VOLKENBONDSIDEALEN

EN WERKELIJKHEID


door MR. DRS. A. BÖRGER

N.V.UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ

SEPTEMBER 1933 -AMSTERDAM

---------------------------------------------------


INLEIDING.

      Gezien de verwarring, welke bestaat op allerlei gebied ten aanzien van de ontwikkeling der wereldeconomie en -politiek in onzen tijd, is het gewenscht hieromtrent eenige nadere uiteenzettingen te geven, waarbij wij echter in het oog willen houden, dat het niet de bedoeling is allerlei diepzinnige beschouwingen te geven, maar een simpel relaas, waardoor het ieder duidelijk worden kan, hoe het komt, dat er zooveel verwarring heerscht in den tegenwoordigen tijd en waarheen de huidige toestand ons voert.
      Wij zullen derhalve een summiere historische uiteenzetting geven omtrent de wording der tegenwoordige internationale verhoudingen op de beide bovengenoemde gebieden: politiek en economie.
      Over het algemeen worden beide terreinen zeer scherp gescheiden, wat feitelijk onjuist is; wij zullen dan ook niet in deze fout vervallen, maar beide zijden der menschelijke samenleving zooveel mogelijk tezamen belichten.
      De bedoeling van dit geschrift is een objectieve uiteenzetting en tevens een historische verklaring te geven van wat is, wat veelal zal neerkomen op een historische rechtvaardiging.
      Immers is de geschiedenis der menschheid op te vatten als de geschiedenis van haar ontwikkeling, en evenmin als men het een kind kwalijk kan duiden, dat het allerlei dingen doet, waarvoor een volwassene zich zou schamen, en evenmin als men dit dus aan een kind kan verwijten, evenmin kan men de menschheid verwijten, dat zij met moeite en ten koste van veel bloed en tranen worstelt naar het licht der menschelijkheid.
      De groote massa echter worstelt langs dezen weg al te veel zonder te weten, wat zij doet en waarheen zij gaat. Ook dit is geen verwijt, immers valt hier niets te verwijten, alleen maar te constateeren.
      Het is echter zedelijke plicht van hen, die meenen te weten, hoe de gang van zaken is, aan de groote massa inzicht bij te brengen omtrent wat was en wat is en wat worden zal. Het is de bedoeling van dit geschrift hiertoe bij te dragen.

4

DE ONTWIKKELING DER INTERNATIONALE VERHOUDINGEN
WANNEER wij over internationale verhoudingen spreken in onzen tijd, denken wij in de eerste plaats aan internationale rechtsverhoudingen en wel aan de volkenrechtelijke verhoudingen, welke bovendien meer tot ons zijn gaan spreken sinds het ontstaan van den Volkenbond.
      Om echter de internationale rechtsverhoudingen te kunnen begrijpen is het wenschelijk de wordingsgeschiedenis van deze verhoudingen in hoofdlijnen uiteen te zetten, om zoodoende veel misverstand en vooroordeel te voorkomen.
      Wij willen hierbij echter niet teruggrijpen tot de grauwe oudheid, maar aanvangen waar wij zoo ongeveer kunnen rekenen, dat onze West-Europeesche beschaving begon, n.l. in Griekenland en Rome en dan vooral in Rome, omdat dit laatste rijk zeer grooten invloed gehad heeft op onze geheele rechtsvorming, en dus ook op de vorming van het internationale recht.
      Dit laatste n.l. heeft zich geheel ontwikkeld naar analogie van het nationale recht.
      Bij de geschiedenis van het nationale recht kunnen wij de volgende ontwikkelingslijn opmerken:
      Oorspronkelijk is er heelemaal geen sprake van Recht, alleen van feitelijke verhoudingen; ieder is zijn eigen rechter.
      Dit wordt veroorzaakt door het feit, dat er oorspronkelijk geen gemeenschap is, alleen maar de familie in meer of minder ruimen zin, binnen welke familie het familiehoofd de absolute heerscher is.
      Wanneer echter de families meer niet elkaar in aanraking komen en een begin van samenleving ontstaat, wordt het handhaven van eigen recht en de eigen richting moeilijker en wordt derhalve gezocht naar objectiviteit, naar uitschakeling van het eigenbelang en naar een instantie, welke boven de subjectieve belangenspheer is verheven.
      Dit streven voert het eerst tot resultaat op dat gebied, hetwelk door de individuen als het minst integreerend beschouwd

5

wordt en wel op het gebied van het latere privaatrecht, d.w.z. op het gebied der bezits- en eigendomsverhoudingen.
      Beveiliging van lijf en leven blijven nog particuliere belangen en daarmede het strafrecht, terwijl van staatrecht natuurlijk nog geen sprake is.
      Eerst zeer geleidelijk ontwikkelt zich het recht in de richting, waar de Staat den boventoon voert, waar het accent op den Staat ligt, vanaf privaatrecht via procesrecht en strafrecht naar Staatsrecht.
      Voor het ontstaan van staatsrecht is noodzakelijk, dat een volk sedentair wordt, zich ergens vestigt op een bepaald, min of meer nauwkeurig afgegrensd gebied, omdat men bij nomadenvolkeren moeilijk van een staat kan spreken; wel is er dan een gezag in den vorm van een stamhoofd, al of niet bijgestaan door een raad van stamleden, maar van een werkelijken staat, zooals wij dezen opvatten, is er geen sprake.
      Het recht is in dien tijd ook geen geschreven wet, maar een complex van al of niet opgeschreven gewoonten en religieuse voorschriften, waaruit onmiddellijk volgt, dat naast het stamhoofd de priesters een groote rol spelen.
      Het eigenlijke recht in den zin van geschreven wet ontstaat pas wanneer de staten ontstaan; van dezen toestand, n.l. het bestaan van staten, zullen wij dan ook uitgaan.
      Zooals boven reeds werd opgemerkt, zullen wij onze historische beschouwingen aanvangen bij de Grieksch-Romeinsche samenleving en wel vnl. bij de laatste, waarbij het opmerking verdient, dat de Romeinsche samenleving in zeer sterke mate cultureel afhankelijk was van de Grieksche en maar zeer weinig eigen cultuur heeft vertoond.
      De groote beteekenis van Rome is gelegen in het feit, dat het een gaaf en afgerond rechtstelsel heeft opgebouwd (behalve dan volkenrechtelijk) en dat het de wereld heeft veroverd.
      Reeds direct willen wij er met nadruk op wijzen, dat de Romeinsche staat geen recht gemaakt heeft; recht wordt nooit gemaakt door een staat; het wordt geconstateerd en dan als zoodanig in wetten vastgelegd.
      Het Romeinsche recht ontwikkelt zich op basis van den godsdienst.

6

      De Grieken en Romeinen vereerden de voorvaderen om de doodeenvoudige reden, dat zij den Dood niet begrepen en dus de voorvaderen na den dood in den grond lieten voortleven;
vandaar ook, dat zij de voorvaderen offers brachten, wat niet anders beteekende, dan dat zij hun eten en drinken brachten. Deed men dit niet, dan gingen de overledenen spoken; het was dus voor de nakomelingen van het grootste belang, dat de offers en de geheele eeredienst der voorvaderen in stand gehouden werden, vandaar ook hun zorg manlijke nakomelingen te hebben, omdat alleen de manlijke nakomelingen (de oudste zoon) dezen dienst konden waarnemen, welke mondeling van vader op zoon werd overgeleverd en waarbij allerlei geheimzinnige spreuken voorkwamen, welke de menschen, die ze prevelden, ten langen leste zelf niet meer begrepen.
      Het is dan ook begrijpelijk dat, wanneer een vrouw overspel pleegde en dit gevolgen had, de overspelige ter dood gebracht moest worden, omdat zij daardoor den eeredienst der voorvaderen in gevaar gebracht had en dus de voorvaderen had beleedigd.
      De heiligheid der voorvaderen gaat zich nu afspiegelen op den grond, waarin zij rusten, zoodat ook de grond heilig wordt en daarmede de grensafscheiding; bovendien is de grond dientengevolge onvervreemdbaar.
      Als de stad ontstaat, wordt dit beginsel van heiligheid van den bodem overgedragen op den grond, waarop de stad zich uitstrekt, zoodat ook deze heilig is en daarmede de muren van de stad, feitelijk de heilige vore, welke getrokken was volgens een of ander ingewikkeld ceremonieel, en waarop de muren werden opgetrokken. Het stichten van een stad was in de oudheid een zeer plechtige, maar niet erg langdurige bezigheid.
      De stichter ploegde, gehuld in priestergewaad, met een door witte ossen getrokken ploeg een vore, waarbij hij gevolgd werd door zijn genooten, die gewijde liederen zongen. Op de plaatsen, waar de poorten moesten komen, werd de ploeg opgetild, omdat men anders niet in of uit de stad zou kunnen, terwijl de omgeploegde aarde aan den binnenkant der getrokken vore werd geworpen.
Deze aarde was n.l. ook heilig of werd het door een zeer een-

