Infor-
matie.

Het Eeuwige Rusland. HOOFDSTUK IV EUROPA EN DE SOVJET-UNIE Dat er een tegenstelling is tusschen de Russische wereld en de onze, zal niemand ontkennen, maar het zou getuigen van oppervlakkigheid, wanneer wij ons beperkten tot de sociaal-economische en politieke tegenstellingen, want deze zijn slechts de buitenkant. Wat verschijnt, is verschijnsel van het wezen, dat niet ergens achter de dingen ligt, maar zich in de verschijnselen openbaart. De bovengenoemde tegenstelling is dan ook in den grond der zaak een geestelijke; de geest van Rus- land is anders dan de onze. In het voorgaande wezen wij reeds op de kenmer- ken van het Russische volkskarakter; wij merkten op, dat voor den Rus het moment der liefde ken- merkend is en niet dat van den logos, waardoor Europa zich onderscheidt. Liefde is in het volks- leven als geheel gemeenschapsgevoel, waardoor de samenleving eerst werkelijke samenleving wordt. Natuurlijk bestaat ook ten onzen gemeenschaps- gevoel; ook wij kennen kameraadschappelijke en 162 vriendschappelijke verhoudingen, maar het leven der Europeesche volkeren wordt niet door dit ge- voel beheerscht. In ons werelddeel kwam de sou- vereine zedelijke persoonlijkheid tot ontwikke- ling, wat zich binnen het kader der samenleving liet gelden als de ontwikkeling tot individualisme, dat zijn voltooiing bereikte, toen omstreeks 1800 de theoriën van het eigenbelang, van het libera- lisme en van het heilig egoïsme tot de alleen gel- dende verklaard werden. "Ieder voor zich" was de leuze en men voegde er bij wijze van doekje voor het bloeden aan toe: "en God voor ons allen", een merkwaardige toevoeging in een tijd, waarin het geloof in God als een verschijnsel van achter- lijkheid werd beschouwd en alleen geschikt ge- acht als middel om de arbeidersmassa in stille onderworpenheid te houden. Deze overweging werd met voorliefde gebruikt in die kringen, waarin men in het geheel niet aan God geloofde, doch alleen aan de raison en den vooruitgang. Toch ontstond ook in die kringen een groote ver- bolgenheid, toen in 1917 Lenin de leuze aanhief, dat godsdienst opium is voor het volk. Zij, die dit den bolsjewisten zoo euvel duidden, mogen beden- ken, dat de godsdienst er in ieder geval ruimschoots voor gebruikt is. Het individualisme is te begrijpen als de triomph van het Ik, dat in de eerste plaats zichzelf ziet en zoekt, zich op alle gebieden des levens op den voor- 163 grond stelt en den ander alleen ziet als den ander, den van het Ik ouderscheidene en ervan geschei- den. Dat in den grond der zaak alle Iks identiek zijn en openbaringen van den eenen Mensch, dien wij ook als menscheid aanduiden, zag men niet in, behalve in de zuivere rede, welke spreekt uit Hegels wijsbegeerte. Maar het voortschrijdende individualisme kon de wijsheid van dezen wijsgeer niet gebruiken, ofschoon hij omstreeks 1830 en tot ongeveer 1850 het geestelijk leven in Europa be- heerschte. Het individualisme zocht wijsheid noch waarheid, doch slechts welvaart en vooruitgang, en het ge- loofde zeker deze te zullen vinden en een heilstaat te kunnen scheppen. Wie denkt, dat de theoretici van het individualisme arglistige schurken waren, vergist zich deerlijk; zij waren idealistische opti- misten, die echter bleven steken in den buiten- kant en niet in staat waren door te denken tot den grond der dingen. Zij geloofden, en dank zij het fanatisme, waarmede zij geloofden, waren hun aan- hangers in staat om de technische ontwikkeling en de industrialisatie tot een zoo groote hoogte op te voeren, als waarop zij thans staan. Dat de op- marsch van den vooruitgang plaats vond ten koste van namelooze ellende en verschrikking, zagen zij wel maar zij konden het niet aanvaarden als onontkoombaar gevolg van hun eigen stelsel en dus van hun theorieën, want zij waren niet in staat 164 om door te denken, aangezien zij fanatiek geloovig waren. De feiten echter waren hard en onweer- legbaar, en naarmate zij zich meer opdrongen, groeide de vijandschap tegen den wijsgeer, die al- tijd doordacht tot den grond der dingen, en die verkondigd had, dat alles zijn eigen ontkenning aan zich medebrengt; dat niets opgaat in een een- zijdigheid; dat geen eenzijdigheid standhoudt, ook niet het eenzijdig geloof in vooruitgang en wel- vaart, in heilstaatstelsels en de eenzijdige belang- rijkheid van het Ik. Nog erger werd de toestand, toen de linkshegeli- anen onder aanvoering van Marx en Engels den aanval begonnen op het uit illusies opgetrokken bouwwerk der individualisten. Men verweerde zich naar alle kanten, toonde de fouten aan in het Marxisme en trachtte op die wijze zichzelf en de buitenwereld ervan te overtuigen. Dat dus tóch het individualisme het ware was. Maar de feiten bleven hun duidelijke taal spreken, het Marxisme schudde de arbeiders wakker, gaf hun hoop op de toekomst, riep hen op tot den strijd. Tengevolge van dit alles begon het schoone gebouw der illusies ineen te