Infor-
matie.



Mens in Heelal 16

Derde Lezing.

De mathematische ordening van de nog niet tot leven gekomen materie is te begrijpen als UITERLIJK bewustzijn, dus nog geen echt bewustzijn, want dit is innerlijk.

De cosmos is openbaring van het proces der eenwording. Het eenzijdige mist het andere en is dus niet waar. Het empirische IK is niet waar het gaat om het cosmische IK. Tegenwordig is men echter erg tuk op het empirische.

Alles begint als mechanisch gestelde werkelijkheid ; pas op de duur komt de organisch gestelde. De mechanische gestelde is enkel uiterlijk; de delen verhouden zich alleen uiterlijk tot elkaar, zodat er nooit eenheid komt. Ook een "eenheid" als b.v. een waterstofatoom is slechts een schijneenheid. De organisch gestelde werkelijkheid komt wel tot eenheid, omdat de delen zich in en door het geheel tot elkaar verhouden. U kunt als voorbeeld Uw eigen lichaam nemen.

De mechanisch gestelde "eenheid" is in werkelijkheid veelheid. Bij het organisch gestelde is te spreken van veeleenheid.

Ook b.v. een zonnestelsel is dus geen eenheid. Er kan dan ook van alles mee gebeuren, waardoor het geheel veranderen kan.

Zo stelde Pred Hoyle een hypothese betreffende de mogelijke wijze van ontstaan van onze Aarde ( en de verdere planeten van onze Zon ): onze Zon zou met een andere samen een "dubbelster" gevormd hebben. De "dubbele" zou geëxplodeerd zijn, nova geworden zijn ; de brokstukken gedeeltelijk vastgehouden door onze Zon, de rest zwerft wel elders.

Sir James Jeans had een andere voorstelling. Het allernieuwste op dit gebied ( ook van Fr. Hoyle en "zijn groep" ) luidt weer anders.

Als zo'n z.g. eenheid uiteenvalt gebeurt er eigenlijk nog niet veel.

Steen is uiterlijkheid. Slaan we hem stuk dan verkrijgen we veel uiterlijkheden. Al slaan we de stukken nog zo klein, innerlijk is niet te vinden. Steen is alleen "buitenkant".

De cel is veeleenheid!. Over het tot stand komen van de cel werd vorige keer gesproken.

In de cel treedt soms een kern te voorschijn. Die kern zou, in analogie, te noemen zijn: een vóór-afspiegeling van het IK. Hij is nog geen IK! Analoog herhaalt alles zich altijd.

De kern van een atoom is geen echte kern, alleen buitenkant. De celkern is dus niet de eerste maar wel de eerste echte kern.

De bewegingen in een atoom zijn anders dan in een zonnestelsel. De vorming van de kern in de cel is een kwestie van verinnerlijking. Is de kern er, dan is hij niet meer weg te nemen, anders dan op straffe van het teniet gaan van de cel.

Wij kunnen dit begrijpen via de veel genoemde wet van concentratie, differentiatie, complexificatie.

De concentratie ( = vorming van bepaaldheden!) heeft z'n grens, zoals alle bepaaldheden. Als die bereikt is moet ze anders worden.

Wanneer iets zich vormt, zich concentrerend, sluit het zich af van de overige energie. Weliswaar brengt dit een nieuw proces van differentiatie (uiterlijk) aan zich mee, maar DIT ENE moet ook in zichzelf het moment van de differentiatie waar maken. Innerlijk, dus zich onderscheidend van zichzelf: de kern.

Eigenlijk is dit toch ook al weer een uiterlijkheJd, want die kern is verschijnsel!
De mens is een geheel. Toch zijn de lichaamsdelen in zeker opzicht uiterlijkheden voor elkaar. Maar zij zijn organisch gestelde werkelijkheid. Daarom zijn, althans div. belangrijke, delen niet wegneembaar.

Bij de worm is in dit opzicht nog veel mogelijk. Wordt hij in tweeën gedeeld, dan groeit aan ieder deel een nieuw ACHTEREIND aan. Eén zo'n nieuwe worm bestaat dan aus uit 2 achterdelen. Leeft niet lang.