7

voudig ceremonieel. Zoo werd bijv. Rome gesticht door mannen uit Alba Longa onder leiding van Romulus. Zij hadden heilige aarde (aarde waarin voorvaderen rustten) medegenomen uit Alba Longa, groeven midden op het terrein, waarop Rome gesticht zou worden een kuil en wierpen daar de heilige aarde in. Zoo werd dan ook de grond van Rome heilig en behoefde Romulus alleen nog maar de heilige vore te trekken. Was dit geschied, dan was de stad gesticht en kon men daarna overgaan tot het optrekken der muren en het bouwen van de tempels, waarvoor de stad feitelijk alleen bestemd was oorspronkelijk.
      Bij het optrekken der muren van Rome deed zich nu het bebekende incident voor, dat Remus in zijn werkijver over den in opbouw zijnden muur stapte, waardoor hij de grensgoden beleedigde, weshalve hij ter dood gebracht moest worden, want de beleediging der goden kon allen gewroken worden en tevens verzoend door bloed.
      De grond der stad, de muren en de tempels, alles is zoodoende heilig; elke stad had haar eigen godsdienst, evenals elke familie en al deze godsdiensten waren gehuld in een waas van geheimzinnigheid.
      Al deze heilige geheimzinnigheid, gepaard met het feit, dat alleen de manlijke familieleden in rechte afstamming, de verschillende eerediensten konden waarnemen, was oorzaak van:

1)         het ontstaan van een priesterstand;

2)         het ontstaan van de slavernij, omdat het onmogelijk was,
            dat een vreemde (behalve de echtgenoote, maar deze moest
            dan ook de goden van haar vader vervloeken en die van
            den man aannemen) opgenomen werd in den kring der
            familie, waarbij het opmerking verdient, dat de slaven oor-
            spronkelijk niet slecht behandeld werden; dit geschiedde
            eerst later, toen de godsdienst verslapte;

3)         de onmeedoogendheid van de oorlogen in de oudheid,
            wegens de onverzoenlijkheid der goden. De oorlogen waren
            vnl. oorlogen tusschen de goden, die dan ook meestal in
            den strijd werden meegenomen.

8

      Aangezien de grond het voornaamste eigendom is en wegens zijn heiligheid in principe onvervreembaar, is het bezit oorspronkelijk onvervreemdbaar en familie-bezit, over welk bezit het oudste manlijke familielid alles te zeggen heeft. Daar hij den eeredienst der voorvaderen waarneemt, is hij bovendien de priester der familie en kan hij over leven en dood der familieleden beschikken op godsdienstige gronden.
      Wie geen voorvaderen in rechte lijn kan aanwijzen, kan geen bezit hebben, heeft geen godsdienst en is vogelvrij.
      De plebs, wier oorsprong geheel in het duister ligt, was zoo een bezitlooze en rechtelooze massa. Iedere Romein kon iederen plebejer doodslaan, aangezien hij toch geen enkele godheid beleedigde door dezen doodslag; maar sloeg een plebejer een Romein dood, zoo beleedigde hij de Romeinsche goden onverzoenlijk en brak de toorn dezer goden over de hoofden der plebejers los.
      De plebs kon ook niet in Rome wonen en woonde derhalve buiten Rome op een der andere heuvels.
      Nu ontstond echter op den duur een moeilijke situatie voor de Romeinen; aangezien n.l. hun goden, evenals alle goden de machtigste en meest vereerde wilden zijn, voerden de Romeinen voortdurend oorlog tegen de omliggende steden, die zij grondig uitroeiden, maar waarbij zij ook zooveel mannen verloren, dat zij verlangend uitzagen naar de hulp van de plebs.
      De plebs echter was daartoe niet al te zeer bereid en eischte tegenprestaties. Tenslotte werd een compromis gevonden in het scheppen van het ambt van volkstribuun. De tribuun was een plebejer, die echter krachtens een bijzonder en maar eenmaal toegepast ritueel sacrosanctus verklaard werd, d.w.z. gewijd aan het heilige, in dit geval de goden van Rome, en dien dus niemand mocht aanraken, laat staan dooden, zonder zich den toorn der Romeinsche goden op den hals te halen en daarmede de doodstraf. Bovendien vervielen in dat geval alle bezittingen van dengene, die de goden beleedigd had, aan de tempels.
      De plebejers bleven vogelvrij, maar wanneer een tribuun in zijn omgeving was, was ook de plebejer onschendbaar.
      De volkstribuun echter kon iederen Romein arresteeren en zelfs ter dood brengen, wanneer hij meende dat de goden in

9

zijn persoon beleedigd waren door den betrokken Romein. De tribuun kon overal binnendringen: in den Senaat, in de tempels, in de particuliere woningen, niemand kon hem tegenhouden, want niemand mocht hem aanraken.
      Zoodoende werd de tribuun een geweldige macht in Rome, waartegen zich niemand kon verzetten, een macht, die de Romeinen nooit hadden voorzien, omdat zij zich de gevolgen van het sacrosanctus verklaren niet geheel hadden doorgedacht.
      Het verdient opmerking, dat de latere macht der Keizers, macht, die eerst eeuwen na de instelling van het ambt van volkstribuun opkwam, voornamelijk berustte op het feit, dat zij alle ambten in zich vereenigden en daarmede ook het machtigste ambt van volkstribuun.
      Zoodoende worden geleidelijk de godsdienst- en bezitloozen opgenomen in de Romeinsche samenleving, waardoor de grondslag gelegd was van de geleidelijke ondermijning der bezitsverhoudingen.
      Door de oorlogen krijgen de Romeinen bovendien steeds meer grond buiten de stad en buiten de reeds in bezit zijnde gronden der Romeinsche families. Deze gronden werden weggegeven, oorspronkelijk aan de familiehoofden, later ook aan de soldaten, als belooning, dus aan de jongere familieleden. Hierdoor wordt het familiebezit ondermijnd en verzwakt de heiligheid van den grond meer en meer.
      Door het geleidelijk zelfstandiger worden van de jongere familieleden verslapt bovendien de macht van het familiehoofd voortdurend meer en verdwijnt geleidelijk zijn macht over leven en dood der familieleden.
      In steeds grooter mate trekken de priesters en daarmede de staat (alle staatsambtenaren waren oorspronkelijk priester) de macht aan zich en wordt het rechtssysteem opgebouwd en uitgebreid.
      Het Romeinsche rechtsstelsel is opgebouwd op de wet der twaalf tafelen, welke wet wèl, uit conservatieve overwegingen, altijd gehandhaafd is als de kern der Romeinsche wetgeving, maar die op den duur verdrinkt in de lawine van rechtsregels, afkomstig van de praetoren en de groote juristen.
Bedenkt men daarbij, dat naarmate de handel toeneemt

