Infor-
matie.

D E T O E K O M S T D E R W E R E L D door Mr Drs A. Börger (1955)

--------------------------------------------------------- De mens is te begrijpen als het proces der vergeestelijking der natuur en de geschiedenis als de wording des geestes. Het begin van dit proces is de natuurmens, de z.g. primitief, voor wie alles nog een natuurlijke aangelegen- heid is, omdat hij nog in het geheel niet tot het onderscheid tussen natuur en geest is ge- komen. En voorzoverre hij over geest spreekt, stelt hij zich deze voor als iets natuurlijks. Eerst wanneer de mensen de geest vatten als iets anders dan de natuur en niet meer als iets, dat op een andere manier een natuurlijkheid is, kunnen wij van cultuurvolkeren spreken. Het zal wel geen toelichting behoeven, waarom wij - sprekende over de Toekomst der Wereld - ons beperken tot de cultuurvolkeren en wat de- ze aangaat tot die volkeren, die als exponen- ten te beschouwen zijn. Vandaar dat wij achtereenvolgens China, India, de Sowjet-Unie (maar feitelijk Rusland) en Europa met deszelfs uitbouw Amerika zullen bespreken. ------------------- C H I N A. Het Midden Land - Tsjoeng Kwo. De naam China is afkomstig van Tsjin; de aldus geheten dynastie regeerde van 221-206 en deszelfs enige vertegenwoordiger Sjih Hoeang Ti 2. noemde zich de eerste keizer van China of Tsjoeng Kwo. Hij heeft wereldvermaardheid ver- worven door het bouwen van de Grote Muur. China beschouwde het wezen der werkelijk- heid als onveranderlijk, maar kwam niet tot de idee van het wezen; het onderscheidde nog niet werkelijk tussen geest en natuur, zodat de geest nog in de natuur bevangen bleef en de keizer karaktertrekken vertoonde van de primi- tieve toverdokter. De hemel, vader hemel, was de godheid en daarmede analoog is moeder aarde; al wat op aarde geschiedt, dient afspiegeling te zijn van het gebeuren aan den hemel. Uit het evenwicht, de harmonie is alles ontsprongen. Het beginsel van het evenwicht is Tao - de orde en de orde- naar. Tao is eeuwig, is de onveranderlijke rust, maar vlgs. Lao Tsze meer dan de hemel. Het openbaart zich vlgs. hem in de wereld en heet dan Teh en is als zodanig het rhythme der na- tuur, dat de mens moet leren onderkennen om zo- doende tot wijsheid te komen, d.w.z tot inner- lijke rust, tot innerlijke vrede. Rust, niet berusting. Geen luiheid, noch traagheid, maar concentratie met als gevolg activiteit. "Zij, die Tao weten, spreken er niet over; die erover spreken, weten het niet." Als Tao verloren is, komt de deugd, en als deze verloren is, de menslievendheid, als de menslievendheid verdwenen is, verschijnt de plicht en als er geen plicht meer is, het fat- soen, de schijn. Zo spreekt Lao Tsze en wat hij zegt, is zeker het overdenken waard voor ons westerlingen, die als dollen achter het hebben aanjagen, terwijl het toch zeker voor 3. de mens niet daarom gaat. Ik kom hierop terug, als ik over Europa spreek. Lao Tsze is goeddeels legendarisch, om te beginnen reeds de verhalen omtrent zijn geboor- te, maar dit is onbelangrijk, omdat het niet gaat om de persoon, maar om de gedachten, wel- ke men hem al of niet terecht toekent, doordat men hem stelt als het grote subject, dat uit- spreekt wat in de ziel van een volk leeft. Ook de figuur van Kong Foe Tsze is met le- genden omweven, al weten wij dat hij in de zes- de eeuw v.Chr. geboren is in een aristocratisch milieu; zijn leer is dan ook slechts in beperk- te mate voor het lagere volk geschreven. Kong Foe Tsze verhoudt zich tot Lao Tsze als het uiterlijke tot het innerlijke. Hij leer- de de onveranderlijkheid van het uiterlijke le- ven; conservatisme werd hoogste deugd: de ding- en laten, zoals ze zijn. Zijn leer is in hoge mate moraaltheorie en dan in de betekenis van gemoraliseer en niet zo verheven als van haar gezegd werd en wordt. Natuurlijk kan men datgene, wat bestaat en dus ontstaan is niet alle waarde ontzeggen; alles wat bestaat, was immers waard te ontstaan, al moet het ook weer ondergaan. Maar Kong Foe Tzse wilde dit laatste niet erkennen en dien- tengevolge verstarde het leven in China in ui- terlijke vormen. Het verdient opmerking, dat het Chinese volk dit accepteerde, omdat hieruit blijkt, dat het de leer van Kong Foe Tsze als juist erkende. Voor elk volk geldt, dat onder de menigte de waarheid, het wezenljke van dat volk ver- keerd terecht komt. De innerlijke rust verwerd 4. tot uiterlijke berusting. De dingen waren nu eenmaal zo en het zou niet goed zijn ze te veranderen. En dientengevolge werd de berusting tot aanvaarding van het noodlot. "Het is je nood- lot arm te zijn", zei de grondeigenaar tot de boer en deze berustte, liet zich uitpersen, verkocht zijn dochters eventl. zijn vrouw ook, of prostitueerde haar en hongerde. Wanneer wij dit bedenken, zien wij in hoe diep en radicaal de huidige revolutie in China is omdat zij de Confuciaanse verstarring, waar- in China twee en een half duizend jaar be- vangen was, heeft doorbroken. Natuurlijk is al het oude niet weggevaagd en is er nog de voorvaderenverering, die zover doorgevoerd werd, dat wanneer iemand zich verdienstelijk maakte, niet hij, maar zijn vader geëerd en beloond werd eventl. met een titel, ook al was hij dood. Alleen de familie gold; niet het subject. Van subjectieve vrijheid was dan ook geen sprake. De vrouw - behalve als moeder t.a.v. de kinderen - leefde in uiterst minderwaardige omstandigheden; zij was de nederige dienares- se van haar man en had hem en zijn moeder blindelings te gehoorzamen. Het was daarom niet wenselijk voor haar de enige vrouw van haar man te zijn, omdat zij dan de gehele last der tyrannie alleen te dragen had. Liefde speelde geen rol; de kinderen wer- den uitgehuwelijkt door het familiehoofd (clanhoofd) en hadden geen stem in het kapit- tel. Het overgrote deel der Chinezen woont op 5. het platteland, waar honger en ellende dage- lijkse gasten waren in de boerenhutten, onge- acht of zij pachter waren of eigen boer, al waren er wat deze laatsten betreft, uitzonde- ringen. De landheren immers waren tevens ambtenaren en rechters en bovendien geldschieters. Als de boer zijn belasting niet kon betalen aan de landheer-ambtenaar of niet zijn pacht aan de landheer-eigenaar, was hij genoodzaakt zich tot de landheer-geldschieter te wenden, die precies wist hoe zwak hij was en hem dus uit- perste tot de laatste droppen bloed en zweet. "Schillen en doppen zijn voedsel voor een half jaar", luidde een spreekwoord. Bedenken wij verder, dat het land sinds 1644 geregeerd werd door de Mandsjoedynastie, waar- door de volkseenheid van China werd ondermijnd, wat later nog verergerd werd door de exploita- tie van China door het Westen, die in 1842 een aanvang nam en de wandaad en rooftocht begon, waardoor China in een half-koloniale toestand geraakte : verdragshavens, ex-terri- torialiteit, douanecontrôle. In Sjanghai werden jaarlijks ca. 30.000 verhongerde koelies dood op straat gevonden, maar de blanken betaalden er geen belasting. De Chinese bourgoisie woonde in de kustste- den, waar zij voortdurend onder de bedreiging leefde van de Europese en Amerikaanse oorlogs- schepen, die er ook voor zorgden, dat de uit- gemergelde arbeiders niet in opstand kwamen. En verder waren er de Mandsjoe's, zeker niet geliefd door het volk, maar met wie de bour- geoisie moest samenwerken om te voorkomen, dat het volk in opstand komen zou tegen degenen, die het in armoede en ellende gedompeld hielden. 6. De westerse mogendheden hebben de democra- tische gedachte radicaal verloochend in China en in alle andere koloniale gebieden, waar zij altijd steun vonden van bepaalde kategorieën der bevolking, alsook van de heersers, die hun volkeren beschouwden als objecten, bestemd om uitgeplunderd te worden. Wij zeiden, dat de westers exploitatie in 1842 begon. China werd toen n.l. gedwongen vrede te sluiten, omdat het de z.g. opiumoor- log, die drie jaar geduurd had, verloren had. Deze oorlog was gevoerd, omdat Engeland op zijn recht stond zoveel opium in te voeren in China als het verkoos, met welk recht de Chi- nese regering het niet eens was. De Engelsen beschouwen handeldrijven als een hoog en hei- lig ideaal, waarvoor een mens heel veel moet overhebben. Toen keizer Kang Hsi (1662-1723) de koutou eiste van de gezanten (knielen en enige malen met het voorhoofd nadrukkelijk op de grond kloppen) trokken de Russische en de Hollandse gezant zich terug uit Peking, maar die van Engeland wierp zich in diepste onderdanigheid ter aarde voor Zijne Majesteit. De Mandsjoe's en de westerse mogendheden hebben het te bont gemaakt. Wel werden aan- vankelijk alle opstanden neergeslagen, maar tenslotte waren het wanbeheer en de chaos zo groot geworden, dat het Westen de Mandsjoe's in de steek moest laten. Sun Yat Sen triompheerde en zette in 1911 de verdere culturele en maatschappelijke ont- wikkeling in, die thans gevoerd heeft tot de overwinning van Mao Tsze Toeng. 7. Sun Yat Sen was de zoon van een arme boer en had zich een westerse ontwikkeling eigen ge- maakt, maar hij wilde desalniettemin China niet europeaniseren, wel moderniseren. Daartoe moest om te beginnen een einde komen aan de Mandsjoe- heerschappij en het keizerrijk vervangen worden door een republiek. Verder bevatte zijn program- ma drie hoofdpunten: nationalisme, democratie en socialisme. Ofschoon geen marxist, had hij grote bewondering voor Lenin en wilde, dat de communistische partij (opgericht in 1920) ac- tief zou deelnemen aan de Kwo Ming Tang. Zijn plan was het land te nationaliseren te- gen schadevergoeding en zijn programma te doen verlopen in drie stadia: 1) het militaire 2) het opvoedkundige 3) dat van het werkelijke democratische zelf- bestuur. Bekwaamheid om bestuurder te zijn stond voor hem voorop, in dit opzicht was hij echt Chinees, want van oudsher was China het land der examens. Van massa-regering wilde hij niet weten. Ook bleef hij eerbied betuigen aan de voor- vaderen, hetgeen hij o.m. openlijk bewees door zijn gebed tot TsJoe Yuan Tsjang, de grondves- ter der Mingdynastie die het land verloste van de heerschappij der barbaren. "Vader hemel en moeder aarde hebben nooit aan enkele weinigen het recht gegeven misbruik te maken ten eigen bate van het bezit der mil- lioenen." "De combinatie van militaire en imperialis- tische macht leidt onveranderlijk tot ondergang." De Chinezen zijn van oudsher pacifistisch. "Als iemand gaat vechten, betekent dit, dat de 8. dwaas zijn argument kwijt is." Zij willen met rust gelaten worden - de Grote Muur, die het land isoleerde - hetgeen geheel in overeenstemming is met de leer van Tao. China zocht en zoekt harmonie en daarom wereldvrede. Verovering werd nooit als recht- vaardig beschouwd en oorlog als roven op gro- te schaal. De militairen stonden er niet in aanzien en maakten het ernaar. Dit laatste geldt zowel voor de legers der z.g. krijgs- heren, die van 1916 - 1927 het land onder zich verdeelden en uitplunderden - behalve enkele uitzonderingen - als voor de legers der Kwo Ming Tang onder Tsjang Kai Tsjek. De vorenbe- doelde uitzonderingen waren Tan Tso Lin, Woe Pei Foe en Feng Yoe Hsiang, de christengene- raal, die zes broers en zusters had, van wie er vijf van honger zijn omgekomen. Woe Pei Foe was een geleerde en evenals Feng zeer behoorlijk voor de boeren. Feng's leger miste bovendien de tros van prostituées en drankverkopers. Een bijzondere figuur was Tsjang Tso Lin, dictator van Mandsjoerije, oorspronkelijk roverhoofdman en vervolgens keizerlijk ambte- naar (gouverneur). Na de revolutie was hij zeer beducht voor zijn onafhankelijkheid als heerser over Mand- sjoerije, tengevolge waarvan hij voortdurend in strijd gewikkeld was in China zelf, maar tevens op gespannen voet stond met de Japan- ners, die de verwerkelijking van hun plannen tot wereldheerschappij wensten te beginnen met de verovering van Mandsjoerije. Tsjang Tso Lin dolf het onderspit, want de 9. Japanners lieten hem met zijn trein in de lucht vliegen. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Tsjang Hsoe Liang, bijgenaamd de Jonge Maarschalk, die onmiddellijk de Kwo Ming Tang- vlag op zijn paleis liet hijsen, waardoor hij te kennen gaf zich aan te sluiten bij de na- tionale politiek van Tsjang Kai Tsjek, echter onder één voorwaarde nl. dat Tsjang Kai Tsjek de burgeroorlog zou beëindigen en met de com- munisten een gemeenschappelijk front zou vor- men tegen de Japanners. Tsjang Kai Tsjek, voortgekomen uit de school van Sun Yat Sen, was toentertijd echter de leerstellingen en idealen van zijn leermees- ter totaal vergeten. In Sjanghai was hij ge- capituleerd voor de bankiers en vanaf dat mo- ment dateert zijn genadeloze hardheid jegens allen die revolutionnair zijn. De Amerikaan John Gunther zegt van hem, dat hij een zeer egoïstisch, sluw, achterdoch- tig en berekenend man is, maar tevens moedig en grenzeloos geduldig; een ongezellige schoolmeester-dictator die zich nooit ver- spreekt, koppig, tactloos, meedogenloos wreed jegens andersdenkenden en een slecht politi- cus. Hij was bezeten door het verlangen de communisten te vernietigen, maar zij ontkwa- men voortdurend. In Oct. 1934 meende Tsjang hen in de val te hebben, maar zij braken door zijn linies in Kiangsi ten Z.W. van Sjanghai en begonnen hun lange Mars van 10.000 K.M., die een jaar duurde en ten westen van Peking eindigde. De Jonge Maarschalk stond niet vijandig tegenover hen en wilde samenwerken, maar Tsjang Kai Tsjek dacht slechts aan hun vernietiging, 10. waartegenover de oorlog tegen Japan bijkomstig voor hem was. Toen deed de Jonge Maarschalk iets, waarvan heel China verbaasd opzag: hij nam Tsjang Kai Tsjek in 1936 gevangen en dwong hem in Siam tot onderhandelen met Tsjoe En Lai. Het ge- volg was, dat geheel China nu aaneengesloten stond tegen de Japanners. Na de nederlaag van Japan echter begon Tsjang Kai Tsjek opnieuw de burgeroorlog met als gevolg, dat hij verslagen werd door Mao Tsze Toeng. Er is niets absurders dan de Chinese revo- lutie te beschouwen in het licht der contro- verse communisme - anticommunisme, want zij heeft een geheel andere en veel diepere bete- kenis en is slechts te vergelijken met een aardbeving, die een situatie, welke 25 eeuwen geduurd had omverwierp, de boer bevrijdde, evenals de vrouw en de weg baande voor de ont- wikkeling van het vrije subject in China. Tsjang Kai Tsjek wilde dit niet; hij heeft de revolutie van Sun Yat Sen verraden, een revolutie, die geheel Azië inspireerde, even- als enkele jaren later die in Rusland. Tsjang kon China niet bevrijden, omdat hij het con- tact met de ziel van zijn volk verloren had en door zijn onverdraagzaam egoïsme en mate- loze machtsbegeerte en hebzucht het land ver- nietigde. Hij heeft niet begrepen wat er gaan- de was in de ziel van zijn volk. Ondanks zichzelf heeft het Westen grote in- vloed uitgeoefend op China; het heeft het veel geleerd en het doen ontwaken uit zijn verstarring, door deze ten eigen bate tot het uiterste te misbruiken. 11. Wij zouden ons moeten verheugen over wat in China plaats vindt, aangezien het de taak des mensen is vrij te worden, maar het Westen is verblind en vergenoegt zich met het voze argu- ment, dat Mao Tsze Toeng marxist is, om de ei- gen vijandige houding te verklaren. China is nog bij lange na niet communistisch, maar al ware dit het geval, dan nog zou het ons niet passen uit te maken welke de juiste weg naar de vrijheid is voor het land, dat eertijds het Hemelse Rijk genoemd werd. --------------------- I N D I A . "Wij in Azië moeten één worden, niet door een of andere mechanische methode van organisatie maar door een geest van echte sympathie." (Rabindranath Tagore.) Uit deze woorden spreekt de afkeer van India voor het uiterlijke. Wij weten wel, dat veel gesproken en geschreven is over de Indische zwoelheid maar wij moeten begrijpen, dat de voor India zo kenmerkende drang naar mystiek onder de menigte verkeerd terecht komt en zich openbaart als zinnenroes. En ook weten wij, dat veel geschreven en nog meer gephantaseerd is over de sprookjes- achtige weelde aan de hoven der maharadja's. Inderdaad zijn er zulken, wier rijkdom sprook- jesachtig te noemen is en dit niet in de laats- te plaats, omdat hun luxe nog zo kinderlijk is, 12. een opstapeling van juwelen en edele metalen, eigenlijk erg primitief en van een geheel an- der niveau als de westerse luxe. Wie zich hieraan mocht vergapen, moet niet vergeten, dat tegenover de sprookjesachtige rijkdom een onbeschrijfelijke armoede staat, welke niet enkelen, maar millioenen en millioenen ten deel valt. India kenmerkt zich door mystiek: het stre- ven om door extase te komen tot het versmel- ten met de oergrond, het wezen der werkelijk- heid. Het is anders dan China, want het onder- scheidt nadrukkelijk geest en natuur en wijst de verschijnselenwereld af als de grote leu- gen, de droom van het Brahma. Deze afwijzing, deze negatieve instelling t.a.v. de wereld is India's geestesleven, dat dus vanzelfsprekend de askese en de geweldloosheid met zich brengt, maar tevens niet werkelijk van de natuur los- komt, juist doordat het die negatie is. De natuur blijft daardoor immers bepalend voor het geestesleven, zij het op negatieve wijze, en wordt niet in en door de geest overwonnen. In dit verband willen wij op twee conse- quenties wijzen, die India ons toont n.l. het kastenwezen en 2e het Boeddhisme. In het kastenwezen is het onderscheid tus- sen de standen volkomen verstard, doordat de geboorte, dus de natuur, beslissend is. Deze starre natuurgebondenheid heeft de verschrik- kelijkste gevolgen voor de paria's van wie er voor de tweede wereldoorlog ca. 50.000.000 ge- teld werden tegen 2.000.000 Hindoes. Nooit kan een paria zijn door de geboorte bepaalde onaanraakbaarheid verliezen. Het Boeddhisme. Als de werkelijkheid een 13. leugen is en het Brahma nooit iets anders doet dan leugens dromen, is het zelf een leugen. Zo zegt Boeddha en komt tot volslagen atheïsme, wat voor de menigte natuurlijk onverstaanbaar is, weshalve zij er een godsdienst van gemaakt heeft. Wel leert Boeddha, dat het mogelijk is het Nirwana binnen te treden, maar met hemelse za- ligheid en dgl. heeft dit niets te maken. Om het Nirwana te bereiken moet de mens n.l. af- stand doen van de begeerte naar rijkdom, zinnen- lust en onsterfelljkheid. Begeerten zijn een bron van leed, omdat zij eindeloos zijn in aan- tal en slechts tijdelijk gestild kunnen worden. Leven is lijden en wie zich hieraan wil ont- trekken is niet vrij van begeerte. Om daar- van bevrijd te worden is het medelijden onont- koombaar. Er is geen andere verlossing dan de dood. Maar zelfmoord is verkeerd, want veronderstelt begeerte naar sterven. Het christendom heeft in sterke mate de in- vloed van het Boeddhisme ondergaan, maar is toch ook meer dan dit extreme negativisme, aan- gezien het het natuurlijke aanvaardt, niet als doel, maar als noodzakelijke bijkomstigheid. Het natuurlijke Zijn is bestaansvoorwaarde voor de geest die als zodanig, als geest zon- der meer immers niet bestaan kan. Het zich afkeren van de wereld der verschijn- selen voert, zoals wij reeds opmerkten, tot ge- weldloosheid en askese aan welke laatste de verheerlijking der armoede te bedenken is. Ook Gandhi verheerlijkte in zeker opzicht nog de armoede, maar Pandit Nehroe doet dit niet. De askese is slechts dan goed, wanneer zij 14. een levenshouding is, waarin het natuurlijke als noodzakelijke bijkomstigheid beschouwd wordt, die slechts in zoverre positieve waar- de heeft als zij ons dient tot menswording. De mens is het proces van de vergeestelij- king der natuur en het is daarom niet voldoen- de de natuur te verwerpen. Zij is gegeven en onze oorsprong en dus moeten wij haar in voor- noemd proces opnemen. Tenslotte valt t.a.v. de askese nog op te merken, dat zij slechts waarde heeft, wanneer zij vrijwillig is, maar niet als zij een ge- volg is van gedwongen armoede, zoals in India. Ook wat de armoede betreft, valt het ver- schil met China op, want in het laatstgenoem- de land had zij niet te maken met askese, maar was een gevolg van de berusting. In beide landen is op dit gebied thans de invloed van het Westen merkbaar, want beide streven ernaar de armoede op te heffen maar zij verschillen in de wijze waarop zij dit doen. Pandit Nehroe is wel een socialist, maar geen marxist en afkerig van dictatuur. "Ik houd er niet van mij te laten vertellen wat ik moet denken en doen." Ook Gandhi was allesbehalve marxistisch of dictatoriaal gezind. Hij verwachte vrijwel alles van de individuele bekering en hechtte weinig waarde aan het veranderen der omstandig- heden, op welk punt Pandit Nehroe van hem ver- schilt. Gandhi: Ik vertegenwoordig de nationale ge- dachte voorzoverre het geweldloos- heid betreft. De wet van het zwaard is de wet van het oerwoud. 