CULTUUR EN VRIJHEID.


REDE VAN Mr.Drs.A.BÖRGER.
voor de VRO (de Vrije Radio Omroep).
1935
Overgetyped van +/- 5de doorslag. OCR was zinloos.
De schuingetype tekst is in het orgineel met blauw potlood (censuur) doorgestreept.
De tekst op enige evidente foutjes na intakt gelaten. (FdZ)

Geachte toehoorders,
         Ik wensch U logisch uiteen te zetten, waarom de begrippen cultuur en vrijheid door mij in een adem genoemd worden; waarom deze begrippen identiek zijn.
         En te dien einde wil ik uitgaan van de vraag: Waardoor onderscheidt de mensch zich van alle overige natuur?
         Het antwoord hierop luidt: Door het feit dat de mensch het eenige met rede begaafde wezen op aarde is. Dat wil zeggen, dat alleen de mensch nadenkt en nadenken moet over de verschijnselen, welke hij in zichzelf en om zichzelf waarneemt; dat de mensch krachtens zijn wezen tracht al deze verschijnselen oorzakelijk en eventueel redelijk te verklaren.
         De mensch neemt geen genoegen met het enkel constateeren van feiten; hij wenscht ook het waarom van alle dingen te weten. De mensch wil weten waarom alles geschiedt, omdat hij - zooals ik gezegd heb - het met rede begaafde wezen is en dus het nadenken over de verschijnselen, welke hij waarneemt, niet nalaten kan.
         Nu wil ik hiermede allerminst zeggen, dat er zoo ontzaggelijk veel en goed wordt nagedacht in de wereld. Integendeel! Het meerendeel der menschen denkt maar een bitter beetje na, in dien zin, dat de meeste menschen zich al heel spoedig tevreden stellen met een of andere verklaring, wanneer deze verklaring voor hun besef een zekere mate van waarschijnlijkheid heeft, wanneer zij maar eenigszins aannemelijk klink.
         Dat dit het geval is wordt veroorzaakt door drieerlei factoren:
  1.     gemakzucht.
  2.     onvoldoende onderricht en onvoldoende training in het denken,
  3.     psychische oorzaken.

         Wat de eerste factor -de gemakzucht- betreft, is het vanzelfsprekend, dat iemand, die niet gewend is intellectueel werk te verrichten, er meestal bitter weinig voor zal voelen om zich na afloop van zijn dagelijksche bezigheden nog eens te vermoeien met geestelijke problemen.
En daarom is het verklaarbaar -al valt het zeker niet goed te praten- dat de overgroote meerderheid het denkwerk maar aan anderen over laat en genoegen neemt met de verklaringen, welke die anderen wenschen te geven. Het denken dezer overgroote meerderheid beperkt zich zoodoende veelal tot het denken over het eigen dagelijksch werk, voor zooverre dit dan denken vereischt.
         Omdat dit alles zoo is, houden de meeste menschen er buiten hun werk allen nog maar principes op na. Principes echter zijn meeningen, waarvoor men geen logische verklaring weet te geven en waarvan men meent, dat ze geen verklaring behoeven, omdat degene, die dit principe er op nahoudt, zijn principe alleen maar verkondigt op grond van -onbewuste- psychische factoren. Op deze laatste kwestie kom ik nog terug.

         Wat nu de tweede door mij genoemde factor betreft n.l. het onvoldoende onderricht en de onvoldoende training in het denken, moeten wij helaas constateeren, dat het in dit opzicht steeds slechter gaat.
         Wat is er over gebleven van het onderricht in de wetenschap der wetenschappen: de wijsbegeerte. Wat is er bv. terecht gekomen van de wijsbegeerte in Leiden sinds den dood van den grooten -zij het ook aardsconservatieven- wijsgeer Bolland. Aan welke Academie in ons land vinden wij de leerstoel der zuivere Rede? Zooals het in Leiden gegaan is gaat het naar ratio aan de andere universiteiten: de wijsbegeerte leeft veelal een schijnbestaan; over de gymnasia zullen wij in dit opzicht maar zwijgen; daar is de wijsbegeerte alleen nog maar herinnering geworden.
         Terwijl de toestand op de inrichtingen van onderwijs dus alles behalve rooskleurig te noemen is, is het nog veel en veel treuriger gesteld buiten deze onderwijsinrichtinge, dus in het dagelijksch leven even doordacht en onlogisch zijn, als de reeds door mij genoemde principes. Men schreeuw allerlei tirades en nietszeggende domheden uit en de groote massa luistert en slikt. En ook al is de leuze welke verkondigd wordt, juist, dan nog heeft zij vrijwel geen beteekenis, omdat deze leuzen ondoordacht uitgesproken en even ondoordacht nagepraat worden.
Zoodra er dus iemand komt die een beter, dwz. beter klinkende leuze verkondigt, is de mogelijkheid groot, dat dit nieuwe product de plaats van het oude inneemt. Het werken met leuzen staat op geen hooger peil, dan het werken met reclame slagzinnen en slagwoorden door elkaar beconcureerende firma's.

