit.
      Het grootste aantal legt zijn wil op aan allen en de meerderheid laat zich - even- als de minderheid - vrijwel uitsluitend leiden door eigenbelang, georganiseerd - voorzooverre het gelijk gericht is - in politieke

169 

 

partijen, welke elk voor zich naar de macht streven.

      Economisch. Hier beslissen de invloedrijken, d.w.z., die economisch de macht in handen hebben, waarbij zij steunen op hun aanhang, dat zijn zij, die zelf minder of in het geheel niets bezitten en dus minder of in het geheel geen economische macht hebben, maar die dezelfde mentaliteit hebben als de invloedrijken, en voor wie het bezit eveneens het levensideaal is.
      De partijen en maatschappelijke groepen, die vijandig staan tegenover het vigeerende stelsel, strijden vooralsnog in hoofdzaak om de politieke en economische macht teneinde tot een hervorming van de bezitsverhoudingen te komen; maar niet voor een volslagen principieele verandering treden zij in het krijt.
      Voor de overweldigende meerderheid gaat de strijd om het bezit, ongeacht of zij zich kapitalist noemen of fascist, plannist of Marxist - aller aandacht gaat uit naar het bezit. Men wil hebben.

      Nu is het hebben niet eenzijdig onmenschelijk.
      De mensch heeft een woning noodig en meubelen, voedsel en drank, middelen dus 

170 

 

tot zelfhandhaving. En verder heeft hij goederen noodig ter zelfverwezenlijking, innerlijke verrijking - hetzij een piano of een viool, hetzij boeken of gereedschap of wat dan ook, maar al deze goederen zijn dan slechts middel tot innerlijke ontplooiing.
      In Europa echter is het bezit doel en dit is typeerend voor Europa's menigte.
      Wie een schilderij wil hebben om deszelfs schoonheid, gevoelt liefde voor dit schilderij; niet omdat het doek en verf is, maar om de idee, welke erin verbeeld wordt. 

      Deze liefde is in orde.
      Maar wie het koopt om de waarde, wordt niet geleid door werkelijke liefde, maar door bezitshonger. Voor hem is het schilderij: geld. Geen innerlijke, maar uiterlijke verrijking is zijn doel.
      Wie een schilderstuk werkelijk lief heeft, zal het nooit als zijn eigendom voelen.

      En wat hier gezegd wordt over liefde tot een kunstwerk, geldt analoog voor elke liefde, in het bijzonder ook voor die tusschen man en vrouw.
      Echter is men ook op dit gebied niet veel verder gekomen, dan tot bezit en macht.
      Gezin. De man is het hoofd van het gezin; hij heeft de maritale macht, oefent de ouderlijke macht uit, want zoowel vrouw als 

171 

 

kinderen zijn tot op zekere hoogte aan zijn willekeur onderworpen; de kinderen zelfs in dubbele mate, want zij staan vrijwel onbeschermd tegenover beide ouders, die het tuchtrecht hebben, ook al zijn zij nog zoo sadistisch.
      En hoevelen reageeren niet thuis hun teleurstellingen, ontvangen beleedigingen en trappen af op degenen over wie zij rechtens "de baas" zijn.

     Leger. Discipline; meerderen en minderen.

       Met de liefde staat het er in de wereld slecht voor.
      Sommigen prijzen sexueele vrijheid aan als het middel bij uitnemendheid om tot verbetering te komen. Zeker is zij noodig, maar nog veel meer.
      Bovendien: de sexueele vrijheid is alleen dan mogelijk, wanneer er een innerlijke ommekeer zich voltrokken heeft in den mensch, anders vervalt hij hoogstens tot losbandigheid.
      Niet doordat de mensch sexueel onvrij is, bestaat het kapitalistisch-imperialistische stelsel, zooals Wilhelm Reich c.s. beweren; maar omdat hij in de macht gelooft, is hij sexueel onvrij.

172 

 

      Zijn angst voor het sexueele is angst voor zichzelf, angst voor eigen agressiviteit, sadisme.


