Infor-
matie.
Het Eeuwige Rusland HOOFDSTUK II DE RUSSISCHE MENSCH

Wanneer wij de Russische litteratuur bestudeeren, worden wij getroffen door de wijze, waarop de daarin voorkomende figuren handelen of heel vaak niet handelen. In de meeste Russische romans is n.l. niet allerlei gedoe hoofdzaak, maar het ge- sprek. Dit geldt in het bijzonder voor die werken, welke het meest bekend zijn buiten Rusland n.l. die der 19e eeuw. De Russische litteraire kunst heeft een ontwikke- lingsgeschiedenis, welke door Dimitri Meresjkow- ski als volgt beschreven wordt: "Acht eeuwen lang, vanaf het begin van Rusland tot Peter, sliepen wij; in de eeuw van Peter tot Poesjkin begonnen wij te ontwaken; en dan in de halve eeuw van Poesjkin tot Dostojewski door- leefden wij, nadat wij geheel ontwaakt waren, drieduizend jaren der West-Europeesche mensch- heid. De adem stokt iemand door deze snelheid van het ontwaken, welke gelijkt op de snelheid van een in den afgrond vallenden steen. Leo Tolstoi en Dostojewski, deze beide toppunten 23 der Russische cultuur, werden belicht door den eersten straal der verschrikkelijke zon, zooals tot heden nog geen enkel van alle toppen der West Europeesche cultuur belicht is. Deze schrikkelijke zon echter is de gedachte aan het einde der wereld- geschiedenis." Meresjkowski's gedachten omtrent het einde der wereldgeschiedenis zijn van religieus-mystischen aard; maar niet alleen op deze wijze, ook philo- sophisch zijn Dostojewski en Tolstoi te begrijpen als het einde der geschiedenis, omdat zij hun per- sonen stellen in het licht der eeuwigheid. In het bijzonder geldt dit voor Dostojewski, die dan ook door de meeste Westerlingen voor een zonderling en door de moderne psychologie voor een pathologisch geval wordt uitgekreten, waaruit weer eens blijkt hoe onmachtig het Westen is, wanneer het gaat om het begrijpen van het eeuwig menschelijke. Dostojewski is een genie; hij wist geniaal en dus onmiddellijk al datgene, wat de hedendaagsche psychologen langs wetenschappelijken weg begre- pen hebben, en hij wist nog veel meer, terwijl alles wat menschelijk en "onmenschelijk" is, door hem vastgesteld wordt in het verzoenende licht der menschenliefde. Dostojewski is de incarnatie dier liefde, evenals Leo Tolstoi, maar anders, want Tolstoi is veel precieser en feitelijker, al te fei- telijk somtijds. Hij is een goed opmerker en dit 24 vermogen deelt hij aan zijn romanfiguren mede, wat wel eens storend werkt. Zijn figuren zijn uit het leven gegrepen, waarmede niet gezegd is, dat zij ook historisch zijn. Dostojewski fantaseert daarentegen zijn figuren volkomen; hij schept ze geheel en al uit zichzelf en voert ze tot een uiterste consequentie. Tolstoi heeft gegrepen uit de bonte mengeling van het aristocratenleven, en aangezien de wereld der aristocraten hem het best bekend en het meest begrijpelijk was, heeft hij, behalve in zijn vertel- lingen, in hoofdzaak vanuit het aristocratische gezichtspunt de Russische samenleving beschouwd. En omdat hij bovendien het land en het landleven niet kon loslaten, spelen ook deze een belangrijke rol in zijn werken. Hij is te begrijpen als de ver- geestelijkte Russische landbewoner, in wien het mystisch-christelijke van den Russischen boer tot zoo toegespitste zuiverheid kwam, dat het omsloeg in abstracte eenzijdigheid, een onaardsch denken, waarin hij meent los te kunnen komen van al wat bindt, maar waar hij bij vergeet dat innerlijke be- vrijding een levenshouding is, een houding dus ten aanzien van de buitenwereld, niet een vlucht uit die wereld. Uit deze dwaling is ook het op het eerste gezicht verbijsterende feit te verklaren, dat hij zijn vrouw, die hem liefhad, vlak voor zijn dood verliet; dat hij van haar wegvluchtte en haar niets anders liet dan een ontroerend schrijven. 25 Zij begreep hem niet, kon zijn ontwikkeling niet volgen; maar zoo lief had zij hem, dat zij hem na- reisde om hem het hoofdkussen te brengen, dat hij altijd gebruikte. Zoo verwerkelijkte zij op haar wijze de idee der christelijke liefde, die Tolstoi predikte. Veel leed heeft hij haar berokkend, maar wie zal het wagen om Tolstoi te veroordeelen. Innerlijke bevrijding is het, wat Tolstoi eischt, te bereiken door zelfkennis en menschenkennis. Hij legt de menschenziel bloot door al zijn verschillen- de typen volkomen te belichten en elkaar te laten beoordeelen zonder dat hij zelf een oordeel uit- spreekt. Zij maken die opmerkingen en doen die dingen, die ieder mensch maken en doen kan, en hij stelt ze zoodanig tegenover elkaar, dat men er niet toekomt om hun daden, al zijn deze ook nog zoo "erg", te veroordeelen. Wie is schuldig? Wien kunnen wij veroordeelen? Hij praat de dingen niet recht, maar verklaart alleen. En als alles verklaard is, kan nog slechts de rechter veroordeelen en zijns gelijken; maar de rechter heeft altijd ongelijk èn bij Tolstoi èn bij Dostojewski. In "Anna Karenina" zegt Oblonski, die getrouwd is, en kinderen heeft, maar wiens vrouw vroeg- tijdig is afgetakeld, zoodat hij zijn troost zoekt bij vriendinnen: "Ik draag de schuld, maar ik ben niet schuldig". En in "Het Levende Lijk" zegt Fedja, als hij zijn vrouw verlaten heeft, tot haar 26 vriend: Jij bent beter dan ik. Maar dat zegt niet veel, want het is niet moeilijk om beter dan ik te zijn." Schuld bekennen ze volmondig, maar dat wil niet zeggen, dat zij zich schuldig verklaren. Eerlijkheid ten aanzien van eigen tekortkomingen is kenmerkend voor den Rus, en men doet er goed aan dit in het oog te houden bij de processen in Moskou tegen de Trotzkisten, waar de bekente- nissen een zoo verbijsterenden indruk maakten. Men behoeft hierbij niet te denken aan folteringen en allerlei griezelverhalen omtrent de "holen der G. P. Oe.", nog aan skopolamine en dgl. Het is zuiver Russisch om schuld te bekennen zonder toevoeging van het eeuwig weerkeerende "maar" .......... "Ik heb dit wel gedaan, maar jij enz. Dit is wel kenmerkend voor het Westen, maar niet voor Rusland. Wij willen hiermede geen uitspraak doen omtrent de juistheid der procesvoering; in- tegendeel een werkelijke procesvoering vond niet plaats, maar meer een seance van schuld en boete. In dit verband herinneren wij ook aan wat de beroemde poolreiziger Prof. Otto Schmidt naar aanleiding van de tegen hem uitgebrachte beschul- digingen tegen een journalist zei, ongeveer in de volgende woorden: "Wij Russen pleiten ons niet zoo licht vrij als Westerlingen dat doen." De Rus ziet, zuiverder dan wij in, dat ieder mensch tekortkomingen heeft, zwakheden en karakter- fouten. Zelfs de akelig correcte paparassenmaniak, 27 die de echtgenoot is van Anna Karenina, erkent dit, waar hij zegt: "Als wij in onze ziel wroeten, gra- ven wij er vaak iets uit op, dat anders was blijven sluimeren." En niet in de eerste plaats ten aan- zien van anderen, maar van zichzelf erkent de Rus dit. Een ander zal hij eerder vrijpleiten. Zoo zegt Fedja's vrouw van hem, dat hij niet slecht is maar zwak, en dat hij zich verleiden laat. En in "De Gebroeders Karamasof" zegt Aljosja te- gen zijn vader: Je bent niet slecht, alleen maar verdorven". Men trekke hieruit niet de conclusie, dat de Rus een soort heilige is, die nooit een ander haat of beschuldigt, maar hij is eerlijker dan wij en erkent den mensch inclusief zichzelf openhartiger als be- lichaming van goed en kwaad. Omtrent de haat laat Tolstoi zeggen: "wij haten in de menschen het slechte, wat wij ze hebben aangedaan." En van Anna Karenina zegt hij: "Zij verweet hem alles, wat zij maar aan slechts aan hem (haar echtgenoot) kon bedenken en zij vergaf hem niets, terwille van het verschrikkelijk schuld- besef, dat zij tegenover hem ondervond. Maar te- vens laat Tolstoi haar zeggen: "Hij (Karenin) heeft altijd gelijk, hij is een christen, hij is groot- moedig. Ja, hij is een laag, slecht mensch." Deze uitspraak is slechts oogenschijnlijk tegen- strijdig. Karinin is alleen maar correct, wil niet 28 anders zijn; daarom ook wil hij niet in eigen ziel wroeten en juist daarom is hij slecht, omdat hij zoodoende zijn eigen tekortkomingen tegenover Anna niet wil erkennen en niet wil inzien, dat hij schuld heeft aan haar overspel. Alle schuld wordt verzoend in en door liefde en be- grip; dit is de gedachte van Tolstoi en Dostojewski. En daarom heeft de straffende rechter altijd on- gelijk; als rechter erkent hij den vollen mensch niet, maar ziet slechts een feit, constateert schuld en negeert al het andere in den aangeklaagde. Zeer zuiver drukt Tolstoi dit uit, als hij Fedja laat zeggen: "Ach meneer de rechter van instructie, dat U zich niet schaamt om rond te wroeten in het leven van anderen. Een schurk wilde ons afper- sen; wij wezen hem af. Toen ging hij naar U, den strijder voor het recht en de moraal. Naar U, die