                            -2-
     Uit het feit, dat al dergelijke leusen en phrasen ondoordacht worden opgenomen, is de massa-desertie te verklaren, welke op politiek gebied waar te nemen was, vooral in Duitschland, toen Hitler aan het bewind kwam en dan weer vooral onder de jeugd. Hoe meer leuzen en phrasen de massa te slikken krijgt, des te meer zij er aan gewend wordt ondoordacht na te praten en des te meer het oordeel des onderscheids vervaagt en afstomt. Dat dit allas zoo is, is een innig treurig verschijnsel, waartegen wij ons niet scherp genoeg kunnen verzetten, want de afstomping van het denken beteekent de afstomping van het mensch zijn, onmdat het denken het wezenskenmerk is van den mensch.
     Alle krachten schijnen echter samen te spannen om dit afstompings- proces te bevorderen, terwijl bovendien de omstandigheden uiterst gunstig zijn in dien zin, dat de mensch als het ware gepredisponeerd is of beter gezegd geprepareerd is voor dit proces van afstomping en vervlakking.
     En hier kom ik dan te spreken over de derde door mij genoemde factor n.l. de psycholochische.
     Wanneer wij van de psyche, de ziel spreken, bedoelen wij het proces van onmiddelijk, ondoordacht reageeren op bewustzijns­indrukken. Het essentieele van het bewustzijns­proces is het ondoordacht zijn van de reacties. De voornoemde leuzen en principes vallen dan ook, wat hun werkingssfeer betreft, binnen het gebied der ziel. Nu moet men echter goed bedenken, dat de mensch geen ziel heeft, maar ziel is, evenmin hij natuur en geest is. De menschelijke geest is het menschelijke denkproces, is het bewustzijn van verschijnselen in en om den mensch in de wereld en de kosmos. Bij het zieleleven echter blijft het denken achterwege en daarom is de psychische reactie zoo dikwijles volkomen verkeerd, terwijl de mens bovendien nooit de zekerheid heeft, dat zijn reactie juist is.
     Nu is de eene mensch meer gepredisponeerd om foutief te reageeren dan de andere. Dit hangt nl. af van zijn aanleg, dus van erfelijkheids- factoren, em bovendien zijn opvoeding. De opvoeding is van het grootste belang. Zij dient er nl. op gericht te zijn om die karaktereigenschappen te overwinnen, die het individu tot verkeerde handelingen kunnen brengen.
Wat deze zijde der opvoeding betreft is men tot heden hopeloos te kort geschoten, omdat men geen voldoende inzicht had in de menschelijke ziel.
     Dank zij de psychologie van Freud is dit anders geworden, dwz. dank zij deze psychologie is de mogelijkheid geschapen, dat de opvoeding op een hooger peil gebracht wordt. De opvoeding zal er op gericht moeten worden het kind niet slechts de mogelijkheid te openen, maar het ook de behoefte bij te brengen om een redelijk mensch te zijn, dus een cultuurmens.
Tot nu toe beschouwde men echter het begrip cultuur als identiek met beschaving in den zin van algemeene ontwikkeling plus fatsoen.
     De toenemende verindustrialiseering en de daaruit voortvloeiende toenemende vermaterialiseering der samenleving bracht het beschavingspeil echter op een niveau, waarop van cultuur feitelijk geen sprake meer is.
     Algemeene ontwikkeling: dat men heel veel dingen oppervlakkig weet zodat men er althans over mee kan praten, een duit in het zakje doen.
     Zooals potten en pannen aan den band geproduceerd worden, zoo werd ook en wordt ook de mensch aan de band beschaafd gemaakt. Het massaproduct wil zeggen de gestandaardiseerde massamensch, de karakterlooze mensch.
     Het cultureele element werd en wordt nog staads vernietigd voor zooverre men de massa aan de band blijft beschaven en met reclame en andere leuzen blijft opvoeden. Werkelijk cultureel toch zijn die uitingen, waarin de menschenlijkheidsgedachte verwezenlijkt wordt en de cultuur komt tot uiting in de kunst, de wetenschap, de religie. Maar deze drie cultuurvormen zijn uit de samenleving verbannen, want het moderne product heeft met kunst niets te maken en de algemene ontwikkeling niets met wetenschap,
terwijl de kerk en de religie zeker niet identiek zijn. Het religieus besef is reeds eeuwenlang verdwenen in Europa, en van Amerika maar niet te spreken.
     Ik heb gezegt, dat de mensch in zijn cultureele uitingen tracht de menschenlijkheidsgedachte te verwezenlijken en dat wil dan dus niets an­ders zeggen, dan dat hij er naar streeft tot harmonie te komen en dit tracht te bereiken, hetzij op wetenschappelijke, hetzij op kunstzinnige, hetzij op religieuse wijze. Waarom de mensch streeft naar harmonie? Omdat hij niet slechts natuurlijk, maar ook een geestelijk wezen is, de mensch moet dus de twee kanten van zichzelf, zijn natuurlijke en zijn geestelijke kant, verwezenlijken. Wil hem zulks gelukken, dan dient hij evenwicht te scheppen tusschen geest en lichaam, dus dient hij te trachten tot innerlijke harmonie te komen. Maar niet slechts innerlijke harmonie moet de mensch trachten te bereiken, ook harmonie buiten zichzelf, dwz. tusschen zichzelf en de buitenwereld, want disharmonie in dit opzicht beteekent, dat er menschan zijn, die zichzelf niet kunnen verwezenlijken, omdat zij door de onevenwichtigheid, de disharmonie in de samenleving geen menschwaardig bestaan kunnen voeren. Dit is onzedelijk, omdat alle menschen als