10

(vooral door toedoen der plebejers, die oorspronkelijk geen grond konden bezitten) de invoer van roerende goederen en daarmede het bezit van dergelijke goederen grooter wordt, dat dergelijke roerende goederen niet heilig en dus niet onvervreemdbaar waren; wijders dat, naarmate het roerend bezit en daarmede de rijkdom aan roerende goederen grooter werd, het onroerend bezit aan beteekenis verloor, dan is het vanzelf duidelijk, dat in den loop der eeuwen een rechtsstelsel moest worden opgetrokken, dat in principe vrijwel overeenstemt met het onze. Niet voor niets is het Romeinsche recht in Europa gerecipieerd *. En nu wat betreft het Volkerenrecht.
      Wij hebben in het voorgaande zeer summier toegelicht, hoe in Rome een rechtsstelsel zich ontwikkeld heeft, dat door West-Europa in de Middeleeuwen werd gerecipieerd. *(recipiëren = doelbewust overnemen)
      Het is bekend, dat de Romeinsche staatsorganisatie ten slotte uitliep op een Keizerrijk; weliswaar heeft dit keizerrijk zich uit een z.g. republiek ontwikkeld, maar men dient te bedenken, dat deze republiek feitelijk een aristocratie was, een regeering van patriciërs, dus dat het Romeinsche begrip republiek niet veel te maken heeft met de huidige opvatting van den republikeinschen regeeringsvorm.
      Het Romeinsche Keizerrijk wortelde in denzelfden religieusen bodem als de voorafgaande republikeinsche regeeringsvorm. Rome was heilig, de opperste macht ter wereld; de Romeinsche goden waren de belangrijkste en machtigste, konden geen andere goden naast zich dulden, hoogstens onder zich. Dit laatste feit werd uit noodzaak erkend. Toen de Romeinen n.l. bemerkten, dat zij door alles om zich heen te verwoesten in een geïsoleerde positie, in een wildernis belandden, zochten zij een oplossing en vonden die in het adopteeren van vreemde goden als goden van lagere orde naast de Romeinsche. Hieruit is te verklaren, dat in Rome meerdere goden van denzelfden naam werden aangetroffen, o.a. meerdere Jupiters, van welke laatsten echter de oud-Romeinsche Jupiter de belangrijkste was, vandaar dat hij Jupiter Optimus Maximus( de beste en grootste) genoemd werd.
      Deze suprematie der Romeinsche goden maakte het den Romeinen onmogelijk vreemde volkeren op voet van gelijkheid

11

te behandelen; maar het adopteeren der vreemde goden maakte het mogelijk, dat deze volkeren bleven leven en een eigen bestaan voerden, zonder nochtans opgenomen te worden in het Romeinsche Staatsverband.
      De verhouding tusschen Rome en de vreemde volkeren werd een machtsverhouding, kon niet anders worden.
      De macht is het kenmerk van het Romeinsche rijk, zoowel naar binnen als naar buiten; naarmate het rijk geweldiger werd, moest de macht zich in steeds minder handen toespitsen, moest de heiligheid van Rome steeds sterker geaccentueerd worden en werd zij tenslotte belichaamd in het Keizerschap, verzinnebeelding van Romeinsche heiligheid en macht.
      Omdat Rome alleen de macht erkende en geen gelijkwaardige volkeren naast zich kon dulden, kon het geen volkenrecht brengen aan de wereld. Wel nam het geleidelijk sommige volkeren op in het Romeinsche Staatsverband (tenslotte verklaarde Caracalla in 212 alle inwoners van Italië tot Romeinsch burger) maar gelijkwaardige volkeren naast het Romeinsche erkende het niet.
      Desondanks heeft de Romeinsche heerschappij een groote beteekenis voor het volkenrecht, omdat zij de volkeren met elkaar in contact bracht en het bindend element was.
      Meer heeft het niet kunnen doen, maar dit is dan ook uit volkenrechtelijk oogpunt het uiterst belangrijke positieve element in de Romeinsche wereldoverheersching.
      Hiermede was Rome's taak vervuld; toen het Romeinsche rijk ineenstortte, stortte daarmede de wereldorganisatie ineen en verviel de wereld in een toestand van anarchie.

      In het voorgaande hebben wij de religieuse basis aangetoond van het Romeinsche Rijk en daarmede van het Romeinsche recht en van het antieke Volkenrecht, en tevens de noodzakelijkheid van de suprematie van het machtsbeginsel tusschen de volkeren in het Romeinsche Rijk.
      Het behoeft derhalve geen verbazing te wekken, dat wij in de Middeleeuwen nogmaals het verschijnsel zien van een volkenrecht op religieuse basis, zij het dan ook niet gebaseerd op wereldlijke macht.

12

      Met het Romeinsche Imperium was de wereldlijke machtsorganisatie verdwenen en kon nooit meer hersteld worden, hoeveel pogingen in dit opzicht ook zijn aangewend.
      In de Middeleeuwen zien wij als bindend element tusschen de volkeren optreden het hoofd der toenmalige christenheid:
de Paus.
      Het Christendom is o.m. op te vatten, als reactie op de zedenverwording van Rome.
      Eerst verstrooid, organiseert en concentreert zich de Christenheid, waarbij, zooals vanzelf spreekt, aanvankelijk meerdere centra zijn aan te wijzen, welke alle betrekkelijk even belangrijk zijn; hoofden van deze centra waren de bisschoppen, die in macht alle gelijk waren en trouwens nog zijn.
      Geleidelijk echter, mede dank zij de afschaduwing van de oude grootheid van Rome werd de Romeinsche bisschop primus inter pares en tenslotte Paus. In het oude, heilige Rome zetelde het hoofd der West-Europeesche Christenheid en steunend op den godsdienst en op de Romeinsche traditie werd hij een internationale factor van den eersten rang.
      In 800 legt de Paus de wereldlijke macht in handen van Karel den Grooten en ook hierin hebben wij weer den invloed te zien van het grootsche verleden.
      Zoo ontstaat het heilige Roomsche rijk, dat niet praematuur was, zooals wel beweerd wordt. De West-Europeesche samenleving was nog volkomen ongeordend; van statenvorming was nog geen sprake. Door het Pausdom en het Keizerschap wordt de eerste band in deze chaotische wereld gelegd, wordt het eerste saamhoorigheidsgevoel gekweekt.
      Wel werd het Keizerschap den volkeren opgelegd, maar dit feit op zichzelf dwong ze - evenals onder de Romeinsche heerschappij - met elkaar te leven, elkaar min of meer te verdragen.
      Karel's heerschappij heeft dan ook meer symbolische, dan feitelijke beteekenis, zoodat het ons niet behoeft te verwonderen, dat zijn rijk spoedig weer uiteenviel.
      Maar voorloopig bleef de invloed van den Christelijken godsdienst gelden; de godsdienst predikte de eenheid der menschelijke samenleving en de gelijkheid der rassen, veroordeelde het

13

machtsprincipe van de antieke wereld, eischte eerbiediging van verdragen en menschelijkheid in den oorlog.
      Tijdens de groote religieuse opleving in de 13e en 14e eeuw dringt de Pauselijke macht meer en meer op den voorgrond, verheft zich het Pausdom boven de wereldlijke heerschers.
      Deze ontwikkeling der kerkelijke heerschappij lokte een reactie uit van de zijde der wereldlijke vorsten en zoo ontwikkelt zich het langdurig conflict tusschen de wereldlijke en de kerkelijke macht om de opperheerschappij, welk conflict tenslotte eindigde met de nederlaag der kerk.
      Een andere bron van eeuwenlange conflicten was de verplaatsing van den keizerstroon na Karel's dood; eerst werd de troon bezet door de Fransche Koningen, daarna door Italiaansche vorsten en tenslotte door de Duitschers. Deze laatsten wilden de andere vorsten aan hun gezag onderwerpen en zoo ontbrandde een reeks van oorlogen, die overal woedden in Europa.
      Maar boven dit alles bleef voorloopig de Pauselijke macht, zoodat de Paus met afwisselend succes den rol kon spelen van bemiddelaar tusschen de vorsten.
      De voornaamste volkenrechtelijke instantie in deze periode is derhalve de Paus; tegenwerkende en tenslotte vernietigende factoren waren de Keizer en, niet in de laatste plaats, het feit, dat de Kerk in zichzelf verdeeld raakte, wat tot uiting kwam in de Hervorming.
      Na de Hervorming speelt de religie geen beslissende rol meer op volkenrechtelijk gebied en wordt de politiek de grondslag der Europeesche ontwikkeling, waarbij de theorieën van Machiavelli een overwegende rol gaan spelen. Aan zijn politiek hebben wij feitelijk het evenwichtsprincipe te danken, dat eenige eeuwen in Europa heeft overheerscht.
      Zooals reeds gezegd wilden de Duitsche Keizers alle andere vorsten aan hun gezag onderwerpen, een streven, waartegen de Fransche Koningen zich onafgebroken hebben verzet.
      Het Oostenrijksche Huis beheerschte alle landen rondom Frankrijk en zoodoende moest dit laatste voortdurend vechten om zijn onafhankelijkheid te bewaren; deze strijd heeft geduurd tot en met Lodewijk XIV. Zoodoende hebben de Fransche