Bij de Kikker kan men desnoods de poten wegnemen. Zij groeien weer aan. Maar de kop is niet weg te nemen.

 
Mens in Heelal 17

Het lichamelijke: uiterlijke innerlijkheid.

Wat is hier dan het innerlijke ?
Het innerlijke van deze concentratie is het Leven.

Wat is het Leven ? Wat is een levend iets ?
Een psychisch iets. Meer nederlands: een bezield iets, maar het woord "bezield" is onaangenaam belast met gevoeslwaarden. B.v. bezield = druk doende.

Nu komt dus het moment van de psyche. Voorlopig in de natuurlijke sfeer, maar de psyche is géén materie. Dat wil zeggen, dat als psyche het verschijnsel ophoudt.

De psyche spreekt in natuurlijke beelden, denk maar aan onze dromen.

Zij is niet meer materiëel, al kan zij niet zonder materie bestaan.

Deze twee gaan samen.

De psyche is gevolg van verdere concentratie, waarbij ook weer geldt alles slaat ien eigen andere om.

Het verschijnsel is uiterlijke vertoning van het Wezen ; laat dat ook blijken door het veranderen, het zich stellen als eigen andere.

Goed beschouwd liegt het "bestaan" dus niet. Het is wel wáár, maar..... het gaat voorbij, houdt in werkelijkheid geen stand. De Natuur is geen leugen ; India vergist zich. Het is in verschillende opzichten wijs, maar niet zo wijs als Europa.

Ieder verschijnsel is tevens verdwijnsel. Alles wordt en verwordt. Het gaat er maar om, dat we het goed leren bekijken, bestuderen.

Alles gaat voorbij, ook de enkele mens. Jammeren over het doodgaan helpt niet en is onzinnig. Alleen door te sterven maakt de mens zich waar als natuurlijk verschijnsel, als natuurlijk leven. Geestelijk maakt hij zich waar in en door de Liefde en de Rede.

Veel wordt er gestreefd naar vooral lang leven, zelfs fantaseert men over 200 jaar leven b.v. Hoe draagt men dat, 200 jaar levenservaring ?
Men moet doodgaan. dat is onvermijdelijk. Dood is Niet-Zijn.

Het Leven moest komen. De uiterlijke concentratie-mogelijkheden zijn beperkt, dus moet eens de omslag komen, van materie in spontaneïteit, innerlijkheid.

Bij de materie is alleen sprake van eigen-werkzaamheid. Het is beter hier niet te spreken van zelfwerkzaamheid, want de materie heeft geen Zelf.

Zelf: als het IK geboren wordt, en dat gebeurt alleen bij, in en als de mens, ontstaat ook het Zelf.

IK en Zelf , identiek EN ( ongescheiden ) onderscheidenheid.

Cel met kern is vooralsnog uiterlijke verinnerlijking.

Het werkelijk innerlijke is het Leven - eigenwerkzaamheid.

Het Zijn, absoluut gezien, is absoluut niets. Wil het dat geheel waarmaken dan moet, het worden tot het absolute Iets, dat absoluut niet is, niets anders dan niets, de gedachte. De zuivere gedachte, vrij van elke voorstelling, van elk gevoel, waarvan vorm en inhoud identiek zijn, n.l. gedachte, geen verschijnsel, geen seconde stand houdende, onmiddellijk de andere gedachte(n) oproepend en daarmede gelijk een nieuwe gedachte vormend. Niets = negatief Iets.

Het onbewuste is negatief bewustzijn.

Het MOET zich negeren tot bewustzijn, dat toch ook weer opgeheven moet worden.

Bewustzijn, "Zoon" van de "Grote Moede", het Onbewuste, valt altijd weer aan het onbewuste toe. Wij zijn ons van van alles bewust, maar het meeste zinkt weg in het onbewuste en is zelfs niet meer door wilsinspanning terug te halen. Niemands geheugen is sterk genoeg om zich ALLES te herinneren, d.w.z. opnieuw in het bewustzijn binnen te voeren.