                                  -3-
zoodanig menschen en dus gelijk zijn.
     Derhalve dienen wij ernaar te streven, dat de voorwaarden aanwe- zich zijn, waaronder het den mensch mogelijk is zijn menschlijkheid te verv wezelijken en dus dienen wij alles op te ruimen, wat aan deze verwezen­ lijking in den weg staat.
     Dus dient alle onderdrukking van den mensch als redelijk, dus als cultureel wezen te worden afgeschaft.
     Elke politieke, juridische en economische onderdrukking, waardoor decultureele ontwikkeling der menschheid wordt tegengehouden, is dus verwerpelijk. Het eenzijdig behartigen van economische, dus materieele belangen, zoolas thans allerwege geschiedt, is dus onzedelijk, omdat de mensch "bij brood alleen niet kan leven", dwz. niet opgaat in materie, in natuurlijkheid. En nu kan men zeggen, dat de materieele belangen behartigd moeten worden, wanneer de mensch in staat zal kunnen zijn om zich geestelijk uit te leven. Maar dan moet men toch wel bedenken, dat alle menschen als zoodanig gelijk zijn en dus alle gelijke rechten hebben op behartiging hunner materieele belangen, teneinde alle in gelijke mate in de gelegenheid gesteld te worden om hun geestelijke zijde te verwezenlijken. Dat dit in onze huidige samenleving niet het geval is, behoeft wel geen betoog. De behartiging der materieel belangen komt tegenwoordig neer op verarming der massa, waardoor de tegenstelling tusschen armen en rijken scherper gemaakt wordt en dus de disharmonie wordt vergroot.
     Armoede beteekent, dat het overgroote deel der menschen wordt gedwongen als zijn aandacht te besteden aan den strijd om het bestaan, aan de instandhouding van eigen lijf en leven, dus aan eigen natuurlijkheid en dat daaraan alle enrgie gewijd moet worden. Maar dit beteekent dat de mensch als cultuurdrager vernietigd wordt.
      Om te bereiken, dat de huidige samenleving in stand gehouden wordt, moet derhalve de cultuur worden ondermijnd, wat niet anders beteekent, dan dat de vrijheid van den mensch moet worden aangetast, omdat cultuur en vrijheid identiek zijn.
      De vrijheid van den mensch echter is heilig en onaantastbaar, want de vrijheid is de wezenstrek van het mensch-zijn. Immers, wezenskenmerk van den mensch is het denken en dit is een abstraktie, ontastbaar en dus onaantastbaar.
      Als mensch is de mensch dus onaantastbaar, Aantasting van de vrijheid van het denken beteekent dus aantasting der menschlijkheid en het zelfde geldt van aantasting van de vrijheid des woords, omdat het woord de verklanking is van de gedachte en als zoodanig tevens de middelaar tusschen de menschen. Elke dusdanige aantasting is dus verwerpelijk.
      Nu zal men zich misschien afvragen of dan elke meeningsuiting moet worden toegelaten. Het antwoord hierop kan alleen maar ontkennend luiden.
      Of een meeningsuiting toelaatbaar is of niet hangt af van den aard en de strekking van die meeningsuiting. Elke meeningsuiting, die anti=cultureel is, dient verboden te worden. Een anticultureel zijn die uitingen die gericht zijn op:
   1. vernietiging van cultuur en
   2. belemmering van het bereiken van harmonie in de samenleving.
      Anticultureel en dus verwerpelijk zijn zoodoende o.a. alle geboden en verboden, waardoor de menschen geketend worden aan armoede en gebrek. En in het algemeen elke maatregel, welke de menschen belemmert hun natuurlijke zijde menschwaardig te doen gelden, maar ook elke maatregel welke hen verhindert hun redelijke zijde menschwaardig te ontwikkelen.
      En zoodoende ook anticultureel elke maatregel, waardoor de af- hankelijkheid van den eenen mensch t.a.v. dennanderen mensch wordt be- stendigd of vergroot. En dus is anticultureel de priveeigendom van productiemiddelen en ook de verslechtering van de positie van de vrouw.
      De overheid heeft de onweerlegbare verplichting alles te doen en niets na te laten, wat noodzakelijk is om de menschheid op hooger cultuurpeil te brengen en dus dient zij alles af te schaffen, wat in dit opzicht vernietigend of belemmerend werkt. Zij heeft niet het recht cultureel waarden op te offeren terwille van eenzijdig materieele belangen van een bepaalde groep. Met dergelijke maatregelen mogen wij niet meegaan en dus dienen wij niet mee te loopen en te schreeuwen in het koor dergenen die den terugweg hebben ingeslagen, den weg, welke ons terugvoert naar de tijden van barbaarschheid en gewelddadigheid. En evenmin mogen wij ons scharen in de rijen van hen, die weigeren verder te gaan op den weg der cultureele ontwikkeling.
       In den mensch is het leven bewust geworden, de mensch dient dus den weg der bewustwording te gaan, maar hij dient bovendien zichzelf te erkennen als de drager van het bewustzijn, als drager ook van bepaalde rechten, die nooit of te nimmer aan hem worden ontnomen.