15. Wij hebben het staatkundige stelsel nodig, dat bij ons past. India is geschikt voor de religieuse oppermacht in de wereld. De gehele wereld beweegt zich lang- zaam in de richting van een gouden eeuw en India wijst de weg. Slechts in India, dat de geweldloosheid als vanzelfsprekend aanvaardt, was hij mogelijk. Maar men denke niet, dat zijn geweldloosheid iets met lafheid te maken heeft; integendeel eist zij een grote zedelijke moed, die Gandhi zelf, maar ook tienduizenden van zijn volge- lingen, waaronder Nehroe, getoond hebben. De Engelsen wisten hiertegenover niet veel anders te stellen dan razende woede, gevangenisstraf- en en bloedige onderdrukking. Maar toen zij hun in de eerste wereldoorlog gedane beloften niet inlosten, ontstond, mede door het succes van de Russische revolutie en de invloed van het Chinese nationalisme, in India een geladen atmospheer. Als een storm klonk Gandhi's woord door het land. 13 April 1919. Het bloedbad van Amritsar. Generaal Dyer lokte een duizendkoppige ongewa- pende argeloze menigte in de val en liet een slachting aanrichten. Hij werd gedecoreerd en in Engeland ten hove ontvangen, terwijl hem een pensioen werd toegekend ten laste van de Indische schatkist. Gandhi antwoordde met de non-cooperation. En heel de macht en het geweld van Groot-Brit- tannië waren niet opgewassen tegen de geweld- loosheid van de ziel van India. Het is een machtige indrukwekkende leer, die Azië ons deed en doet horen, want wel is 16. Pandit Nehroe geen Gandhi, al is hij zeker niet diens mindere maar ook hij gelooft in een nieuwe wereldorde, die op gerechtigheid en fair play zal berusten. Hij is een eenzaam mens, die somtijds ver- langt "zich in zijn schuilplaats terug te trekken." De wereld is vlgs. hem een tragische war- boel voor de fijnbesnaarden en hartverscheu- rend voor de gevoeligen. En Nehroe is zowel het een als het andere, bovendien bescheiden en volkomen eerlijk, ook jegens zichzelf, en wars van compromissen. De Engelsen waren altijd bang voor hem, voor zijn zedelijke macht en zijn populariteit en zij hebben geen enkel middel, ook niet het meest corrupte, geschuwd om hem en het socia- lisme, dat hij voorstaat, in discrediet te brengen, zelfs niet als zij hem in de gevange- nis hadden opgeborgen. Dank zij zijn zelfbeheersing heeft hij, die niet van lijden houdt en geen wreedheid ver- dragen kan, het Engelse geweld doorstaan. Maar nooit heeft hij de fout gemaakt Engeland in abstracto verantwoordelijk te stellen, want hij zag India's strijd tegen de achtergrond der wereldpolitiek, zowel in Europa, als in de kolonieën en in Japan. Het zou goed zijn, als wij in Europa het ontwaken van Azië op dezelfde wijze zouden zien maar daarvoor zijn wij te verstandig, wat ik - sprekende over Europa - nader zal toelichten. Nehroe voelt zich Aziaat en Europeaan te- vens, daarom is hij de aangewezen leider, om- dat ook in India het subject tot vrijheid 17. komen moet, waartoe evenals in China de star- heid moet worden doorbroken en het moment der onveranderlijkheid opgeheven. Eenvoudig is dit niet, omdat niet alleen al- lerlei instellingen veranderderd moeten worden, maar tevens de individuen tot een nieuw inzicht moeten komen. Instellingen veranderen moeizaam, want alles wat bestaat heeft de strekking zich te handha- ven. Daarom is het conservatisme zo vanzelf- sprekend. In China was alles patriarchaal, zowel de staat, als het gezin en de maatschappij. Door het patriarchale principe aan te tasten werd de gehele Chinese samenleving aangetast en be- gon te wankelen, waarbij veel ineenstortte. Maar wat deugdelijk is, houdt altijd stand, een regel die niet mag worden omgekeerd, omdat hij dan in een leugen verkeert. Dit bewijst India, waar het kastewezen nog steeds bestaat en daarmede de onaanraakbaar- heid. Gandhi, die alles van de bekering ver- wachtte en uit dien hoofde aan het veranderen der instellingen weinig waarde toekende, wil- de het kastewezen doen voortbestaan, niet ech- ter de ca. 2000 onderkasten, terwijl hij bo- vendien de onaanraakbaarheid als mensonterend wilde opheffen. Het is nodig, dat de mensen zich bekeren en het is waar, dat de goede wil ook met ge- brekkige instellingen functioneren kan, maar het is niet waar, dat de mens tot vrijheid ko- men kan, als de instellingen het hem onmoge- lijk maken om zijn zedelijke vrijheid te ont- wikkelen. Het kastewezen is een belemmering, die zal 18. moeten verdwijnen, want als het kastewezen is India verstard. -------------------- D E S O V J E T - U N I E . Om de Sovjet-Unie te begrijpen, moeten wij ons in de eerste plaats bezig houden met het Russische volk en zijn geschiedenis, aangezien dat volk bepalend is voor hetgeen in de S.U. plaats vindt. De geschiedenis van dit volk leert ons, dat de Russische mens zich in de loop der eeuwen in dienst liet stellen van de staat als van het geheel en dit als vanzelfsprekend aanvaard- de. Het begon met Iwan III, die zich na de val van Byzantium de titel Tszar (Csar = Caesar) toekende en de zetel der Grieks orthodoxie naar Moskou verplaatste. De vorsten van Moskou hadden in die dagen de best georganiseerde van alle Russische sta- ten, hetgeen te danken was aan de invallen der Tataren. Zij hadden n.l. de plunderingen afge- kocht door regelmatig schatting te betalen, maar moesten daartoe een behoorlijke administra- tie invoeren om de bijdragen van hun onderdanen te kunnen innen. Iwan III noemde zich Tszar aller Russen, ofschoon hij het nog niet was, en hij weigerde bovendien verdere betaling der schattingen aan de Gouden Horde (de Tataren), die toen niet meer in staat was Moskou te dwing- en. Iwan IV, de Verschrikkelijke, heeft de Horde verslagen, terwijl tijdens zijn regering ook de Siberische Horde vernietigd werd. Deze vierde Iwan is een hoogst opmerkelijke 19. figuur al doet zijn bijnaam vermoeden, dat hij niet bijster zachtzinnig geweest is. In- derdaad was dit het geval. Hij was even hard en wreed als onze landsvorst Philips II van Spanje, die zijn tijdgenoot was en op wiens rekening o.a. Mechelen, Zutphen en Naarden staan. Iwans verschrikking richtte zich in hoofd- zaak tegen de grote bojaren, die hem en zijn zusje, toen zij heel klein nog als wezen in het paleis woonden, grondig mishandeld, beang- stigd en bestolen hebben. Zo bang waren de kin- deren, dat zij overal wegkropen als de bojaren hen kwamen bezoeken tot zelfs onder de bedden. Hierdoor is Iwan opgegroeid tot een uiterma- te nerveus man die soms door ontzettende angstaanvallen geteisterd werd. Voegen wij daarbij, dat hij de dood van zijn eerste vrouw, van wie hij heel veel schijnt gehouden te hebben, aan de bojaren ver- weet - zij zouden haar vergiftigd hebben - dan is zijn haat en woede jegens hen verklaar- baar. Bij het gewone volk stond hij in ere, om- dat hij voor de belangen van het volk opkwam. Hij heeft n.l. zijn haat- en wraakgevoelens niet in het wilde weg botgevierd maar ze aan- wend in het belang van de staat. Iwan IV heeft de staat zo grondig gereorga- niseerd, dat hij stand hield gedurende de der- tigjarige periode van troebelen, die na zijn dood intrad. De grondgedachte van zijn hervorming was, dat ieder onderdaan levenslang in staatsdienst stond, hetzij direct, hetzij indirect. Direct de grondeigenaars en de grote koop- lieden, indirect de boeren en de kleine bur- gerij. 20. Landeigenaar en kooplieden waren met hun vermogen aansprakelijk voor de verplichtingen, die uit het hun opgelegde staatsambt voort- vloeiden - en natuurlijk in bijzondere geval- len ook met hun leven. Ambt en grondbezit waren onafscheidelijk en aangezien het ambt altijd vervuld moest worden, was de erfopvolging niet strikt gebon- den aan de afstamming. Het goed vererfde aan die verwant, die on- middellijk in staat was het ambt uit te oefe- nen. Grote kooplieden in de provincie werden naar Moskou geroepen om daar - voor hun reke- ning en risico - staatsambten op zich te nemen. Iwan ordende de rechtspraak en democratiseerde het landsbestuur o.a. doordat hij aan de mir (gemeente) het recht gaf en in 1551 de plicht oplegde om de staatsambtenaren voor locale ad- ministratie en rechtspraak te vervangen door gekozen starosten en gezworenen, voor wie de mir aansprakelijk was, terwijl de gekozenen tevens persoonlijk aansprakelijk waren. De plicht deze ambtenaren te leveren rustte op de kooplieden en ambachtslieden. Ook de boeren waren in staatsdienst, zij het indirect, doordat zij aan de grond gebonden werden. Deze grondhorigheid was een middel te- gen de treklust der boeren, die zowel uit psy- chische als uit economische oorzaken voortvloei- de, en beoogde te voorkomen, dat de grondeige- naar zonder werkkrachten zou geraken met als gevolg dat hij niet in staat zou zijn om zijn plichten jegens de staat te vervullen. Maar zij beoogde niet de grondeigenaar te bevoordelen. Toen echter later de opvolgers van Peter de Grote de adel gingen privilegeren en vrijstellen 21. van de staatsdienstplicht, verviel de staat- kundige grondslag en veranderde de grondhorig- heid geheel van karakter. Tenslotte zij nog vermeld, dat Iwan zijn blik richtte naar de Oostzeekust, wier bezit noodzakelijk was voor de rechtstreekse verbin- ding met het Westen, waarmede hij contact zocht. Eerst met Engeland en later ook met ons land heeft hij diplomatieke en handelsbetrek- kingen aangeknoopt. Het volk was de centralisatie gunstig ge- zind, daar het zeer veel te lijden had van de willekeur der bojaren, en het voelde de tszar aan als degene, die orde, rust en veiligheid bracht. Het besefte, dat het noodzakelijk was de staat te centraliseren, prees Iwan uitbun- dig in zijn liederen en noemde hem een man van wonderbare wijsheid. Iwan achtte het volk niet aansprakelijk, doch alleen de bojaren, tegen wie hij zijn ter- reur uitoefende door middel van de opritchnina, wier taak het was de verraders op te sporen en uit te roeien, tot welk doel zij een schier on- beperkte macht bezat. De opbouw van de staat is door Peter de Gro- te voortgezet; ook hij huldigde het adagium, dat ieder levenslang dienstplichtig was aan de staat. Wat de buitenlandse politiek betreft echter, ging hij veel verder. Sinds Iwan IV was er voortdurend contact geweest met het Westen; Peter bewerkstelligde een doorbraak, doordat hij er toe overging Rusland feitelijk te ver- westersen waartoe hij de ontwikkeling forceer- de. Met geweld voerde hij door wat het volk niet wilde accepteren, omdat hij de geweldige 22. achterstand t.a.v. Europa wilde inhalen. Het is hem niet gelukt. Zijn hervormingen staan als een uitzonderlijk en onwezenlijk geheel in het Rusland van die dagen, waarin slechts de hogere standen vatbaar bleken voor de Euro- pese cultuur. Hij was te Europees en had te uitsluitend belangstelling voor exacte wetenschappen. An- derzijds was deze eenzijdigheid zijn grote kracht. Vooral het lagere volk rebelleerde, maar ook de orthodoxe aristocratie stond volkomen vreemd tegenover de geweldige, die zijn tijd ver vooruit was, en wiens politiek haar tevens schade berokkende. Desondanks bleek hij de sterkste te zijn en Paul Miljoukov, een liberaal historicus, zegt terecht, dat "de reactie de wagen niet meer uit het spoor kon krijgen, dat Peter zo krachtig en diep getrokken had in de maagde- lijke bodem van zijn land." Hij streed tegen de kerk, de duistere mys- tiek en het bijgeloof, niet slechts met poli- tieke middelen, maar ook door middel der blasphemie. Door onderwijs wilde hij boven- dien de blik van zijn volk verruimen. Hij trachtte het land te industrialiseren, ontwierp een kanalenplan, hervormde de admini- stratie volkomen, organiseerde het onderwijs, trachtte het sociale en nationale belang te combineren met dat van de staat, verruimde het staatskapitalisme, dat door zijn vader was ingesteld en oorspronkelijk alleen het staatsbelang beoogde. Peter stelde daarvoor het algemeen belang in de plaats en democrati- seerde tevens de staatsdienst. Alle ambten 23. stonden voor iedereen open onder voorbehoud van bekwaamheid. Elke soldaat, ook al was hij lijfeigene of horige, werd erfelijk edelman, als hij de rang van hoofdofficier bereikte. Edellieden moesten als gewoon soldaat dienen. Maar zijn boerenpolitiek was principieel fout, doordat hij de staat terugtrok uit de verhouding tussen grondeigenaars en boeren, toen hij de staatsdienst democratiseerde. Te laat ontdekte hij de