zakken. Het gevolg was, dat de aanhangers van het individualisme hun toevlucht moesten zoeken bij andere argumenten, dan die, welke oor- spronkelijk als onomstootelijk gegolden hadden. De verdediging van het stelsel kwam tenslotte voor een groot deel hierop neer, dat men de wereld 165 ervan trachtte te overtuigen, dat een ander stelsel nog veel erger zou zijn. Men werkte en werkt met verschillende afschrikwekkende monsters, waar- onder dat van den alverslindenden staat een der meest gebruikte is. Wat echter het begrip staat inhoudt weet men niet, en van den man, die het wel wist, n.l. Hegel, en die leerde, dat de mensch in den staat zijn zedelijke vrijheid erlangt (verwerft), wil men nog steeds niet weten, ook niet in het kamp der socialisten en andere "progressieven", een mode- woord, dat een vooralsnog vaag begrip uitdrukt. Vrijwel niemand leest Hegel, en van degenen, die zulks wel doen, zijn er slechts weinigen, die hem begrijpen. Maar men zegt, dat hij reactionnair is; dit is voldoende, want iedereen is dan in staat om tenminste iets van hem te zeggen, en het bespaart de moeite om zich in hem te verdiepen, want waar- om zou men zijn tijd verdoen aan het lezen van reactionnaire geschriften van bijna anderhalve eeuw geleden. Het individualisme had ook een opvatting, natuur- lijk eveneens ondoordacht, over de vrijheid. Hier- van had de Fransche revolutie gezegd, dat zij voor ieder daar eindigt, waar die van een ander begint. Weliswaar sprak zij van rechten, maar dit is het- zelfde. Dat hiermede de vrijheid slechts negatief werd bepaald, merkte men niet op, en ook niet, dat in een spheer, waarin alles gericht is op het scheppen en vergrooten van welvaart, waarin het 166 dus alleen gaat, althans in de allereerste plaats, om materieele belangen, de vrijheid beperkt wordt tot natuurlijke vrijheid en men aan de zede- lijke vrijheid niet toekomt. Wel heeft ieder onzer de vrijheid des woords en van het geweten, vrij- heid van vereeniging en vergadering en om te protesteeren, maar zoolang de materieele belan- gen overheerschen, hebben deze vrijheden alleen theoretische beteekenis, en heeft slechts de natuur- lijke vrijheid practische waarde. Natuurlijke vrijheid echter is niet anders dan na- tuurlijke willekeur en brengt met zich mede den strijd van allen tegen allen, die niet van karakter verandert, doordat de strijdenden zich tot groepen aaneensluiten. Wanneer is de mensch waarlijk vrij? Wanneer hij van niets en niemand buiten zichzelf afhankelijk is. En wat is de mensch in waarheid? Geestelijk wezen. Als zoodanig kenmerkt hij zich en is hij onderscheiden van alle overige voorhan- den werkelijkheid. Daardoor ook is de mensch in principe zedelijk wezen, want de zedelijke spheer is die des geestes. In waarheid is dus 's menschen natuurlijkheid voor hem buitenwereld; zij is voor hem het andere, en voorzoorrerre hij van haar afhankelijk is, voorzoo- verre zij dus zijn denken, doen en laten beheerscht, is hij onvrij. Ieder zegt, dat een mensch die uit zijn 167 instincten leeft, een onzedelijk leven voert; men veroordeelt den schortenjager, den vraat en den zuiper; men haat en veracht den mensch, wien menschenmoord een lust is, of die zijn welbehagen vindt in het mishandelen van menschen en dieren. Ieder onzer immers weet, ook al heeft hij het niet doordacht, dat het zich laten beheerschen door, zijn instincten in strijd is met de menschelijke waar- digheid. Maar dan is het toch niet zoo'n groote stap om in te zien, dat, wanneer het leven van den mensch opgaat in getob om het dagelijksch be- staan, ook dit leven onzedelijk is, omdat die mensch dan onafgebroken gehouden wordt in een staat van afhankelijkheid van zijn natuurlijkheid, waar- door hij verhinderd wordt zichzelf tot zedelijk wezen te ontwikkelen en tot zedelijke vrijheid te komen. En wanneer een staatsordening zoo is, dat zij dezen toestand sanctionneert, dan is zij inzoo- verre onzedelijk, want de staat heeft ervoor te zorgen, dat 's menschen leven niet opgaat in getob om het dagelijksch brood. In Europa ontbreekt de gemeenschapsidee in de samenleving; het is het werelddeel van het denken, waaraan de geweldige ontwikkeling der wijsbe- geerte en der wetenschap te danken is, want deze zijn in haar grootschheid typische verworven- heden van Europa, waarvan geheel de wereld haar voordeel heeft, maar tevens haar nadeel, want wij moeten de V-wapens en de atoombom niet ver- 168 geten. Alles brengt zijn ontkenning aan zich mede. Denken, in de eerste plaats wijsgeerig denken, is een zuiver subjectieve bezigheid, waarin men overigens tot objectiviteit tracht te komen. Daar- om is het vanzelfsprekend, dat in Europa de zelf- bewuste individu tot ontwikkeling kwam, hetgeen aan den anderen kant leidde tot het individualis- me. En daarom ook spreekt het vanzelf, dat in Europa het gemeenschapsgevoel ontbreekt, al- thans in het algemeen als het de samenleving be- heerschende, want doorlevende