14

Koningen hun land tot een eenheid gesmeed in den eeuwigen strijd tegen de Oostenrijksche overheersching, zoodat Lodewijk XIV tenslotte zeggen kon: "L'Etat e'est moi".
      Hij was als absoluut heerscher van Frankrijk de belichaming van Frankrijk zelf, en in zijn reeks van oorlogen vocht hij, niet alleen voor eigen grootheid, maar voor de grootheid en onafhankelijkheid van Frankrijk. Juist omdat hij zich met Frankrijk vereenzelvigde, vocht hij voor de grootheid van zijn land, terwijl hij voor zijn eigen grootheid vocht. Zeer zeker was hij imperialistisch, maar niet in de eerste plaats. Zijn imperialisme vloeide voort uit de ontwikkeling der dingen, werd logisch meegebracht aan het Fransche verzet tegen Oostenrijksche onderdrukking.
      Naarmate de wereldlijke heerschers machtiger en onafhankelijker werden, bekommerden zij zich minder om 's Pausen gezag, gingen zij meer en meer hun eigen weg, waarbij, zooals reeds opgemerkt, de Machiavellistische theorieën hun invloed deden gelden.
      Machiavelli heeft geen gunstige reputatie onder de menschen, goeddeels ten onrechte. Hij was een scherp waarnemer en een volbloed realist en aan zijn denkbeelden omtrent de beteekenis van den vorst, als incarnatie van den Staat, is het te danken, dat in Europa het evenwichtsprincipe ingang vond, een beginsel, dat hierop neerkwam, dat, wanneer een staat zich vergrootte, de andere staten dit naar evenredigheid mochten doen. Op deze wijze trachtte men het met moeite verkregen evenwicht tusschen de in den loop der eeuwen gegroeide staten te bewaren en de oorlogen te beperken, ofschoon het systeem op zijn beurt oorlogen uitlokte, omdat toch telkens weer de staten streefden naar het verkrijgen van nieuwe gebieden, welke zij voor hun bestaan noodig hadden of meenden noodig te hebben.
      In zijn strijd tegen het Oostenrijksche huis was het Frankrijk nooit gelukt een overheerschende positie te verwerven; daarnaast werd de strijd om de macht tusschen Oostenrijk en Pruisen (Frederik de Groote) voorloopig beslecht ten koste van Polen, dat door de strijdende partijen, op grond van de theorie van het evenwicht, verdeeld werd; voorloopig slechts, want deze

15

strijd zou eerst in 1866 beslecht worden ten gunste van Pruisen.
      Het evenwichtsprincipe was de eenige band, die de Staten bond, zij het ook op een alleszins bedenkelijke wijze.
      Men bedenke hierbij vooral, dat dit beginsel niets met recht te maken had, maar dat het een politiek stelsel was, berustende op practische overwegingen; wel echter bracht het de idee van de gelijkheid der christelijke staten. (Vandaar dat Turkije zoolang buiten het Europeesch concert gehouden werd).
      De eerste inbreuk op het principe van het evenwicht wordt gemaakt door de Fransche revolutie, welke de leuze bracht van vrijheid, gelijkheid en broederschap, een leuze, die ook haar invloed deed gelden op het internationale recht.
      De Conventie meende in haar enthousiasme de vrijheidsgedachte met wapengeweld te kunnen verbreiden; al heel spoedig echter stuitte zij op het unanieme verzet der vorsten, welk verzet eerst door Napoleon gebroken kon worden.
      Onder Napoleon voltooide zich feitelijk het proces der Statenwording en ondanks het feit, dat hij absoluut heerscher was, bracht hij de idee der vrijheid, gelijkheid en broederschap aan de wereld en bracht hij de democratie.
      De vrijheidsgedachte vertoont zich dan op het gebied van het volkenrecht als het beginsel van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Natuurlijk werd dit recht niet onmiddellijk erkend; integendeel waren de vorsten van meening, dat er van zelfbeschikkingsrecht der volkeren geen sprake kon zijn, omdat het lijnrecht indruischte tegen de dynastieke belangen. Voor de vorsten gold niet ineer het staatsbelang, maar uitsluitend het dynastieke belang; de Heilige Alliantie was een bond van heerschers, die er op uit waren eigen en elkaars belangen te beschermen en er niet over dachten hun volkeren eenige werkelijke vrijheid te gunnen.
      Het "l'Etat c'est moi" van Lodewijk XIV werd door de leden der Heilige Alliantie zeer zonderling geïnterpreteerd; zij streefden niet meer naar grootheid en bloei van den Staat, maar naar handhaving van de macht der dynastie; de vorst beschouwde zich niet meer als orgaan van den Staat, zeer zeker ook niet als "eerste dienaar van den Staat", zooals Frederik de Groote, maar

16

als Selbstzweck; de Staat was er voor het pleizier der vorsten; vorst en Staat vormden geen eenheid meer.
      In Frankrijk, waar deze toestand het eerst bereikt was, had de revolutie er een eind aan gemaakt; Napoleon droeg de denkbeelden der revolutie door de wereld en na zijn val wisten de vorsten niet beter te doen, dan den voor-revolutionairen toestand in geheel Europa te herstellen.
      Het is de oude fout, die zich telkens in de geschiedenis herhaalt; wat geen reden van bestaan meer heeft, moet verdwijnen, maar tracht zich, het koste wat het wil, te handhaven.
      De rol der vorsten was tegen het einde der 18e eeuw volkomen uitgespeeld, de monarchie - in den waren zin des woords - had geen bestaansreden meer, had haar taak volbracht; de monarchen echter wilden niet verdwijnen, wilden zich niet aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden en dit is de reden, waarom het stelsel der monarchie al te veel niet begrepen en gehaat werd en wordt.
      De monarchale vorm was destijds een besliste noodzakelijkheid en is van het grootste belang geweest voor de ontwikkeling van Europa; omstreeks 1800 echter was deze regeeringsvorm volkomen overbodig en onbruikbaar geworden. Maar de vorsten wenschten niet weg te gaan, wilden blijven waar zij waren en zoodoende werden zij de meest gehate objecten - let wel de werkelijke monarchen - terwijl zij toch eenmaal de ware voormannen van het volk geweest waren.
      Men begrijpe goed, wij willen hier niet beweren, dat alle vorsten phenomenale staatshoofden en voorbeelden van liefde voor hun volkeren geweest zijn; er is een belangrijk quantum niets-nutten en schavuiten onder hen aan te wijzen; maar de monarchie als staatsvorm verliest hierdoor niet haar geweldige beteekenis voor de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid.
      De leden der Heilige Alliantie begrepen niets van geschiedenis noch van logica en dus meenden zij rustig op hun tronen te kunnen blijven zitten, zoolang zij zulks wenschten en als zij elkaar maar de hand reikten.
      Vandaar dat zij in de plaats van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren het recht van interventie stelden; kwam ergens in Europa een volk in opstand tegen zijn heerscher, dan kwa-

17

men de broeders der Heilige Alliantie te hulp om de opstandigen te verpletteren.
      Maar ook een vorstenverbond kan de logische ontwikkeling der dingen niet tegenhouden en kan dat wat leeft in de menschheid als innerlijk verworven ideaal niet uitroeien.
      Zoodoende moest dus wel het zelfbeschikkingsrecht der volkeren, deze volkenrechtelijke uiting van de leuzen der Fransche revolutie, zich doorzetten, terwijl tevens in de verschillende landen de democratische gedachte in meerdere of mindere mate zich op het gebied der nationale politiek verwezenlijkte gedurende de 19de eeuw.
      De democratie was en marche nationaal en internationaal; stap voor stap wordt het verzet ertegen gebroken tot na den oorlog van 1914 de laatste hinderpalen worden weggeruimd en de democratische idee en daarmede het zelfbeschikkingsrecht der volkeren haar volkomen zegepraal behaalt en daarmede haar einde bereikt heeft.
      Evenmin als de vorsten der Heilige Alliantie inzagen, dat hun tijd voorbij was, evenmin zien thans de voorvechters der democratische gedachte in, dat de tijd der democratie verleden tijd geworden is.