maandelijks Uw inkomen trekt voor de gemeen- heden, die u uithaalt." De rechter laat niet gelden, dat de afperser, die het geval aanbrengt, een schurk is; noch dat Fedja, ondanks zijn verloo- penheid en drankzucht (hij dronk "omdat hij zich voor zichzelf schaamde") een hoogstaand mensch is, die zijn vrouw liefheeft en haar mede daarom verliet. Voor den rechter geldt slechts, dat er iets gebeurt is in strijd met de wet, en dus is de schurk een welkom helper en de aangeklaagde een mis- dadiger. Het resultaat is, dat Fedja zelfmoord 29 pleegt, maar dit is voor den rechter van minder belang, want recht en moraal zijn gered. Tolstoi had de menschheid lief, kende haar daar- door, voelde zich een met haar en zocht een uit- weg, omdat het wereldleed hem teisterde. Van- daar dat hij zich ontwikkelde tot die religieus socialistische levenshouding, welke wij gewoon zijn Tolstojanisme te noemen, waarbij niet de kerk, maar de alverbondenheid met God en de menschen doel is. In zijn leven en werken is hij de apostel van de idee der menschenliefde, waaruit een nieuwe, betere wereld geboren moet worden. Bij Dostojewski vinden wij dezelfde idee, maar hij is niet onaardsch in zijn denken en wilde zich niet losmaken van de wereld. Wel was hij eenzaam, maar een mensch zooals hij kan niet anders dan eenzaam zijn. Faure drukt het uit door te zeggen: "Hij (Dosto- jewski) had een oneindige ziel, een ziel die over alle beperkingen heen met alles vertrouwd was, wat leven en dood heet; en daarom was hij zoo eenzaam". Den meesten menschen is een dusdanige eenzame volkomen vreemd; zij kunnen hem niet vatten, omdat hij hen elk afzonderlijk te buiten gaat, ter- wijl hij hen allen tezamen omvat. Eenzamer dan eenzaam was hij; slechts zijn twee- 30 de vrouw, die 25 jaar jonger was, deelde zijn leven en was zijn gezelschap. Want zij had hem lief met een volmaakte liefde, die niets vroeg voor zich- zelf. In zijn romans gebeurt meestal weinig in tegen- stelling tot die van Tolstoi. Dostojewski's romans zijn hoofdzakelijk een aaneenrijging van gesprek- ken; en terwijl bij Tolstoi alles helder is, heerscht bij Dostojewski a.h.w. een schemering, waaruit menschenzielen oplichten, als lotusbloemen op een donkeren vijver. En deze menschen, die hij niet waargenomen heeft, maar welke hij geheel schept uit eigen phantasie, die hij geheel en al componeert, vertellen ons van den Russischen mensch, leeren ons zijn wezen, zijn diepste innerlijk kennen. Het zijn geen maniak- ken, noch pathologische figuren, die ons worden voorgesteld. Zeker doen zij anders dan de Wes- tersche mensch, maar was dan b.v. Raspoetin niet een andere propheet dan die het Westen oplevert. Hij was een zwendelaar en een bedrieger, zal men zeggen, maar een dergelijke politieke figuur is in het Westen ondenkbaar. In Rusland daarentegen was deze "Heilige Duivel" zooals Fülop Miller hem terecht betitelt, mogelijk, omdat voor den Rus heiligheid en duivelachtigheid elkaar niet in principe uitsluiten, maar logischer wijze samen- gaan. Raspoetin was een heilige duivel op het geestelijk niveau van den landlooper. 31 Russisch waren ook de diensten van de door Iwan den Verschrikkelijken opgerichte kloosterorde, welke overgingen in blasphemie om tenslotte in een orgie te eindigen. Dit was niet hetzelfde als de Westersche Satans- missen, waarin zeer bewust en eenzijdig Satan als Heer der Wereld vereerd werd en God verworpen. Een Italiaansche condottiere schreef in zijn vaan- del: "Vijand van God en de menschen". Al deze lieden erkenden God en bovendien Satan. Men vereerde of den een of den ander, geheel overeenkomstig het Westersch bewustzijn, dat de dingen scherp onderscheidt, ze naast elkaar zet; dat opgaat en vastloopt in eenzijdigheden. Iwan daarentegen vereerde God zoowel zuiver als blasphemisch; het een ging in het ander over, zoo- als ook in werkelijkheid goddelijkheid en duivel- achtigheid, redelijkheid en sadisme in elken mensch in elkaar overgaan. De Westerling verwerpt het duivelsche, d.w.z. hij ontkent het eenzijdig, wat zich practisch laat gel- den in den vorm van onderdrukken en het als slecht bestempelen van de natuurlijke driften, waardoor belemmerd wordt, dat het natuurlijke in het redelijke overgaat en zoodoende de mensch op natuurlijke wijze redelijk is. Het Westen denkt in gescheidenheden: die mensch is goed, die ander slecht. De Westerling wil graag goed zijn, een- zijdig goed, en omdat dit niet kan, onmogelijk, 32 aangezien het onlogisch is, wil hij goed schijnen, vandaar de verbreiding der schijnheiligheid in het Avondland. De Verschrikkelijke Iwan, een slecht mensch vol- gens Westersche begrippen, wist beter. Ook wij dienen beter te weten en niet lichtvaardig over hem te oordeelen. In "De Idioot" zegt vorst Myschkin: "Als Aglaja alles, alles wist, tot het laatste toe. Want voor alles is het noodig alles te weten, vóór men oordeelt". En er valt toch ook nog wel iets anders te weten van Iwan, dan dat hij een sadist was. Toen hij na den brand van Moskou in 1547 besloot zijn leven te beteren - hij was in het zelfde jaar tot Tszaar gekroond - riep hij het volk bijeen op het Roode Plein, verzocht ieder het geleden on- recht te vergeten en mede te werken aan verbe- tering van het staatsbestel, terwijl hij zelf beter- schap beloofde. Hij verontschuldigde zich niet, maar zinspeelde slechts op datgene, wat hij in zijn jeugd had ondervonden. Toen hij drie jaar oud was, verloor hij zijn vader; enkele jaren later zijn moe- der, waarna hij was overgeleverd aan den wille- keur der bojaren, die hem in het openbaar alle eer bewezen, maar binnen de paleismuren mishan- delden, vernederden, te weinig te eten gaven, paleisschatten (erfstukken zijner ouders) voor zijn oogen wegsleepten, hem beleedigden en zelfs in zijn slaapkamer geen rust gunden. Hun grenze- 33 looze wreedheid verbijsterde het nerveuze kind en deden in hem die haat en angst geboren worden, die hem zijn geheele verdere leven zouden teis- teren. Toen hij zijn eerste vrouw Anastasia Romanovna verloor, maakten haat en angst zich weer van hem meester en begon de terreur, waarover wij later nog zullen spreken, omdat zij een staatkundig doel had. Zijn bekentenis van schuld in het openbaar en zijn verzoek om alle onrecht te vergeten zijn typisch Russisch. Nu zal men zeggen, dat dit verband houdt met den tijd, waarin hij leefde en dat in het Westen soortgelijke verhoudingen zijn aan te wijzen. We kunnen bijv. wijzen op den vader van Karel den Stouten, Philips van Bourgondië, die de schatkist gevuld met zilveren en gouden munten aan het volk toonde om te bewijzen, dat hij geld genoeg had om oorlog te voeren. En dan kunnen wij op- merken, dat hierin het vaderlijke element in de verhouding van den vorst tot zijn kinderlijke volk een rol speelt. Maar er blijft een verschil en wel, dat Iwan niet, zooals professor Huizinga schrijft omtrent Philips, kermisvermaak en staatsbeleid combineerde, maar openlijk boete deed: de heer- scher tegenover het volk. 34 Dostojewski kent de dialectiek der menschenziel; hij weet dat in den misdadiger ook de heilige woont; en tevens dat er geen sprake kan zijn van heiligheid, wanneer men de zonde niet gekend heeft. Dit moeten de Westersche atheïsten eens bedenken, die altijd zoo ijverig in het zondig ver- leden der heiligen rondsnuffelen en voortdurend daarop wijzen, om aan te toonen, dat het met hun heiligheid maar matig gesteld was. Wij interesseeren ons niet voor de heiligenkalen- der; de kerk heeft lieden heilig verklaard, wier heiligheid voornamelijk hierin bestond, dat zij zich nooit wieschen, of dat zij zoo dom waren, dat men zich nog slechts verbazen kan over de leegheid hunner hersenen. Ieder mensch kan op een ge- geven moment een heilige zijn, wat niets verandert aan het feit, dat Franciscus van Assisi tenslotte werkelijk een heilige was. Anders gezegd: iedere mensch is ook goed, al overweegt het goede bij den een meer dan bij den ander. Dostojewski weet dit en zegt het. De Ziel van Rusland heeft hij het diepst geanaly- seerd in zijn reeds geciteerde epos: "De Gebroe- ders Karamasof", waarin hij in den vader en zijn drie zoons alle gemeenheid, gevoelsmatigheid, ver- standelijkheid, liederlijkheid en religiositeit van den Rus uiteenzet. Het is a.h.w. de geschiedenis van den Russischen mensch tot den tijd van Dosto- jewski, waarbij de vader het begin en Aljosja de 35 moderne jeugd in den zin van de jeugd ten tijde van den schrijver voorstelt. De vader is een drankzuchtige wellusteling, een bedrieger. Zijn zoons verschillen elk voor zich hemelsbreed van hem, maar toch herkennen wij, wanneer wij ze grondig beschouwen in elk van hen ook den vader, ofschoon geen van drieën drankzuchtig, wellustig of een bedrieger is. Het atheïsme van den vader, bij