gevolgen van zijn fout, waardoor hij in hoge mate ontsteld was; zijn leven liep ten einde. Europa was hem niet gunstig gezind; vooral Holland en Engeland intrigeerden voortdurend. En de angst voor de geweldige nam enorme afme- tingen aan, toen hij Karel XII van Zweden, die voor onoverwinlijk gehouden werd, had verslagen. Vanzelfsprekend trad na zijn dood een reac- tie in, die voortduurde tot de bolsjewistische revolutie, maar niet bij machte was de grond- slagen van zijn hervormingen te ondermijnen. Het begon met 70 jaar vrouwenheerschappij; geen dezer keizerinnen, ook niet Katharina de Grote, was tegen de adel opgewassen. Na haar begon het proces der ineenstorting waarbij de adel meer en meer van de troon vervreemdde. De aristocratie was n.l. door de Napoleonti- sche oorlogen in contact gekomen met het Wes- ten en had er de democratische ideeën leren kennen met als gevolg, dat een adellijke in- telligentsia ontstond, die de bron werd der revolutionnaire ontwikkeling. Lenin sluit onmiddellijk aan bij Peter. De verheffing van het marxisme tot offici- ële staatsleer is Lenin's verwestersing van 24. Rusland, terwijl het bovendien a.h.w. een twee- de godsdienst werd. Niet ten onrechte spreken Sidney en Beatrice Webb in hun boek "Soviet Communism" over de communistische partij als over een geestelijke orde, en betitelen zij het regime als een "Creedocracy. De Rus is een religieus mens, want niet de Logos, maar de Eros is zijn beginsel en deze is de grondslag van alle religie: het gevoel der verbondenheid met het Al, het onmiddellijk eenheidsbesef. Daarom waren voor de Rus het rooms-katholi- cisme zowel als het protestantisme volkomen on- christelijk, omdat zij op de Logos berusten, en daarom ook heet Rusland de gemeenschap en Europa de individu op de voorgrond gesteld. Logos en Eros zijn de beide - in de grond der zaak identieke - principes van het christendom als de christelijke idee. Omdat Europa de Logos en Rusland de Eros is, hebben zij zich in tegengestelde richting ont- wikkeld en staan zij nog steeds afwijzend te- genover elkaar. In Rusland liet het Ik zich in dienst stel- len van het geheel, terwijl het zich in Europa tegen de centralisatie in doorzette en zich verwerkelijkte, zodat tenslotte het individua- lisme (= de versplintering) geboren werd. Het verschil met Azië is echter, dat de Rus noch door de familie, noch door de kaste bepaald wordt en dus niet door de natuur. Terwijl het Aziatische Ik niet vrij is, is het Russische dat wel, want de Eros is vrij- willige dienstbaarheid, waaraan het Ik en zijn vrijheid zijn voorondersteld. Door de vrijwillige dienst, dus niet de 25. dienst uit plichtsgevoel, is men één met de ander(en). Aan de Eros laat zich ook bedenken het aan- vaarden van de ander, zoals hij/zij is. Dit aanvaarden heeft niets te maken met vergevens- gezindheid, want aan deze is het kwalijk nemen, dus het niet aanvaarden voorondersteld. Aan het aanvaarden worden het verdragen en het dulden meegebracht, wat op verkeerde wijze terecht komt als lijdzaamheid. Voor de Rus gaat de eenheid, het geheel voor- op en is het Ik slechts belangrijk als moment van het geheel. Natuurlijk zijn er uitzondering- en, maar deze zijn niet bepalend voor het ka- rakter van het Russische volk. In de Russische geschiedenis zien wij, dat het Ik in verdrukking komt, doordat het geheel, gesymboliseerd in de tszar, verstarde. Het volk was er ten leste voor de tszar en deze niet voor het volk. Iwan IV en Peter de Grote hadden het tegengestelde beginsel gehul- digd, maar waren de waarheid vergeten met als gevolg, dat het tszarisme een doel in zichzelf werd. Evenals de Aziaat leeft de Russische mens overwegend psychisch, maar niet krachtens het beginsel der natuurlijke bepaaldheid, doch christelijk religieus (ook al is hij niet ker- kelijk); d.w.z. dat de Russische mens het sub- ject is, dat zijn waarheid heeft in de objecti- viteit als geheel, als gemeenschap de staat, de Grieks-orthodoxe kerkelijke gemeente en de communistische partij. Hij is wel een Ik en staat dus in verhouding tot zichzelf, maar hij heeft het Ik niet uit het geheel geabstraeerd en ervaart zich in de eerste plaats als Wij, 26. als de eenheid van Ik en niet-Ik. Hij is geen individualist, niet een nega- tief Ik, maar gaat als moment van het geheel zijn Ik te buiten. Vandaar de specifieke ontwikkeling van de Russische staat en vandaar ook, dat het Rus- sische volk het geëigende medium was voor het voortleven van het Grieks-orthodoxe christen- dom, alsook voor de verwereldlijking daarvan als het communisme. Het was historisch noodzakelijk, dat de ge- dachte van Peter de Grote en diens politiek opnieuw tot leven zouden komen, maar tevens dat het Russische beginsel wereldlijke werke- lijkheid zo worden overeenkomstig het wester- se niveau der 20e eeuw. Dit echter kon alleen door het Westen in Rusland te russificeren. Daarom greep Lenin, in wie dit inzicht ont- waakt was, naar het marxisme, dat hij echter als Leninisme moest aanpassen aan de ziel van Rusland. Europa daarentegen kan het marxisme niet adapteren, omdat het het Ik tot ontwikkeling gebracht en gesteld heeft en in het eenzijdige Ik is vastgelopen, wat hierna wordt toegelicht. De Rus stelde en stelt het Wij. De verwording van het tszarenrégime liet zich op andere wijze gelden als het verzinken der Russische menigte in lethargie. De ont- wikkeling der gemeenschap was tot stilstand gekomen als reactie op de extreme hervormings- drift van Peter. Maar wie deze ontwikkeling opnieuw in gang wilde brengen moest daar aan- vangen waar Peter geëindigd was en in ijltempo trachten de achterstand in te halen. Vandaar dat de bolsjewisten alles op het zakelijke 27. richten, maar t.a.v. de verdeling ervan een andere opvatting huldigen dan wij. Individueel was de Russische mens in het algemeen te wei- nig zakelijk, doordat hij niet de Logos is en dus niet zoals in Europa het geval is, tot zuiver verstandelijk d.w.z. zakelijk denken komen kon. Dientengevolge werd ook in Rusland evenals in India, zij het uit een andere grond de armoede verheerlijkt, en tracht thans de re- gering, evenals in China en India, de armoede op te heffen. Zij doen het elk op hun wijze. In Rusland door de aandacht te wekken voor de zakelijke belangen der gemeenschap. In Rusland is wel te spreken van het vrije subject, maar met dit onderscheid, dat het Ik er zich nog niet tot zichzelf verhoudt binnen het Wij. Kort voor de oorlog heeft Stalin gezegd, dat het tijd werd aandacht te schenken aan de ont- wikkeling der persoonlijkheid, maar de Duitse inval en de daarmede gepaard gaande verwoest- ingen en verliezen aan mensen hebben dit voor- nemen verijdeld. Zijn woorden doen denken aan die van Peter, die na met geweld zijn hervormingen te hebben doorgedreven zei, dat het tijd werd de mensen te troosten. Maar de tijd heeft hem ontbroken. Ook voor Stalin was dit het geval, want de oorlog verhinderde hem uitvoering te geven aan zijn plannen. Weer moest het volk als geheel op het zake- lijke gericht worden om de onbeschrijfelijke schade te herstellen, waarbij het volkomen ver- stoken bleef van buitenlandse hulp, ondanks de ca. 20.000.000 doden en ondanks het feit, dat twee derde van Europees Rusland was verwoest. 28. (Het is niet zo bijster verwonderlijk, dat de van nature achterdochtige Stalin bijkans patho- logisch wantrouwend werd. Ook wat dit laatste betreft, doet hij denken aan Iwan I met wien hij zich geestelijk verwant voelde). Maar al erkennen wij de noodzakelijkheid, toch moeten wij niet over het hoofd zien, dat deze verzakelijking het forceren vereist van de Russische volksziel, evenals ten tijde van Peter. En het getuigt van inzicht der sovjet- regering, dat zij daarnevens zeer veel aandacht besteedt aan de culturele ontwikkeling, al is in de S.U. het begrip "cultuur" ver buiten zijn grenzen uitgebreid. Het gebruik van lippenstift en tandpasta behoren er o.a. toe. Maar dit neemt niet weg, dat aan de werkelijke cultuur enorme bedragen besteed worden van overheids- wege. In de spheer der cultuur is de geest zich- zelf doel, want deze zelfbedoeling is de cul- tuur. Maar de geest is het Ik als de gedachte, die zichzelf doordenkt tot eenheid met het andere, het niet-Ik, waarbij het ten leste komt tot het begrip van het Wij. Op andere wijze spreekt de geest zich uit in het kunstwerk en in het reli- gieuse gevoel. In de beide laatste gevallen is het niet de zuivere geest als het zuivere den- ken, maar desalniettemin bedoelt de geest wel zichzelf uit te spreken. Wij kunnen dus zeggen, dat in het zuivere denken, de kunst en de re- ligie de geest zich tot zichzelf verhoudt als begrip, genie en gevoel. Zuiver cultureel zijn deze drie uitingen pas als het Ik zich heeft losgemaakt uit de natuur en daardoor tot vrijheid is gekomen, omdat het zich tot zichzelf verhoudt en, 29. voorzoverre het zich verhoudt tot het andere, het dit andere eerst tot zichzelf gemaakt heeft: -als kunst door de herschepping der natuur, -als religie door de vermenselijking van God - de god-mens Jezus Christus. (De Griekse goden waren vergoddelijkte mensen.) Doordat de Russische mens zichzelf "ero- tisch" onmiddellijk als Wij ervaart, is het Ik er nog niet rechtstreeks tot zichzelf ge- komen, maar spiegelt en beleeft zich in het Wij, dat op andere wijze n.l. op die der drie- eenheid het Ik is. Het is wel vrij, want de vrijheid is juist de verhouding van het Ik tot zichzelf, maar het is nog niet tot de recht- streekse verhouding tot zichzelf gekomen, heeft zich nog niet doordacht. De Russische vrijheid is nog niet bemiddeld door het den- ken en het marxisme is geen zuiver denken, des te minder naarmate het meer gerussificeerd is. Rusland heeft bij monde van zijn denkers en kunstenaars altijd de geest van het Westen ver- worpen, omdat en voorzoverre ten onzent het verstandelijk denken en zijn negativisme de toon aangeven. Thans bevordert het zelf in ho- ge mate dit denken als de beoefening der exac- te wetenschappen en prikkelt de individuele hebberigheid door een uiterst gedifferentieer- de loonscala. Daarom zegt men in de S.U. dat het land nog niet communistisch is, omdat in een communistische wereld het inkomen niet bepaald wordt door de prestatie, maar door de behoeften. Wat iemand nodig heeft voor zijn instandhouding en voor zijn culturele ontplooiing is in een zodanige samenleving maatgevend. 