moment. Maar men dient te weten, dat in zuivere rede de subjectiviteit zich verkeert tot objectiviteit, het subject tot object, en dat deze door haar begrepen worden als in den grond der zaak identiek. En dit beteekent - want zuivere rede is specifiek Euro- peesch - dat het Europeesch bewustzijn tot het inzicht gekomen is, dat het Ik zich heeft te ver- keeren, zich dient te begrijpen als moment van het Wij, en dat het in zijn eenzijdigheid geen stand houdt. Dit inzicht is zeker niet dat der toonaangevende groote massa, maar het is desalniettemin de waar- heid dier massa, waarvan zij inmiddels een ver- moeden begint te krijgen. Vaag, zeer vaag begint het tot haar door te dringen, dat deze waarheid als gemeenschapsgevoel tot leven komt, en als ge- meenschapsordening werkelijkheid zou kunnen worden. Maar dit beteekent, dat zij haar natuur- 169 lijke vrijheid moet opheffen tot zedelijke vrijheid, alsook dat zij een staatkundige werkelijkheid moet scheppen, waarin geen plaats meer is voor het troostelooze getob om het bestaan. En wanneer zij zegt, dat een dergelijke ordening rechtvaardig is, spreekt zij de waarheid want recht en vrijheid zijn identiek. In Rusland is de mensch ontslagen van bovenge- noemd getob. Er is daar een maatschappelijke or- dening geschapen welke den mensch zijn be- staansmogelijkheid garandeert, terwijl zij hem bovendien in staat stelt om den maatschappelijken ladder zoo hoog te bestijgen als zijn capaciteiten hem veroorloven. Ieder kan studeeren wat hij wil, wanneer tenminste zijn kundigheden hem daartoe in staat stellen. Dit laatste wordt beoordeeld naar de rapportcijfers. Een bekend argument tegen het Russische maat- schappelijke stelsel is, dat het welvaartspeil daar te lande niet die hoogte heeft bereikt, welke wij in Europa kennen. En men schrijft dit onderscheid gaarne toe aan het verschil in stelsel. Wanneer wij de resultaten van het Russische sy- steem in oogenschouw nemen, dan moeten wij ze niet vergelijken met de onze, maar als vergelij- kingsniveau den toestand nemen, die in Rusland bestond vóór de revolutie. En dan moeten wij ver- der in rekening brengen, dat de Sovjet-Unie in 170 haar korte leven allerlei oorlogen gekend heeft naar binnen en naar buiten en tenslotte de ont- zaggelijk verwoestenden oorlog tegen het Derde Rijk. Verder moeten wij in het oog houden, dat zij zeer weinig steun van het buitenland heeft ont- vangen bij haar wederopbouwwerk na den eersten wereldoorlog en bij haar sterven om de natuurlijke rijkdommen van het land te ontginnen en Rusland te industrialiseeren. Het welvaartspeil in Rusland kan dus onmogelijk gelijk zijn aan dat in het West- ten, waartegenover echter een onwrikbaar ver- trouwen te constateeren valt in de toekomst. De Russische mensch is ervan overtuigd, dat zijn land na een generatie economisch aan de spits zal staan. Natuurlijk kan men dit toeschrijven aan volksmis- leiding, maar een volk, dat door een zoo ontzetten- de revolutie gegaan is, valt niet zoo gemakkelijk te misleiden, want in hun revoluties streven de volkeren naar verwerkelijking hunner waarheid. Zoo deed het Engelsche volk ouder Cromwell, het Fransche onder Robespiere en Rusland onder Lenin. Volksmisleiding kan eenigen tijd standhou- den, maar zij leidt al heel snel tot mislukking, ter- wijl bovendien nooit het geheele volk te mislei- den is. Het Russische volk in zijn geheel stemt in het al- gemeen in met de grondgedachte van het econo- misch communisme, lietgeen in het geheel niet verbazingwekkend is, omdat het stelsel uitdruk- 171 king is van het gemeenschapsgevoel, dat den Russen is ingeboren. Het Moskovitisch-Tszarisme tot en met Peter was een primitieve vorm, waarin dit gevoel zijn uitdrukking vond. De bolsjewisten hebben in overeenstemming met den tijd, waarin zij leven, een wetenschappelijken grondslag ge- nomen om de gemeenschapsidee te verwerkelijken. Natuurlijk is dit nog niet voltooid, maar in volle ontwikkeling. Wij zouden dus kunnen zeggen, dat het bolsjewisme de ruwe vorm is van een weten- schappelijk stelsel van maatschappelijke ordening op grond van het gemeenschapsbesef. Maar wan- neer wij dit inzien, valt alle critiek, welke wij op het stelsel hebben weg, voorzooverre het Rusland betreft, terwijl het overweging verdient na te gaan, of voor onze samenleving, die in een crisis verkeert en reorganisatie behoeft, niets van de Russen te leeren is. Wie zich echter tot een dergelijke overweging zet, moet zich ontdoen van elk vooroordeel, dat hem door een of ander partijprogram, kerkleer of ker- kelijke autoriteit, door egoïsme, bekrompenheid of onnadenkendheid is bijgebracht. Wie in het reine wil komen met een zoo machtig verschijnsel als de Russische revolutie, moet koel denken en zich bevrijden van alle subjectieve wenschen, maar ook van alle hoovaardij. Het is al te simpel te zeggen: ons stelsel is beter. Ten eerste zal men dit in het algemeen moeten bewijzen, en ten tweede, dat 