wien het zich open- baart in oppervlakkig schimpen op kerk, pries- ters en monniken, vinden wij terug in Iwan, die weliswaar geen godloochenaar is in de gangbare beteekenis des woords, maar van God niet weten wil, omdat hij de wereld, zooals ze is, niet kan aanvaarden. "Ik weet dat er leed is", zegt hij, "en dat er geen schuldigen zijn, maar wat heb ik daar- aan? Ik heb vergelding noodig". Desnoods zou hij nog alle leed willen aanvaarden en als noodzake- lijk erkennen om daarmee de hemelsche harmonie te koopen. Maar dan blijft nog de vraag: "Wat hebben de kleine kinderen daarmede te maken? Die hebben niet gegeten van den boom der kennis, zijn niet als God geworden. De heele hemelsche harmonie is niet een enkele kindertraan waard. Kunnen kindertranen gewroken worden? Wat helpt het als ze gewroken worden in hellepijn? En waar blijft de harmonie, als er nog een hel is?" Iwan Karamasof kan desnoods alles aanvaarden, behalve het onvergolden kinderleed. Omdat dit 36 leed bestaat, en zoolang er nog ongewroken tranen zijn van een enkel kind, wil hij van de hemelsche harmonie niets weten "uit enkel liefde voor de menschheid". En daarom "geeft hij God zijn entree~ biljet terug!" Hij is het Russische intellect, dat God niet ver- werpt, maar zijn wereld niet aanvaardt. Met God heeft het niet te maken, "omdat zijn doel ons on- bekend is" (Iwan Karamasof), en omdat "de voor- zienigheid onbegrijpelijk is" (Hippolyt in "De Idioot"). Hoe zou men mij kunnen veroordeelen, omdat ik de ware wil en de wetten der voorzie- nigheid niet kon begrijpen?" Maar met dat al komt de Russische mensch niet van de religiositeit los, welk begrip niet vereen- zelvigd moet worden met godsdienstigheid en nog minder met kerkelijkheid. Het is het gevoel, het onmiddellijk besef van de Alverbondenheid van dat, wat is. Wij vinden dit bij alle volkeren en al naar gelang van het "accent", hetwelk het volk be- lichaamt, openbaart zich het religieus besef als Ani- misme, Taoisme, Boeddhisme, Brahmanisme, Chris- tendom, communisme enz. Iwan Karamasof zegt tot Aljosja: "De jeugd be- kommert zich òf om het al of niet bestaan van God, òf, als ze atheïstisch is, om socialisme, anarchisme enz. Dit is overigens dezelfde kwestie, alleen van den anderen kant." En in "De Idioot" zegt vorst Myschkin: "Het wezen 37 van het religieuze gevoel is niet in formuleeringen vast te leggen; er is iets zoodanigs, waarvan alle atheïsme zal afglijden en wanneer het erover spreekt, zal het altijd niet daarover spreken. Het is typisch, dat men dat nergens zoo gauw en dui- delijk merkt als bij de Russen." Dostojewski's doel is de menschen het groote gebed te leeren: Hebt Uw naasten lief". En hij richt zich tegen het verstandelijke, dus Wester- sche atheïsme, dat God stuk critiseert en daarmede tevens het religieuze besef en dus de liefde ver- nietigt, want liefde is onmiddellijk eenheidsbesef, zoowel wanneer het betreft de liefde tot een be- paalde persoon als tot de menschheid. Het Russische atheïsme is anders. "De Russische atheïsten," zegt vorst Myschkin, "ontstaan niet enkel uit ijdelheid, maar ook uit geesteskrankheid, geesteshonger, uit heimwee naar het hoogste. De Russische mensch wordt zoo ge- makkelijk atheïst, gemakkelijker dan alle andere menschen in de geheele wereld. En de onze worden niet alleen maar atheïst, maar zij zullen beslist in het atheïsme gelooven als in een nieuw geloof, zonder er ook maar iets van te merken, dat zij in een nul gelooven." Dostojewski wijst hier weer op het wezenlijk Rus- sische: het onmiddellijk besef der eenheid, en weten der waarheid, dat wegens zijn onmiddelijk- heid buiten het denken om gaat en zich uit als 38 geloof. Dit echter behoeft niet noodzakelijkerwijze geloof in God te zijn of in een andere bepaald- heid; de Russen geloofden nooit sterk in God, als bepaaldheid, vandaar dat het atheïsme er zoo ge- makkelijk veld wint; maar dit atheïsme is zelf weer een geloof. Het Russisch godsdienstig besef vond zijn vorm in de kerk, die principieel verschilt van de room- sche, om van de protestantsche kerken maar te zwijgen. Wij komen op dit verschil nog terug, om- dat het kenmerkend is voor het verschil tusschen Rusland en het Westen. Zonder geloof en kerk kan de Rus het niet stellen, ook niet als hij atheïst is. In het huidige Rusland vervangt de communistische partij de Grieksch- orthodoxe kerk voor de atheïstische geloovigen, voor wie de groote denkers van het marxisme de kerkvaders zijn, terwijl Lenin de nieuwe heilige en ikon is. Men vatte dit niet op als een bespotting van het bolsjewisme, dat wij zeker niet bespottelijk wen- schen te maken. Het is ons er om te doen er op te wijzen, dat het alles zeer wezenlijk Russisch is. In dit verband willen wij nogmaals wijzen op de bekentenissen in de Trotzkistenprocessen. De hei- lige moederkerk heeft getriompheerd over haar afvallige zonen, die deemoedig hun zonden bele- den. Men vergete niet, dat het orthodoxe marxis- ten waren, kopstukken der revolutie, die voor den 39 rechter verschenen, en denke hierbij aan wat Le- bedew in "De Idioot" zegt over een menscheneter in de Middeleeuwen, die tenslotte zichzelf vrij- willig aangaf ondanks folter en folterdood: "Hij doet zulks, omdat hij onder de kracht van een idee staat. Wel hebben wij meer rijkdommen, maar min- der kracht, want ons ontbreekt de vereenigende idee; alles is slap, nuchter en onvruchtbaar ge- worden." Dostojewski schreef dit in het midden der vorige eeuw, toen inderdaad alles in Rusland slap, nuch- ter en onvruchtbaar geworden was, het land op een keerpunt stond (het einde der adelheer- schappij). Sindsdien is er weer een nieuwe ver- eenigende idee gekomen, de communistische, en haar apologeten zijn bereid ervoor te sterven. Of deze idee zal stand houden, is een kwestie, welke wij later in dit boek onder het oog zullen zien. Destijds vond het religieus besef zijn uitdrukking in de Grieksch-Orthodoxe kerk; deze was den vorm van den Russischen Christus, van de Rus- sische christelijke idee, wat niet wegneemt dat de Rus zeer goed weet, dat de idee niet aan een bepaalden vorm gebonden is. Maar de Roomsch- Katholieke kerk verwierp hij als onchristelijk. "Het Roomsch-Katholicisme", zegt vorst Myschkin, "is erger dan atheïsme. Het atheïsme predikt enkel de nul, maar de roomschen een verminkten Chris- tus, den Anti-Christ." 40 De roomsche kerk is naar Russisch besef de Anti- Christ, omdat zij aardsche macht, staatkundige wereldheerschappij voor zich opeischt, en dus niet weerstaat aan de laatste verzoeking in de woes- tijn, waarbij Satan Christus alle koninkrijken der aarde toont en hem deze aanbiedt, mits hij hem, Satan, aanbidt. Vandaar dat vorst Myschkin zelfs ontkent, dat het roomsch-katholicisme een geloof is; het is volgens hem niets anders dan een voort- zetting van het West-Romeinsche rijk. "De Paus heeft het zwaard genomen en daarbij gevoegd: leugen, list, bedrog, fanatisme, bijgeloof en misdaad". Deze opvatting omtrent het roomsch-katholicisme verkondigt Dostojewski meerdere malen en hij acht het niet een kwestie van theologischen aard. "Het gaat ons veel nader aan; ook het socialisme is eruit voortgekomen en ook dit wil de zedelijke macht vervangen door het geweld. Waag het niet in Christus te gelooven, eigendom te hebben, per- soonlijkheid te bezitten; fraternité ou la mort, twee millioen hoofden". Wij gaan altijd tot het uiterste. Als iemand bij ons roomsch wordt, wordt hij jesuiet en wel een der meest onderaardschen. En wanneer hij atheïst wordt, zal hij eischen dat het geloof in God met geweld, dus zelfs met het zwaard wordt uitgeroeid." Men moet bij al deze uitspraken noodwendig den- 41 ken aan de bolsjewistische revolutie, die op Wes- tersche denkbeelden gebaseerd is. De christelijke idee wordt door Dostojewski ge- steld als de zedelijke idee bij uitnemendheid, want als de idee der menschenliefde, die in en door het geweld en dus volgens hem door het Westen ont- kend wordt. In Rusland echter wordt zij volgens hem zuiver beleefd; daarom laat hij Iwan Kara- masof zeggen: "De roomsche kerk wil staat worden, maar de staat moet kerk worden en zich zoodoende afwenden van alle doelstellingen, die niet overeenstemmen met die der kerk." In Rusland is dan ook voor de revolutie eigenlijk geen sprake geweest van strijd tusschen kerk en staat. Wel heeft destijds de patriarch Nikon ge- poogd om evenals Innocentius III de kerk boven den Tszar te plaatsen, maar Alexis (1645-1676), ofschoon een goedig en zeer vroom man, weigerde dit nadrukkelijk en liet Nikon vallen. Sinds de XVe eeuw waren de Moskousche Tszaren zich gaan beschouwen als hoofd der orthodoxie, omdat met den val van Constantinopel de rol van deze stad als zetel der orthodoxie was uitge- speeld en de wereldheerschappij