Er is een voortdurende stroom van onbewust naar bewust en door naar onbe wust. Analoog aan het worden: nog-niet-zijn - niet-meer zijn, enz. Het onbewuste overheerst.

 
Mens in Heelal 18

Het leven is een voortdurende strijd om bewust te worden.

Wij kunnen slechts pogen ons van verschillende zaken bewust te blijven, van een heel klein beetje van het enorm vele dat ons bewustzijn raakte. De verinnerlijking van de cel = spontaan worden. De rest is verschijning hiervan. De kern behoort bij, is één met het geheel. De concentratie, enz., gaat voort.

Ten slotte komen we bij het zuivere denken in abstracties terecht. Dat is aanvechtbaar. Men kan vragen of dat werkelijk de laatste waarheid spreekt.

 DE Waarheid is nooit definitief!!!
Het zuiver denken is onmisbaar.

Het natuurlijke leven begint op Aarde toevallig. In de natuur is alles toeval. De omstandigheden waren blijkbaar hiertoe geschikt. Kunnen we hier spreken van een byzonder groot of sterk toeval ?
Als die omstandigheden nu eens NIET zó geweest waren ????? Event. nergens zo geweest waren ?????
Dit "als...." is een kwestie van slecht denken en een over het hoofd zien der gegeven feitelijkheden.

Het Leven moet er zijn, de mens moet er zijn, het denken moet er zs De cosmos is oneindig en omvat dus ALLE mogelijkheden. Anders ware zij eindig!
En, ook gezien de resultaten: alle omstandigheden moeten er zijn. Elke andere redenering is fout!.

ALTIJD zijn deze mogelijkheden aanwezig ; desnoods slechts als aanleg. Het Heelal komt van het Leven niet af, komt nergens van af. Het is één groot drama. Denk niet direct aan tranen, want het woord dra omvat tragedie zowel als blijspel (comedie).

Het Heelal is tragisch en comisch tegelijkertijd. Onvermijdelijk.

Het Leven is ook nooit zonder het comische, al doet men nog zo ernstig en gewichtig.

Gewichtigdoenerij doet gemeenlijk comisch aan.

Er mankeert overal nog zo veel aan.

Zelfs de ernstige Heren onzer rechterlijke macht doen in hun uitdossing vaak comisch aan. De Rechter is wel belangrijk. Maar hij is er bij elke uitspraak ook altijd naast , want des daders motief weet niemand!
Zelfs de dader eigenlijk niet! Desalniettemin blijve er eerbied voor het Recht.

En ten slotte heeft zelfs het belachelijke z'n zin.

Het Heelal is oneindig, is van eeuwigheid tot eeuwigheid. "Laatste dagen" zijn er niet. Uiteraard voor onze Aarde wel.

Het Heelal is Niet-Zijn, dat zich waar maakt. Niets, dat zich waarmaakt. Het duurt niet lang, heeft geen duur, geen begin en geen einde.

Nu men verder in het Heelal doordringt, dank zij de sterrekijkers, ziet men almeer melk-wegen, vluchtende, steeds sneller,...." naar de rand van het Heelal ". Grappig is dat! De wetenschap berekent die snelheden ook en zoekt ze te verklaren. Hoyle zegt, dat ze tenslotte sneller dan het licht moeten gaan, zodat hun licht ons niet meer zou kunnen bereiken.

Er wordt zelfs beweerd, dat die melkwegstelsels, nevels, tenslotte " over de rand van het Heelal zullen stuiven." Sic!.

De mens wordt zich bewust van het groter wordend Heelal door aanschouwing. Het zal steeds groter worden.

Het Heelal zou zonder de mens niet zijn.

Het bewustzijn is de laatste ordening die heel dit Heelal ordent. Het is het ordenend beginsel bij uitnemendheid, want denken. Dat stelt alles op zijn plaats.

We moeten niet blijven staan bij het verstandelijk denken. Dat volhardt bij bepaaldheden.

Elke gedachte roept eigen andere aan zich op, dat weet het redelijk denken.