172 het dan ook nog beter zou zijn voor het Russische volk. Er is geen absoluut volmaakt stelsel: de juistheid van elk systeem voor een volk hangt af van de mate, waarin het systeem harmonieert met het volkskarakter. En dan moeten wij bovendien voor- al niet vergeten, dat de waarde van een stelsel in de eerste plaats afhangt van het rechtvaardig- heidsgehalte. En thans willen wij de zaak van den anderen kant beschouwen en opmerken, dat, aangezien elk volk zijn eigen principe ontwikkelt en dit in zijn ont- wikkelingsproces realiseert, het stelsel, dat een volk schept, een graadmeter is voor het rechtvaar- digheidsgevoel van dit volk. Het Russische systeem gaat uit van de gedachte, dat ieder mensch recht heeft op bestaan, wanneer hij kan en wil werken: dat ieder mensch recht heeft die plaats in te nemen, welke hem toekomt krachtens zijn capaciteiten; dat ieder mensch in staat gesteld moet worden die plaats te bereiken; dat ieder mensch recht heeft op een belooning overeenkomstig zijn praestaties voor het alge- meen. Wij zijn niet in staat redelijkerwijze steekhoudende critiek te oefenen op deze grondgedachte. Er is echter de andere kwestie, welke voor ons Europeanen van het grootste belang is, n.l. de 173 persoonlijke vrijheid, waaromtrent men in Rus- land geheel andere opvattingen huldigt dan ten onzent. Deze vrijheid is ons zeer dierbaar, althans voor- zooverre wij haar werkelijk kennen, wat niet een kwestie is van gezagsverhoudingen alleen, maar in de eerste plaats van werkelijk zelfbewustzijn. Europa heeft na de Fransche revolutie het begin- sel van de souvereiniteit der zedelijke persoon- lijkheid en dus dat der persoonlijke vrijheid doen zegevieren in theorie. Het beginsel wordt ten onzent algemeen erkend. Maar dat het in ieder- een leeft, kan niet gezegd worden, want de groote massa is aan het zelfbewustzijn niet toe en even- min aan de werkelijke zedelijkheid. Zij laat zich in hoofdzaak leiden door haar instincten en na- tuurlijke gevoelens, denkt niet zelf, maar laat voor zich denken, en neemt al heel gauw genoe- gen met den schijn en den leegen vorm. Het zou onjuist zijn haar hierover een verwijt te maken, want haar voornaamste taak is niet te denken, maar te doen. Aangezien echter het be- ginsel der persoonlijke vrijheid erkend is, bestaat ten onzent de strekking om ieder te laten doen en spreken naar hij verkiest, waardoor onze sa- menleving sinds de Fransche revolutie naar de anarchie tendeert. Geen enkele staat en maat- schappij echter verdraagt het principe van den chaos, zoodat men gedwongen is aan de persoon- 174 lijke vrijheid paal en perk te stellen, zoodra zij al te groote misstanden in het leven gaat roepen. Het spreekt overigens vanzelf, dat er dan terstond een geweeklaag oprijst over de vrijheidsberooving. De oorzaak hiervan is te vinden in het feit, dat ten onzent de vrijheid niet werkelijk begrepen wordt en men vrijheid identificeert met natuur~ lijke vrijheid: ik wil kunnen doen, wat ik wil. De Fransche revolutie leerde, dat men dat ook doen mocht, voorzooverre men tenminste de vrij- heid van een ander niet aantastte. Zij bepaalde vrijheid dus niet positief als zedelijk begrip, maar beperkte slechts haar natuurlijke werkingsspheer. De resultaten waren navenant. Europa kende in de vorige eeuw de schande van het "Lumpenprole- tariat", het kende de anarchie van het Fransche parlement, de onmachtige regeeringen, ook ten onzent in de eerste helft van deze eeuw; de ont- zettende werkloosheid, waarbij armoede en hon- ger samengingen met vernietiging van voorraden; en het kende ook nog de ontstellende schande der vrijheid tot het voeren van nationaal-socialis- tische propaganda, de schande van het Hitlerisme en zijn concentratiekampen. De schande, dat men hen, die de zedelijkheid verdedigden en opkwamen voor de menschelijkheid, voor den strafrechter bracht, zoolang het land, waarin deze verdedigers woonden, niet met Duitschland in oorlog was. Natuurlijk is van dit laatste veel te verdedigen 175 met argumenten van realistische politiek, en wij aanvaarden dergelijke argumenten in zooverre onmiddellijk, maar wij wijzen er desalniettemin nadrukkelijk op, dat ook deze realistische politiek een uitvloeisel was van de vrijheidsopvatting in de westersche landen. Vrij is de mensch niet, wanneer hij doet, wat hij wenscht en zich slechts mokkend erbij neerlegt, dat hij een ander hetzelfde moet gunnen; maar vrij is hij, die zijn zedelijke plicht vervult uit hoofde van het inzicht, het zelf verworven inzicht, dat hij zulks te doen heeft, omdat het een eisch is van zijn menschzijn. De waarheid des menschen is zijn denken, welks wezen de rede is. Alleen dan leeft de mensch waar- lijk menschelijk, wanneer hij redelijk leeft, en dit beteekent, dat hij zich niet door zijn instincten en natuurlijke gevoelens laat beheerschen. Vrij is de mensch, die zijn plicht doet tegenover zichzelf en de buitenwereld in het volle besef, dat het