                                  -4-
   Eeuwenlang heeft het geduurd voor de mensch dit besefte.
   In de oudheid vinden wij overal de slavernij en dit wil niet anders zeggen, dan dat de mensch als zoodanig ontkent werd. Immers als slaaf is de mensch een zaak, is hij rechteloos, koopwaar, willoos en volkomen onvrij. De antieke wereld was dus nog niet tot besef gekomen, wat het beteekende mensch-zijn. Voor zooverre er slavernij heerschte werd de mensch ontkend.
   Langzaam, heel langzaam begint dit besef door te dringen. En hierbij verdient het opmerking, dat de christelijke kerk de slavernij niet heeft afgeschaft, maar oorspronkelijk heeft geduld. Hieruit blijkt dat bij het begin van onze jaartelling het besef dat de mensch mensch is, en dus vrij behoort te zijn, nog niet was doorgedrongen.
   Dit werd in Europa bereikt nadat de antieke wereld en wel het Romeinsche rijk was ondergegaan.
   Geleidelijk begint de mensch, de individu zich los te maken, zich scherp af te teekenen.
   Terwijl de middeleeuwen in dit opzicht nog een chaotisch beeld vertoonen, breekt in de Renaissance het besef van de menschenlijke individualiteit door en vanaf dat oogenblik ontwikkelt zich het individualisme waarvan het kapitalisme de economische uitdrukking is geworden.
   Wanneer eenmaal de mensch als individu erkent is, wordt ook ingeziente dat de mensch dus bepaalde rechten heeft die onvervreemdbaar en onaantastbaar zijn.
   De school die deze waarheid verkondigt, heet de natuurrechtschool waarvan in ons land de wereldberoemde rechtsgeleerde Hugo de Groot een der grootste aanhangers was.
   Dit laatse is minder bekend dan het feit, dat de Groot eenmaal in een boekenkist gezeten heeft en ofschoon dit voor hemzelf en voor zijn verdere rechtstudien van zeer groot belang geweest is, komt het mij toch voor, dat zijn beteekenins meer ligt in zijn rechtsfilosofie en zijn volkenrechtelijke prestaties, dan in zijn reis per kist vanuit het slot Loevenstein. Maar dit daargelaten. De Groot en zijn medestanders verkondigden de leer, dat aan den mensch van nature bepaalde rechten zijn ingeboren welke hem door niemand mogen worden afgenomen. Deze opvatting is juist ofschoon de formuleering niet gelukkig gekozen is. Aan den mensch zijn niet van nature bepaalde rechten ingeboren, hij heeft bepaalde rechten alleen uitsluitend omdat hij mensch en dus denkend wezen is.
   Deze theorie is voor enkele maanden nog verdedigd en toegelicht door den R.K. Prof. Sassen in een rede, welke hij gehouden heeft voor de Ver. van Wijsbegeerte. Hij kwam hierbij tot de conclusie, dat het volk onder bepaalde omstandigheden zelfs het recht heeft aan de overheid gehoorzaamheid te weigeren.
    De natuurrechttheorie is in beginsel juist. De mensch hééft bepaalde rechten en wel o.a. vrijheid van geweten en vrijheid des woords en dergelijke rechten meer.
    Lijnrecht hiertegenover staat echter de fascistische staatstheorie zooals deze door Prof. Alfredo Rocco, italiaansch minister van Justitie geleerd wordt, nl. dat elke vrijheid een concessie is van den staat. Consequent doorgevoerd beteekent dit, dat de staat deze concessie weer kan intrekken en dus de slavernij kan herstellen.
    Er zal wel niemand zijn, die deze consequentie met een vreugdevol hart zou aanvaaren, maar dit neemt niet weg, dat genoemde theorie toteen dergelijke consequentie voert.
    Rocco noemt het fascisme dan ook uitdrukkelijk een reactie op het natuurrecht, dat hij een volstrekte vergissing noemde. Maar het is geen vergissing. In het natuurrecht wordt de mensch als mensch erkent en dus is het in orde.
    Deze z.g. natuurrechten waren tot voor enkel jaren algemeen erkend en dan ook allerwege in de grondwetten der beschaafde landen, die men gemeenlijk grondrechten noemt.
    Grondrechten zijn: het recht van vereeniging en vergadering, vrijheid des woords, vrijheid van geweten, onschendbaarheid van de woning.
    In de grondrechten wordt erkend, dat de mensch in bepaalde opzichten vrij is.
    Wij  kunnen echter thans allerwege het verschijnsel waarnemen, dat het met de vrijheden van den mensch bergafwaarts gaat en hiermede gaat vanzelfsprekend gepaard een verzwakking van de democratische regeerings- vorm. In sommige staten zooals in Italie en Duitschland is deze zelfs volkomen verdwenen.
    Ik wil niet zeggen, dat de democratie welke wij kenden, de ware politieke vrijheid was, allerminst. Maar wel staat vast dat in de burgerlijke democratie de politieke vrijheid in principe erkend werd, al

