Index-
pagina



TANNHÄUSER.

 Opera van Richard Wagner. Naar oud-mythische gegevens.
Een poging tot analyse, wijsgerig en zielkundig.

In een grot van de Hörselberg bij Eisenach huist vrouwe Venus met haar vazallen.
Venus = Aphrodite.
Aphrodite is als oer-moeder nog zielloze vrouwelijkheid, ongeremde hartstocht en heeft haar paleis op de bodem van de Oceaan. De Oceaan is het typische beeld van het collectief-onbewuste. Het is dus geen wonder, dat Aphrodite nog met iedereen paart en van de liefde nog niets afweet.
Aan haar (Venus) zijde rust de ridder Tannhäuser, zij kijken naar het gestoei van bacchanten en satyrs, die weldra schuil gaan achter een dikke nevel.
Bacchanten zijn vrouwelijke volgelingen van Bacchus, die ter zijner eer extatisch (uittredend uit het gewone bewustzijn, geestvervoering, verrukking), door de bergen dansten.
Satyrs zijn vrolijke boswezens uit het gevolg van Bacchos, de wijngod. Satyrs worden voorgesteld als harige mannetjes met lange staarten en spitse oren, vaak spelend op een dubbelfluit. Het geheel speelt zich af in een grot van de Hörselberg. De grot is het symbool van het aardse en het natuurlijke vlak.
Tannhäuser is een minnezanger maar tevens een ridder. Omdat hij een ridder is, is hij in de grot naast Venus niet op zijn plaats. Venus, bacchanten, satyrs vertolken niet  datgene wat een mens eigenlijk zou moeten zijn n.l. dat wezen dat zich ontworstelt van het natuurlijke gewone vlak naar het omhoog gerichte geestelijke vlak. Bacchanten en satyrs verdwijnen achter een dikke nevel. Dit is de nevel der zinsbegoocheling door het gebruik van wijn enz., In de verte zingen sirenen. Sirenen zijn verleidelijke vrouwen. Het natuurlijke lokt dichtbij,  maar ook van verre.
Tannhäuser komt tot bezinning; het is alsof hij klokken heeft gehoord. Klokken zijn het zinnebeeld van vergankelijkheid en van zuiverheid. Het is een voortgang van de tijd en die voortgang geeft een mogelijkheid tot bewustwording. Als men klokken hoort, hetzij slaan of luiden, is er ook iets in te herkennen van zuiverheid en gewaarschuwd worden.
Daarom vraagt Tannhauser zich af, hoelang hij reeds bij Venus vertoefde. Venus leidt hem af met het verzoek, de aan haar gewijde hymne te zingen: "Dir töne Lob". Haar liefde overweldigt hem echter en hij smeekt haar te mogen verlaten. Deze laatste geciteerde zinnen bewijzen dat Tannhauser nog steeds in de ban is van "het natuurlijke", dat onvrij maakt.
Venus = zielloze vrouwelijkheid, hetgeen wil zeggen, dat ze eigenlijk geen weet heeft van liefde, maar hoogstens van verliefdheid. Venus tracht Tannhauser weer geheel voor zich te winnen. Niets helpt echter, want Tannhauser heeft in zijn geest "klokken" gehoord, waardoor sluimerende krachten, die hij als mens waar moet maken, zijn geactiveerd.  Daardoor is het met de macht van Venus gedaan.
Tannhäuser roept:" Mein Heil liegt in Maria".
"Maria" betekent oorspronkelijk "de zuivere". Daarom blijft de vrouwenschoot heilig in de Maria-cultus. Maria is een eenvoudige maagd, d.w.z. zij is ongerept, stille ontvankelijkheid, open naar het geestelijke.
 Tot nu toe is Tannhäuser slechts een lustbegerige man geweest, die zich liet leiden door zijn natuurlijke wil, dit is wil tot onbewustzijn. Deze wil tot onbewustzijn past bij de ongeremde hartstocht van Venus.
Tannhauser is nadat hij, in zijn geest klokken gehoord heeft, wakker geworden en moet nu een poging doen om echt te gaan leven.
Hij moet het geestelijke beginsel, dat in ieder mens in aanvang aanwezig is gaan ontwikkelen. Daarom ligt zijn heil in Maria, d.w.z. hij is open naar het geestelijke geworden. Venus kan hem niet in het onbewuste houden omdat elk mens zich nu eenmaal moet ontwikkelen; in hoeverre dit lukt, hangt af van de kwaliteit van het individu af.
Door de toverkracht van Venus bevindt Tannhauser zich direct in een liefelijk dal nabij de Hörselberg. Een herder speelt op zijn schalmei en zingt het lied van Frau Holda. De godin Holda, wiens naam betekent: "de verbergende" als godin van de afgestorvenen.