overging op Moskou. Vandaar de titel Tszar (Czar) = Caesar. Maar dat de kerk de macht over den staat zou krij- gen, was voor de Russen ondenkbaar, zoodat Nikon vrijwel geen steun vond en Alexis, ofschoon een 42 zwak heerscher, dezen patriarch zonder moeite terzijde kon schuiven. Er was trouwens in Rusland een sterke beweging binnen de kerk zelf tegen elken vorm van machts- uitoefening door de kerk, behalve de zedelijke. In het wetboek van 1648 werd dan ook bepaald, dat de kerk het recht verloor om nog meer grond- bezit te verwerven, terwijl haar bovendien bepaal- de gerechtelijke privileges ontnomen werden. Aangezien echter de patriachen het niet konden laten om zich met staatszaken te bemoeien en van tijd tot tijd scherp in oppositie te gaan tegen den Tszar, wanneer deze maatregelen nam, die volgens hen niet strookten met de opvattingen der kerk, besloot Peter de Groote definitief een einde te maken aan allen kerkelijken politieken invloed door het patriarchaat te vervangen door de heilige Synode, welken door een keizerlijken procureur- generaal werd gecontroleerd. Op den duur is de Synode een politiek lichaam geworden en daar- door zondig en verachtelijk in de oogen des volks. Scherp heeft de kerk zich langen lijd verzet tegen alles, wat uit uit Westen kwam, tegen de "Latijn- sche" cultuur, aangezien zij deze identificeerde met roomsch. En alles wat roomsch was, was on- christelijk. Nu was dit verzet in het geheel niet specifiek kerkelijk: de Russen beschouwden zich als supe- rieur aan het Westen en doen zulks nog. 43 In de XVIIde eeuw was het verboden het land te verlaten, en zelfs een zonde. Wanneer de Tszar gezanten ontving, had hij een waschkom met handdoek naast zich staan om telkenmale na hand- reiking de handen te kunnen wasschen. Het exen- trieke gedrag der Russen bij hun noodgedwongen bezoeken aan Westersche landen in vroeger eeuwen, dat veelal als barbarisme wordt aange- merkt, had slechts ten doel den Westerling de ver- achting der Russen te doen blijken voor alles wat niet Russisch was. Dit was n.l. minderwaardig, en deze gedachte vinden wij nadrukkelijk uitgespro- ken bij de Slavophielen en ook bij Dostojewski. Zoo zegt b.v. Rogoschin in "De Idioot", dat de Russen de anderen vooruit zijn. Dit is geheel in tegenstelling met de gangbare opvatting van het Westen, volgens welke Rusland eeuwen achter- stand moet inhalen. Ondanks alle verzet tegen Westerschen invloed bleven de Tszaren ernaar streven contact te leg- gen met het Westen, waartoe o.a. door Iwan den Verschrikkelijken een ernstige poging was gedaan. Na hem vonden nog verschillende andere plaats, zij het minder sterk. Maar het volk, behalve een deel der edelen rond het Tszaristische hof, bleef afkeerig, tot tenslotte Peter de Groote de verwesterlijking met geweld doordreef. De afkeer tegen zijn maatregelen was grenzeloos, maar hij 44 hield vol. Na zijn dood verzwakte de westersche invloed meer en meer tot Lenin de zaak opnieuw met geweld aanvatte. Zal de invloed van het Westen thans standhouden? Alles wat tot nu toe werd overgenomen, werd ge- leidelijk gerussificeerd en het staatkundige beeld, dat Rusland thans vertoont is zeker niet westersch, terwijl de verachting voor Europa er niet minder geworden is. Ook thans oordeelt men in Rusland, dat daar de waarheid en de menschelijkheid en ten onzent de leugen gediend wordt. En dit oor- deel verschilt niet veel en zeker niet principieel van dat van Lisaweta Epantschin ("De Idioot") die na een buitenlandsche reis zegt: "Alles is zwendel, alles leugen en bedrog in dit holle Europa. Pas op, ik zal nog eens gelijk krijgen". Het beginsel der zedelijkheid vond als christelijke idee zijn uitdrukking in de Russische kerk, die principieel verschilt van de roomsche. In het geschrift "Der Russische Christ" zegt graaf Hermann Keyserling het volgende: "De Russische christen beschouwt zichzelf als den absoluten christen; dit is hij ook, voorzooverre men dit be- grip uit den geest van het oer-christendom afleidt, welke beweging vrijwel vijandig tegenover de wereld stond, in het gunstigste geval een neutrale houding aannam, en welker element het marte- laarschap was. De Grieksche kerk, die zich vanaf 45 de IXde eeuw meester maakte van Rusland, was weliswaar allesbehalve faktisch zwak in wereld- lijke aangelegenheden, maar haar geest was toch verstard in den voor-Constantijnschen vorm, zoo- dat zij slechts een geschikt volkszielmedium noo- dig had om het oorspronkelijke weer tot leven te wekken, hetgeen plaats vond binnen de blijmoedig duldende Russische massa ......" "De ontwikkeling van het christendom heeft in Rusland zooals trouwens in de geheele Grieksche wereld, halt gehouden bij den Oostromeinschen toestand in de IIIde en IVde eeuw. Dienovereen- komstig komen den Rus katholicisme en protestan- tisme niet voor als tegenstellingen, maar als kin- deren van eenen geest: de beweging des geestes, de ontwikkeling in het teeken van het verstand. Dientengevolge komen beide hem volkomen on- christelijk voor, want de Logos was niet de wet der oorspronkelijke gemeente. Deze wet was de Liefde ...... "De zekerheid, welke het geloof gaf, was van psychischen, niet van geestelijken aard. Hij (de Rus) is de diepste christen, omdat het voor hem slechts aankomt op het onvoorwaardelijke en laatste. Dit openbaart zich in hem niet in geeste- lijken, maar in psychischen vorm; niet in de indi- vidualiteit, maar in de gemeenschap. Zoodoende is de gemeente en wel de Oecumenische, de al- omvattende gemeente voor den Russischen chris- 46 ten de eenig denkbare belichaming van den hei- ligen geest op aarde." De Russische volksziel was volgens Keyserling het geschikte medium om een kerk, welke uitging van het beginsel der liefde, tot nieuw leven te wekken. Het Russische volk was er zoo geschikt voor, omdat het uit dit beginsel leeft. De menigte kan dit natuurlijk niet doen op de wijze van Tolstoi, noch op die van Dostojewski; deze beleefden in zichzelf eenzaam de Alverbon- denheid: Tolstoi op abstract godsdienstige, Dosto- jewski op psychologische wijze. Niet de individu, maar de gemeenschap is voor den Rus beslissend; vandaar dat hij vatbaar is voor communistische leerstellingen welke hij dan als een geloof aanvaardt. Het Marxisme is zulk een nieuw geloof, en zeer juist spreken Sidney en Beatrice Webb in hun boek "Soviet Communism: A New Civilisation?" over de communistische partij als over een geestelijke orde, te vergelijken met een orde binnen het verband der roomsche kerk, zooals die der Jesuiten. Wij kunnen bij de communistische partij in Rus- land gerust spreken van geloofsijver en fanatisme, evenals bij de Societas Jesu, waardoor veel ver- klaarbaar wordt in het drijven der communisten, als ook de genadeloosheid waarmede zij dikwijls optreden tegen "vijanden des geloofs". Maar an- derzijds valt te bedenken, dat het geweld in strijd 47 is met de liefde en inzooverre met het wezen der Russen. De Russische mensch gelooft in den grond der zaak niet in de zedelijke werking van het ge- weld, al was vlg. Dostojewski ranselen een nationale bezigheid; niets en niemand gaat op in een eenzijdigheid, alles brengt zijn eigen ontken- ning aan zich mede; dit geldt ook voor de Russen. Hieruit is hun schijnbare exentriciteit te verkla- ren, het vaak uitbundige van hun levensuitingen. In "De Gebroeders Karamasof" zijn Dimitri en Aljosja elk op eigen manier personificatie der liefde. Tot Dimitri, mengsel van goedheid en ge- weld, van gevoeligheid en overgevoeligheid, die het leven met beide handen grijpt en het in zijn volheid wil genieten, zegt Andrej, de troika- koetsier: "U komt mij steeds voor als een klein kind; God zal U vergeven wegens Uw goede hart." Met deze woorden is Dimitri juist getypeerd. Aljosja is de Russische mensch naar zijn religio- siteit en zuiverheid, niet fanatiek, noch mystisch, maar slechts een jonge menschenvriend. Het klooster, waar hij tijdelijk verbleef, was voor hem de uitgang uit de duisternis dezer booze wereld, (waarin hij tegelijkertijd bleef vertoeven) naar het licht der menschenliefde. Hij veroordeelde nooit iemand. "Hij wekte in iedereen liefde". Dostojewski zegt verder van hem, dat hij, gezien zijn leeftijd, tot den nieuwen tijd (eind XIXde eeuw) behoorde en dus van nature eerlijk was, 48 naar waarheid streefde, deze onmiddellijk deel- achtig wilde worden en hongerde naar een helden- daad, waarvoor hij zelfs onvoorwaardelijk zijn leven zou willen geven, waarbij Dostojewski dan opmerkt, dat dergelijke jongelui niet inzien, dat het offer van het leven meestal misschien het lichtste is, dat men kan brengen. Dimitri, Iwan en Aljosja, irreëel, maar personi- ficaties van de Ziel van Rusland, en daarom zoo reëel als maar mogelijk is. Zij zijn volkomen