                                  -5-
kwam er in de praktijk dan ook niet veel van terecht.
    Maar is de huidige achterwaardsche beweging op politiek en economisch gebied te verklaren?
   Gedurende en na den oorlog is op economisch gebied vrijwel alles veranderd. Geheel Europa besteedde bijna alle energie aan de productie van oorlogsmateriaal en moest derhalve zijn overheerschende positie in de wereld als producent van afgewerkte producten prijsgeven.
    Overal ter wereld begon men met het bouwen van een productie­apparaat, dat kan voorzien in die behoeften, welke door Europa niet meer bevredigd werden.
    Maar toen de oorlog voorbij was, trad de verandering duidelijk aan het licht. Het wereld-productie-apparaat was te groot geworden, de productiestroom kon niet meer worden verzwolgen maar dreigt de heheele wereld te verzwelgen. Bovendien vond daardoor een inkomsten­verschuiving plaats. Het produceerend kapitaal kreeg een veel grooter deel van de opbrengst der productie dan ooit tevoren, met als gevolg, dat de arbeiders een te gering deel kregen.
    Dit verergerde nog door de op steeds grooter schaal toegepaste rationalisatie, waardoor meer en meer arbeiders vervangen werden door machines, die allen er toe bijdragen de productiestroom nog te vergrooten.
    Deze verschuiving kwam en komt tot uiting in de crisis, welke sins 1929 onafgebroken de wereld teistert.
    Een gevolg hiervan was en is, dat elk land ernaar streeft het eigen productieapparaat in stand te houden, zoonoodig ten koste van het buitenland en het te beschermen door een serie afweermaatregelen, zooals contigen­teering, protectie, clearing en dgl. En dit beteekent, dat allerwege een streven naar autarkie is waar te nemen.
    En autarkie heet, vertaald in de politieke terminologie:
nationalisme, dat in zijn scherpste vorm fascime heet.
    Het streven naar zelfhandhaving door de verschillende staten, dus het autarkisch streven verlamt den internationalen handel en de vrije concurentie en deze is nu juist de motor van het kaitalistische stelsel.
    Toenemende verarming, werkeloosheid, onrust zijn echter factoren,
welke een volledige handhaving van de burgerlijke democratie ongewenscht maken, omdat in dit regeeringsstelsel al te gemakkelijk ontevredenheid tot uiting kan komen.
    Dus gaat men de democratie inperken en, in de fascitische landen, zelfs heheel afschaffen.
    De afschaffing der democratie kan op twee wijzen plaats vinden, of beter gezegd in twee richtingen en wel in een voorwaardsche en in een achterwaardsche.
    Voorwaards beteekent, dat de burgerlijke democratie als een overwonnen stelsel wordt beschouwd, dwz. dat er een betere een hoogere re- geeringsvorm voor in de plaats wordt gesteld.
    Achterwaards echter beteekent, dat men teruggaat tot het stadium van voor de burgerlijke democratie, dus tot het stadium van voor de fransche revolutie.
    Dit doet het fascisme. Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat het de toestanden van voor de revolutie volkomen gelijkvormig herstelt, want ofschoon het spreekwoord: l'histoire se repete, de geschiedenis herhaalt zich in zijn algemeenheid wel juist is, toch moet men hierbij niet vergeten, dat de tusschen en vroeger en thans liggende gebeurtenissen invloed hebben uitgeoefend en dat deze invloed zich doet gelden.
    Wanneer dus het fascisme teruggaat tot voor de fransche revolutie, wil dat niet zeggen, dat het bv. letterlijk de absolute monarchie herstelt, maar wel het absolute staatsgezag.
    De absolute monarchie kan niet hersteld worden, omdat de absolute monarch alleen de belangen van adel en kroon behartigde en sinds de fransche revolutie de burgerij aan de macht gekomenis. Deze gebeurtenis laat zijn invloed gelden. De burgerij zal nooit een toestand herstellen waarin zij weer tot onmacht gedoemd wordt. Wanneer zij dus in en door het fascisme de burgelijke democratie afschaft, keert zij wel terug tot de absolute staatsmacht, maar zonder absoluut monarch.
    Niet alleen in politiek opzicht ook in economisch keert het fascisme terug tot voor de fransche revolutie. In de 16e, 17e en 18e eeuw bestond in Europa allerwege het z.g. mercantilistische stelsel, waarbij het bedrijfsleven geheel onder staatstoezicht gesteld was en afhankelijk van de overheid die alles reglementeerde, niet slechts welke machines en werktuigen gebruikt mochten worden, maar ook de hoogte der salarissen en arbeidsloonen, de kleeding der arbeiders, tot zelfs in Frankrijl nl. hoelaat een arbeider naar bed moest en hoe laat hij op moest staan.
Dit alles echter ging gepaard met privaateigendom van productiemiddelen

                                  -6-
      Thans zien wij analoge verschijselen. De staat handhaaft de privaat­eigendom van productiemiddelen, maar grijpt allerwege in het bedrijfs­ leven in, ook wat betreft de loonen en salarissen. Men kan dus gerust spreken van Neo-mercantilisme.
      De beruchte lettres de cachets van voor de fransche revolutie, bevelschriften van de koning, waarbij iemand werd gevangen gezet zonder gerechtelijke aanklacht en gerechtelijk onderzoek zijn herleefd in de Behutzhaft. Zelfs is de guillotine afgeschaft.
      De terugkeer tot voor het tijdperk der burgelijke democratie is dus volkomen.