      Aangezien niets opgaat in een eenzijdigheid, het een altijd het ander aan zich medebrengt, laat ook het sexueele zich niet eenzijdig bedenken, maar wordt aan het sexueele altijd het agressieve medegebracht.
      Het sexueele in den mensch wil dus zeggen: het sexueel-agressieve in hem.
      Sublimeering van sexualiteit, wil dus zeggen: sublimeering van het sexueel-agressieve.       De volslagen sublimeering hiervan is de liefdevolle redelijkheid.
      De liefdevolle redelijkheid echter heerscht niet; wel daarentegen de zakelijkheid en daardoor is de mensch slaaf van zijn bezit - het levensdoel van vrijwel allen.
      Bezit, rijkdom - economische verwerkelijking van het machtsbeginsel, waarin de menigte gelooft, al begint het geloof in het bezit te wankelen.
      Maar de macht kan zij nog steeds niet prijs geven; de bewapeningswedloop is er als bewijs; en de verscherpte staatsmacht; de sterker wordende roep om tucht. 

     En toch ...... 

173

 

Een analogie. De eerste volkenbond: het Romeinsche rijk, werd saamgehouden door het machtige ideaal: civitas romana - het Romeinsche burgerschap. Daarnaar streefden allen in alle gewesten van het imperium. Machtiger dan Rome's legioenen, die nooit het reuzenrijk bijeen hadden kunnen houden, was het ideaal: de civitas.
      Levensdoel van den Romein was politieke macht, politiek aanzien, waartoe hem de rijkdom slechts middel was.
       En had elk Romeinsch burger als zoodanig niet deel aan de wereldmacht van Rome?
      Analoog het huidig Europa, waar weliswaar niet de civitas, maar rijkdom, goederenbezit het ideaal is.
       Wie met beide handen in den warenstroom kan grijpen is een volwaardig lid der gemeenschap.

      Omstreeks het begin van onze jaartelling heeft Rome zijn toppunt bereikt; het staatsleven verstart in de dictatuur van het keizerschap; het pauperisme groeit; de tekorten in de schatkist zijn permanent en stijgen nog voortdurend zoowel door het groeiend aantal paupers, als door de steeds grootere sommen verslindende bewapening, die moest worden uitgebreid naarmate de glans 

174 

 

der civitas verbleekte. Deze verbleekte, omdat Rome meer en meer haar aristocratisch aanschijn verloor, andere steden uitgroeiden tot metropolen, nieuwe godsdiensten o.a. die van Mithra en die van Christus verspreid werden en hun tempels bouwden in Rome zelf.
   Rome werd decadent; de groote brood en spelen eischende volksmassa's werden meer en meer toonaangevend; zooals buiten Rome alles naar Rome drong, drong in Rome alles van beneden naar boven, naar den troon, wat niet anders wil zeggen, dan dat de Romeinsche massa den troon neerhaalde - den troon, symbool van den vergoddelijkten almachtigen staat - en daardoor tevens neerhaalde de civitas romana. Welke beteekenis kon het nog hebben de gelijke te zijn in politiek opzicht (voor de Romeinsche wereld was de politiek het alles beheerschende element) van het brood en spelen eischende, zich in circus en theater verdringende, op slavenarbeid en het uitzuigen der wingewesten parasiteerende canaille dat geen andere verdienste kon aantoonen, dan civis romanus te zijn?
      Welk een eer de gelijke te zijn van deze straatslijpende, rumoerende bende; welk een eer burger te zijn van dit zich openlijk prostitueerende, verwilderende Rome!? De glans 

175 

 

verbleekte, de band, die het imperium bond, beter gezegd: de centripetale kracht, welke het bijeen hield verzwakte met den dag en als een oud bouwwerk brokkelde het rijk uiteen, viel in stukken.

      Europa van onzen tijd kent niet de politieke, maar de economische macht, als het hoogste ideaal. De jacht naar b<br>ezit is voor den Europeaan identiek met de jacht naar geluk. Door bezit en luxe uitsteken boven de anderen; minachting voor den arme, die zich zijnerzijds schaamt voor zijn armoede.