      Wij zijn thans gekomen tot onzen eigen tijd; wij meenden het niet te kunnen stellen zonder de voorgeschiedenis, teneinde, zij het ook summier, inzicht te geven in den huidigen toestand.
      Wij hebben gezien, dat in het Romeinsche imperium de grondslag van alle recht en dus ook van het volkenrecht de religie was;
      verder, dat de religie in de Middeleeuwen nog wel de basis was van het volkenrecht, maar dat daarvoor geleidelijk de politiek in de plaats trad;
      tenslotte wenschen wij erop te wijzen, dat dank zij de Fransche revolutie en de daaruit voortvloeiende geleidelijke vernietiging der vorstenmacht in West-Europa en het verdwijnen van het recht van interventie, de politieke samenstelling van Europa haar voltooiïng naderde, welke voltooiïng bereikt werd in de eerste jaren na den oorlog (ofschoon niet alle grenzen bepaald gelukkig getrokken zijn).

18

      Met de democratie was echter na de heerschappij van geestelijkheid en adel, wiens opperheer de koning was, de burgerij aan het bewind gekomen, waardoor de economische belangen een rol gingen spelen, omdat deze voor de burgerij doorslaggevend zijn.
      Naarmate de democratie veld wint, treedt het economisch belang meer op den voorgrond, zoodat tenslotte het staatsbestel geheel beheerscht wordt door economische vraagstukken.
      De oorlog van 1914 was dan ook een economische oorlog, het ging om "plaats in de zon", afzetgebieden, ruimte voor het eigen volk enz. De leuzen, waarachter deze doeleinden vermomd werden, doen hierbij natuurlijk niet ter zake.
      De definitieve overwinning der democratische gedachte moest dus het economisch belang op den spits drijven, en zoo zien wij dit sindsdien de economie het allesoverheerschende element geworden is in de nationale en internationale politiek.
      Na het belang der menschheid in haar geheel (tijdperk van de heerschappij der Kerk) komt het belang der staten (tijdperk van de vorstenheerschappij) en daarna het belang der individuen (tijdperk van de heerschappij der bourgeoisie).
      In dit laatste tijdperk is van het volkenrecht de economie en daarmede het materialisme de basis geworden.
      Aangezien, zooals wij reeds opmerkten, de democratie volgroeid is, is zij tevens aan haar einde gekomen en dus ten ondergang gedoemd.
      Aangezien thans de democratie, evenals destijds de monarchie weigert het veld te ruimen, treden nationale conflicten op tusschen democratie en anti-democratie, welke conflicten in verschillende landen met verschillend resultaat worden beslecht.
      Zoodoende zien wij allerlei schakeeringen in de regeeringsvormen der Europeesche landen, terwijl wij ook internationaal deze verschillende regeeringsvormen om de macht zien strijden.
      Het is noodzakelijk, alvorens wij onze beschouwingen vervolgen, een schema te geven van de tegengestelde stroomingen, welke zich thans in Europa vertoonen, teneinde het overzicht over den huidigen toestand te vergemakkelijken.
Eerst willen wij echter het begrip democratie nader preci-

19

seeren, aangezien het woord in een groot aantal beteekenissen gebruikt wordt.
      Democratie beteekent om te beginnen volksregeering, maar wordt bovendien gebruikt in den zin van stelsel van individueele vrijheid, terwijl democratisch ook wel als tegenstelling van het begrip aristocratisch-exclusief wordt gebruikt.
      In politieken zin wenschen wij ons echter te houden aan de oorspronkelijke beteekenis van het woord: volksregeering, opgevat als parlementaire regeering, dus als de regeeringsvorm van de bourgeoisie, voortgekomen uit de Fransche revolutie.
      Het door ons bedoelde schema is het volgende:

l). Nationaal politieke tegenstelling:
            parlementarisme - dictatuur;
2). Economische tegenstelling:
            Liberalisme (individualisme) - communisme,
3). Volkenrechtelijke tegenstelling:
            Nationalisme -- Internationalisme.

      Daar de economie de nationale en internationale politiek overheerscht is de sub. 2) genoemde tegenstelling de belangrijkste, maar moeten wij tevens van nog een tegenstelling gewag maken, gevolg van het overheerschen der economische belangen:

4). Innerlijk-menschelijke tegenstelling:
            Materialisme - Idealisme.
      De democratie (der bourgeoisie) beteekent niet slechts parlementaire democratie, maar tevens materialisme, liberalisme en nationalisme. *)
      Dictatuur beteekent dan zoowel autocratisch gezag, als idealisme, communisme en internationalisme.
      De dictaturen in Europa zijn te onderscheiden naar hun vorm in:

      *) Het internationalisme der democratische staten is geen politieke wezenstrek ervan, maar een (economische) consequentie van het kapitalistisch productiestelsel; dus is het een schijn-internationalisme, wat o.m. blijkt uit het feit, dat de burgerlijke samenleving de protectie nooit heeft kunnen overwinnen.
In wezen is de burgerlijke samenleving nationalistisch.


20

      de communistische der U.S.S.R. en de fascistische van Italië, waarvan het Duitsche nationaal-socialisme een zeer slechte reproductie is.
      De fascistische dictatuur is een compromis tusschen tegengestelde factoren n.l. tusschen democratische en dictatoriale.
      Het fascisme n.l. is dictatoriaal maar tevens nationalistisch en liberalistisch; wil bovendien het communisme niet aanvaarden en komt daardoor met den halfslachtigen corporatieven staat; tenslotte is het materialistisch, maar verzacht dit door een idealistischen inslag, welke bestaat in de officieele overschatting van het eigen volk, in Duitschland nog aangedikt met officieele overschatting van het ras, ofschoon geen enkel volk meer identiek is met een ras.
      Deze compromis-dictaturen zijn dus innerlijk zwakke constructies, die slechts van voorbijgaanden aard kunnen zijn.
      De strijd gaat momenteel uiteindelijk dan ook niet meer tusschen parlementarisme en dictatuur, maar, gezien de allesoverwegende heteekenis der economie, tusschen materialistisch liberalisme en idealistisch communisme, welke beide internationaal zijn. *)
      Aangezien beide bewegingen internationaal zijn, zien wij ongeacht landen en grenzen een internationale scheidingslijn door de nationale bevolkingsgroepen loopen, n.l. tusschen de communisten eenerzijds en de individualisten (burgerij, nationaal-socialisten, fascisten, sociaal-democraten) anderzijds.
      Door zijn strijd tegen het Marxisine (idealistisch-communisme) schaart het fascisme zich aan de zijde van het materialistisch-liberalisme.
      Deze scheidingslijn wordt ook op volkenrechtelijk gebied getrokken, vandaar de twee volkenbonden, welke in de wereld om de macht strijden, n.l. de Geneefsche Volkenbond en de Sovjet-unie.
      Het verschil tusschen beide is, dat de Geneefsche Bond als het ware een vereeniging is van souvereine staten, welke alle in meerdere of mindere mate tegengestelde belangen hebben en elkaar wantrouwen, zoodat in den Bond het element der *) Niet te verwarren met internationalistisch.