      Maar terugang tot het einde der achtiende eeuw beteekent een cultureele achteruitgang. Vernietigd wordt dus alles, wat in dien tusschentijd door de menschheid bereikt was, terwijl op economisch gebied aanpassing aan het stelsel van oa twee eeuwen terug niets anders wil zeggen, dan dat de enorme economische ontwikkeling welke de laatste 150j.
heeft plaats gehad, wordt verwrongen in een keursleuf dat veel en veel te eng is, zoodat het economisch leven erin verstikken moet.
      En dit beteekent verarming. Het is dan ook volkomen logisch, dat de fascistische staten al evenmin in staat zijn gebleken de toenemende verarming tegen te gaan, als dit tot nu toe aan eenige niet fascistische regeering is gelukt.
      Cultureele achteruitgang beteekent niet anders dan vermindering der vrijheid.
      Allerwege zien wij in Europa en daarbuiten, dat de individueele vrijheden worden ingekort, dat de mensch meer en meer tot onderdeel van een geheel gemaakt worden.
      En gezien het dreigende oorlogsgevaar wordt overal het nationaal bewustzijn geprikkeld en wordt de massa voorbereid om zoo noodig het vaderland te verdedigen. Het sterkst is dit weer het geval in de fascistische staten. In Italie gaat de vermilitairiseering van het geheele volk zoo ver, dat zelfs kinderen militair worden afgedrild en dat de onderwijzers in uniform voor de klas moeten staan.
      In verband met deze wederopleving van de militairistische gedachte worden allerlei theorien verkondigd, waaronder een der bedenkelijkste is die leert, dat de bestemming van den man is zijn vaderland te verdedigen en desnoods te sterven op het slagveld.
      Deze theorie is volkomen onwaar.
      Het han nooit het doel zijn van het leven, dat het vernietigd wordt. Men versta mij wel. Het kan nooit het doel zijn van het leven dat het vernietigd wordt.
      Logisch doordacht is aan alle leven onmiddelijk de dood te bedenken, omdat alles eigen tegendeel aan zich bedenken laat. Wie dus over leven spreekt, spreekt tegelijkertijd over dood, omdat de begrippen leven en dood niet van elkaar te scheiden zijn, al zijn zij wel te onderscheiden.
      Aan het begrip leven zit dus het begrip sterven onmiddelijk vast, maar dat wil niet zeggen, dat het leven zijn bestemming, zijn doel vindt in den dood, dus in de vernietiging.
      Het leven is synthese van opbouw en afbraak, het menschenlijk leven is tevens synthese van bewustzijns­verheldering en bewustzijns­verdonkering. Het leven heeft geen doel en zeer zeker niet in den dood, want de dood is de ontkenning van het leven.
      Het leven is zooals ik gezegt heb, opbouw en in zooverre is het vreugdevol. Maar het is ook afbraak en zooverre is het droevig.
      Momenteel beleven wij een periode van afbraak en daarom is er thans zooveel droefheid en armoede in de wereld, zooveel ellende en angst.
      De wereld sterft in cultureel opzicht want de afbraak betreft niet slechts economische organisatie, maar ook en dit is het ergste, de cultuur. En ofschoon dit laatste volkomen logisch is, dat ook de cultuur momenteel in een stadium van afbraak verkeert, toch is het daarom niet minder bedroevend.
      En nu zult U zich misschien afvragen of onze West Europeesche cultuur dus definitie zal ondergaan.
      Het is natuurlijk mogelijk, ofschoon ik hierbij toch direct wil opmerken, dat van een definitieve ondergang nooit sprake is, want ook de oude beschavingen, welke ondergegaan zijn, hebben toch haar invloed doen gelden op de beschavingen welke haar opvolgden.
      Nemen wij bv. het Romeinsche Rijk.
      Dit was in den loop der eeuwen langzaam gegroeid, langzaam machtiger en machtiger geworden tot het zich ten slotte uitbreidde over de geheele toenmaals bekende wereld. Alle volken waren Romes onderdaan.
      De Romeinschs beschaving bereikte een toppunt en was toonaan­gevend voor de geheele wereld, voor zooverre deze zich om beschaving bekommerde.

                                  -7-
   Maar geleidelijk begon de econimische basis, waarop het rijk gegrondvest was, te kraken. De staat had steeds meer belastingen noodig om de staatsmachine te laten draaien en de inkomsten-bronnen, grootgrond­bezit en handel droogden meer en meer op.
   Het keizerlijk hof dwz. de dictatuur verslond waanzinnige bedragen dito het leger en de ambtenarenwereld. Sterker en sterker werd de belastingschroef aangedraaid, maar niemand dacht er aan de geheele staats­organisatie grondig te herzien en vooral de economische basis, waarop het rijk russte, te veranderen, volkomen te veranderen.
   Men handhaafde de zeer improductieve slavernij. Slavenarbeid is altijd zeer improductief, betrekkelijk dan altijd nl. zoodra de slaven­ aanvoer ophoud om de een of andere reden en de slaven duur worden. Dan wordt het nl. te kostbaar om de slaven in snel tempo te verslijten. Bovendien houdt de slavernij een behoorlijke arbeidsverdeeling tegen, de slavenbezitters beleggen nl. een groot deel van hun vermogen in slaven en trachten zelf dit deel van hun vermogen zoo productief mogelijk te maken. Voegt men hierbij, dat Rome bleef hangen aan het groot grondbezit, dan is het vanzelfsprekend, dat bij de voortdurend toenemende bevolking en het vrijwel geheel ontbreken van een behoorlijke arbeids­verdeeling de samenleving moet verarmen.
   Hierbij komt nog, dat de Romeinsche keizers feitelijk alle eminente krachten in de samenleving uitroeiden. Dit is een gevolg van absolute dictatuur. De keizer toch duldde geen menschan naast zich, die boven hem zelf uitstak. Andere grootheid dan die van den keizer werd niet geduld.
Alles wat hem voorbijstreefde, werd uit den weg geruimd en zoo lijdt Rome tenslotte aan een angstwekkend tekort aan intellect.
   Niet door het zedenverval, zooals meestal geleerd wordt, is Rome ondergegaan. Weliswaar was dit ontstellen groot, maar de indruk welke het op ons maakt is, daarom zoo ontstellend, omdat het sexueele leven zich in Romen evenals in Griekenland, meer in het openbaar afspeelde.
   Toegegeven dat sommige keizers opvattingen huldigden op dit gebied die wij onmogelijk kunnen accepteeren, althans niet in het openbaar dulden, toch was dit alles niet de oorzaak.
   De werkelijke oorzalken van den ondergang van Roem waren:
  -de uitmoording en vernietiging van het intellect,
  -de verstarring van de economische basis waarop het rijk rustte,
  -de in razend tempo stijgend financieele tekorten als gevolg van het steeds duurde worden van de staatshuishouding, gepaard met het steeds kleiner worden van de staatsontvangsten.
   Het behoeft geen betoog dat het uitmoorden van het intellect hierbij van beslissenden beteekenis is geweest, omdat ware dit niet het geval geweest, de intellectueelen het rijk evt. voor den ondergang hadden kunnen behoeden.
   Hiervoor zou echter noodig zijn geweest:
  -vrijheid van denken en des woords,
  -algeheele hervorming van de economische grondslagen,
  -afschaffing van de slavernij,
  -omvorming van het romeinsche rijk tot een federatie van staten, dwz. dat Rome afstand gedaan zou moeten hebben van zijn wereldheerschappij.
   Maar dit geschiedde niet. De dictatuur kon geen vrijheid van denken
en des woords aanvaarden, omdat zij daarmede zichzelf zou vernietigen.
   De economische grondslagen konden niet worden afgeschaft, omdat de romeinsche rijken geen afstand konden en wilden doen van hun rijkdom, zij gingen leiver aan eigen rijkdom ten gronde, overeenkomstig het grieksche spreekwoord: Wien de goden verderven willen, slaan zij met blindheid.
   En daarom wilden zij ook geen afstand doen van de slavernij en zelfs als zij dit wel deden, maar dan individueel in dien zin, dat het wel voorkwam dat een slavenhouder bij testament alle slaven vrijliet, als zij het dus wel deden, kwam de staat tusschenbeide. Bij decreet werd paal en perk gesteld aan het vrijlaten der slaven.
   En het afstanddoen van de wereldheerschappij wilde Rome evenmin, omdat het zich verre verheven achtte boven andere volken.
   Niet alleen de joden hebben het denkbeeld verkondicht, dat zij een uitverkoren volk waren. Alle volkeren lijden in meerdere en mindere mate aan dit euvel, ook de romeinen.
   Wanneer wij dus de geschiedenis van het Romeinsche rijk en van zijn ondergang overzien, dan kunnen wij constateeren, dat het rijk is ondergegaan door gebrek aan intellect en gebrek aan vrijheid, want noch de arbeiders, de slaven, noh de niet romeinsche volken waren vrij.
   Militairisme, dictatuur, onvrijheid, willekeur, dit alles toont Rome ons voor en tijdens zijn instorting.
   Zal de geschiedenis zich herhalen?
   Ik heb U reeds gezegd, dat de geschiedenis zich nooit letterlijk herhaalt, dat de tusschenliggende gebeurtenissen zich laten gelden. Ons