Het redelijk denken verwerpt dan ook de aardige maar onjuiste hypothese

 
Mens in Heelal. 19.

omtrent het ontstaan van het Heelal uit de ontploffing van de "oer-molekuul" of wat dat geweest moet zijn. Het Heelal is nooit ontstaan. Hez is openbaring van eeuwig ontstaan-en-vergaan.

WIJ werken met de Tijd.

Alles is in de grond van de zaak absoluut Zijn, dus ook Niet-Zijn.

Wat wij waarnemen "zweeft ons voor de zinnen". Die zinnen geven de vorm! T.deCh. spreekt ergens van "fase-verandering" (b.v. betreffende een stof die vloeibaar, gasvormig of vast kan zijn. )
"Fase-verandering" is ook de intuïtie, die feiten ordent en ze doorschouwt, er een geheel van maakt.

Het Leven laat zich analogiseren met de intuïtie. Het is een plotseling veranderen van de verhouding der delen. Plots doorziet als het ware de materie eigen eenheid en komt tot leven.

Alles vertoont altijd hetzelfde maar op ander niveau.

De voorstelling van de "fase-verandering" is wel goed, als we haar niet te simplistisch opvatten.

Het Leven kan niet van de materie loskomen, maar heft de materie wel op. Het wordt licht.

Denk maar aan de olifant, ongetwijfeld zwaar, maar licht lopend over de Aarde.

Het Leven is opheffen van hardheid, soepel worden enz.

Opheffen ook van het zich domweg wetmatig stellen van de materie.

De concentratie bereikt z'n ideaal in het denken.

De idee van de eenheid van de cosmos spreekt ook sterk tot TdeCh.

In de concentratie wordt de drang tot eenheid geopenbaard.

Concentratie, differentiatie, complexificatie..... het denken moet komen. In het denken, in het geestelijk leven komt het tot volslagen eenheid.

Dan heeft de concentratie z'n maximum bereikt en.... kan niet meer vastlopen, want denken is veralgemenen!

 
Pause

Het verschijnsel is verschijning van het Wezen, uiterlijke verschijning van het innerlijke.

Derhalve is aan het uiterlijke het innerlijke te begrijpen.

" Iets " moet eerst zeggen wat het is, dan pas is het te doordenken.

De cel is het begin van werkelijke eenwording. Nu wordt het ernst.

De cosmos streeft permanent naar het realiseren van de eenheid. Eindeloos gevariëerd maar ook altijd hetzelfde.

De cel is nog maar een zeer voorlopige eenheid. Toch heeft hij al een heel lange voorgeschiedenis.

In het begin, heel in het begin, kan het niet anders geweest zijn dan een enorm netwerk van cellen, op de grens van het oneindig kleine (TdeCh. immers voortgekomen uit de moleculaire fase.

De cel moet beginnen als een zeer zwakke, broze eenheid, nog geheel in de sfeer van het quantitatieve, al wordt in en door de cel de materie wel gequalificeerd.

De eenheid verschijnt in de vorm van de veelheid, dus cosnisch gezien in de ontelbare veelheid.

Let wel: " Cosmos " betekent "sieraad". Het geheel, het Heelal te zien als sieraad is wel interessant, het geheel met al z'n schoonheden EN schaduwen. Want het licht is niet zonder het donker!
Aan het begin van het verschijnen van het leven, oneindig klein (dat is wel logisch, omdat het nog bijna niets is! ), zien we dan de sfeer van het ontelbaar vele.

Heel klein, heel teer. Een eerste poging nog maar. Ook onze baby is zeer breekbaar!
Van hieruit gaat het proces verder.

 
Mens in Heelal 20

De cel komt tot eigenwerkzaamheid, is althans niet meer uitsluitend passief, zijn actie is niet meer enkel reactie, al doet de reactie nog wel in hoge mate mee.

In de mechanisch gestelde werkelijkheid is alles afhankelijk van de omstandigheden. Bij de cel is deze afhankelijkheid niet meer oppermachtig. De cel kan " de wereld te lijf gaan ", zij het op zeer bescheiden wijze. Hij kan zich op de buitenwereld betrekken. De veruiterlijking is nu aangevuld door uiterlijke verinnerlijking. De cel neemt de buitenwereld in zich op, voedt zich, groeit, wordt (te) zwaar en gaat zich delen, waardoor hij zich verjongt en versterkt. Kan zich dan dus ook weer beter gaan bewegen. Tevens verweerdert de soort zich hierdoor voortdurend.