oor- spronkelijk en behooren dus niet tot de menigte. Men moet zich geen illusies maken; de Russische menigte is niet een verzameling van superieure wezens, maar evenmin van achterlijke barbaren. Het was ook niet Dostojewski's bedoeling te suggereeren, dat Rusland door allerlei verheven individuen bevolkt wordt. Men luistere naar wat hij zegt: "Niet slechts bij ons, maar overal ter wereld is sedert onheugelijke tijden gebrek aan oorspronkelijkheid voor de hoofdeigenschap en de beste aanbeveling voor een flink, arbeidzaam, practisch mensch aangezien; en minstens 99 % der menschen heeft altijd in die overtuiging geleefd. Het Russische ideaal was: generaal te worden; alleen de oorspronkelijke, dat is de onrustige, mensch werd het niet". Hij onderscheidt dan verder de menigte in: de be- krompenen en de verstandigen, van welke beide categorieën hij de eerste de gelukkigste acht, om- 49 dat zij zich heel gemakkelijk inbeelden bijzonder ongewoon en origineel te zijn. De verstandigen daarentegen zijn lang niet zoo gelukkig, al ver- beelden zij zich nog zoo veel omtrent hun origi- naliteit. Er is in den verstandige altijd twijfel, welke hem soms tot volslagen wanhoop brengen kan, terwijl hij, wanneer hij deze twijfel overwint geheel en al door hoogmoed vergiftigd is. Het wezenlijke van een volk komt het zuiverst tot uitdrukking in de cultuurvormers; niet in de menigte, die weliswaar eveneens het wezen van het volk openbaart, maar op betrekkelijke, on- zuivere wijze, alledaagsch. Poesjkin, Tolstoi en Dostojewski en vele an- deren, zooals Solovjov, Gorki, Berdjajew enz. vertellen ons het zuiverst het wezen van het Rus- sendom in zijn gecompliceerdheid en innerlijke tegenstrijdigheid. En zij toonen het ons als ver- schillend van het Westen, zelfs als zijn negatie. Raskolnikof ("Schuld en Boete") begint wes- tersch - de roofmoord op de woekeraarster, waar- mede Dostojewski den geest van het Westen beoogt weer te geven - maar hij eindigt Russisch. En Iwan Karamasof, de intellectueel, komt on- danks zijn Westersche instelling (hij wil ook naar Europa reizen, naar "het allerdierbaarste kerkhof dat er is") niet los van de menschenliefde, in het bijzonder die voor het kind, en hij gevoelt zich 50 tenslotte medeplichtig aan den moord op zijn vader, ofschoon hij zich verstandelijk volkomen kan vrijpleiten. Het Russische van zijn geest komt ook te voorschijn, als hij tot Aljosja zegt: "Het verstand is een schoft: de domheid openhartig en eerlijk; zoo heb ik je mijn vertwijfeling getoond". Iwan is een Russisch intellectueel, maar verschilt grondig van den Europeeschen, omdat voor hem als Rus het intellect toch niet het hoogste is. Eigen- lijk becritiseert hij zichzelf als hij zegt: dat het verstand een schoft is. En wanneer Smerdjekov later zegt, dat Iwan het meest op zijn vader lijkt, dan heeft hij betrekkelijk gelijk, al is Iwan in het geheel geen wellusteling, noch drankzuchtig, noch een bedrieger. Hij is hard, evenals zijn vader, en tevens koel en nuchter, maar zijn houding is ge- forceerd, kunstmatig en houdt geen stand, wan- neer hij inziet, dat hij "medeplichtig" is aan den moord. Overigens kan alleen een Rus een der- gelijke medeplichtigheid op dusdanige wijze on- dergaan. En nu denken wij weer aan de Trotzkistenproces- sen, waarbij de schuld en medeplichtigheid voor westersche begrippen belachelijk zijn en daarom aannemelijk gemaakt moeten worden door het beeld ietwat te vervormen, concrete feiten te stellen inplaats van gevoelsmatig verantwoorde- lijkheids- en schuldbesef. Dostojewski is de geniale psycholoog van den 51 Russischen mensch, dien hij geheel en al kent. Al wat menschelijk is, heeft hij in zichzelf gevonden, kunstzinnig uit zichzelf geschapen. Daarom zegt hij, dat de Russische kerk de vorm is, waarin de idee der menschenliefde als christelijke liefde voor het volk tot uitdrukking komt, maar tevens dat het socialisme hetzelfde beoogt van den anderen kant. De socialisten zullen zich hiertegen verzetten, in het bijzonder de communisten, die zullen wijzen op de vereeniging der Godloozen, op de anti- godsdienstige musea en vooral op de verheerlij- king van het materialisme. En zij zullen niet in- zien, dat dit alles in principe geen nieuwigheid is van de bolsjewisten, want ook Peter de Groote heeft in deze richting gewerkt, zij het op een andere manier. Zoo groot was de indruk, welke zijn maatregelen op het volk maakten, dat hij voor den Anti-Christ werd aangezien. Hij was westersch georiënteerd evenals de bolsje- wisten en bovendien even gewelddadig. Dat de Rus tot gewelddadigheid in staat is, spreekt vanzelf, want ook hij is geen eenzijdigheid, maar een volledig mensch. De Westerling is toch ook tot liefde geneigd, al ligt het accent zeker niet daarop. De zaken gaan hier voor het meisje en dit beteekent in laatste instantie, dat het zakelijke boven het menschelijke gaat. Bij den Rus is dit niet het geval; de zakenman was 52 er nooit in eere, ook al was hij nog zoo recht- schapen, eigenlijk minder naarmate hij meer rechtschapen was. De rechtschapene werd niet geacht; wèl de heilige, ook al was deze daarnevens een groote schurk. Wladimir Solovjov zegt, dat er in Rusland meer heiligen zijn dan fatsoenlijke menschen, en hier- aan heeft de revolutie in principe niet veel ver- anderd. "Ranselen is een nationale bezigheid", moord, doodslag, kindermishandeling kwamen en komen er voor. Geen mensch immers is eenzijdig goed; ieder onzer is ook misdadig, al zal hij misschien nooit tot een misdaad komen. Dit alles geldt ook voor het Russische volk, maar het staat anders tegenover den misdadiger en het heeft een ander levensdoel. Alle doen is betrekkelijk, want wie iets doet, betrekt zich op iemand of iets, waarmede dan gezegd is dat elke daad betrekkelijk is, betrek- kelijk goed of betrekkelijk slecht, zoodat de mensch nooit absoluut goed kan doen. En wanneer zelfs de groote, de zuivere cultuur- vormers in hun doen te kort schieten, hoe zuiver hun bedoelingen ook mogen zijn (men denke aan Tolstoi) hoeveel te meer fouten moeten dan de anderen, de menigte maken. Wanneer zij, in wier geest het helder is, die innerlijk verlicht zijn, zich vergissen, hoeveel te meer zij, in wie schemering of duisternis heerscht. 53 De menigte tast in den blinde rond; zij zoekt het licht buiten zichzelf, dus daar waar geen waar- heid is, in de wereld der betrekkelijkheden, de bui- tenwereld. En omdat zij de waarheid alleen maar vermoedt, komt zij er in werkelijkheid niet aan toe, maar blijft er buiten; zelfs de waarlijk reli- gieuze mensch (in onze dagen een zeldzaamheid) die dus de waarheid ervaart op de wijze der ge- voelvolle voorstelling, ervaart haar als het buiten hem zijnde en buigt zich er voor, als voor het vreemde. Maar omdat hij dit vreemde als het ab- soluut verhevene beleeft, komt hij in zoover tot het verheven leven. Met dat al blijft alles op deze wijze in de spheer van het betrekkelijke. En toch kan de westersche mensch tot de absolute waar- heid komen door het zuivere denken. Het denken is het kenmerk van den westerling; het is zijn accent. Vandaar dat wetenschap en wijs- begeerte nooit en nergens een zoo hoogen bloei bereikten als in Europa, van waaruit het over de wereld stroomde en den geest der wereld be- vruchtte. Europa is zoodoende ook het geboorte- land der techniek en van den op wetenschap ge- grondvesten staat. De westersche menigte echter heeft hieraan slechts zijdelings deel, aangezien zij weinig en slecht denkt, en zich de moeite ervan gaarne bespaart. Daarom is zij zoo vatbaar voor phrasen. De reclameslagzin, de politieke en ker- kelijke, de cliclé-terminologie der kunstcritici 54 geven besparing van denkmoeite en zijn daarom welkom aan de menigte. En hetzelfde geldt voor het hand over hand toenemen van het bijgeloof, dat de zeer toepasselijke naam van occultisme draagt. Sinds vele jaren verwerpt het Avondland het den- ken, de zuivere logische gedachtengang, en dit niet slechts bij monde van nationaal-socialisten en fascisten, maar ook bij die zijner wijsgeeren voor zoover deze behooren tot de jongere scholen, het- geen tenslotte hierop neerkomt, dat het Avondland zichzelf verwerpt, waaruit blijkt dat het zich voltooid heeft. Het denken had zich volkomen ontplooid en zijn principieele vol- tooiing gevonden in Hegel, waarna het den weg van den neergang is aangevangen. Den- ken is het kenmerk van het Westen, vandaar dat het accent hier ligt op den individu. Maar wie zuiver doordenkt, komt in zichzelven tot den Mensch, die slechts denkbaar is en niet bestaat, want alle menschen zijn verschijningen, facetten van den Mensch. Wie tot het zuivere begrip van dezen laatsten komt, begrijpt den mensch in zijn volheid en komt tot de Alverbondenheid der menschheid