                                  -8-
huidige Europa wordt niet overheerscht door één staat, integendeel het bestaat uit een groot aantal staten en staatjes, die alle soeverein zijn en die zich met hand en tand verzetten tegen aantasting van hun soevereiniteit, die daarom niets willen weten van een super-souvereiniteit van de volkenbond. Maar wat beteekent dit in de huidige omstandigheden?
    Dat de staten weigeren tot een federatieve eenheid te komen en dit was nu juist een der fouten, waaraan Rome ondergegaan is.
    Laat men toch vooral niet vergeten, dat Rome dwz. het romeinsche Rijk op zijn manier een volkenbond was, zij het dan ook een bond waarin één staat overheerschte. Maar overheerschen in de huidige volkenbond ook niet enkele groote mogendheden? In Rome drukte het militairisme loodzwaar op de schatkist en dus op alle volkeren, die aan Rome onderworpen waren, want alle volkeren waren schatplichtig aan het keizerrijk.
    En zien wij thans naar West-Europa en naar de overige landen, dan constateeren wij dat alle gebukt gaan en ineen dreigen te storten door de ontstellende militaire lasten, die op de schatkist drukken.
    Rome kende de dictatuur en ook dit was een der oorzaken van den ondergang. Welnu. Wat toont ons de huidige wereld? Versterking van het regeetingsgezag, fascistische dictaturen. En laat ons vooral niet vergeten, dat ook Rome eenmaal democratisch geregeerd werd.
    Rome kende, ongeacht de slavernij, de onvrijheid en de gelijk­schakeling van het intellect, want wie den keizer niet vereerde werd ter doord gebracht of verbannen.
    En wat toont ons de huidige samenleving? Steeds grooter wordende onvrijheid, bellemmering van de vrijheid des woords, van de vrijheid van drukpers. Het toppunt op dit gebied vertoonen alweer de fascistische staten, maar het fascisme is waarlijk niet gering in de huidige wereld.
    Rome toonde de willekeur in de vorm van rechtsonzekerheid. En onze tijd toont Schutzhaft en concentratiekampen, processen met gesloten deuren en geheime vonnissen.
  Sinds keize Augustus kende Rome de verscherping van de huwelijks­ wetgeving, welke neer kwam op een onvrijer worden van de vrouw. En analoge verschijselen zien wij alweer in Europa en daarbuiten.
    De vrouw wordt weggedrongen uit het maatschappelijk leven, wordt teruggedrongen in het gezin. Zelfs wordt door hen die den dood op het slagvleld verheerlijken als levensdoel van den man, het levensdoel van de vrouw gezocht in het voortbrengen van kinderen voor het vaderland.
    Dit is natuurlijk niet waar, want de vrouw is niet slechts bestemd om kinderen voort te brengen, om huishoudster te zijn, maar zij dient in de allereerste plaats mensch te zijn en niet alleen moeder.
    Maar bovendien is het opmerkelijk dat zooals gezegr de leiden, die de vrouw bestemmen tot het moederschap, tevens den dood van den man op het slagveld verheerlijken en dit is toch in volstrekte tegenspraak met de voornoemde moederschapstheorie. De vrouw brengt toch niet in angst en pijnen haar kinderen ter wereld opdat deze later als zij nauwelijks volwassen zijn, zullen vernietigd worden onder de afschuwelijkste omstandigheden. Zij brengt ze toch ter wereld opdat zij gelukkig zullen worden, blijde en vrije menschen zullen zijn.
    De verheerlijking van het slagveld is de ontkenning van het moederschap, dat aan deze theoretici zoo heilig heet te zijn.
    Maar om terug te keeren tot onze vergelijking met Rome. Telkens opnieuw zijn wij analoge verarming, de toenemende ontevredenheid onder het proletariaat, in Rome onder de slaven, welke toestanden in het Ronmeinsche rijk tot de bekende slavenopstanden o.a. onder Spartakus leidden. Wij zien de lasten der werkeloosheidzorg toenemen, omdat de werkloosheid voortdurend toeneemt, terwijl de regeeringsinkomsten dalen. In Rome zag men destijds analoge verschijnselen. De vrije paupers legden steeds zwaarder lasten o de schatkist en toen deze die last niet meer kon dragen, werden de paupers zooals vanzelf spreekt, ontevreden. Maar toch kon Rome er niet toe komen de slavernij af te schaffen en de arbeid op te heffen uit de grenzelooze verachting, waarin zij bevangen was. Wie arbeid verrichtte, was veracht, wie niet werkte was geacht. Alleen het feit dat men rijk was en niet behoefde te werken was voldoende om iemand tot een achtbaar man te stempelen.
      En is het in onze samenleving nog niet hetzelfde?
      Is feitelijk in onze samenleving de arbeid nog niet steeds veracht en is rijkdom nog steeds het kenmerk van aanzien?
      En toch is het voor een ieder, die logisch nadenkt, onomstootelijk waar, dat het begrip rijkdom het begrip armoede aan zich meebrengt, dat du armoede onafscheidelijk aan den rijkdom vastzit.
      Maar zooals het Rome niet gelukte den rijkdom af te schaffen, zoo is het nog steeds aan Europa niet gelukt, noch aan Amerika of waar dan ook, den rijkdom af te schaffen. En daardoor ontkomen wij ook niet aan de armoede. Integendeel, de armoede neemt steeds toe.