Ze was godin van de vruchtbaarheid van geboorte en dood. Vrouw Holle (in 't Nederlands) is een heidense Germaanse godin. Als haar bed werd opgeschud, sneeuwde het op aarde en bedekte of verborg alles.
Uit hun innigheid (gesprek tussen Elisabeth en Tannhäuser) maakt Wolfram op dat zijn eigen liefde voor Elisabeth hopeloos is. Dit komt omdat Elisabeth wel aanvoelt, dat Tannhauser haar tegenpool is; althans voorlopig en zij poogt de beperktheid van Tannhauser op te heffen. Wolfram von Essenbach is als minnezanger en tevens ridder al veel verder gevorderd en los van het sexueel - agressieve. Een ridder moest het zwakke verdedigen en had dikwijls een zelf uitgekozen edelvrouw wiens eer hij  tegenover belagers verdedigde zonder ook maar één beloning te vragen of te aanvaarden. Dit vereist een edel karakter en een ontwikkelde geest. Elisabeth als het grote vrouwelijke levensgevoel, vertolkt hier echter de passie voor het nog niet ontwikkelde, het zwakke.
Wolfram komt niet in aanmerking voor Elisabeth, want hij ziet de vrouw als wonderbron van dichterlijke bezinning en wil haar vanuit de verte aanbidden. Tannhäuser bestrijdt dit in zijn lied en zegt dat de liefde gepassioneerd en sensueel (dit is nog niet sexueel) genoten moet worden. Daarna heft hij een loflied op Venus aan, zij het met andere woorden. Hij wordt dan door de anderen vervloekt, maar Elisabeth redt hem door te zeggen dat als God  de zondaar lief heeft, en als zij, die zo diep gekwetst is, Tannhauser kan vergeven, de ridders dit ook kunnen. Elizabeth reageert vanuit een intuïtieve, vrouwelijke gevoels-code., dus zonder begrip, maar wel op de juiste manier die doeltreffend is. Tannhauser wordt verbannen en moet met de pelgrims mee naar Rome teneinde bij de Paus om absolutie te smeken.
De bede van Elisabeth "Ich fleh für ihn". Ik smeek voor hem en voor zijn leven. Het zuivere vrouwelijke levensgevoel pleit aldus voor de zondaar, die Tannhauser is.
In het dal van de Hörselberg bidt Elisabeth voor een Madonnabeeld smekend om het heil van Tannhauser. In het dal, dichtbij de schoot der aarde smeekt ze tot het zuivere levensbeginsel dat door moeder Maria wordt vertolkt en hoopt op haar bijstand.
Dan komen er weer pelgrims maar ze zoekt Tannhauser er tevergeefs onder. Vervolgens biedt ze zich als offer in de plaats voor hem aan   De zuivere liefde geeft steeds, onbaatzuchtig. Wolfram ziet Elisabeth lang na en wordt door haar verwijderende verschijning dichterlijk bewogen. De dichter heeft als opgave de geestelijk beleefde liefde om te zetten tot het mannelijke geestelijk religieuze (geen godsdienstig)  levensritme. Dan zingt de dichter Wolfram "O, du mein holder Abendstern", als het symbool van onderaardse liefde. Tannhauser komt op en Wolfram herkent hem na enige tijd. Tannhauser vertelt hem dat de Paus hem geen vergiffenis schonk. Blijkbaar heeft de Paus niet de indruk gekregen dat Tannhauser voldoende gerijpt is om als volwassen mens door de wereld te gaan. Daarom geldt: als de staf van de Paus weer bladeren draagt, zal de zondaar vergeving vinden. Hiervoor is blijkbaar tijd nodig. Tannhauser valt door de negatieve houding van de Paus weer terug in zijn mens-negatieve extreem manlijke houding en hij roept weer om Venus. Als Wolfram echter de naam  "Elisabeth" noemt, lost de figuur Venus op.

Een stoet van pelgrims begeleidt de baar, waarop de gestorven Elisabeth ligt: de Madonna heeft haar offer aanvaardt.
Tannhauser knielt bij de dode, smeekt om voorspraak en sterft. Tannhauser knielt, d.w.z. zijn trots is gebroken en hij kan zoals vroeger niet meer voortleven.
Een tweede groep van pelgrims bericht, dat er in Rome een wonder is geschied. De staf van de Paus had zich met fris groen getooid: "Der Gnade Heil ward dem Büsser bescheiden, Nun geht er ein in der Seligen Frieden". De boeteling verwerft de zalige vrede!
Elisabeth redt door haar voorspraak Tannhauser. Het zuivere vrouwelijke levensgevoel vertegenwoordigd door Elisabeth, veroordeelt niet en is een inspiratiebron waardoor het agressieve extreme mannelijke principe in Tannhauser opgeheven kan worden zodat het nieuwe kan ontstaan en hij de hemel kan en mag beërven. Inderdaad "Elisabeth" is redding.


24 - 12 - 1978