21

verdeeldheid overheerscht, de heterogeniteit de homogeniteit uitermate sterk overtreft; terwijl in de Sovjet-Unie een werkelijke eenheid bestaat en het homogene element het alles overheerschende is, aangezien in de Sovjet-Unie de belangen der leden principieel gelijk zijn.
      Beide Bonden zijn open en dus beconcurreeren zij elkaar; beiden erkennen het zelfbeschikkingsrecht der volkeren als grondprincipe, terwijl zij beide interventie alleen als eventualiteit erkennen, voorzooverre en ingeval hun rechtsbeginselen zulks vereischen.

      Laten wij thans den Volkenbond nader beschouwen.
      De Volkenbond. In het door ons besproken tijdperk is dit de vierde volkenbond, welke wij in West-Europa leeren kennen.

      De eerste was het Romeinsche Rijk;
      de tweede de Katholieke Kerk;
      de derde het Heilige Roomsche Rijk;
      de vierde de Geneefsche Bond.

      Het Romeinsche Rijk was van den beginne af een eenheid;
hetzelfde geldt van de Katholieke Kerk der Middeleeuwen; in mindere mate kan dit ook nog gezegd worden van het Heilige Roomsche Rijk onder Karel den Grooten; maar van den Geneefschen Bond is van eenheid geen sprake.
      Kan hij echter tot een eenheid uitgroeien?
      Van den oorspronkelijken opzet, n.l. een bond die alle landen der aarde zou moeten omvatten, is langzamerhand niet veel overgebleven.
      De Bond omvat: De Continentale Europeesche landen, behalve Rusland; het British Empire; de Zuid-Amerikaansche republieken en China, benevens Abessynië, Perzië, Egypte en enkele minder belangrijke staten. De kern van den Bond wordt echter gevormd door de Europeesche landen.
      De Zuid-Amerikaansche gebieden zijn eigenlijk meer geconcentreerd in de Pan-Amerikaansche-congresbeweging; de Britsche dominions in het British Empire, terwijl China meer en meer losraakt van den Bond, die het tegen Japan niet heeft kunnen beschermen. Wat de overige landen betreft, valt op te

22

merken dat de Bond meer belang heeft voor deze landen, dan andersom.
      Per slot van rekening is de opzet van den Bond verkeerd geweest, aangezien het om ontelbare redenen onmogelijk was en is alle staten der wereld in één Bond te vereenigen; vandaar dat den Bond ook vrijwel alles mislukt.
      Het denkbeeld van Graaf Coudenhove-Kalergi en van Briand betreffende een Europeesche Unie is rationeeler.
      Deze fout in den opzet van den Bond doet zich meer en meer gelden, vandaar dat de niet-Europeesche landen zich minder en minder om den Bond bekommeren. Langzaam maar zeker teekenen zich in de wereld vijf groepen af, ontwikkelen zich vijf groote min of meer solide eenheden:

      Continentaal Europa, met uitzondering van Rusland;
      de Sovjet-Unie;
      het British Empire;
      Amerika (Noord en Zuid, behalve Canada);
      Japan en China (Japan tracht China te winnen voor het
      denkbeeld: Azië voor de Aziaten).

      Deze groepsvormingen zijn een gevolg van economische verhoudingen, welke zich door de crisis catastrophaal ontwikkelen.
      Zoo zoekt Japan een uitweg voor zijn expansie-zucht, welke veroorzaakt wordt door zijn stijgende bevolking. Om de Stille Zuidzee stuit het echter overal op het blanke ras, dat in geenendeele bereid is aan deze expansie-behoefte op vreedzame wijze tegemoet te komen; de Japanner wordt geweerd.
Dus blijven Japan alleen list en geweld, welke beide middelen het aanwendt in China.
      Naarmate de machtspositie van Japan, steunend op zijn bewapening, toeneemt, verscherpt de tegenstelling tusschen het blanke en het gele ras om de Stille Zuidzee en wel vooral tusschen Japan en de Vereenigde Staten.
      Deze toenemende spanning dwingt de laatsten zich meer te concentreeren naar, beter gezegd tegen Azië, dan naar Europa, dat bovendien economisch steeds minder belang krijgt voor de Vereenigde Staten, naarmate de economische banden tusschen

23

beiden losser worden, Amerika minder aan Europa kan verdienen.
      Voegen wij hierbij de feitelijke en economische hegemonie van de Vereenigde Staten over de Centraal- en Zuid-Amerikaansche republieken, tesamen met de Monroe-leer, dan is logisch alleen te verwachten, dat Amerika (Noord- en Zuid-, behalve Canada) zich tot een eenheid zal ontwikkelen.
      Het British Empire is historisch gegeven; de eenheid berust thans vrijwel uitsluitend op economische factoren.
      De economische uitzonderingspositie der Sovjet-Unie tegenover de overige wereld is dermate scherp, dat deze statengroep uiteraard een afzonderlijke eenheid moet vormen.
      Blijft over Continentaal Europa, met uitzondering van Rusland. De toekomst van den Volkenbond is volstrekt verbonden met die van Continentaal Europa, omdat met uitzondering van het British Empire geen van de leidende landen der andere bovengenoemde eenheden tot den Bond behooren, n.l. noch Japan, noch de Vereenigde Staten, noch Rusland.

      De vraag of de Volkenbond tot een eenheid kan uitgroeien is dus afhankelijk te stellen van de vraag of Continentaal Europa tot een eenheid groeien zal.
      Lukt dit, dan is het mogelijk, dat de Volkenbond werkelijk uitgroeit tot een Bond, die, zooal niet alle landen omvat, dan toch de schakel vormt tusschen de vijf bovengenoemde groepen.
      Immers is er reeds nu contact met de U.S.S.R. door Turkije en Perzië; met Amerika door de Zuid-Amerikaansche republieken en door Engeland, dat door zijn geweldige economische belangen in Europa en Amerika (vooral Zuid-Amerika) gedwongen is tusschen heide wereldeelen een bemiddelende rol te spelen; met het British Empire eveneens door Engeland; met Japan en China door dit laatste land.
      In dit verband is dus het lidmaatschap van China voor den Bond van groot belang maar het essentieele belang, waarvan het bestaan van den Bond afhangt is de eenheid van WestEuropa.

      Tegenstellingen zijn er in ons oude werelddeel genoeg; wij willen ons echter bepalen tot slechts enkele.

24

      Sinds Hitler in Duitschland het bewind in handen genomen heeft, heeft hij dit land in een volstrekt geïsoleerde positie gedreven en vooral de tegenstelling tusschen Duitschland en Frankrijk, met zijn bondgenooten, verscherpt, maar bovendien de tegenstelling tusschen Duitschland en Italië met Oostenrijk. Bovendien heeft hij zich de vijandschap van Sovjet-Rusland, dat overigens uit den aard der zaak vredelievend is, op den hals gehaald.
      Deze Hitleriaansche domheden bevorderen de eenheid van het overige Europa echter slechts zeer oppervlakkig, en verminderen de overige tegenstellingen in Europa slechts betrekkelijk.
      Het isolement van Duitschland is n.l. in de eerste plaats veroorzaakt door de barbaarschheid van het régime, dat spot met alle beginselen van rechtvaardigheid en menschelijkheid, maar bovendien door het agressieve element in Hitler's buitenlandsche politiek: hij eischt meer ruimte en derhalve koloniën en tevens expansie naar het Noord-Oosten.
      Door de barbaarschheid van het régime vindt het vrijwel geheel Europa tegenover zich; door zijn politieke eischen echter alleen Frankrijk en zijn bondgenooten geheel, evenals Rusland; Italië slechts gedeeltelijk, evenals Engeland.
      Het element echter in het nationaal-socialisme, dat de overige landen met Duitschland verbindt is het anti-communistische; in dit opzicht vindt het alle niet-communisten naast zich, zelfs de sociaal-democraten.
      Het anti-communisme is de eenige werkelijke band, die alle Europeesche landen, behalve Rusland, bindt, wat vanzelf spreekt, omdat de economische belangen sinds den oorlog op den spits gedreven zijn. Deze band is echter niet zoo sterk, als door velen wel gewenscht wordt, aangezien Sovjet-Rusland niet agressief is en dus op het gebied der internationale politiek geen gevaar oplevert voor overig Europa.
      Het gevaar van Sovjet-Rusland is gelegen in de propaganda der Derde Internationale, waardoor in West-Europa verdeeldheid gebracht wordt tusschen de onderdanen der verschillende landen.
      Hitler tracht dit feit uit te buiten ten behoeve van Duitsch-