subjectieve Ik niet het ware doel is in het leven, juist omdat het slechts moment is van het geheel. Europa en zijn buitengewesten hebben zeker niet gehandeld overeenkomstig deze gedachte, ondanks en tevens door de theorie der persoonlijke vrijheid. De souvereiniteit der zedelijke persoonlijkheid, die zich juist door haar zedelijke souvereiniteit begrijpt als moment en tevens als op haar wijze al het andere, is dus wel een sublieme verworven- 176 heid van Europa, maar de menigte heeft aan haar bewust geen deel, zoodat haar gepraat over per- soonlijke vrijheid niet veel om het lijf heeft. Zij praat dan ook in de eerste plaats over rechten in- plaats van over haar plichten, terwijl ze toch juist slechts door plichtsvervulling tegenover de buiten- wereld, en daardoor tegenover zichzelf, tot vrij- heid komen kan. Wie op redelijke gronden zijn plicht vervult, heft zijn natuurlijke vrijheid op tot zedelijke vrijheid en handelt in werkelijkheid vrijwillig. En naar- mate hij vrijwillig zijn plicht vervult tegenover het geheel, naar die mate kan hij zijn rechten doen gelden tegenover datzelfde geheel, en hij kun zulks doen zonder ze nadrukkelijk te eischen, aange- zien uit de plicht het recht vanzelf voortvloeit. Vanzelfsprekend is van de menigte niet te ver- wachten, dat zij tot dit inzicht geraakt en deze vrij- heid verwerft. Ze zal daarom in het algemeen al- leen accoord gaan met de beperking der natuur- lijke vrijheden van haar tegenstanders, die er zich dan hunnerzijds over zullen beklagen, dat zij on- rechtvaardig behandeld worden, wat dan ook betrekkelijk wel juist is, omdat in een wereld, waarin de natuurlijke vrijheid erkend wordt als leidinggevend principe, beperking van deze vrij- heid voor een bepaalde categorie der bevolking onrechtvaardig is. Maar anderzijds is zij natuur- lijk ook weer niet onrechtvaardig, voorzooverre 177 een dergelijke beperking beoogt al te grove on- billijke gevolgen uit den weg te ruimen. In een wereld, waarin het voornoemde natuurlijke beginsel regeert, is het verder vanzelfsprekend, dat er een veelheid van politieke partijen bestaat, welke elkaar bestrijden, hetgeen dan plaats vindt in het parlement en ook wel daarbuiten door rede- voeringen, debatten en dergelijke. Daarnevens be- staan dan echter nog andere middelen, zooals uit- sluitingen en stakingen, van welke laatste de poli- tieke staking een variant is met een revolutionnair karakter. Dat ook het recht van deze laatste soort stakingen erkend wordt, is eveneens een uitvloei- sel van de heerschappij der idee der natuurlijke vrijheid. Het aantasten van dit recht wordt dan ook beschouwd als een ernstige inbreuk op de rechten der arbeiders en op het beginsel der demo- cratie. De erkenning van een natuurlijk beginsel als het leidende beteekent, dat het staatkundig en maat- schappelijk leven een natuurlijken vorm bezit, d.w.z. dat het element van het elkaar vreemd zijn overheerscht; de vorm der natuur is n.l. die van het buiten elkaar zijn; de natuur is een veelheid van ietsen, waarvan elk iets iets anders is voor de andere. Daarom wekt het geen bevreemding, wanneer men ten onzent de leuze hoort verkon- digen: homo homini lupus. Wel hoort men telkens bezwaren uiten tegen deze uitspraak, maar des- 178 alniettemin blijft de grondgedachte nog steeds, dat ieder mensch in de eerste plaats voor zichzelf heeft te zorgen en zichzelf ten doel heeft. "Ieder voor zich en God voor ons allen", verandert hieraan niets. De gedachte, dat het geheel in de eerste plaats komt, dat het algemeen belang de zedelijke voorwaarde is voor het particuliere, is ons wes- terlingen wezensvreemd. Inmiddels is er de tweede wereldoorlog geweest, en zijn de westerlingen te hoop gedreven ter ver- dediging van hun volksbestaan, hun vrijheid en zelfs van het naakte leven. En evenals in vroeger tijden wekte de onderdrukking en het gezamenlijk doorstane leed gevoelens van broederschap. En ofschoon na de bevrijding staat en maatschappij weer de neiging vertoonen terug te keeren in de oude banen, toch hebben deze gevoelens een merk- baren invloed gehad, al wordt de broederschaps- gedachte over het algemeen nogal stumperig en sentimenteel beleefd, voorzooverre dit laatste al- thans het geval is, want er zijn velen, die haar als een hinderlijke factor beschouwen, waarmede ech- ter een beetje rekening gehouden moet worden, omdat men nu eenmaal niet al te scherp kan han- delen in strijd met den geest des tijds. De oorzaak, dat de gemeenschapsgedachte ditmaal meer heeft aangeslagen en in de meerderheid des volks leeft op de wijze van het vermoeden, zij het gemeenlijk een vaag vermoeden, is te vinden in 179 de psychische veranderingen, welke zich in de Europeesche menschheid hebben voltrokken in de laatste honderd jaar. Er wordt veel gesproken over den massamensch, zelfs over den modernen hordemensch en in het algemeen hebben de philosophen en sociologen voor dezen mensch geen overdreven