      Rijkdom was de centripetale kracht voor den Europeeschen mensch, want rijkdom beteekent luxe en luxe........
"distinctie".
       De glans van het ideaal is verbleekt; niet slechts, omdat alle bezit onzeker geworden is, waarvoor de onstandvastigheid van het geld symbolisch is, niet slechts omdat het pauperisme ontstellende afmetingen aangenomen heeft, waardoor het ideaal onbereikbaar blijkt voor groote massa's.
      Maar ook, omdat anderzijds de luxe geen distinctie meer gaf.
      "Je kunt tegenwoordig geen verschil meer zien tusschen mevrouw en het dienstmeisje" luidde een veel gehoorde klacht. Welke 

176 

 

aardigheid is er dan nog aan om Mevrouw te zijn?       Kunstzijde, kunstrubber, kunstleer, imitatieschildpad, imitatieslangenleer, imitatiebont.
      De warenstroom spoelde de "distinctie" weg; de massa haalde den rijkdom naar beneden, wischte het onderscheid uit tusschen rangen en standen. Het huurkoopsysteem ondermijnde het sterkste bezitsinstinct: den drang tot sparen. Waarom nog sparen, wanneer men voor een maand loon zich kon installeeren "op hoop van zegen" en deze eerste uitgave kon compenseeren door crediet bij bakker en kruidenier?
      De plebejische distinctie, welke het bezit verschafte, verdween. De werkelijke, innerlijke distinctie, die niets te maken heeft met meubels, bondjassen en lakschoenen werd door de massa der warenhongerigen niet opgemerkt, omdat deze haar wezensvreend is.
      Evenals in Rome eischt zij brood en spelen, verdringt zich in stadion en bioscoop, verbrast roekeloos den warenstroom, die geperst wordt uit afgewerkte loopende-bandslaven en gekleurde rassen, en heeft geen andere verdienste dan "beschaafd" te zijn.
      De glans van het bezit verbleekt. 
      Om nog machtsmiddel te zijn, wordt een 

177 

 

dusdanige bezitsophooping en -concentratie vereischt dat het als zoodanig wegschemert voor de massa in een onbereikbare verte, evenals de macht des Keizers en der proconsuls in Rome.
      En als middel tot "distinctie" heeft het elke beteekenis verloren. Wat zegt alle uiterlijk vertoon? Een façade, waarachter de armoede grijnzen kan!

      Het is den Romeinen niet gelukt de civitas als levensdoel te handhaven; evenmin zal het den Europeaan gelukken zulks te bereiken t.a.v. het bezit.
      Wij wezen er reeds op, dat het vaag, zeer vaag nog, schemert in Europa.

      Vanuit dit punt - de overwinning van het bezitsideaal - zal de verzaking van het machtsbeginsel voortgang kunnen hebben. Als de menschheid afstand doet van dit principe, zal zij er iets anders voor in de plaats moeten stellen.
       Dit andere zal zijn, dat zij leert leiding te aanvaarden.
      Het verschil tusschen leiding en macht is te begrijpen aan het verschil in de verhouding tusschen arts en patiënt en die tusschen bijv. officier en mindere. Dit laatste woord is typeerend. 

178 

 

       De militairen doen herhaaldelijk een beroep op het manlijke in den soldaat, maar wat hierbij over het hoofd gezien wordt, is, dat de soldaat door den dril ontmand wordt, tot marionet gemaakt.
      (Is het niet merkwaardig, dat de soldaat in de houding de beenen aansluit en dusdoende de typische vrouwelijke houding aanneemt?)

      Wanneer het machtsprincipe is overwonnen, zal de samenleving moeten berusten op samenwerking; hiervan is binnen de machtsverhouding geen sprake, omdat binnen deze verhouding één beslist, terwijl de anderen zijn werktuigen zijn.
      Samenwerking is er tusschen arts en patiënt, wanneer deze laatste de voorschriften van den arts opvolgt.
      Samenwerking sluit leiding dus niet uit; integendeel - zij wordt eraan meegebracht.
En de menschheid zal de leiding van deskundigen moeten aanvaarden, wil zij welvaren; deskundigheid hangt echter niet af van een meerderheidsbesluit en verdraagt zich niet met phraseologie, evenmin als verantwoordelijke leiding met demagogie.

      Dit alles is een kwestie van volksopvoeding. 