30. Maar de ontwikkeling van het verstand is noodzakelijk, wanneer het Wij tot welvaart komen zal, al zal het de welvaart niet als hoogste doel moeten stellen. De mens moet tot het oordeel des onderscheids gekomen zijn al- vorens hij tot rede komen kan. Het Ik moet met zichzelf tot klaarheid komen, al zal het dit in Rusland moeten doen in de spheer der Eros, welke is de vrouwelijke Logos. Langs de weg van het verstand kunnen Rus- land (en dus de S.U.) en Europa elkaar bena- deren, mits Rusland het principe van de Eros niet in dezelfde mate verloochent als Europa het met het eigen principe, de Logos, gedaan heeft en mits het dus vasthoudt aan het com- munistische doel. ----------------- E U R O P A . Omdat Europa de Logos is en het denken een subjectieve bezigheid, hebben ten onzent de wetenschap en de wijsbegeerte een vlucht ge- nomen als nergens ter wereld en is in ons we- relddeel de geest geboren n.l. het zuivere denken. Het zuivere denken echter is wegens zijn zuiverheid meer dan middelmatig en behoort dus niet bij de menigte, die dan ook niet ver- der gekomen is dan tot de toespitsing van het verstandelijke denken. Voor Europa's menigte geldt het enkel negatieve Ik als het ware. Het enkel negatieve Ik, d.w.z. dat het Ik zich enkel negatief ziet t.a.v. de buitenwe- reld, die wordt beschouwd al niet-Ik zonder 31. meer en waarmede eenwording slechts organisa- torisch mogelijk is, maar niet organisch. Door dit negativisme is de egocentriciteit in Europa vanzelfsprekend evenals de leuze, dat iedereen zichzelf het naast is. Het denken van het negatieve Ik is volsla- gen onderscheiden, zo volkomen, dat het alles uiteendenkt, waarna het slechts uit practische overwegingen tot uiterlijk samenwerken komt: de organisaties. De rede leert ons, dat Ik en niet-Ik wel on- derscheiden zijn, maar tevens identiek en dus in de grond der zaak hetzelfde en één, welke eenheid het Wij is, waarin Ik en niet-Ik ge- lijkelijk als momenten zijn voorondersteld en tevens opgeheven. Het Wij is drie-eenheid en de waarheid van beiden, terwijl zij elk voor zich onwaar zijn. Het negatieve Ik beschouwt zichzelf als zijn eigen waarheid en dwaalt daardoor. Het Ik zonder meer is een leugen. Sinds de Franse revolutie is ieder onzer vrij en als Ik erkend, maar de vrijheid is slechts negatief omschreven: ieders vrijheid (recht) eindigt, waar die (dat) van een ander begint. Wat het begrip vrijheid inhoudt, bleef onuitgesproken. Het negatieve Ik kan n.l. de vrijheid niet denken. Niet in de eenzijdigheid, maar in de drie- eenheid is de vrijheid, zijnde deze de waar- heid des mensen. De geest werd in Europa geboren d.w.z. dat de Logos, die het principe van ons werelddeel is, zich tot zuiver begrip heeft ontwikkeld. Dit was de prestatie van Duitsland. Aan het zuiver begrijpen is het oordeel des onderscheids voorondersteld en dit is Engeland, 32. waar het verstand zich uitkristalliseerde. De Engelsman interesseert zich niet zo zeer voor het wezenlijke, als voor de verschijnselen; niet voor het wat, maar voor het hoe. Als de triomph van het verstand is Engeland de triomph der egocentriciteit, wat zijn politiek, die altijd uitsluitend pro-Brits was, heeft be- paald en het de reputatie van het perfide Al- bion heeft bezorg. Tenslotte vermelden wij Frankrijk, dat te begrijpen is als het begin van het denken d.w.z. als het genie. Het is daarom niet verwonder- lijk maar vanzelfsprekend, dat het moderne Frankrijk zijn ontstaan te danken heeft aan het genie van Jeanne d'Arc. In haar werd Frank- rijk zich voor het eerst bewust van zichzelf. Haar politieke betekenis voor het lot van Frankrijk is bekend genoeg, maar te weinig wordt acht geslagen op haar "protestantisme", waarvan zij blijk gaf tegenover haar rechters. Niet aan de kerk is de hoogste beslissing; het hoogste ressort was voor haar het geweten. In alle opzichten is zij representatief voor de Franse mens. Zij was een echt meisje en tevens viriel; het vrouwelijke en het man- lijke hielden elkaar in evenwicht en dit is kenmerkend voor de Fransman, hetgeen blijkt uit zijn cultuur, die van klaarheid en even- wicht getuigt, evenwicht tussen denken en voe- len. Daardoor kon geen van deze twee zich ex- treem ontwikkelen. Het spreekt vanzelf, want genie is aanvankelijkheid des geestes. De Fransman is een klare, koele realist en zwelgt niet in oneindigheden. Hij is prac- tisch, houdt van werken, maar niet te veel, en van de liefde, maar niet te diep. Hij heeft 33. epicureïsche trekken. Hij representeert de idee der subjectieve vrijheid, niet als een doordachte idee, maar als een vanzelfsprekendheid en vindt het dan ook vanzelfsprekend, dat een ander hem niet hindert. Vandaar zijn goede manieren, waarbij hij echter zoals in alles tamelijk aan de op- pervlakte blijft. Omdat Frankrijk zo is, moest het zich tegen Duitsland verzetten, waar zowel het denken als het gevoel extreem zijn; maar het kon Engeland evenmin aanvaarden, aangezien de Engelsman ex- treem verstandelijk is en zich daardoor nega- tief verhoudt tegenover alles wat niet Engels is en wat zich om de waarheid bekommert. En om de waarheid is het het genie te doen, zij het als aanvankelijke waarheid. De Franse idee is die der subjectieve vrij- heid en de Franse revolutie is deze vrijheid als bewuste daad. De rest van ons continent was nog niet daar- aan toe; daarom was Napoleon nodig en vanzelf- sprekend en had hij Frankrijk nodig. Maar hij kon de ziel der andere volkeren niet treffen, want Frankrijk is formeel. Wel echter deed hij hen ontwaken en dit was zijn ondergang. Hij - de romanticus op de troon - luidde de romantiek in, die ontbindend op Frankrijk werkte. Frankrijk is het begin van Europa. Het zal opnieuw het initiatief moeten nemen, nu wij we- derom moeten beginnen. Azië en Rusland zijn opnieuw gestart op de weg naar de vrijheid. Europa zal moeten volgen, maar het zal eerst het dieptepunt moeten over- schrijden, waarna het zijn verkeerdheid zal verkeren. 34. De verkeerdheid van Europa is, dat het zich op het Hebben richt, wat wij kennen onder de naam van het welvaarsstreven. Omdat de waarheid van Europa, zijn beginsel, de Logos is, is Europa in waarheid op het idee- ële Zijn gericht, niet op het natuurlijke. Als het proces van de vergeestelijking der natuur heeft de mens de strekking zich te ver- geestelijken, ideëel te zijn d.w.z. alles te verwerken tot begrip. Het natuurlijke bestaan is daarom middel en als zodanig bijzaak. Dit echter kan het negatieve Ik niet vatten, omdat het de waarheid niet denken kan en dus het Zijn niet waar kan maken d.w.z. het natuur- lijke Zijn niet tot ideëel Zijn kan verkeren. Het kan slechts eenzijdigheden en dus onwaar- heden denken. Omdat het het natuurlijke Zijn niet kan op- heffen, blijft het er in steken, d.w.z. dat het niet boven de natuurlijke verhoudingen uit- komt. En de natuurlijke verhouding tot het an- dere is het Hebben. Doordenkend maken wij het andere tot het ideëele eigene; doen wij dit niet dan komen Wij niet verder dan tot het toeëigenen, waarbij het andere het andere blijft, al maken wij het tot ons eigendom. Door ons op het Hebben te richten laten wij ons leven opgaan in de verkeerdheid, terwijl de hebzucht bovendien eist, dat er steeds meer en steeds weer iets anders zij, waardoor zij zich kan bevredigen, met als ge- volg, dat wij in de grenzeloze veelheid terecht komen, waardoor Wij tenslotte de chaos oproepen. Alle Iks zijn immers in principe gelijk en dus ook gelijkgerechtigd om de hebzucht te be- vredigen, waartoe dan weer vereist is, dat ieder 35. een inkomen heeft, wat zijn uitdrukking vindt in de gedachte van de welvaartsstaat met full employment. Tegelijkertijd echter denkt het verstand steeds weer nieuwe arbeidsbesparende machines uit, waardoor het vraagstuk van de arbeid voortdurend aan de orde gesteld blijft. En dan is er het vraagstuk van wat de mens eigenlijk nodig heeft om zich in stand te hou- den en zich cultureel te verwerkelijken. Wat de instandhouding betreft, mag dan wor- den opgemerkt, dat het begrip nuttige zaken wel heel erg uitgebreid is in de loop van deze eeuw, zelfs tot het belachelijke, hetgeen blijkt uit het feit der reclame. Met kunst en vliegwerk moet gesuggereerd worden, dat men dit of dat nodig heeft, worden behoeften ge- wekt, die daarna gedekt moeten worden. Het verstand gaat onverdroten voort met het uitdenken van nieuwigheden en kan zulks doen, omdat op de weg van het Hebben het einde nooit in zicht komt. Zo gaat dan het leven der Europeanen op in arbeid, die in hoofdzaak de natuurlijke kant geldt, want de cultuurarbeid maakt een gering percentage uit van de totale arbeidsprestatie. Teneinde misverstand te voorkomen stellen wij vast, dat alleen en voorzoverre de geest zichzelf beoogt uit te drukken, kenbaar te ma- ken en te verwerkelijken, van cultuur gespro- ken kan worden. Kunst, wijsbegeerte en reli- gie zijn de vormen der cultuur. Het is een enigzins bedroevende en tevens lachwekkende gedachte, dat de Europeaan zijn energie verspilt aan een voortdurend koesteren van uiterlijkheden en oppervlakkigheden, waar- door hij meer en meer verloopt en zichzelf 36 verliest. In Europa werd de geest geboren, maar wie bekommert zich nog om de geest? Vandaar het verval van de staat en het ge- zin. In de Europese staat heeft de menigte het voor 't zeggen, d.w.z. de onbekwamen want middelmatigen. In geen enkele Europese staat is de wijsheid aan het woord. Een staat besturen is niet het werk van Jan en Alleman, maar ten onzent denkt men er anders over en tracht het euvel der onbe- kwaamheid te verhelpen door zich te laten bij- staan door specialisten. Nu heeft de speciali- satie niet alleen haar goede, maar tevens haar kwade zijde. Wel worden de intellectuelen steeds knapper, maar op een steeds kleiner wordend terrein; zij weten voortdurend meer van voortdurend minder en dit heeft tot gevolg, dat hun universele kennis het nulpunt nadert. Albert Einstein heeft hen vergeleken met goed afgerichte honden. Specialisten, krachtens hun aard verstoken van universeel inzicht, moeten raad geven aan onbekwamen, die er eveneens van verstoken zijn. Deze samenwerking wordt door de betrok- kenen doodernstig voor staatsbeleid aangezien en de geregeerden twijfelen er niet aan, al behoudt iedereen zich het recht voor beter te weten. Dit behoort tot de vrijheid van het Ik, dat echter niet opmerkt, dat wat het zegt, door een specialist is voorgezegd. Door het verlopen in uiterlijkheden en op- pervlakkigheden is het leven ontluisterd want ontgeestelijkt. Dat dit geschiedde, spreekt vanzelf, want wij verkeren in de phase van het negatieve Ik, dat zijn leegheid moet verwerke- lijken. 