bewondering, in welk opzicht zij lijnrecht staan tegenover de politieke partijleiders, die dienzelfden mensch, althans voorzooverre hij tot hun partij behoort (Hitler breidde dit uit tot het ras) alle mogelijke deugden toekennen. Dat hij een zoo verdienstelijk, bijzonder en deugd- zaam mensch zou zijn, is natuurlijk onzin en volks- vleierij; de massamensch is op zijn best middel- matig, en de hedendaagsche, d.w.z. die van het technische tijdperk kenmerkt zich als kind van dit tijdperk. Hij is de belichaming van het gemecha- niseerde denken, zooals het zich heeft aangepast aan de techniek, welke zelf product is van het mechanische denken. De moderne massamensch is op zijn wijze een standaardproduct, hetgeen wil zeggen, dat hij weinig persoonlijkheid bezit, van- daar ook zijn zeer sterke neiging om in massa op te treden. Hij is hieraan gewend in het bedrijf, waar hij werkt, in zijn politieke partij, zijn vak- vereeniging, het verkeer, dat mechanisch massaal geregeld wordt, alsook door het ontvangen van indrukken door middel van de film, de radio, de 180 reclame, en hij vindt dit alles juist en vanzelf- sprekend. Natuurlijk kan men ook in vroeger tijden spreken van een massa, maar deze werd niet zoo massaal gedirigeerd, nog afgezien van het feit, dat zij niet de geweldige dichtheid had van de hedendaagsche. Voor wij het tijdperk der volmaakte techniek be- reikten, was de mensch meer aangewezen op zich- zelf, zijn familiekring en naaste omgeving, waarin hij relatief een veel grooter beteekenis had, dan in de hedendaagsche maatschappelijke verhoudin- gen. Naarmate de technische ontwikkeling vor- derde tengevolge van de ontwikkeling van het natuurkundig wetenschappelijk denken, werd hij meer afgevlakt, onpersoonlijk, massa-onderdeel, waardoor hij zich formeel, dus voorloopig en uiter- lijk als gemeenschapsmensch is gaan voelen, waar- tegenover dan echter staat, dat hij innerlijk nog vasthoudt aan het beginsel der natuurlijke vrij- heid. Zoodoende is hij eigenlijk in tegenspraak met zichzelf en lukt het hem niet de idee der persoon- lijke vrijheid te verzoenen met die der gemeen- schap. En de politieke onvrijheid in Rusland maakt hem dit nog moeilijker, omdat hij meent, dat aan de gemeenschapsidee deze onvrijheid wordt mede- gebracht. Wat hij niet inziet is, dat het Russische systeem pas in den aanvang verkeert en dat in Rusland de mensch zich binnen de spheer der ge- meenschap nog tot souvereine zedelijke persoon- lijkheid moet ontwikkelen. 181 De "Prawda" schreef najaar 1946, dat er onder de schrijvers een zekere vermoeidheid van de ideolo- gie op te merken valt, en vanzelfsprekend trekt het blad daartegen van leer. Natuurlijk zal het nog wel mogelijk zijn de oude discipline, althans tot zekere hoogte, te herstellen, maar het verschijnsel - dat overigens niet voor het eerst wordt waar~ genomen - toont aan, dat er in Rusland iets aan het veranderen is; dat de persoonlijkheid binnen het geheel te voorschijn tracht te treden: een con- sequentie van Stalins streven om den mensch in zijn waarde te herstellen. De ontzettende oorlog, welke over Rusland ging en waardoor de Russische menschen wederom rechtstreeks met het Westen in contact kwamen, laat zijn invloed gelden, evenals ten tijde van Na- poleon. Wanneer de souvereine zedelijke persoonlijkheid zich binnen de gemeenschap ontplooit, welke dan niet slechts theoretisch, maar ook feitelijk haar voorwaarde is, komt deze persoonlijkheid op hoo- ger plan, aangezien zij dan niet meer slechts een theoretisch bestaan voert, maar wereldlijke wer- kelijkheid geworden is; niet meer slechts een stem is in een versplinterde wereld, maar reëel mo- ment in een wereldlijke eenheid. De tegenstelling tusschen ons en Rusland is niet onoverbrugbaar. Wat wij in den geest bereikt hebben - zij het, dat dit aan de groote massa on- 182 bekend is - is onze waarheid, die in Rusland bezig is wereldlijke werkelijkheid te worden. Daarom is het geboden, dat wij bereid zijn elkaar te leeren kennen en vol goeden wil tegemoet te treden. In plaats van dit te doen echter, vreezen beide partijen elkaar, waarvan het gevolg is toenemende haat en verbittering, waartoe ook diverse commu- nistische partijen in Europa het hare bijdragen door haar "ultra-montaansche" politiek, welke blind is voor karakterverschillen tusschen Russen en ons. Zij miskennen het feit, dat het Russische systeem, toegepast op een volk, dat nog geen dertig jaar geleden in zijn overweldigende meerderheid politiek analphabeet was, niet geschikt is voor volkeren met een zoo oude in vele opzichten zelfs decadente beschaving als die van Europa. En ten- slotte identificeeren zij al te lichtvaardig gemeen- schapsgedachte met Russische practijk. De Sovjet-Unie is bezig een nieuw staatkundig en maatschappelijk gebouw op te trekken op den grondslag der Russische historie, welke in hooge mate verschilt van de onze. Zij moet den weg gaan, welke door de Russische