179 

 

      Het geloof in het bezit is ondergegaan, maar daarvoor in de plaats is gekomen de behoefte aan het verzekerde bestaan.
      Deze behoefte is gegroeid, naarmate de bestaansonzekerheid grooter werd, hetgeen geschiedde met de toenemende versplintering, welke met een mooi woord "individualisme" genoemd wordt.
      Nu het besef doordringt, dat het met het rijkworden allerminst zoo gesteld is, als eertijds werd verkondigd en verwacht en nu alle bezit drijfzand blijkt te zijn, geen zekerheid biedt, zoekt de menschheid een nieuwe zekerheid om haar bestaan veilig te stellen.
       Zij zoekt deze vooralsnog aan den buitenkant, maar zij zal tot het inzicht moeten komen, dat Prof. Huizinga gelijk heeft, als hij een katharsis, een bekeering eischt.
      De menschheid moet leeren inzien, dat het bezit niet dient te zijn middel tot macht, maar tot zelfhandhaving en zelfverwezenlijking en dat het dus niet dient uit te gaan boven datgene, wat hiertoe noodig is. waarmede dan tevens gezegd is, dat een objectief maximum niet is te stellen.
      De menschheid moet leeren inzien, dat streven naar macht verarming beteekent en dus bestaansonzekerheid. Het duidelijkste bewijs hiervoor is de verarming der volkeren tengevolge van den oorlog en de bewape-

180 

 

ningswedloop, welke laatste thans de volkeren uitput en zoodoende het spel der militairisten tegenwerkt.
     Voor hen toch hangt van het zwaardgekletter en de daarmede gepaard gaande angst voor het buitenland, "den vijand" alles af.
     Wanneer het hoogtepunt van de angsten haatcurve bereikt is vóór de bewapening voltooid is vlgs. de inzichten der militairen hieromtrent, dan storten de gebouwen van den nationalen waanzin, welke in alle landen worden opgetrokken, ineen.
      In het tegengestelde geval breekt de oorlog uit.

      Maar als de bewapeningswedloop moet worden stopgezet, beteekent dit nog niet, dat de volkeren zich terzelfder tijd zullen bekeeren tot gerechtigheid, het waarlijk zedelijke recht, waarin de wraakgedachte en het machtsbeginsel zullen zijn overwonnen.
      De menigte toch denkt maar matig en luistert daarom - gezien haar behoefte om te gelooven - al te gretig naar allerlei phraseurs en politieke en economische wonderdokters, die bewust of onbewust speculeeren op de opgekropte haatgevoelens, welke zij zullen trachten te doen afreageeren tegen 

181 

 

"tegenstanders", hetzij personen, hetzij partijen of klassen.

     Daarom is het noodig de haat te bestrijden, wat slechts kan geschieden door inzicht te brengen en angst op te heffen, ook feitelijk, hetgeen voor de groote massa beteekent, dat haar bestaanszekerheid gegeven wordt.
      Voorloopig vertwijfelt Europa's menigte nog slechts door den ondergang van het oude bezitsgeloof en zoekt heil bij politieke charlatans of klampt zich krampachtig vast aan het verleden, voorzooverre zij nog niet gelooven kan, dat de oude goden van hun voetstuk gestort zijn.
      En in haar vertwijfeling roept zij om meer macht, meer slavernij.
     Zij zal moeten leeren inzien, dat het bezit de economische uitdrukking is van het machtsprincipe en dat dit laatste op alle gebieden moet worden overwonnen, dat hiervoor in de plaats moet komen het beginsel van de gerechtigheid, eerbiediging van den mensch, eerbied van de sexen, de menschen, de volkeren en rassen voor elkaar.
      Geen meerwaardigheid van den man boven de vrouw, geen meerderen en minderen, geen superieure volkeren en minderwaardige rassen. Alle menschen zijn - 

182

 

ongeacht sexe, landaard of huidskleur - openbaring van den Mensch.
      Dit is het nieuwe geloof, waartoe de menigte zich zal hebben te bekeeren.

      Aan de Macht is Europa, dat heel de wereld beheerscht, verarmd en in wanhoop gebracht.
Aan de Macht zal het lijden tot het zichzelf bekeert.
Europa nadert den tweesprong: ratio of ultima ratio

-o-




183