                                  -9-
    En zoals ik gezegt heb, word in en door de armoede in en door elke beperking, die de cultureele ontwikkeling der menschheid tegenhoudt de mensch ontkent. En dit alles is anti cultureel, want de begrippen cultuur en vrijheid zijn onafscheidelijk.
    Zullen wij denzelfden weg gaan als Rome? Zal ook onze cultuur definitief ondergaan?
    Om te beginnen dient men te bedenken, dat zooals ik reeds gezegd heb, noch nimmer een cultuur geheel en al is verdwenen, zonder eenig spoor na te laten. De romeinsche cultuur heeft een geweldigenden invloed gehad op de haar opvolgende germaansche. Het is dus volkomen logisch te veronderstellen, dat ook onze cultuur niet volkomen spoorloos zal verdwijnen, niet slechts omdat dit met Rome het geval was, maar omdat niets volstrekt verloren gaat, elke actie een bepaalde reactie in het leven roept. Maar dar Europa als cultuurcentrum kan ondergaan, daaraan valt niet te twijfelen.
    Willen wij dit voorkomen, dan zullen wij ons moeten bezinnen, dat niet stoffelijke belangen van bepaalde groepen het eenige belang zijn in de wereld, dat niet wapengeweld en militaire macht beslissned zijn voor het belang van een volk, noch voor de menschheid, dat niet willekeur maar alleen werkelijk recht een houdbare basis is voor instandhouding der samenleving. En dan moeten wij recht niet opvatten als elke geschreven wetsregel, maar als verwezenlijkte vrijheid, verwezenlijkte zedelijkheid, verwezenlikte harmonie. Recht dient te zijn het zedelijk minimum zonder hetwelk de menschheid niet menschelijk kan leven.
    En wanneer wij ons dit alles goed in denken, dan moeten wij tot de conclusie komen, dat de eenige mogelijkheid om Europa van den ondergang te redden, om te voorkomen dat het als cultuurcentrum verdwijnt, is gelegen in de erkenning van den mensch als cultureel wezen, in de erkenning dat de mensch alleen als mensch, dus als denkend wezen, mensch is en dat hij als zoodanig dus onaantastbaar is en dus dient te worden vrijgelaten.
    Zonder de vrijheid, zonder cultuur gaat Europa onder in materialisme en hebzucht, maar ook in armoede en ellende. Noodzakelijk is dit niet wanneer slecht voldoende menschen beseffen, dat zij mensch zijn en dat zij dus recht hebben op erkenning van hun menschlijkheid. Wanneer slechts voldoende menschen bereid zijn te denken en niet zich bepalen tot het uitspreken en napraten van leuzen.
    Den en streef ernaat zooveel mogelijk menschelijk te leven.
    Wie werkelijk denkt en daarmede bedoel ik te zeggen, wie redelijk denkt, is vrij, want het redelijk denken is het werkelijk vrije denken.
    Maar hij moet van deze vrijheid ook gebruik maken en gebruik kunnen maken, omdat hij eigen menschlijkheid en dus eigen redelijkheid moet kunnen verwezenlijken.
    Zonder vrijheid is het leven geen leven meer, is het onmenschenlijk. En thans wil ik eindigen met de woorden van den overleden dichter Erich Muehsam:
                                   Der Mensch is frei!
                                   Sich fuegen, heisst luegen.

Mr. Drs. A. Börger.

***