traditie is voor- geschreven. Alleen naievelingen denken, dat zij door een revolutie iets geheel nieuws kunnen scheppen en het verleden volkomen teniet doen. Zoo moet ook Europa zijn eigen weg gaan, en wanneer thans de idee der gemeenschap begint 183 te ontwaken in het leven zelf der volkeren en dus niet meer alleen bestaat in het brein en als de theorieën van verenkelde intellectueelen, dan moet worden ingezien, dat de souvereiniteit der zedelijke persoonlijkheid niet meer teniet te doen is, al moeten haar kampioenen wel bedenken, dat zij niet leeft onder de massa. Wel is deze tuk op persoonlijke vrijheid, maar zij bedoelt daarmede de natuurlijke. En daarom zal het noodig zijn, haar op te voeden tot zedelijkheid waarbij wij in acht moeten nemen, dat zij juist wegens haar onper- soonlijkheid geleid moet worden, wat zij ook wenscht. Hier echter stuiten wij op zeer groote moeilijkheden, welke een uitvloeisel zijn van het feit, dat persoonlijke vrijheid (als beperkte na- tuurlijke vrijheid) en souvereine zedelijke per- soonlijkheid met elkaar worden geidentificeerd. De vrijheid des woords stelt ieder in staat ernaar te streven invloed op anderen uit te oefenen, een politieke groepeering te vormen, een vereeniging op te richten, zonder dat eenige eisch gesteld wordt aan de bekwaamheid en deskundigheid en aan de goede trouw van den betrokkene. Er is hem slechts deze beperking opgelegd, dat zijn hande- lingen niet strijdig zijn met de openbare orde en goede zeden. Wij hebben hier dus weer te doen met een beperkte vrijheid; een positieve inhoud ontbreekt. En hierbij moet dan nog in het oog 184 gehouden worden, dat omtrent het begrip goede zeden allerminst een vaststaande opvatting bestaat en men heen en weer schommelt tusschen uiterste bekrompenheid en de wonderlijkste tolerantie. Een voorbeeld van dit laatste is te vinden in de jongste geschiedenis: het toelaten van nationaal-socia- listische propaganda. Weliswaar is deze thans ver- boden, ofschoon het lang niet zeker is, dat zij niet in de een of anderen gewijzigden vorm op den duur weer geduld zal worden, maar voor het overige staat het een ieder vrij weer politieke pro- paganda te maken en een of ander programma aan te prijzen, dat van elke positieve waarde versto- ken is. Het behoeft dan ook niemand te verwon- deren, dat het haat zaaien, hetwelk niet een ware hartstocht bedreven wordt, niet verboden wordt, en dat de plompste demagogie schering en inslag is. En dit alles geschiedt in naam der vrijheid. En toch is iemand, die haat, niet vrij, aangezien hij gebonden is aan het voorwerp van zijn haat. Er bestaat ten onzent geen enkele norm, welke de menschen dwingt zich te houden binnen een zedelijk verantwoord kader; er is geen wijsgeerig stelsel, dat allen bindt. Vroeger was er de gods- dienst, maar deze heeft sinds lang haar greep op het staatkundig en maatschappelijk leven ver- loren, zoodat Hitler, toen hij de Duitsche volkeren opriep tot een kruistocht, zulks moest doen in naam van Satan, al heeft hij zijn naam niet uit- 185 gesproken. Satan is overigens niet gewend om on- verhuld te verschijnen. Hitler deed dus slechts wat des duivels is. Kwaadwilligheid, bekrompenheid en domheid hebben dezelfde rechten in onze maatschappij als de zedelijke wil, de wereldwijde blik en de groote geest. En aangezien ten onzent het stelsel der de- mocratie, dat wordt toegepast - ook al weer ten- gevolge van de door ons becritiseerde vrijheids- opvatting - neerkomt op de heerschappij der breede massa, zijn de leidende figuren zij, die de taal der massa spreken en die haar wil doen. Alleen in gevallen van zeer grooten nood, vlucht de massa instinctief onder bescherming van een figuur, die haar te boven gaat, en schuift hem gemeenlijk terzijde, zoodra de nood voorbij is. Op den duur houdt zij niet van groote figuren, aangezien zij het in strijd acht met de democratie om grooten eerbied te hebben voor hen, die haar regeeren, en bovendien de waarlijk groote figuren haar niet naar den mond praten. In de Westersche democratiën is de massa over- geleverd aan zichzelf, vandaar de groote verwar- ring door voortdurende conflicten en het gebrek aan samenwerking, welke alom waarneembaar zijn. Het groote vraagstuk is, hoe de massa te dwingen zich te onderschikken aan een stelsel, waarin de idee der souvereine zedelijke persoonlijkheid ver- 186 werkelijkt wordt. Er zijn er die gelooven, dat men de massa hiertoe kan opvoeden, maar deze idea- listen verliezen uit het oog, zoowel dat de massa altijd uit middelmatigheden bestaat, als dat zij tegenwoordig door hoofdzakelijk mechanisch reageerende gestandardiseerde menschen ge- vormd wordt. De eenige wijze waarop zij dan ook is op te voeden, is haar te dwingen, binnen een stelsel, dat haar te boven gaat, wat den ideëelen inhoud betreft, en haar op deze wijze a.h.w. een dwangopvoeding te geven. De Europeesche mensch zal gedwongen moeten worden tot zedelijke vrijheid. Velen