25

land en langs dezen weg de sympathie voor Duitschland te vergrooten; maar hij is tevens dom genoeg om voorloopig Duitschland in de geheele wereld bespottelijk en gehaat te maken.
      Dit is niet een specifieke fout van Hitler, maar van de overgroote meerderheid van het Duitsche volk, dat altijd kans gezien heeft zichzelf belachelijk en onsympathiek te maken, omdat het steeds beweert beter te zijn dan alle anderen, terwijl het in werkelijkheid overtuigd is van eigen minderwaardigheid.
      Dit alles heeft het Duitsche volk reeds ontzaggelijk veel désillusies bezorgd, temeer waar het niet in staat is de andere volkeren te begrijpen, wat o.m. blijkt uit de diplomatieke blunders, welke de Duitsche regeeringen telkens opnieuw maken.
      De Duitscher is geen wereldburger; het Duitsche volk is het volk van het protestantisme en het blijft voordurend tegen de overige wereld protesteeren, bederft zoodoende telkens opnieuw alles, wat door de enkele Europeesch voelende Duitschers van tijd tot tijd wordt bereikt, en verspeelt telkens weer de sympathie van millioenen.
      De Deutschland-über-Alles-mentaliteit is voor de overige wereld onaanvaardbaar, hoeveel sympathieks de Duitscher ook overigens bezitten moge.
      Na de dolzinnigheden van het Wilhelminische tijdperk, welke culmineerden in de Duitsche politiek tijdens den oorlog, was Duitschland, vooral dank zij Stresemann, op weg zich weer een gelijkberechtigde positie te verwerven in de wereld.
      Met den meest bekwamen spoed echter heeft het zichzelf deze positie weer ontnomen door Hitler de macht in handen te geven, door te kwader ure weer toe te geven aan eigen minderwaardigheidsgevoel en zich te onderwerpen aan de waanzinnigste regeering, welke in Duitschland ooit de macht in handen gekregen heeft.
      Weer eens gehoorzaamde Duitschland aan de "grosse Schnauze", waaraan de overige wereld nu eenmaal grenzeloos het land heeft. En weer dringt Duitschland zich zoodoende in een bijna volslagen isolement; weer jaagt het de geheele wereld tegen zich in het harnas, behalve economisch, want er

26

zijn weliswaar geschillen omtrent economische kwesties, maar deze zijn niet essentieel.

      Wij zeiden in het bovenstaande, dat Duitschlands isolement bijna volslagen was; Italië is n.l. te beschouwen als schakel tusschen Duitschland en overig Europa, speciaal tusschen Duitschland en Frankrijk. Per slot van rekening is Mussolini wel gedwongen Duitschland in bepaalde opzichten de hand te reiken, omdat fascisme en nationaal-socialisme eenigszins verwant zijn en Hitler in ieder geval in theorie propaganda maakt voor de fascistische idee.
      Zoodoende houdt Mussolini eenigszins de balans tusschen de beide aartsvijanden, waarbij zijn positie nog versterkt wordt door het Pacte van Vier.
      Maar noch Duitschland, noch Italië, noch deze beide landen samen zijn opgewassen tegen de militaire macht van Frankrijk, temeer niet waar Polen, eveneens tot de tanden gewapend, een integreerende factor is bij een eventueel geschil, waarbij Frankrijk betrokken is.
      Een conflict tusschen de Europeesche mogendheden (behalve Rusland) is echter alleen te verwachten uit hoofde van de revisie der verdragen, waarvan Frankrijk, sinds Hitler aan het bewind kwam, niet meer wenscht te hooren, evenmin als Polen en de kleine Entente.
      Daartegenover staat het Centraal Europeesche blok en Italië, die met alle energie een revisie nastreven, waarbij zij tot voor kort den steun hadden van Engeland. Maar ook de Engelsche sympathieën heeft het Hitlerbewind grondig bedorven, omdat het geen rekening hield met de beteekenis van het Jodendom en de vrijheidsidee in Engeland en met de principes van beschaving in de wereld.
      Als echter het Hitler-régime vroeg of laat verdwijnt of zijn politiek volkomen herziet door behoorlijke menschen aan het bewind te brengen, herleeft natuurlijk de kwestie der revisie weer en tevens de bovengenoemde tegenstelling d.a.g. tusschen voor- en tegenstanders van revisie; dan zal tevens, aangezien het nationalisme hand over hand toeneemt, de oude theorie van het evenwicht, waarover wij in het voorgaande reeds ge-

27

sproken hebben, haar beteekenis herkrijgen en zal Europa weer verdeeld zijn, evenals in 1914, in twee kampen, waarbij dan echter de militaire suprematie waarschijnlijk aan de zijde van Frankrijk zijn zal.
Welke rol echter zal Engeland hierbij spelen?
      Het politieke belang van Engeland bij het Continent wordt zienderoogen minder, omdat in onzen tijd het economisch belang overweegt en de economische interessen van Engeland meer georiënteerd zijn naar zijn dominions en daardoor naar Amerika en de Stille Zuidzee.
      Wel heeft het nog groote economische belangen in Europa, maar het politieke belang, dat voor Engeland vroeger meebracht, dat het steeds verhinderde, dat één land de oppermacht op het Continent bereikte, is goeddeels verdwenen.
      Engeland heeft uit economisch oogpunt alleen belang bij rust op het Continent en dus zal het al zijn macht in de weegschaal leggen om een gewapend conflict te voorkomen.
      Het middel daartoe zijn de vele Pactes, welke de hedendaagsche wereld kent. Hoe men ook denken moge over de daarin neergelegde plechtige verklaringen, hoezeer men ook betwijfelen moge of deze eenige werkelijke waarde hebben, niet te ontkennen valt, dat al deze verdragen één onbetwistbaar voordeel hebben:
      Zij noodzaken de staatslieden met elkaar te gaan praten; zij brengen de belangrijkste kwesties telkens weer voor het voetlicht en dus dwingen zij de staatslieden rekening te houden met de publieke opinie. Weliswaar kan deze laatste zich in vele landen niet meer doen gelden door de perscensuur, maar in het grootste deel der wereld is de pers toch nog steeds de vertolkster van wat leeft in de menschen.
      Als twee menschen een geschil hebben en zij gaan praten, dan is al veel gewonnen, is er al een zeer groote mogelijkheid, dat de zaak zal worden geregeld door wederzijdsche concessies, te meer, wanneer zij er een derde en een vierde bijhalen en wanneer de bespreking min of meer openbaar is.
In dit opzicht verschilt onze tijd hemelsbreed van den vooroorlogschen, waarin men alle essentieele belangen toever-

28

trouwde aan de geheime diplomatie, die niet erg veel verantwoordelijkheidsgevoel getoond heeft.
      De West-Europeesche landen kunnen niets bereiken met een onderlingen oorlog, dan de vernietiging; het gebral van de Hitler-regeering moeten wij niet te serieus opvatten; het zijn alles praatjes van een warhoofd, die geen begrip heeft van wereldgeschiedenis en politiek, wiens geraas op het gebied der internationale politiek voorloopig nog te pletter slaat tegen den stalen wand der Fransche verdediging.
      Frankrijk is niet agressief; het wacht rustig achter zijn gepantserde linies tot de waanzin aan zijn Oostgrenzen zal zijn uitgeraasd of tot het wordt aangevallen.
      Italië is wel agressief in de richting van den Balkan, maar het kan Frankrijks bondgenooten niet aanvallen, zonder een gewapend conflict uit te lokken met dit laatste land, en de Duce is te veel Realpolitieker om zich in een wespennest te steken.
      Hitler is door zijn politieke onbenulligheid een gevaar voor Europa, maar dit gevaar wordt verminderd doordat en zoolang als Frankrijk bewapend blijft.
      Een volledig succes van de ontwapeningsconferentie zou het Hitler-gevaar echter reëel maken, omdat als alle landen ontwapend zijn de agressieve kracht van een land gelegen is in zijn potentieele bewapening, d.w.z. in zijn industrieele uitrusting, en Duitschland in dit opzicht de andere landen van het Continent verre overtreft.
      De ontwapeningskwestie is voorloopig definitief van de baan, want ook al zou morgen het Hitlerrégime ineenstorten, dan nog zou Frankrijk niet bereid zijn te ontwapenen, omdat Duitschland weer eens kans gezien heeft het vertrouwen in de wereld grondig te verspelen.
      Zoolang echter Europa gewapend blijft is er geen sprake van eenheid, omdat bewapening de zichtbare uitdrukking is van het wantrouwen tusschen de Staten.
      De huidige verhoudingen zijn vooralsnog voor onafzienbaren tijd in hoofdzaak geconsolideerd en daarmede is de politieke eenheid van Europa en dus de volgroeiïng van den Volkenbond, voorloopig naar het land der droomen verwezen.