Dit streven naar zelfhandhaving van de cel wordt vermeerdering en versterking van de soort. In deze poging tot zelfbehoud is een element van strijd besloten. Op-zij-dringen, event. verslinden van de andere(n).

De strijd om het bestaan doet in het leven steeds mee.

Vooralsnog is het individu practisch waardeloos.

Het begin van het leven is niet meer te ZIEN , alles is allang spoorloos verdwenen.

TdeCh.: "alle stelen, waaraan het leven zich ontwikkelt, verdwijnen!" Het is alles een evoluerend proces.

In de strijd om zelfhandhaving verandert het individu van betekenis. Altijd vindt concentratie plaats om een (fictief) middelpunt.

Al het natuurlijke concentreert zich om een fictief natuurlijk middelpunt.

Binnen de groep wordt de cel enkel functie. Event. opgeofferd bij miljarden. Maar de soort wordt erdoor versterkt.

(Zie nog eens het voorbeeld van de pinguins. Doordat deze "vetgans" onder uiterst moeilijke omstandigheden (Zuidpool! ) leeft, komt er van verdere ontwikkeling, individuatie, bitter weinig terecht. )
Werkelijke individuatie geschiedt alleen bij de zoogdieren, de hogere althans. Al worden ze nooit echte individuen, want ze kunnen geen Zelf ontwikkelen. Het dier weet wel, maar weet dat niet, kan zich niet objectiveren, zoals de mens.

Bij de lagere dieren telt alleen de functie. Het blijft leven als het sterk genoeg is. Er is nog totaal geen spoor van "medeleven" of zo iets. Het medelijden komt laat, heel erg laat te voorschijn. De Grieken en hun Goden kenden het nog niet. Boeddha leerde het. En het Christendom.

Ook de mensen kenden het aanvankelijk dus niet.

Dit te bereiken is een geweldige ontwikkeling!
T.deCh.: op grond van het nu bekende is aan te nemen, dat tussen de groepen steeds de wet van de sterkste gold en geldt, ook bij het primitieve leven, dat nog vrijwel geheel uiterlijk was. Een doen zonder weten.

Leven is altijd, reeds van den beginne , een aftasten, er uiteraard be~ ginnend als blindelings aftasten.

De cellen zijn gevariëerd, dus zijn er gevariëerde mogelijkheden. In de groep worden verzamelde mogelijkheden geselecteerd.

Het aftasten gaat altijd door. Ook in het denken, het is het begin van het denken, een in zich opnemen, een zich afvragen: "Wat is het nu eigenlijk ?"
Eerst op goed geluk. Bepaalde mogelijkheden ontwikkelen zich daardoor, andere niet.

Hierbij is weer te denken aan wat vorige keer gezegd werd over de mogelijkheid, die aanvankelijk tevens onmogelijkheid is, enz. enz.

Aftasten = zich bemoeien met het probleem van het Leven.

T.deCh. spreekt van een "stam" (een filum ) , een stroming in de levende massa, die blindelings aftast en mogelijkheden tot verwerkelijking ontdekt en na vele beproevingen (ervaringen ) vastlegt.

Filum (= twijgenbos ) als het ware een aantal voelende vingers, die de levensmogelijkheden aftasten.

Dit alles verdwijnt, behoudens bepaalde resultaten.

 
Mens in Heelal 21.

Als de "twijgen" een bepaalde vorm gevonden hebben, waarin het leven gelukt, vindt vastlegging plaats, dat wil zeggen het Leven, het levende, neemt een bepaalde vorm aan. Uiterst voorlopig en fragil.

Iedere vorm is dus een conclusie omtrent mogelijkheden, een conclusie, die voor wijziging vatbaar is (Mutaties! ).

Zó komen de nieuwe vormen te voorschijn.

Soms vinden we ze nog terug, fossiel.