37. Dat het desondanks nog voelt, dat de waar- heid niet in een of andere eenzijdigheid op- gaat en dus ook niet in die van het Ik zonder meer, toont zij door haar organisatie-drang. Weliswaar is de organisatie slechts formeel, uiterlijk een eenheid, maar dit formele is voor het negatieve, het eenzijdige Ik ruimschoots voldoende. Het laat zich dan ook rustig gelijkschakelen, aangezien het met zijn geestesleven zijn vrij- heid verloren heeft. In de politieke partijen zien wij de partijdiscipline: de partij heeft altijd gelijk. Het verschil met de S.U. is, dat er daarginds slechts één en in het Westen min- stens twee partijen zijn. De volksvertegenwoor- diger heeft niet te oordelen krachtens zijn ei- gen geweten, maar overeenkomstig de wil van de partijleiding. Dat dit fascistisch is, wordt niet ingezien. En niet alleen als lid van een politieke partij worden de Iks gelijkgeschakeld, maar op alle gebieden des levens grijpt de overheid gelijkschakelend in, denken wij bijv. aan het stelsel der sociale verzekeringen, waaraan uiteraard een heirleger voorschriften vastzit, die nagekomen moeten worden. En de Iks gehoor- zamen blindelings, omdat zij op het Hebben ge- richt zijn. De sociale verzekering behoort daartoe. In de interne staatsordening wordt het vrije subject en zijn geweten, wordt de subjectieve zedelijke wil uitgeschakeld. Voorzoverre er nog van persoonlijk leven te spreken is, speelt zich dit af in de spheer van het psychische, waarbij het ware eigen richt- snoer - de gedachte - ontbreekt. De massamens laat voor zich denken, de gedachten, welke hij 38. heeft, zijn niet resultaat van zijn eigen den- ken en daardoor valt met hem te handelen naar verkiezing, mits men twee voorwaarden in acht neemt: 1) dat zijn persoonlijke hebberigheid er niet door in het gedrang komt; 2) dat hij gelooft de vrijheid te verdedigen. Hij is nu eenmaal een westers mens en weet bij geruchte, dat de vrijheid het ware is; maar wat vrijheid eigenlijk betekent, weet hij niet en kan hij niet weten, zolang hij niet zelf denkt en doordenkt. De hebberigheid, uitvloeisel van de eenzij- digheid van het Ik, is op andere wijze de vrij- heidsbeperking, want gericht zijn op het Heb- ben is gericht zijn op de buitenkant, het na- tuurlijke en zich afwenden van het innerlijke, het culturele. Alleen in dit laatste is de mens vrij en dus geeft hij zijn vrijheid prijs in de mate, waarin hij zich op het Hebben richt. Natuurlijk is geen weg terug en wat in de spheer van het natuurlijke bereikt is, is be- reikt, maar er is verschil tussen het Hebben als doel en als middel. Als middel is het middel tot en het gaat om de vraag tot wat. Tot natuurlijkheid of tot cultuur? Voorlopig is het Hebben middel en doel voor zichzelf, maar dit kan het niet blijven, omdat geen enkele eenzijdigheid stand houdt, ook niet die van het negatieve Ik, dat overigens reeds begonnen is door de gelijkschakeling formeel Wij te worden, een Wij, dat vooralsnog van inhoud verstoken is. Die inhoud krijgt het vanzelf, doordat het de bestaande vrijheid af- schaft, wat het Ik op zekeren dag zal bemerken 39. met als gevolg dat het opnieuw zijn vrijheid zal opeisen, maar niet meer dezelfde, die het bezat. Dit is onmogelijk, omdat het ontwikke- lingsproces der mensheid dialectisch verloopt. Dat het negatieve Ik zijn vrijheid negeert, is gevolg van zijn negativiteit en laat blijken, dat het niet werkelijk vrij was, zodat het, zich verwerkelijkende, de onvrijheid, d.w.z. zichzelf als onvrijheid verwerkelijkte. Natuurlijk is het in de subjectieve spheer niet volslagen onvrij geworden, al voelt het zich ook dan niet meer volkomen vrij door de dwang der buitenwereld, maar voorzoverre het zich in de buitenwereld in rechtsvoorschriften en instellingen objectiveert, verliest het zijn vrijheid meer en meer. Het subject is n.l. alleen maar vrij in de werkelijkheid, wanneer en voorzoverre de ob- jectiviteit identiek is met de subjectiviteit d.w.z. wanneer en voorzoverre het vrije subject zich in de objectiviteit spiegelt. Het negatieve Ik echter ontkent door zijn negativiteit de eenheid en dus de waarheid en dus de vrijheid; en wel weet het op de wijze van vermoeden, dat het wezenlijk, dus in waar- heid vrijheid en de aanleg des mensen aanleg tot vrijheid is, maar het kan deze aanleg niet tot werkelijkheid maken, zolang het bij zijn negativisme volhardt. Daarom neemt de onvrij- heid meer en meer toe, naarmate het eenzijdi- ge Ik zichzelf als eenzijdigheid, als negatie t.a.v. het Zijn, verwerkelijkt. En zolang ook komt het geharrewar niet uit de wereld. Aan de hebberigheid laat zich het dringen en verdringen bedenken en zolang dit het geval is, is het maatschappelijk leven de samenle- ving op de wijze der onzedelijkheid. Het recht 40. van de sterkste is en blijft een natuurwet, ook al worden de gevolgen ervan getemperd, zoals tegenwoordig veelal het geval is. Het temperen heft het negativisme niet op, maar bevestigt het eerder, doordat het de ergste gevolgen er- van wegneemt en daardoor de ontwikkeling van de wil tot verandering tegenhoudt. Alles wordt ge- organiseerd, maar de organisaties verhouden zich negatief t.a.v. elkaar ook als zij over de verdeling van de buit delibereren, en zo- lang dit het geval is, is haar verhouding on- zedelijk. Hetzelfde geldt voor het geharrewar tussen de staten, dat wij kennen onder de naam han- delsverdragen, waarbij elk land alleen voor zichzelf opkomt. Er wordt wel algemeen over het vrije sub- ject gesproken, maar het is nog niet vrij en daarom kon het de vrijheid ook niet verwerke- lijken. De geschiedenis van Europa is die van de burger en deze is de zakenman. Hij was het in de middeleeuwen en hij is het nog, ook als hij arbeider is. Het is allen om het zakelijke te doen en niet om het onzakelijke. In de vorige eeuw was de arbeider er slech- ter aan toe dan de Romeinse slaaf, want deze behoorde tot het bezit van zijn eigenaar en had dus waarde. De arbeider in de vorige eeuw echter was een waardeloos ding, dat roekeloos werd opgebruikt. Dit kon niet zo blijven, om- dat de Franse revolutie iedereen als Ik erkend had en elk eenzijdig Ik is in principe gerech- tigd tot onbegrensd hebben. En aangezien het jonge kapitalisme tot het tegengestelde effect leidde, gingen de arbeiders hun deel opeisen, 41. wat met ontzaglijk veel geharrewar gepaard ging, maar tenslotte tot voor hen gunstige resulta- ten leidde. Revolutionnair, zoals Marx verwachtte, wer- den zij niet, wat vanzelf spreekt, omdat zijn verwachting omtrent de verproletarisering niet vervuld werd. Proletariër en burger zijn niet twee verschillende soorten van mensen; als Europeanen verkeren ook de arbeiders in de pha- se van het negatieve Ik, dat zich totaal moet verwerkelijken als het verkeerde Ik. Ook de ar- beiders hadden en hebben het Ik nog niet ver- ruimd tot het Wij, waarin Ik en niet-Ik als mo- menten zijn voorondersteld, en de leuze: "Proletariërs aller landen verenigt U" bleef een leuze. Wel echter vond de leer van Marx een voe- dingsbodem in de S.U., waar het volk uit de Wij-gedachte leeft, die het overigens niet we- reldlijk verwerkelijkt had. De Rus is niet bur- gerlijk en de burger staat bij hem niet in ere. Door het marxisme te adapteren, dat het za- kelijke ten grondslag heeft, maar het als indi- vidueel streven verwerpt en veroordeelt, kon Rusland een aanvang maken met de ontwikkeling van het economisch leven maar slechts in de vorm van communisme; het spreekt echter vanzelf, dat Europa en scherper nog Amerika in de huidi- ge phase van hun ontwikkeling beslist afwijzend staan tegenover de S.U. Amerika is Europa op zijn slechts want de verafgoding der zakelijkheid is er tot de enige eredienst verheven, waartegenover van een eigen Amerikaanse cultuur geen sprake is, De ontwikkeling van het negatieve Ik brengt met zich mede die van het verstandelijke en dus 42. van het wetenschappelijke denken. Het verstandelijk oordeel is dat des onder- scheids, dat echter niet bij het onderscheid blijft staan, maar tevens tot scheiden voort- gaat. Het denkt de dingen uiteen. Het oordeel des onderscheids is aan het redelijke denken voorondersteld, maar dit laatste blijft er niet bij stilstaan. Het gaat echter ook niet over tot het scheiden van het onderscheidene, maar denkt het tot eenheid, waarin het een en het ander zijn voor- ondersteld, maar waarin tevens hun identiteit wordt onderkend op grond waarvan zij ondanks alle onderscheid hetzelfde en dus één zijn. Iedereen is een ander dan een ander, en ie- dereen is voor zich Ik. Dus is iedereen een an- der Ik. Het anders zijn is ieders bijzonder- heid, maar deze bijzonderheid is niets bijzon- ders omdat zij voor iedereen geldt. Daarom kan niemand zich in de grond der zaak belangrijker achten dan een ander. Natuurlijk kan iemand belangrijk zijn voor de mensheid, zoals bijv. Albert Einstein was. Maar dan moeten wij be- denken, dat dit te danken was aan zijn bijzon- dere gave om natuurkundig te denken, waarbij wij vooral moeten letten op het woord "gave". Hij had het meegekregen en dit was niet zijn verdienste, wat hij heeft ingezien; daarom heeft hij zich er nooit op laten voorstaan en is derhalve geen multi-millionair geworden. Ieder onzer heeft de plicht zijn gaven in dienst der mensheid te stellen, want hij is die mensheid, die door hem tot inzicht en da- den komt. Anderzijds heeft de mensheid de plicht ervoor te zorgen, dat hij alles ont- vangt wat nodig is voor de handhaving van zijn bestaan en van zijn werk. 43. Wanneer de mens met de grote gaven zich echter verbeeldt recht te hebben op een onmatige be- loning, ziet hij zichzelf verkeerd, want blijft hij staan bij zichzelf als Ik tegenover de an- deren, door welke negatieve en daardoor afslui- tende houding hij zichzelf bijzondere verdien- sten toekent. Het is niet zijn bijzondere ver- dienste, dat hij uitzonderlijk begaafd is. Als Ik is hij niets bijzonders, doch alleen als vertegenwoordiger der mensheid uit wier naam hij spreekt en handelt. Hij heeft een opdracht gekregen, die hij naar zijn beste weten en kun- nen dient uit te voeren. Iedere mens doet wat hij is en kan niet an- ders. Hierin schuilt niets verdienstelijks. Natuurlijk zit het negatieve Ik dit ver- keerd, omdat het zelf verkeerd is. Daarom neemt het zoveel als het kan van wat het verstand heeft uitgedacht en door menselijke arbeids- kracht doen voortbrengen. En het voelt zich daartoe gerechtigd, omdat het niet weet, wat recht is. Recht is vrijheid, maar niet elk rechtsvoor- schrift waarborgt deze. Zelfs Hitler vaardigde wetten uit en zij, die zich tegen het onrecht en de willekeur der bezetting keerden, werden illegalen genoemd. Wetenschappelijk denken is verstandelijk zowel de splitsing der atoomkern, als de specia- lisatie zijn dus vanzelfsprekend, maar hebben beide hun gevaarlijke zijde, die door sommigen wordt onderkend o.a. door Einstein, die als eis stelde, dat de man der wetenschap zich weer uni- versele kennis zou eigen maken omdat het stel- sel der "goed afgerichte honden" de domheid (in de zin van: niet-wijs-zijn) bevordert. 44. De exacte wetenschappen hebben sinds de laatste vijftig jaar een ontstellende vlucht genomen. Wij kunnen de wereld uitwissen. Hier- van is het eenzijdige Ik geschrokken en dat is goed. Opmerkenswaardig is ook, dat het wijsgerig denken momenteel het beeld vertoont van een moeizame worsteling van het verstand om zich aan de heerschappij van de natuur, waarin het denken verzonken is, te onttrekken door met haar tot harmonie te komen. Dat de rede vrijwel nergens gehoor vindt, spreekt vanzelf. Zij behoort tot de spheer des geestes; het verstand echter tot die der na- tuur, want deze heeft de vorm van het buiten elkaar zijn van enkelheden, die alle gescheiden zijn. In de moderne wijsbegeerte worstelt het ver- stand met zichzelf om tot de waarheid te gera- ken, waarbij het tracht de natuurlijke vorm te doorbreken door de psychische momenten: gevoel en intuïtie, te hulp te roepen. Alleen wanneer het wijsgerig denken opnieuw tot rede komt - en dit is onvermijdelijk - zal het weer wijsheid verkondigen. Daartoe is o.m. nodig, dat het ophoudt het zuivere denken volslagen te identificeren met Hegel, wiens geestesgrootheid onaantastbaar blijft, maar die desalniettemin niet het laatste woord gesproken heeft op het gebied der zuivere rede. De geest ontwikkelt zich voortdurend en is dit ontwikkelingsproces. Het verstand kan bovendien Hegel niet vatten wel echter bepaalde uitspraken van hem veroor- delen, omdat het de zin er niet van begrijpt. 