29

      Deze toestand wordt nog versterkt door het groeiend nationalisme in alle Europeesche landen, behalve alweer in Rusland.
      Dit groeiende nationalisme is de doodsteek voor de internationale gedachte; bewapeningen, nationalisme, tariefmuren doen Europa meer en meer uiteenvallen.
      Natuurlijk is hiertegenover iets gemeenschappelijks aan te wijzen. Het Nationalisme, dat de Staten uiteendrijft is, gezien het economisch geaccentueerd zijn van onzen tijd, economisch, het is in hoofdzaak anticommunisme en dit is het gemeenschappelijke; verder is het de politieke uitdrukking van den economischen oorlogstoestand der Staten.
      Als anti-communisme is het min of meer openlijk fascistisch en dus liberalistisch en individualistisch; het constateert echter, dat het anarchistische liberalisme van de vorige eeuw niet langer kan voortduren - men lette o.m. op de uitlatingen van President Roosevelt - dat er van overheidswege zal moeten worden ingegrepen in den omvang van het productie- proces en in de wijze, waarop de goederendistributie moet plaats vinden; zoodoende ontwikkelt zich allerwege Staatssocialisme.
      Veelal wordt beweerd, dat ook de Sovjet-unie niet anders vertoont dan Staatssocialisme; het verschil echter tusschen het Sovjet-staatssocialisme en dat der overige wereld is hierin gelegen, dat de Sovjet-unie streeft naar een zoo dicht mogelijk benaderen van het communisme, terwijl de overige wereld er naar streeft zoo veel mogelijk het liberalisme te behouden, en zoodoende de verbrokkeling en de verdeeldheid.
      Het toppunt van verdeeldheid vertoont Continentaal Europa (zonder Rusland) en dit beteekent de mislukking van den Volkenbond.
      Men moet dit niet te tragisch opvatten; de Volkenbond moest mislukken, omdat de wereld buiten de Sovjet-Unie, liberalistisch is en dus de verbrokkeling overheerschen moet; dit kan niet anders. De mislukking van den Bond is een phase in de ontwikkelingsgeschiedenis van het Volkenrecht.
      Buiten de Sovjet-Unie wordt de internationale gedachte meer en meer verzwakt, vandaar dat zij, die het oprecht meenen met

30

internationalisme, pacifisme en menschelijkheid neiging vertoonen om aan alles te vertwijfelen, terwijl weer anderen een schier hopeloozen strijd voeren tegen de toenemende anarchie op internationaal gebied.
      Er zijn echter naast de ontelbare negatieve factoren, welke thans overheerschen, ook positieve aan te wijzen.
      Bovendien dient men te begrijpen, dat deze z.g. negatieve factoren geen werkelijke volkenrechtvormende factoren zijn, maar degeneratieverschijnselen, waartegen het medicament Volkenbond niets vermag.
      Wij zeiden in het voorgaande, dat alle recht geconstateerd wordt en niet gemaakt; dat het is een constateeren van normen, welke in het bewustzijn der menschen geldigheid gekregen hebben. In de menschen overheerscht momenteel de drang tot zelfbehoud en daardoor overheerscht de verbrokkeling; het is een algemeen sauve qui peut, waarin het Volkenrecht, dat tot voor kort bestond, ondergaat, omdat de noodtoestand ook in het dagelijksch leven de rechtsnorm uitschakelt.
      Eerst wanneer de rust na dezen chaos zal zijn weergekeerd, zal het volkenrechtsbewustzijn zich opnieuw kunnen uitkristalliseeren om de normen, die den chaos hebben overleefd; deze zijn de door ons bedoelde positieve factoren, te weten:

1.       de afkeer van den oorlog in de harten van millioenen, welke
          afkeer zich duidelijk doet gelden; immers er gebeuren
          momenteel op internationaal gebied dingen, die vóór
          1914 onverbiddelijk oorlog zouden hebben veroorzaakt,
          terwijl ze thans alleen verontwaardiging en hoogstens
          regeeringsnota's uitlokken;

2.       de invloed van de volkenrechtelijke en andere schrijvers
          buiten Duitschland, die onvermoeibaar strijden voor de
          zegepraal der rechtsidee over het geweld;

3.       de Sovjet-Russische politiek, welke beslist pacifistisch is,
          wat zich uit in de vele non-agressie-pacten, welke Sovjet
          Rusland afsluit; het doet er niet toe of men beweert, dat dit
          alleen geschiedt omdat Sovjet-Rusland geen oorlog ge-
          bruiken kan; in ieder geval bouwt het positief volkenrecht
          en propageert het de vredesgedachte.

31

      Wij dienen de Sovjet-Russische internationale politiek met ruimen blik te beschouwen, los van elke subjectief-economische hartstocht; de Unie der Sovjet-republieken werkt consequent in pacifistische richting; de overige wereld in oorlogszuchtige richting.
      Zooals wij reeds zeiden is dit laatste een degeneratieverschijnsel, een uitvloeisel van de sauve-qui-peut-tactiek van dezen tijd, waaraan echter een eind komt, misschien spoedig door een oorlog, misschien eerst na jaren.
      Dan echter zal het Volkenrecht een nieuwe periode van ontwikkeling kunnen beginnen, waarin voor nationaal-egoïsme en nationalistische oorlogen geen plaats meer zijn zal en waarin de oorlog hoogstens erkend en toegelaten zal worden als executiemaatregel van een werkelijk internationale gemeenschap.
      Deze gedachte is thans reeds neergelegd in het Pacte van den Volkenbond, zij het ook onvolledig, omdat en voorzoover het Pacte andere oorlogen toelaat; maar aangezien de Bond in de practijk weinig beteekenis heeft, is de bedoelde rechtsregel vooralsnog alleen een zedelijke norm, waarvan wij practisch weinig heil kunnen verwachten, te meer waar Duitschland momenteel uitsluitend het recht van den sterkste erkent en van rechts- en zedelijkheidsnormen niets weten wil, maar alleen vertrouwt op het Duitsche zwaard.
      Volkenrechtelijk staan momenteel twee gedachtenwerelden tegenover elkaar:
      de oude, die op internationaal gebied alle heil verwacht van het geweld, van welke richting Duitschland de exponent is; de nieuwe, die sinds het begin van deze eeuw zich sterker en sterker doet gelden en alle heil verwacht van het recht, van welke richting Sovjet-Rusland thans de grootste exponent is.
      Deze laatste richting zal het winnen, want de logische ontwikkelingsgang is, dat tenslotte het geweld steeds meer plaats moet ruimen aan het recht; deze ontwikkelingsgang is niet tegen te houden, hoe duister alles er ook uitziet momenteel.
      De oorlog als middel van eigen richting voor de Staten is gedoemd te verdwijnen, omdat de massa's hem eenmaal niet meer zullen willen, omdat in de massa's de rechtsnorm groeit.

DEN HAAG, Aug. 1933.

32