Bijna alles is verdwenen, dus valt er alleen nog maar terug te redeneren. Steeds zien we hetzelfde proces: aftasten, vorm vastleggen, mutatie, hogere vorm.

Zo is de geleding van het leven tot stand gekomen.

Dit aftasten is geweldig belangrijk!
De meest volkomen vorm heeft tegenwoordig het zoogdier.

(De mens wordt nog nader behandeld. Volgens T.deCh. is de mens nog niet voltooid, al is hij dat lichamelijk natuurlijk wel.)
De zoogdieren zijn nu wel voltooid.

Derhalve vinden we "vaste" vormen, continu voortbestaand.

T.deCh. speelt nog wel met de gedachte, dat heel deze lange ontwikkeling misschien toch ook wel anders gekund had, of b.v. ergens gestopt zou kunnen zijn, "gestuit gebleven".

Dat kan niet. Het Leven MOET zich ontwikkelen tot de mens aan toe.

De voorwaarden daarvoor waren wel aanwezig, anders zou het huidige niet te voorschijn gekomen zijn.

Zoogdieren hebben wel allerlei vormen gehad.

Zij zijn er allang. Voor het eerst opgedrongen circa 150 miljoen jaar geleden, in vormen niet groter dan b.v. onze ratten en muizen.

Dank zij de altasting was deze vorm zo geëvolueerd.

Tegenwoordig zijn de zoogdieren te onderscheiden in placentaire en nietplacentaire. De placentaire beschermen en voeden het embryo in het moederlijf.

Daarvoor waren er de buideldieren. Het uiterlijke komt immers altijd het eerst. Alles moet zich aanvankelijk uiterlijk stellen, om zich als wezenlijk innerlijk waar te kunnen maken.

Door een toevallige natuurlijke gebeurtenis zijn voor ons de buideldieren nog te kenmen. Namelijk door het afsnoeren van Australië. Alle daar inheemse zoogdieren zijn buideldieren. Planteneters, insecteneters, vleeseters, alleseters.

Een andere afsnoering toont Z.Amerika, waar alle zoogdieren in dwergformaat zijn.

Zij hebben gebrek aan uitwisseling gehad, waren in een beperkte territoriale ruimte afgesloten!
Elders kwam verdere ontwikkeling tot stand.

Verder terug: de sauriërs , ong. 180 miljoen jaar geleden.

Ontzettend grote dieren, kennelijk eindpunt van een enorm ontwikkelingsproces. Vastgelopen. Ten onder gegaan.

200 miljoen jaar geleden: gepantserde dieren: de eerste viervoeters, reptielen, waarvan we weten dank zij hun pantsers. Ook een eindfase. Daar liep het leven vast.

Daarvoor waren er kruipende reptielen.

Daarvoor visachtigen.

De oudste vissen, ons bekend, waren zwaar gepantserd. (De haai is hypermodern!). Alle nadruk gelegd op het uiterlijk, zwak van binnen.

Steeds verder terug verdwijnt het innerlijk skelet meer en meer.

 
Mens in Heelal 22

Nog verder terug: geleedpotigen en gelede wormen.

Planten.

Sponsachtigen, holtedieren. raderdiertjes (die zijn er nog .)
Daarvoor bacteriën, protozoën en infusoriën.

Daarvoor weten we het niet meer.

Alles verdwijnt in het weke. En dat liet geen sporen (fossielen) na Wij boffen dus als we een fossiel, een pantsering vinden.

Het is duidelijk, dat hier een ontwikkelingslijn aanwijsbaar is naar hard, eerst van buiten.

Wat is dit ?
Vastleggen van vormen, die het Leven toevallig heeft gevonden, te vergelijken, te analogiseren met het stellen van het geheugen.

Heel het Leven stelt in vormen zijn eigen geheugen op.

Dan kan het verder zoeken.

Soms loopt het vast, maar het MOET verder.

Tenslotte komt het geestelijk leven en dan kan het niet meer vastlopen Denken is volkomen vrij! (Zuiver denken althans).

Nu is geen pantser meer nodig, zelfs geen enkel stukje materie. Al zijn lijf en hersenen onmisbaar. Verder heeft het niets nodig.