45. Zo maakt het zich bijv. erg druk over Hegel's gezegde, dat de staat aardse goddelijkheid is en scheidt vanzelfsprekend "goddelijkheid" van "aardse", waarna het hem veroordeelt als de man, die de staat vergoddelijkte en die een voorstander was van de absolute monarchie. De vorsten spraken toentertijd immers nogal luid- ruchtig van hun goddelijk recht. Het verstandelijk denken is het natuurlijke en bepaalt zich derhalve tot het uiterlijke. Nu is er inderdaad uiterlijke overeenkomst tus- sen de monarchale en de Hegeliaanse goddelijk- heid, maar hiermede houdt het dan ook op. Ten eerste betekent "goddelijkheid" bij He- gel hetzelfde als idealiteit, denkbaarheid, en verder is het een doodzonde tegen de geest van het Hegelse denken om de begrippen aards en goddelijkheid te scheiden. Hegel zegt op zijn wijze, dat de staat de zedelijkheid is van de samenleving; dat hij slechts denkbaar is en als zodanig niet bestaat. Zijn "bestaan" heeft de staat n.l. in het rechtsbewustzijn der staatsburgers. Aards is de staat en dus niet bijster ver- heven vlgs. Hegel. Van de monarch zegt hij, dat diens taak erin bestaat ja te zeggen en de puntjes op de i te zetten. En wat het goddelijk recht der vorsten (de reactie na Napoleon) betreft, moge eraan her- innerd zijn, dat hij dit verschijnsel met een schouderophalen heeft afgedaan. Van Hegel's criticasters praat de een de ander echter on- verdroten na; zij lezen hem niet en voorzover- re een of ander zich ertoe verwaardigt een van zijn geschriften ter hand te nemen, begrijpt hij hem niet. 46. Het is geen schande, noch een bewijs van minderwaardgheid Hegel niet te kunnen begrij- pen, want het is uitsluitend een kwestie van geestelijke structuur en deze is gegeven. Ook is wetenschappelijk denken als denken niet minderwaardig in vergelijking met het zui- vere denken, maar zoals overal geldt ook hier: "Schoenmaker blijf bij je leest." Het staat niet een ieder vrij Einstein's theorieën te becritiseren; alleen wie hem we- tenschappelijk volgen kan, heeft daartoe het recht. Hetzelfde geldt t.a.v. Hegel. Alleen wie zuiver logisch kan denken, zuiver redelijk, is tot critiek in staat en gerechtigd. Maar wie het zuivere denken begrijpt, weet dat wij niet bij Hegel moeten blijven stil- staan, maar zijn denken verder moeten ontwik- kelen, zelfs zijn logica, al is zij, die wel- eens een kathedraal van gedachten genoemd is, in principe de ware logica, de waarheid als zuivere rede. Hegel zelf zou dit verder door- denken geëist hebben. Wie zuiver denkt, door- denkt ook de werkelijkheid redelijk wat niet hetzelfde is als causaal en niets te maken heet met psychische ervaringen, al zal hij eventl. ook de wetenschap der psychologie, evenals andere wetenschappen logisch doorden- ken. De moderne philosophieën zijn die der ve- len, waarbij men zich vaak op Hegel beroept. Eerst wanneer men zich gaat wenden tot de he- dendaagse verkondigers der zuiveren rede, die de hedendaagse werkelijkheid doordenken, - tot wie overigens Bolland niet behoort - zal het weer gaan dagen, want de rede is de waar- heid des geestes. 47. De staat dient de vrijheid te verwerkelij- ken, want hij is de idee der samenleving. Om- dat en voorzoverre hij dit niet doet, ontkent hij zichzelf en heft zich op. Hij is dientengevolge in onze tijd zeker niet in ere. Er is dan ook te spreken van het verval van de staat, al is dit verval tevens ontwikkeling, aangezien geen enkele ontwikkeling rechtlijnig opwaarts gaat. Wat goed is, is slechts betrekkelijk goed en dus ook fout; daarom is alle werkelijkheid betrekkelijk verkeerd. Dat wij bestaan is onze verkeerdheid. Onze waarheid immers, de geest, is het absolute, waartegenover het natuurlijke het relatieve is, eindig en onvolmaakt. Ons bestaan is ons zondig zijn, maar wij kunnen ons er niet van bevrijden behalve door zelfmoord, waardoor Wij ons echter niet slechts als bestaande, maar ook als wor- ding des geestes opheffen. Wat ons te doen staat is overeenkomstig on- ze waarheid te leven d.w.z. te streven naar vergeestelijking, wat niet wil zeggen, dat wij allemaal dominee, pastoor, rabbi, heremiet of iets van dien aard moeten worden, maar dat wij ons bestaan in dienst moeten stellen van de cultuur en aan het bestaan niet meer aandacht moeten besteden dan noodzakelijk is om het te handhaven in die mate, die nodig is om ons in staat te stellen ons eigenlijke doel te verwer- kelijken. Momenteel is dit niet het geval. Om te weten wat ons te doen staat, moeten wij tot zelfbewustzijn komen. 48. In de nacht der psyche ontwaakte het Ik en daarmede nam de geestelijke zonsopgang een aan- vang. En evenmin als de zon onmiddellijk in het zenith staat, stond het Ik onmiddellijk op zijn hoogste punt. Hiermede houdt de vergelij- king op. Wij hebben het Ik geabstraheerd. Wie Ik zegt, treedt in een abstracte verhouding tot zichzelf. Maar wij hebben het nog niet door- dacht, nog niet verruimd tot Wij. Het doordach- te Wij is de waarheid van het Ik. Deze phase moet worden doorgemaakt en dus valt er niet veel te verwijten. Thans is het Ik bezig zijn eenzijdigheid op te heffen; het verwerkelijkt formeel en mecha- nisch het Wij; het heft zijn verworden vrijheid op; het worstelt met zichzelf om opnieuw zijn vrijheid, een nieuwe, andere, hogere te ontdek- ken. En door dit alles is de staat in verval, terwijl de maatschappij d.w.z. de onzedelijk- heid bloeit, wat vanzelf spreekt. Niet echter alleen de staat is in verval, maar vanzelfsprekend ook het gezin, want ook in de gezinsspheer maakt het Ik zijn ontwikke- ling door. Het gezin is een natuurlijk Wij en bestaat oorspronkelijk, dus primitief, alleen uit de moeder en de kinderen. In de loop der geschie- denis komt de man erbij, doordat het Ik opkomt. Vrouw en man verhouden zich als gevoel en den- ken waarmede niet gezegd is, dat de vrouw niet kan denken en de man niet kan voelen; het verschil is een kwestie van accent. Het Ik verhoudt zich tot het gevoel, als het punt tot de ruimte. Het punt is de negatie der ruimte en als negatie tevens het begin 49. ervan, want het begin van iets is wat dat iets nog niet is. Het begin is de aanleg tot. Het Ik laat dus de mogelijkheid van verrui- ming aan zich bedenken, maar zich verruimende wordt het niet gevoel, want het is slechts denk- baar, niet voelbaar; het is abstracte gedachte zodat het, zich verruimende, geest wordt, zui- vere geest, concreet. Het verstandelijke Ik is dit nog niet, want het heeft nog de natuurlijke vorm, die het, als het zich verruimt, negeert. Het punt is enkel grens, is begrenzing van niets, aangezien er geen ruimte in is. Het is dus een eenzijdigheid, want aan het begrip grens laat zich het begrip ruimte bedenken zo- dat het begrip punt vanzelf het begrip ruimte aan zich oproept. Punt en ruimte zijn wel verstandelijk uit elkaar te denken, maar redelijkerwijze niet. Daarom is ook te zeggen, dat het punt aanleg tot ruimte is. (Het is niet oninteressant hierbij even te wijzen op de theorie, die het heelal verklaart uit het ontploffen van een oer-atoom duizenden millioenen jaren geleden.) Ook het Ik is begrenzing, het begrenst zich- zelf. Dit is zijn oorsprong. "Ik" zei het individu toen het zich ging on- derscheiden van de andere individuen. Het Ik denken wil zeggen het onderscheid denken, on- derscheiden. Zolang het daarbij blijft, komt het niet tot rede en dus niet tot een redelij- ke samenleving, ook niet als gezin. Het gezin is van nature gegeven en door zijn eenzijdigheid heeft het Ik het gezin niet tot 50. een zedelijke eenheid gemaakt. Het huwelijk is een formele eenheid en het is begrijpelijk, dat er een verwoede strijd aan de gang is om de z.g. heiligheid van het huwelijk te beschermen; maar het is eveneens begrijpelijk dat deze strijd verloren wordt door de verdedigers van het bestaande huwelijk, al verzetten zij zich nog zo hevig en vaak met allerlei leugenachti- ge argumenten tegen de emancipatie der vrouw. Deze emancipatie n.l. is in strijd met de heerschappij van het negatieve Ik, omdat de vrouw van nature en dus in aanleg Wij is, als moeder, ook al wordt zij dit laatste nooit. Het eenzijdige Ik kan de vrouw in wezen niet accepteren, omdat het de negatie is van het Wij, maar het is tevens aanleg tot Wij en daarom kunnen man en vrouw elkaar toch ont- moeten. Vrouw en man verhouden zich in hun waar- heid als Eros en Logos, die elkanders tegen- delen zijn en als tegendelen één. Maar het negatieve Ik is nog niet de Logos en zolang dit Ik aan de orde is, is dus ook het Europese Wij niet de Eros, ondanks alle gepraat over erotiek. En zolang ook komt het gezin niet in orde. Toch weet men hier wel waarom het in de grond der zaak gaat, want in de verhouding tussen de sexen is het woord liefde niet van de lucht. Het gaat n.l daarom: om de Liefde. Het huis der Liefde heet vele verdiepin- gen en het begint parterre. Jonge mensen wor- den verliefd, waarbij zij niet schromen een verbintenis aan te gaan, die theoretisch voor het leven bestemd is. Maar de theorie wordt niet meer altijd nageleefd en dan spreken 51. velen van zedenverwording. Het zijn alleen de zeden van het eenzijdige Ik, die geen stand meer houden, doordat het Wij zich aankondigt. De negatie der bestaande zeden, waaraan het formele overweegt, is overwegend negatie van de bestaande vorm, zodat het vrije geslachtsver- keer opbloeit naast het geslachtsverkeer in het huwelijk, terwijl dit laatste zelf ophoudt levenslang onontbindbaar te zijn en dus het karakter krijgt van een tijdelijke althans voorwaardelijke overeenkomst. Dit is dan het einde van de heiligheid des huwelijks en het is alles onvermijdelijk in de ontwikkeling van het Ik, dat op weg is zijn eenzijdigheid op te heffen. Anderzijds echter raakt het mensdom door voornoemde negatie zijn morele houvast kwijt, weshalve conservatieve mensen over zedenver- wildering spreken. Dit is te zeggen, maar het is niet zonder meer verkeerd, want de verwor- ding van het bestaande is noodzakelijk, opdat het nieuwe worde. Desniettegenstaande wordt de zedenverwildering niet een aanbevelenswaar- dige zaak, al ligt zij in de rede. De emancipatie der vrouw brengt tenslotte met zich mee, dat ook zij het Ik als negatief Ik tot gelding brengt, al zal deze ontwikkeling in het algemeen door haar Wij-zijn getemperd worden. Maar dit neemt niet weg, dat ook op de- ze wijze het gezin wordt ondermijnd, hetgeen voor de vrouw lijden betekent. En dank zij het lijden zal in haar het inzicht ontwaken, dat het Ik niet de waarheid is. De oude zeden waren formeel, maar wezenlijk was het huwelijk een natuurlijke aangelegenheid gebleven. En toch geldt ook voor het natuurlij- ke als geslachtsdrift, dat het middel is voor 52. het hogere en dit hogere is de Liefde, is Eros. In zijn oorspronkelijke betekenis is Eros de vrouwelijke zijnswijze van de Logos en niet beperkt tot de verhouding van man en vrouw, want ook de christelijke liefde is de Eros. Jonge mensen zijn aan de liefde niet toe, daarvoor zijn zij nog te natuurlijk. Wij kun- nen van hen dus geen liefde eisen en daarom is het onzedelijk hen een levenslange verbin- tenis te doen aangaan, welke onzedelijkheid erkend wordt door het toestaan der echtschei- ding. Alleen de liefde verdraagt alles, de ver- liefdheid bitter weinig, doordat zij geen stand houdt. Wie levenslang verliefd blijft, of het tel- kens weer wordt, blijft levenslang onvolwassen en dus onvrij. De Europese mens en de Amerikaan, die zo hoog opgeven van hun vrijheid, zijn nog niet vrij en nog niet volwassen, want zij steken nog in de natuurlijkheid. Eerst wanneer het Ik zijn eenzijdigheid overwint, komt het tot volwassenheid en vrij- heid en liefde. 