en verder nog tot de Alverbondenheid van den mensch met al wat is. Hij begrijpt dan, dat ieder individu als verbijzondering van den Mensch in den grond der zaak met ieder ander 55 identiek is, en zoodoende komt hij tot het begrip van de gemeenschap der menschheid. Voor den westerling is de weg tot dit inzicht die der Rede; voor den Rus niet, want hij is niet de Logos maar de Liefde; zijn gemeenschapsbesef is onmiddellijk. Wie de zuivere waarheid begrijpt, is in zooverre zuiver zedelijk individu. Natuurlijk kan men op een figuur als Thomas à Kempis wijzen die toch zeer zeker zedelijk was, al is hij nooit tot zuiver begrip gekomen. Thomas was zedelijk, maar tevens geloovig, een stil vroom mensch, in geestelijk op- zicht een kind en dus nog geen volslagen individu. De geloovige kent de zuivere waarheid slechts in zooverre, als hij haar aanvoelt, en dan altijd als buiten hem zijnde. Geloof en weten sluiten elkaar uit, maar beiden zijn manieren om tot een gesloten wereldbeeld te komen. De atheïstische intellectueel, die de gaten in zijn wereldbeeld dichtstopt met hypothesen, is overi- gens evenzeer geloovig als de godsdienstige mensch, zij het dan, dat hij iets anders gelooft. Wij willen in dit verband eraan herinneren, dat Immanuel Kant heeft gezegd, dat het wijsgeerig stelsel hetwelk door hem geëischt werd, maar niet is opgebouwd, geen enkele hypothese of axioma mocht bevatten. Het "stelsel", dat aan dezen eisch voldoet, is van Hegel, wiens "stelsel" overigens geen stelsel is, maar een wijze van denken. 56 Natuurlijk heeft ook Hegel in de toepassing fouten gemaakt, en zijn bestrijders sloven zich uit om deze fouten tot ontzaggelijken omvang op te bla- zen. Wat zij niet vatten is, dat Hegel zelf hun zou antwoorden, dat hij fouten maakte en dat dit in de rede ligt, aangezien niemand alleen maar vol- maaktheden kan praesteeren. En hij zou boven- dien antwoorden, dat hij, juist omdat hij een einde is, tevens slechts een begin is. Wie de werkelijkheid niet begrijpt, is op geloof aangewezen, tenzij zij hem geen belangstelling inboezemt en het leven voor hem opgaat in eten, drinken en plezier hebben. De geloovige volwassene is kinderlijk, wanneer en voorzooverre hij godsdienstig is; maar omdat hij tevens volwassen is en het hem blijkbaar ernst is met het wezen der werkelijkheid, gelooft hij in God en komt zoodoende tot een gevoelvolle voor- stelling, welke hem even groote zekerheid geeft als het denken den wijsgeer. Hoe meer het hem ernst is met het wezen der werkelijkheid des te inniger zijn geloof en des te zedelijker hij is. Maar de geloovige, wien het niet te doen is in allen ernst om het absolute, bekent zich in den grond der zaak tot het betrekkelijke en keert zich af van de waar- heid, zoodat hij geleidelijk vervalt tot onwaarheid en onzedelijkheid, waardoor hij noodgedwongen tot huichelarij en schijnheiligheid komt, tot ver- vorming van het goddelijke, dus tevens het zede- 57 lijke, en zoodoende tot een onzedelijken levens- wandel onder het mom van zedelijkheid. De ze- delijke mensch is innerlijk vrij en dus heerscht in hem harmonie. En al wordt zijn evenwicht van buitenaf somtijds verstoord, doordat het dagelijk- sche leven het betrekkelijke is, altijd weer zal hij deze storing verwerken en vereffenen. De zede- lijke mensch erkent zichzelf voor wat hij is; daar- om is hij bereid zijn fouten te erkennen en zich- zelf voortdurend te corrigeeren. De menigte is niet zedelijk, ook niet die van Rus- land, maar dit is nog niet aan de verwording toe en kan ook niet op dezelfde wijze verworden als Europa, dat al denkende de wereld, zijn wereld heeft stukgedacht. Niet het zuivere denken deed zulks, want dit denkt alles tot ware eenheid, maar het verstandelijke denken, het onderscheidende, analyseerende, dat krachtens zijn aard niet verder komt dan tot de veelheid en het catalogiseeren der verschillen. Naarmate het geloof verzwakte en de verstandelijke wetenschap God verdrong, ging het wereldbeeld meer en meer in stukken, de eenheid verloren, waardoor de natuurlijkheid en daarmede de gescheidenheid toenam. Zoo kwam Europa tot wat wij gewoon zijn te noemen het in- dividualisme: ieder voor zich. En omdat en voor- zooverre de mensch niet meer in God geloofde, zocht en zoekt hij zijn heil bij en in het natuurlijke. 58 Het is overigens niet onze bedoeling te zeggen, dat het verstandelijk denken eenzijdig verkeerd is, want wij willen de beteekenis der wetenschap niet verkleinen. Maar wat die wetenschap uitdacht, heeft ook zijn diepe schaduwzijde; en wij denken hierbij aan de techniek en aan de millioenen wier ellende de prijs was voor haar ontwikkeling; en in het bijzonder aan de oorlogstechniek met haar laatste verbijsterende praestatie: de atoom- bom. De ontwikkeling van Europa is die van den Logos, maar deze is slechts één zijde van het christendom, n.l. die, welke het begin is van Europa's geestelijke ontwikkeling. De andere zijde is de Liefde, welke eveneens aanvankelijk godsdienstig beleefd, in het Russische volk tot ontwikkeling komt. De ge- schiedenis van Rusland is dan ook heel anders dan die van Europa en dit verschil vinden wij om te beginnen op kerkelijk gebied. Wij wezen er reeds op, dat de Grieks-Orthodoxe kerk de we- reldheerschappij nooit hardnekkig heeft nage- streefd en deze ook in den grond der zaak niet beoogde, al wilde de patriarch Nikon Innocentius III imiteeren. Toen de Tszar zich verzette, trok hij zich terug. Het pausdom daarentegen heeft in bloedigen strijd zijn wil doorgezet. Ook is er in Rusland geen hervorming geweest, zooals in Europa. Wel tracht de Russische histo- 59 ricus Paul Miljoukov, oud-hoogleeraar aan de uni- versiteit te Moskou in zijn werk: "Histoire de Russie" (geschreven in samenwerking met Ch. Seignobos en L. Eisenman, hoogleeraren aan de universiteit te Parijs) aannemelijk te maken, dat zulks wel het geval was, maar hij is in het geheel niet in staat hiervoor overtuigende argumenten aan te voeren. Het schisma, dat heeft plaats ge- vonden, was een gevolg van het conflict omtrent den vorm van den dienst (alleen liturgie of ook preeken), omtrent de herziening der kerkboeken, en over de vraag, of de nationale Russische, of wel de Grieksche ritus de beste was. Nikon koos tenslotte partij voor de Grieksche en hierdoor ontstond het schisma: de oudgeloovigen scheidden zich af, en vielen uiteen in sekten, die tenslotte tot allerlei fanatismen kwamen. De fanatiekste was die, welke geloofde, dat de Anti-Christ in levenden lijve bestond; haar aanhangers volgden den raad van den protopope Avoakim en ont- vluchtten het leven door zich levend te verbran- den, om zoodoende te ontkomen aan den vuur- stroom, die volgens de legende op den dag des oordeels de aarde zou bedekken en slechts die getrouwen zou sparen, die zich vrijwillig in de vlammen geworpen hadden. De regeering ging tegen deze secten tekeer en dreigde met den brand- stapel, maar de getrouwen wachtten de soldaten af om verbrand te worden. In de tachtiger- en het 60 begin der negentiger jaren van de XVIIde eeuw werd het een epidemie. Zoo vond er een vrijwillig autodafé plaats van 2500 menschen op een brand- stapel. In den aanvang van de regeering van Peter de Groote vervingen zij den vuurdood door het kluizenaarschap. Ook de rationalistisch evangelische christelijke secte, welke in Peters tijd optreedt, beteekent in geen enkel opzicht een hervormingsbeweging in de Russische kerk. Zij vond haar aanhang onder de hoogere, ontwikkelde kringen, welke Peters hervormingen gunstig gezind waren, evenals zijn streven naar verwesterlijking. Het min of meer protestants aandoend geloof dezer secte is niet anders dan een imitatie van het buitenland, maar niet geboren uit innerlijken drang. De Russische christen is verder dan die van het Westen, dat wel gekomen is tot het begrip der eenheid, maar dat de eenheid niet beleeft en stelt, doordat het toonaangevende denken in Europa verstandelijk is en niet redelijk. Alleen in zuiver redelijk denken komt de mensch tot zuiver be- grepen eenheid; verstandelijk, dus onderscheidend analyseerend denkend, blijft hij steken in de ver- deeldheid en veelheid. De ontwikkeling van het denken vond plaats ten koste van het geloof, ter- wijl door het verstandelijke karakter van het den- ken de mensch meer en meer materialistisch werd. 61 Materialisme en verstandelijkheid zijn beide na- tuurlijk. De Russische mensch is in wezen niet ma- terialistisch, ook niet thans, nu Rusland bolsje- wistisch is geworden. Terwijl voor den Europeaan eigendom en bezit heilig zijn, zijn zij zulks allerminst voor den Rus. Rijkdom was voor hem in den grond der zaak dan ook nooit te rechtvaardigen, aangezien hij alleen verantwoord achtte het bezit van datgene, wat door arbeid