Het denken schept alle vormen in zichzelf, vluchtig, de gedachten.

Tevoren was alles uiterlijk.

Wij ZIJN heel het Leven, heel de Cosmos, M E D E .

Aanvankelijk heeft het Leven alles als feitelijkheden gesteld.

Af en toe liep het vast, dan moest er wat anders komen, anders zou het leven ten einde zijn. Verstarring is in strijd met het leven!
Om te beginnen is het leven zacht en licht.

Tenslotte kwamen de zoogdieren van tegenwoordig.

Door het aftasten, vorm vinden, "uiterlijk geheugen"-stellen, ontwikkelt zich het instinct.

Er zijn vele instincten.

Elk probleem dat het leven stelt schept een instinct.

De instincten zijn een onmiddellijk antwoord op de ontmoeting van het leven, het levende, met de buitenwereld.

En zij zijn erfelijk. Er ontstaan telkens meer instincten, er is een ophoping van instincten in het leven.

Daardoor wordt het selectieproces meer en meer gedifferentieerd.

Instinctief aftasten van een situatie en goed reageren is niet alleen aftasten van een situatie, maar ook aftasten van het leven zelf, inclusief van het instinct dat erbij behoort.

Dus moet het zelfbewustzijn komen.

Op de duur tast het instinct, vastgelegde wijze van probleemoplossing, zichzelf af. Dan komt het bewustzijn.

Elk instinct antwoordt op de vraag: Wat is het Leven ? Welke eisen stelt het ?
Ten slotte komt de vraag: " Wat ben IK ? "
Na een lange, lange weg.

0-0-0-0-0-0

 SYLLALBUS 3.

Cursus: De Mens in het Heelal.

Het leven is organisch gestelde werkelijkheid: het geheel bestaat uit de delen en deze voor en door het geheel.

Daarvóór is slechts mechanisch gestelde werkelijkheid: de delen verhouden zich tot elkaar onder de vorm ener eenheid, die echter slechts in schijn eenheid is.

De cel is het eerste resultaat op de weg om de eenheid te stellen. Zij concentreert zich uiterlijk-innerlijk door de kernvorming.

De cel is niet een object zonder antecedenten; zij is lang voorbereid en tenslotte geboren.

Zij is gevolg van het overschrijden van de mechanische concentratiemogelijkheid. Zij is een veeleenheid.

Dat het leven ontstaat is niet anders dan dat het eenheidsstreven zich gaat realiseren.

De ware eenheid is die der tegendelen, die wel onderscheiden, maar niet gescheiden zijn. Zij is geestelijk, ideëel.

Concentratie als streven naar verwerkelijking der eenheid, gaat steeds voort. Zodoende komt het leven "vanzelf" en dit voert tenslotte tot het denken, dat nooit teneinde komt.

Het ontstaan van het leven is een natuurlijke gebeurtenis en hangt dus van het toeval af.

Het levende onderzoekt; het is spontaan, d.w.z. eigener beweging bezig.

Dit onderzoeken is aftasten. Het gaat hierbij voort op goed geluk, maar komt door de zich ontwikkelende instincten tot selectie van levensvormen en -wijzen, die het vastlegt, als definitieve vorm en wijze, die niet definitief blijken te zijn.

Elk instinct past bij een oplossing van het probleem van het leven.

Instincten zijn erfelijk. Ook het instinctleven evolueert.

De cel moge zich voortdurend herhalen. het wezen blijft de verandering en dus is het verschijnsel der mutatie geen verrassing.

Het levende,breidt zich uit door deling en doordringing.

De eerste manier is a-sexueel te noemen; de tweede sexueel.

Aanvankelijk overweegt de groep als vorm van leven. Van individueel bewustzijn (der individuen) is nog geen sprake.

Het individu is enkel functie.

Tastend differentieert zich de levende stof tot phyla (stammen), die zich eveneens tastend verder differentiëren.

Zo ontstaat phylum boven phelum. Slechts de laatste vertakkingen zijn waarneembaar (de thans levende planten en dieren als definitieve resultaten) of naspeurbaar (de fossielen).

-o-o-o-