zullen in het hiervoren gezegde een tegensprakigheid lezen, omdat zij dwang en vrijheid niet met elkaar in overeenstemming kunnen brengen. Maar deze zelf- de lezers zullen het met ons eens zijn wanneer wij zeggen, dat de mensch zijn plicht moet doen, en hij hiertoe gedwongen mag en moet worden, wanneer hij niet vrijwillig zijn plicht vervult. Wan- neer wij echter de politieke zoogenaamde vrijheid aanvallen, stuiten wij op tegenstand, aangezien vrijwel ieder deze vrijheid wenscht te benutten ten eigen bate en ten bate zijner geestverwanten, maar niet ten behoeve van het algemeen belang, al wordt dit feit gemeenlijk gecamoufleerd door het eigenbelang voor te stellen als het algemeene. Wij zijn in een tijd gekomen, waarin het denken 187 de wereld beheerscht. Het heeft zulk een hoogte en macht bereikt, dat het in staat is onze aarde volkomen te vernietigen. Maar het had wijsgeerig voordien reeds een zoo groote zuiverheid verwor- ven, dat het in staat is alles te begrijpen en dus alles te ordenen op waarlijk menschelijke wijze. President Franklin D. Roosevelt gaf blijk dit in te zien, toen hij zijn braintrust benoemde; doch het is interessant ons hierbij te herinneren, dat hij daarom in breede kringen werd uitgemaakt voor revolutionnair, terwijl men in andere kringen zijn maatregel slechts toejuichte, omdat men hoopte er als groep voordeel van te hebben. Maar dat hij het intellect in principe de plaats gaf, die het toe~ komt in de hedendaagsche wereld, werd in het al- gemeen niet ingezien. De democratische Europe- aan en zijn geestverwant in de buitengewesten houdt het liever bij de politieke partijen met haar belangenstrijd, omwaarachtigheid en demagogie. De ontwikkeling van Europa heeft geleid tot de geboorte van den geest, welks waarheid de zuivere rede is. Het zou dus slechts logisch zijn, wanneer wij de leiding in staat en maatschappij opdroegen aan de mannen der zuivere wetenschap en heel de politieke charlatannerie zouden afschaffen. Maar wij zijn niet zoo naief te gelooven, dat de politieke partijen zichzelf zullen afschaffen, en dus ver- wachten wij eerder, dat men hier zijn toevlucht 188 zal nemen tot de partij-dictatuur, wanneer het niet anders kan. En of het anders kan, maken de par- tijen uit, voor wie het partijbelang doorslaggevend is. Het vele gepraat over het algemeen belang, over recht en rechtvaardigheid, verandert hieraan niets. In dit opzicht is Rusland ons vooruit. Het zou goed zijn dit te erkennen, ook wanneer men het niet eens is met veel wat in de Sovjet-Unie gebeurt. Toen de Germanen het Romeinsche Rijk binnen- stroomden, waren zij barbaren, maar het principe van den Germaanschen geest was een hooger, dan dat van de Romeinschen. De Romein was staats- burger; dit was zijn principe; tot de souvereine zedelijke persoonlijkheid kon hij zich niet ont- wikkelen; dit was voor de Germanen weggelegd, die volgens Hegel oorspronkelijk volkomen an- archistische barbaren waren, die stompzinnig in hun wouden huisden. Maar dit barbaarsche anar- chisme heeft zich ontwikkeld; van barbaarsche natuurlijkheid ging de weg naar de hoogste zede- lijke vrijheid. Wij herinneren eraan, dat de souvereine zedelijke persoonlijkheid identiteit is van het subjectieve en het objectieve, en het Ik begrijpt als moment van het Wij. Dat in deze idee dus die der gemeen- schap is voorondersteld. Wij herinneren er tenslotte aan, dat het principe van het Russische volk dat der gemeenschap is. En welke tekortkomingen het Russische systeem 189 ook nog mogen aankleven, en welke bezwaren wij ook mogen hebben tegen vele Russische prac- tijken, toch zullen wij er juist aan doen het gelaat naar Moskou te wenden en te trachten de waar- heid te vinden van den Russischen geest. Napoleon zette destijds zijn hoop op Alexander, wiens zuster hij daarom wilde huwen, en met wien hij samen de wereld wilde verdeelen, omdat hij overtuigd was, dat Rusland en Europa waren voor- bestemd om de wereld te regeeren. Alexander stelde hem teleur; hij hield teveel van zijn zuster om haar naar Frankrijk te laten gaan; men zegt zelfs, dat deze liefde incestueus was. Ook in andere opzichten heeft hij den Franschen Keizer gedesillusionneert. Desondanks zond Napoleon hem uit Moskou een brief, aan Alexander bezorgd door den vader van Herzen, waarin hij hem vrede en samenwerking aanbood. In de Russische veldtocht heeft hij zich weinig met de militaire leiding bemoeid. Hij was bezeten door één illusie, één vertrouwen: herstel van de vriendschap met Alexander, dien hij ten koste van alles wilde ontmoeten. Vandaar zijn koortsachtige haast om Moskou te bereiken, zijn ontembaar voorwaarts jachten. Alles tevergeefs. Napoleon was een romanticus op den troon en als genie zijn tijd verre vooruit. Maar zijn ideaal: een 190 vereenigd Europa zonder legers, met één wetboek voor alle volkeren, een opperste gerechtshof nauw samenwerkend met Rusland, heeft zijn volle beteekenis behouden. ---