verkregen was. "Verzamel U geen schatten op de aarde," is in overeenstemming met het Russische wezen. Nicolas Berdjajew zegt, dat ook de mensch, die bevangen was door de zonde der hebzucht, in den grond van zijn hart geloofde, dat het beter is in het klooster te gaan en den pelgrimsstaf ter hand te nemen. Ook het oordeel van Dostojewski luidt aldus. Zeer zuiver heeft hij deze tweezijdigheid geteekend in de fi- guur van Lebedew, die hebzuchtig, onbetrouwbaar en schraperig is, maar anderzijds weet en zegt, dat het in de wereld niet gaat om de dingen der aarde, maar om de christelijke idee, zoodat hij de atheïsten verwijt, dat zij niets hebben bijgedragen tot het redden der wereld. Zelfs voor hem gaat het in den grond der zaak niet om veelheid van rijkdommen maar om de eenheid der idee. Voor Europa echter is veelheid van rijkdommen levensideaal. "Het Russische volk," zegt Berdjajew, "heeft de 62 neiging naar het rijk Gods; daardoor zijn niet alleen zijn deugden, maar ook veel van zijn fou- ten te verklaren. Want de weg der verwezenlijking van het rijk Gods is een lastige weg, en dit rijk is de gelofte van dienst aan de wereld." Deze gedachte vinden wij ook bij Peter den Groo- ten, ondanks zijn westersche instelling. Ieder mensch was voor hem landsdienaar; ook zichzelf beschouwde hij als zoodanig; aangezien hij voor zijn ambt betaald werd, moest hij werken voor Rusland. Ook hier dus de opvatting van dienst aan de wereld. Voor Peter wordt het leven van den mensch bepaald door zijn plichten, niet door zijn rechten, en dit is hetzelfde principe als de Grieksch-Orthodoxe kerk leerde. Een soortgelijke opvatting vinden wij bij Napoleon, die omtrent zichzelf tot Fouché zei: "De os is in- gespannen, hij moet ploegen." Hij voelde zich in dienst der idee, gedreven naar een doel, dat hij zeide niet te kennen. In dit opzicht stond hij dicht bij de gedachte der Grieksch-Orthodoxe kerk. Na Napoleon vervalt Europa snel tot rationalisme; het verstandelijk denken, zich ontwikkelend in steeds sneller tempo, bereikt een duizelingwek- kende hoogte, maar tegelijkertijd verliest het het bewustzijn der waarheid, dat het oorspronkelijk op religieuse wijze bezeten had. Deze gang van zaken is vanzelfsprekend, omdat voor Europa het denken hoofdkenmerk is. 63 Natuurlijk was dit in de Middeleeuwen niet het geval d.w.z. dat het denken zich toen nog in statu nascendi bevond en de mensch aan het werkelijke denken nog niet toe was. Hij leefde nog geheel in de spheer van het godsdienstig bewustzijn, dus van de gevoelvolle verbeelding, welke hij in zijn kunst als waarneembaarheid stelde. Kunst en Re- ligie verhouden zich als waarneembaarheid en voorstelbaarheid. In beide spheren beleefde de Middeleeuwer de waarheid op onmiddellijke wij- ze, en door dit onmiddellijke beleven stond hij cultureel op hooger plan dan de mensch der he- dendaagsche menigte, ondanks radio, vliegtuig en bioscoop. De eigenlijke ontplooiing van het autonome den- ken vangt aan in en als Renaissance, protestantis- me en humanisme, waarmede tevens eenerzijds de weg gebaand is tot materialisme, anderzijds echter tot verwerkelijking van de christelijke ge- dachte in de wereld als wereldlijke realiteit. De Renaissance is te begrijpen als de ontdekking van den mensch en zijn verheffing tot het middelpunt der wereld. Zij beteekent de ondergang der hemel- heerschappij in het dagelijks leven, terwijl op het gebied van het geloof het protestantisme het ge- loof tot object van het denken maakt en het daar- door in principe vernietigt, waarbij het humanis- me de wenschelijke rede ten troon verheft. Na de Middeleeuwen gaat het om den mensch, hier 64 op aarde en niet meer om den mensch als toe- komstige hemeling. Voorzooverre het denken ook onder de menigte het geloof verdringt, blijft het middelmatig, over- eenkomstig den aard der menigte, en komt niet verder dan tot verstandigheid en verstandelijk- heid, tot rationalisme. De werkelijkheid blijft voor de menigte een veelheid van onderscheiden gescheidenheden, waarin zij de eenheid niet be- seft; zij blijft steken in de quantiteit. Ook haar regeeringsvorm is quantitatief: als democratie de quantiteit der meerderheid; als nazisme en fascis- me die der horde. Zij spreekt over de heiligheid van het bezit en heeft diverse ideologieën om deze heiligheid recht te praten. Ook het socialisme komt hierboven niet uit, voor zooverre het blijft steken in het vraagstuk der verdeeling, ook al spreekt het hierbij van gelijk recht voor allen, want het bedoelt hiermee gelijk bezitsrecht, en dus geldt hier dan het beginsel der quantiteit. Natuurlijk bedoelen wij hiermede niet te zeggen, dat het streven der arbeiders naar vrijwording afkeurenswaardig is. Integendeel, het is de plicht van iederen mensch naar vrijheid te streven. Onze critiek beoogt slechts erop te wijzen, dat met de economische vrijheid nog niet veel bereikt is, zoolang het economische als levensdoel gesteld wordt, want daarbij gaat de mensch onder. Omdat Europa als Logos geaccentueerd is, moest 65 het eenerzijds de Zuivere Rede voortbrengen, anderzijds het rationalisme en daarmede de ver- brokkeling, het individualisme; moest het het prin- cipe der quantiteit ten troon verheffen en de verdeeldheid en de verwarring toespitsen. Van- daar dat ten onzent het egoisme hoogtij viert en dus de haat en vijandschap op alle gebieden; en wanneer het hier of daar tot eenheid komt, is deze quantitatief. En hieruit is verklaarbaar, dat Dos- tojewski er steeds weer op wijst, dat Europa zich kenmerkt door gewelddadigheid en barbaarsch- heid in tegenstelling tot Rusland "een machtige en wijze, rechtvaardige en zachtmoedige reus". Zeer zeker maakt het huidige Rusland dien indruk niet, maar ook dit Rusland is door hem geprophe- teerd, zij het niet als het definitieve, dat hij ziet als redder der wereld. En omdat hij Europa ziet zooals het is, n.l. gekarakteriseerd door het den- ken, is voor hem de Russische intellectueel, die zich op het Westen oriënteert en daarbij zijn reli- giositeit verzaakt, gedoemd vast te loopen en daar- door opstandig te worden. Zijn denken kan hem nimmer geluk schenken. Dit inzicht heeft hij het duidelijkst in de figuur van Iwan Karamasof ontwikkeld. Als deze tegen- over Aljosja zijn denkbeelden uiteenzet, is hij dan ook zeer treurig gestemd. Hoe kan het anders, waar hij in strijd is met zichzelven, met zijn Rus- sisch innerlijk. De kern van zijn innerlijk conflict 66 vloeit voort uit zijn liefde tot het kind, "dat nog niet van den boom der kennis gegeten heeft en dus schuldeloos is". Hij wil buiten alle religiositeit om (en wij herinneren eraan, dat wij dit begrip niet vereenzelvigen met godsdienst of kerkelijkheid) het conflict oplossen, wat hem niet gelukt, daar hij zoodoende zichzelf ontkent. De Rus is religieus, maar Iwan redeneert ratio- nalistisch en splitst het ideëele van het reëele, God van de wereld, geheel volgens Europeesch recept, kan daardoor de realiteit niet aanvaarden en wordt treurig te moede. Vandaar ook zijn op- merkelijke conclusie: "Liever blijf ik in mijn heiligen, onstilbaren toorn, zelfs wanneer ik niet in mijn recht zou zijn". Hij is allerminst overtuigd van de juistheid zijner redeneering en inzooverre irrationeel en dus geloovig, zij het op negatieve wijze. Kenmerkend voor den Russischen geest is de Liefde als bovenzinlijke liefde, de vrouwelijke Logos, het onmiddellijk eenheidsbesef. Juist om dit onmiddellijke kon de Grieksch- Orthodoxie zich christelijker noemen, aangezien Christus niet logisch redeneerde, maar zijn leer onmiddellijk stelde voor de menschen. Terwijl Europa vanzelfsprekend de christelijke leer ontwikkelde tot zuiver begrepen waarheid, bewaarde Rusland het oerchristendom, niet in de 67 kerk, maar in het volk al leefde dit niet zuiver oerchristelijk. De menigte leeft nooit zuiver. De bolsjewisten konden dan ook wel de kerk aan- tasten en vervolgen en haar het leven moeilijk maken, maar het volk bleef desondanks in zijn meerderheid christelijk, zelfs kerkelijk. Berdjajew vertelt, dat kort voor zijn laatste ver- bannning (hij is zoowel door de Tszaristischse als door de Sovjetregeering uit het land gewezen) een der voornaamste staretzen hem mededeelde, hoe communisten en soldaten van het roode leger bij hem kwamen om te biechten; en A. Rudolf deelt mede, dat een secretaris der vereeniging van god- loozen in een dorp der Koebankozakken hem ver- telde, dat zij tevergeefs spraken over Galileï, Haeckel en Darwin en de arbeiders en soldaten toch naar de kerk gingen. Hij meende, dat het zoo blijven zou, zoolang het niet gelukte een vroo- lijke, zorgelooze werkelijkheid te scheppen, waar- uit het volk niet in de wereld der mystiek behoefde te vluchten. Maar ook als deze vroolijke, zorgelooze