53. C O N C L U S I E . - - - - Wij leven in een dorre wereld, dor als een winterlandschap; maar zulk een landschap wacht op de lente. Onze hedendaagse wereld van chroomnikkel en plastic is gestroomlijnd, gelijkgeschakeld, een- tonig en oppervlakkig en vertoont slechts hier en daar werkelijk leven. Voor het overige is het leven imitatie, een ondoordacht napraten, nadoen, na-apen; applaudis- seren op bevel, afkeuren op bevel; leven zonder spontaniteit. De Iks marcheren in het gelid, maar nog al- tijd onder de vaan van het anders-zijn dan de anderen. Bij een dusdanige gesteldheid vieren van- zelfsprekend de rasdiscriminatie en het anti- Judaïsme hoogtij, want waarop kan de gelijkge- schakelde kleurloze massa nog prat gaan? Zij verzinkt in natuurlijkheid, nu zij haar bestaan- de vrijheid prijsgeeft en gaat zich uit geeste- lijke armoede in de natuurlijke spheer de meer- dere voelen. Inmiddels gaat het Ik voort verstandelijk de werkelijkheid uiteen te denken, zodat het verstand zelfs de atoomkern splitste en nu verschrikt terugdeinst. Natuurlijk zijn er ook, die de opkomende angst trachten te bezweren, maar desalniettemin overweegt de angst. Poten- tieel hangt de vernietiging boven de wereld. Onafhankelijk daarvan gaat het verstand voort het aantal goederen te vermeerderen en het meerdere onder ieders bereik te brengen, waardoor de verkwisting hand over hand toeneemt en daarmede gepaard het dirigisme, dat zich tot 54. het uiterste inspant om het teveel te ordenen en de chaos en de katastrophe te voorkomen. Vooralsnog speelt het katastrophale element vnl. in het verkeer een rol. Bij dit alles dient in het oog gehouden te worden, dat de mens bij brood alleen niet le- ven kan. Zolang de kinderlijkheid (onvolwassen- heid) stand houdt, zal de vraag naar veel goe- deren ook stand houden, goederen, die goed- deels, zo niet uitsluitend, speelgoed zijn voor de bezitters. Maar naarmate Europa vol- wassener wordt, zal het een andere kijk krij- gen op het leven en zijn waarde en zich ramp- zalig gevoelen temidden van zijn goederenbe- zit, van het veel te vele. Te veel is veel op verkeerde wijze en ver- dwijnt vanzelf, omdat het verkeerde zich moet verkeren, wat in dit geval betekent, dat de mensen weer goederen zullen eisen, waarvan zij nut hebben, d.w.z. dat de goederen gegeven zullen worden aan hen, die ze werkelijk nodig hebben. De auto is in principe een nuttig ding, maar houdt op dat te zijn, wanneer hij dient om de rusteloosheid te bevredigen en te be- vorderen. Er zijn overspannen mensen, die rustig wor- den, als zij een autostuur in handen hebben en dikwijls adviseert een arts het autorijden voor dit doel. Welbeschouwd is een dergelijk advies absurd, omdat de overspannenheid er wel tijdelijk door wordt afgeleid, maar niet definitief opgeheven. De overspannenheid en rusteloosheid behoren bij een wereld, die rusteloos jaagt naar bezit, waarbij de ziel honger lijdt. Terwijl Azië en Rusland door hun welvaarts- streven de massa opheffen boven het natuurlijke, 55. waaraan zij door haar altijddurende gebrek en ellende gebonden was, gaat Europa, dat als de Logos het licht der wereld is, door de nacht van zijn geest - het Hebben. En hieruit wordt een nieuwe rampzaligheid geboren, maar deze is welkom, omdat de mens al- leen door het leed tot inzicht komt. Dat wij bestaan d.w.z. aan de natuur gebon- den zijn, is ons leed en door ons in koorts- drift op het natuurlijke te richten vergroten wij het leed meer en meer, zodat wij tenslotte tot zelfinkeer zullen komen. Symptomatisch is het existentialisme, niet alleen als philosophie, maar ook en vooral als levenshouding. De existentialist voelt zich in het Zijn geworpen en zonder houvast, wat van- zelf spreekt, omdat hij het zuivere Zijn is, maar dit niet meer weet. Hij voelt zich verlo- ren, omdat hij leeft in het natuurlijke Zijn. Maar ook in het existentialisme klinkt het heimwee naar het verloren land van de geest, het oude heimwee des mensen. In de spheer van het natuurlijke Zijn toeft hij in de nacht en vindt ook in de kerken geen troost, want kerken zijn instellingen, die zo- als alles wat is ingesteld en bestaat, voorbij- gaan. De kerken gaven houvast aan de middeleeuwse en de renaissance-mens, maar deze zijn beiden voorbijgegaan. Een nieuwe mens staat geboren te worden. De katholieke kerk der middeleeuwen, die later de roomse werd, houdt de mens af van God, dus van zichzelf, door zich tussen beiden te plaatsen. Ook het protestantisme voerde de mens niet tot God, noch andersom, doordat het niet inziet, dat God de Idee des mensen is, al verkondigen 56. zij nog zo hardnekkig, dat God geest is. De geest is de waarheid van de mens, en de mens kan zich van zijn waarheid vervreemden door haar buiten zich te plaatsen, maar het gevolg is, dat hij de wereld gemaakt heeft tot wat zij nu is. Kerken zijn menselijke instellingen en dus spreekt het vanzelf, dat zij zijn wat zij zijn, maar ook dat zij voorbijgaan, omdat met de nieuwe mens een nieuwe Eros en daarmede een nieuwe religie zal komen. Eros en Logos - het verstand houdt ze uit- een, ofschoon zij wezenlijk identiek zijn, en voorzoverre zij ze samenvoegt, geschiedt dit slechts formeel. Substantieel blijft het on- derscheid en het gescheiden zijn. Daarom weren Europa en Amerika Rusland nog steeds af en spreken hoogstens van coëxisten- tie, een formeel samengaan, waarin de tegen- stelling en de wederzijdse afweer gehandhaafd blijven. En toch behoren zij bij elkaar evenals Eros en Logos in het huwelijk. In het ware huwelijk heerst rust (China), al is het onderscheid er door de natuur be- paald (India) maar de eenheid wordt als le- vende, bezielde eenheid onmiddellijk geweten, omdat zij elk voor zich zijn (Europa) maar tevens voor zich in de ander (Rusland) en daardoor moment van het geheel. In het voorgaande is dan tevens de eenheid der wereld uitgedrukt, want het gaat in de wereld om de geestelijke beginselen, die hun uitdrukking vinden in China, India, Rusland en Europa, de exponenten van de wereldziel, 57. die zich als Europa reeds heeft ontplooid tot zuivere geest. Wel wordt hij verworpen, maar hij is sterker dan welke macht ter wereld ook. Rusteloos jagen wij naar meer, waarmede wij een der menselijke beginselen: dat de mens de rust moet zoeken in zichzelf, verloochenen. De kerken hebben het verkondigd, maar noch zij, noch haar volgelingen hebben begrepen, wat het betekent, als de bijbel zegt, dat God in de stilte was, en evenmin dat Jezus in de nacht in de stal geboren wordt, omdat in de (rumoerige) herberg geen plaats was. India verkondigt, dat de waarheid slechts te vinden is, als wij ons afkeren van het na- tuurlijke. Boeddha leerde, dat de mens o.a. de begeerte naar rijkdom en bezit moet over- winnen. De kerken hebben het ook verkondigd, maar begrepen niet wat het zeggen wil, dat de bij- bel zegt: "verzamelt U geen schatten op de aarde", alsook: "wie door het zwaard leven, zullen door het zwaard vergaan." Rusland realiseert, zij het nog gebrekkig, de gedachte der menselijke gemeenschap, wat niet hetzelfde is als samenleving zonder meer, want er is ook de spreekwoordelijke samenle- ving van kat en hond. De kerken hebben de gemeenschapsidee ver- kondigd en doen dit nog, maar begrijpen niet wat het wil zeggen: "Gij zijt allen broeders" (en zusters). En Europa? In ons werelddeel ontbloeide het denken en bereikte zijn grootste zuiver- heid. Wij kwamen tot het inzicht, dat de rede de waarheid des geestes is en dat wij dus 58. overeenkomstig de beginselen der rede moeten leven. In ons werelddeel bereikten ook de kunsten en wetenschappen haar hoogste bloei en werd het inzicht geboren, dat de vrijheid des men- sen waarheid is. Vrij is de mens voorzoverre hij zich tot zichzelf verhoudt, wat hij doet als denker en kunstenaar. En buiten de persoonlijke spheer, in de buitenwereld, is hij vrij wanneer hij zichzelf in de anderen en in de door hem en de anderen in het leven geroepen objectiviteit spiegelt, wat slechts dan het geval is, wan- neer deze ideeële objectiviteit is. Omdat de vrijheid het ware is, verzet de Europeaan zich ook nu nog tegen elke dictatuur, maar merkt niet, dat hij zich aan een dicta- tuur onderwerpt, doordat hij de geest ver- loochent. De kerken hebben het verkondigd, dat wij God niet kunnen dienen en Mammon, maar Europa past deze spreuk toe door alleen Mammon te dienen. Nog steeds leven wij in de phase der heer- schappij van het negatieve Ik, dat zichzelf stelt tegenover alle anderen. Deze phase is bezig voorbij te gaan. Er is geen reden tot pessimisme. De toekomst der wereld is niet hopeloos, want de beginselen van China, India, Rusland en Europa moeten tot eenheid komen omdat zij aan de mens, zijnde de eenheid van Logos en Eros, worden meegebracht. De eenheid komt vanzelf en onvermijdelijk, want de mens is steeds op weg zich te verwer- kelijken d.w.z. waar te maken. 59. Het is niet voor het eerst, dat de Europese mensheid door de nacht ging. Wij denken aan het Romeinse keizerrijk, gebaseerd op macht en onrecht, waardoor de mens rampzalig werd met als gevolg, dat het christendom geboren werd in de vorm van een primitief verhaal van een godenzoon. Het verhaal als zodanig heeft zijn tijd ge- had. Alleen geestelijke traagheid en onvolwas- senheid houden het nog in stand, dank zij het feit, dat het Ik nog steeds opmarcheert onder de vaan van het anderszijn en verblind door eigendunk en machtsbegeren, die overigens bei- de in strijd zijn met de idee van de christe- lijke leer. Maar als de Eros herrijst en daarmede de Logos tevens zal Europa wijsgerig en religieus tot het inzicht komen, dat niet het eenzijdige Ik, maar het Wij, en niet het verstand maar de rede het ware is en zal het zich ontplooien tot liefdevolle redelijkheid, waarin voor dis- criminatie van rassen en volkeren geen plaats meer zijn zal. Dan ook zal de geweldloosheid zegevieren, de blinde hebzucht verdwijnen en die rust in- treden, waarin de mens zich niet slechts in zichzelf, maar ook in zijn medemensen spiegelt. Voorjaar 1955 ---