werkelijk- heid geschapen zou zijn, zou de Rus met deze wer- kelijkheid geen genoegen nemen, omdat hij al te goed weet, dat de waarheid niet opgaat in de ma- terieele werkelijkheid; en geen volk zoekt zoo hartstochtelijk de waarheid als het Russische. Ook Iwan Karamasof deed zulks, maar op Europee- sche wijze; vandaar zijn treurigheid en verbitte- 68 ring en zijn veroordeeling van het verstand. Hij zocht de waarheid buiten zichzelf en stortte daar- aan tenslotte ineen. De Russische menigte is christelijker dan die van Europa, omdat zij in den grond der zaak oerchris- telijk is d.w.z. de naastenliefde beleeft. Men moet bij het christendom niet alleen letten op den godsdienstigen vorm, maar in de eerste plaats op den inhoud en deze is: liefde, zachtaardigheid, gerechtigheid, vergevensgezindheid en erbarmen. Dit alles is levend in den Russischen mensch, meer dan in den Europeaan, die de naastenliefde ver- vangen heeft door liefdadigheid en weinig vat- baar is voor zachtaardige gerechtigheid en ver- gevensgezindheid. Natuurlijk gaat dit niet eenzijdig op en zijn er uit- zonderingen en niet slechts enkelingen vormen zulke uitzonderingen, want somtijds breekt op groote schaal het besef van naastenliefde en er- barmen door in Europa, aangezien de mensch- heid nooit geheel van de idee verlaten is. Zij zou dan n.l. ophouden menschheid te zijn. Maar het blijft tenslotte bij een uitzondering en bij uitzon- derlijke gevallen. Overheerschend zijn liefdeloosheid, egoisme en materialisme. Zelfs voor een goede daad moet een mensch altijd uiterlijk beloond worden, ook in de sprookjes en volksverhalen. Daarentegen is het opmerkelijk, dat in de vertellingen van Tolstoi 69 van dergelijke belooningen nooit sprake is. De materieele welvaart is daarin veelal afkomstig van den Duivel, die op deze wijze tracht de menschen tot zonde te verleiden; de belooning voor een goede daad is dan gemeenlijk niet anders dan de innerlijke vrede, die erdoor verworven wordt. Welvaart is geen Russisch ideaal en daarom zal het huidige Rusland hierboven uit moeten komen. Dat de Europeaan anders is, is zijn "schuld" niet. Hij is in principe de Logos, maar de menigte kan niet doordenken, en waar zij het geloof verliest en daarmede haar intuïtief eenheidsbesef, terwijl zij anderzijds niet tot de logische eenheid komt, is zij van de waarheid afgedwaald en heeft het contact ermee verloren. Wij weten wel, dat er vele zijn, die beweren dat de rede niet leidinggevend is, maar dat het irra- tioneele het doen en laten der volkeren bepaalt. Wij geven dit gaarne toe, althans in zooverre, dat de menigte niet redelijk leeft, d.w.z. zich niet door de rede bewust laat bepalen. Maar dit is juist dat- gene, wat wij steeds opnieuw zeggen, waarbij wij dan echter er nogmaals op willen wijzen, dat, voor zooverre hier van Europa sprake is, dit niet anders beteekent dan dat in de menigte het Euro- peesche principe niet tot volle ontwikkeling komt, ook niet nadat het in de wijsbegeerte zich volledig had ontwikkeld. Daarom is de menigte altijd aan- gewezen op een of ander geloof, dat in zijn hoog- 70 sten vorm christelijk is, waarbij dan verder valt op te merken, dat zoodra de menigte het christelijk geloof verliest, zij zich aan een of ander minder- waardiger geloof gaat vastklampen en zich al naar gelang van haar geestelijk niveau bekeert tot Freud of Jung, hakenkruis of fascio, of tot sikkel en hamer. En voorzooverre zij nog christelijk geloovig is, heeft haar geloof haar in waarheid niet bijster veel meer te zeggen. "Verzamelt U geen schatten op de aarde", leest de millionnair in zijn bijbel en hij is het er vol- komen mee eens, zonder echter in het minst be- zwaar te hebben tegen zijn rijkdom. De Russische millionnair daarentegen was er nimmer van over- tuigd, dat zijn rijkdom in orde was en geen zonde. Berdjajew zegt, dat de Russische koopman ge- loofde, dat hij er vroeg of laat voor zou moeten boeten. Rijkdom is zonde voor den Rus, die hui- verig is voor wereldsch bezit. Daarom heeft de Europeaan het zooveel gemakkelijker dan hij; het innerlijk conflict blijft hem gemeenlijk bespaard en hij kan straffeloos den rijkdom najagen. En de Europeesche atheïsten lijden niet aan de treurigheid van Iwan Karamasof; zij zijn immers volkomen zeker van hun overtuiging, zoo zeker, dat ze niet eens bemerken, dat zij geen overtuiging bezitten, althans een andere dan ze beweren. Europa is banaal geworden en met alle vooruit- gang en verlichting in den kelder van het huis des geestes terecht gekomen. 71  De Rus is geen vlekkeloos mensch en wanneer men ons zijn fouten wil tegenwerpen, dan zijn wij volkomen bereid ze te erkennen, maar voelen ons tevens gedrongen, op te merken, dat hij in dit op- zicht eerlijker is dan wij. Hij gaat er n.l. niet van uit, dat de mensch goed is; maar hamert er veel- eer op, dat hij ook slecht is. Toen in Europa de menigte het voor het zeggen kreeg door de demo- cratie, werd de leer van den goeden mensch al- gemeen aanvaard en nog steeds hoort men deze theorie verkondigen; van Rousseau tot Leonhard Frank 1 het een Reeds weerkeerende lofzang ge- weest op de goedheid des menschen. En terwijl in Rusland het slechte en verkeerde openlijk erkend wordt, wordt liet in Europa zooveel mogelijk ver- borgen, waardoor de Europeaan een behoorlijker indruk op zichzelf maakt dan de Rus. Maar daar- om is deze nog niet overtuigd van de superiori- teit van Europa. Omdat de Russische mensch het materieele niet het belangrijkste acht, maar het accent legt op het geestelijke, was Rusland zoo "achterlijk" ten aanzien van het Avondland, tenminste volgens Europeesch begrip, terwijl het zelf oordeelde ons eeuwen vooruit te zijn. Anders gezegd: op gees- telijk gebied staat de Rus op hooger niveau; op materieel gebied komt hij achteraan. Vandaar de telkens weerkeerende pogingen om Rusland op Westersch niveau te brengen pogingen, die ge- 72 daan zijn door Iwan den Verschrikkelijken, Peter den Grooten en Lenin, waarbij het opmerking ver- dient, dat zij alle drie terroristische dictators waren. Wanneer wij dwars door het vernis der heden- daagsche Europeesche beschaving heenkijken, constateeren wij de leegheid en cultuurloosheid van Europa; zien wij hoe de menschen van ons werelddeel zich tevreden stellen met phrasen en imitaties, met algemeene ontwikkeling, die wal- gelijk oppervlakkig is en goedkoop en erop gericht iets te worden, althans iets te schijnen, maar die niets te maken heeft met werkelijke ontwikkeling. Voor de menigte geldt: kennis is macht. De waar- heid is haar doel niet. De Europeesche cultuur moet tegenwoordig gezocht worden in de Musea waar de Kunst is bijgezet; in enkele studeerka- mers, waar een of andere geleerde zich bekommert om den geest, om begrip; en in de ateliers, waar kunstenaars trachten de idee vorm te geven. Zien wij daarentegen door de z.g. onbeschaafdheid der Russische volksmassa's heen, dan nemen wij een groote liefde waar voor den mensch en zijn waarheid als wezenskenmerk van het Russendom. En dan begrijpen wij tevens dat Rusland niet, zooals Europa, aan de versplintering toevalt, want liefde is als onmiddellijk eenheidsbesef op alge- meen plan gemeenschapsidee. En terwijl in Euro- pa het individualisme zegevierde, op welken 73 grondslag het democratisch werd, kon dit in Rus- land niet gebeuren. In het Avondland trad na de Middeleeuwen de individu te voorschijn, waarbij tegelijkertijd het zwaartepunt verlegd werd van den hemel en het hiernamaals naar de aarde en het heden. Zooals gezegd, was dit het uitvloeisel van het feit, dat West-Europa's geestelijk principe de Logos is; zuiver denken is een zuiver persoonlijke, indivi- dueele werkzaamheid. De enkeling met zijn be- lang en recht werd karakteristiek. In Rusland kon, omdat het geestelijk principe aldaar niet de Logos maar de Liefde is, niet de individu te voorschijn komen, maar moest de gemeenschapsidee wereld- lijke werkelijkheid worden, terwijl eveneens hemel en hiernamaals plaats moesten maken voor het leven op aarde. De gemeenschap met haar belang en recht werd er karakteristiek. Te zeggen is dus, dat zij gelijk hebben, die beweren dat communisme Russisch is, waarmede echter niet gezegd in dat het bolsjewisme in dit opzicht het laatste woord spreekt, maar wel dat het logisch is, dat Rusland staatkundig en maatschap- pelijk het communisme verwerkelijkt. Hiermede is nog niets gezegd omtrent den defini- fieven vorm, dus omtrent staat, maatschappij en rechtsverhoudingen. Om te beginnen zullen wij de staatkundige en 74 maatschappelijke ontwikkeling in Rusland moeten nagaan, waarbij wij dan zullen ontdekken, dat deze tegengesteld loopt aan die in Europa. Eerst door het Russische verleden te begrijpen, zullen wij het heden kunnen vatten. ---