(Laatste contrl.: H.W.)


Denken

Denken is te onderscheiden in: overdenken, nadenken en doordenken. Het woord overdenken impliceert, dat het om uiterlijk denken, om denken langs de buitenkant van de gedachte gaat. Bij nadenken dringt zich het begrip der oorzakelijkheid op. Het oorzakelijke of causale denken stelt de dingen in causaal verband. Het is het denken, dat zich beperkt tot onderscheiden van oorzaken en gevolgen, die het met elkaar in verband brengt. Ook dit denken blijft dus aan de buitenkant. Alles heeft een oorzaak en is dus gevolg, maar wat is alles. Het antwoord hierop wordt gegeven door te denken. De denker vraagt zich dan af wat de inhoud is der gedachte, die hij denkt. Blz. 2 Er is dus drieërlei denken, dat echter omdat het altijd denken is, in de grond der zaak identiek is. Product van het denken is de gedachte. Men spreekt echter ook van denkbeeld. Het echte denkbeeld is de gedachte in de vorm van een beeld (dat wat men zich "verbeeldt"). Wij hebben hierbij dan niet te maken met een zuivere gedachte, omdat er nog een voorstelling bijkomt. Alles wat men zich voorstelt heeft een natuurlijke vorm, want is een verschijnsel. Bij het over- en nadenken komt men van de denkbeeldigheid niet los. Wie er over denkt om naar de schouwburg te gaan, denkt hierbij aan, d.w.z. stelt zich daarbij voor allerlei feitelijkheden. Hetzelfde is het geval, als men over iets heeft nagedacht en de conclusie trekt. Dan heeft men iets uitgedacht. Zolang het denken zich met voorstellingen bezig houdt, is het niet zuiver. Ik kan er over denken een deur te laten maken en vervolgens Blz. 3 nadenken hoe ik die deur zal laten maken en waar ik hem zal plaatsen. Dan denk ik steeds over een bepaalde deur, die er in werkelijkheid nog niet is, maar die ik mij voorstel. Hij is er dus al in mijn verbeelding en wordt als ik mijn plan verwerkelijk een werkelijke deur. De deur in mijn verbeelding is geen reële deur, maar een ideëele. Ideëel niet te verwarren met ideaal. Wat ideaal is, benadert het volmaakte. Een reëele deur is een werkelijke deur. Realiteit is afkomstig van het Lat. woord res, hetwelk zaak betekent. Werkelijk is alles wat verwerkelijkt is, waaraan het begrip "werken" te bedenken valt. Aangezien ook denken werken is, is een gedachte werkelijkheid - ideële werkelijkheid. Blz. 4 Wij weten allen, dat het begrip "zaak" veelvuldig in figuurlijke betekenis gebruikt wordt. "Hij streed voor een goede zaak". De romeinen spraken over de "res publica", waarvan het woord republiek afkomsig is. Wij moeten dus onderscheiden tussen natuurlijke realiteit of werkelijkheid en niet-natuurlijke; deze laatste noemen wij dan ideëele realiteit of werkelijkheid. ====== Wanneer wij doordenken, denken wij (om bij ons voorbeeld van de deur te blijven) niet meer over deze of gene deur, die wij ons voorstellen, maar over de deur in het algemeen, hetgeen hetzelfde is als het begrip deur. Wij hebben hierbij niets meer met een of andere bepaalde of nog te bepalen deur te maken, maar vragen ons af wat er aan het begrip deur te bedenken is. Hierbij is geen sprake van causaliteit. Blz. 5 Dit doordenken beperkt zich niet tot de natuurlijke zaken in hun algemeenheid, maar strekt zich uit over het gehele gebied van het denken en heeft dus alle niet natuurlijke "zaken", zoals ethische, aesthetische, religieuse en wijsgerige begrippen tot onderwerp. Laten wij een voorbeeld nemen: het begrip "goed" als qualificatie, dus niet in de betekenis van stof om kledingstukken te maken. Wij kunnen dan zeggen, dat goed niet slecht is, waartegenover wij kunnen stellen, dat slecht niet goed is. Maar wij weten allen, dat het begrip "een goed mens" een andere klank heeft dan een "goed dokter". In een "goed mens" heeft goed een ethische waarde; in "een goed dokter" drukt het uit, dat hij zijn vak grondig verstaat. Toch wordt in beide gevallen van "goed" gesproken en dus is er identiteit. Wanneer zeggen wij, dat een dokter goed is? Zoals gezegd: als hij zijn vak grondig verstaat, d.w.z. dat hij beantwoordt aan de eisen, die men aan een dokter mag stellen. Blz. 6 De betreffende dokter is dus identiek met dat begrip dokter, in welk begrip alle eisen, die men aan een dokter mag stellen, vervuld zijn. Het oordeel, dat hij goed is, is dus het constateren der identiteit. Maar dan moet ook het begrip "goed" in de uitdrukking "een goed mens" identiteit uitdrukken. Wanneer is dus te zeggen, dat een mens goed is? Als hij beantwoordt aan het begrip mens. De ideaal-mens is zo goed, dat hij het volmaakte benadert. Slecht is dus de mens, die het begrip mens ontkent. Maar niemand kan het begrip mens volslagen ontkennen, omdat hij dan zou ophouden mens te zijn; hij zou dan immers alleen maar niet-mens zijn. Niemand is dus alleen maar slecht. Is een mens denkbaar, die alleen maar goed is, dus een pure bevestiging van het begrip mens? Blz. 7 Neen, want het begrip mens is een algemeenheid en bestaat dus niet, maar is enkel denkbaar. Iedereen is dus ook niet goed = slecht. Goed zijn is een ideaal als het streven naar mens zijn. Het bereiken van dit ideaal wordt belemmerd door ons bestaan = onze natuurlijkheid. Onze natuurlijkheid is onze beperktheid. Vandaar dat de christelijke godsdienst leert: "Niemand is goed dan één, n.l. god" en verder dat "de mens van nature geneigd is tot alle kwaad." Slecht is de mens, die naar het natuurlijke streeft. Recapitulerend kunnen wij zeggen, dat het begrip goed identiteit uitdrukt tussen iets of iemand en zijn begrip. Een goed mens, schilderij, dokter, inbreker, paard enz. Ook de misdadiger heeft zijn ideaal: de volmaakte misdaad te plegen en dus een volmaakt misdadiger te zijn, maar ook dit is Blz. 8 een onmogelijkheid. Het doordenken noemen wij het redelijke denken; het overige het verstandelijke. Dit laatste komt, zoals wij reeds aanduidden, niet los van het feitelijke, van het iets en iemand, van dit en dat. Het verstandelijke denken is dus te begrijpen als het onderscheidene denken, waardoor wij tot het oordeel des onderscheids komen. Vanzelfsprekend moeten wij eerst hiertoe komen, alvorens wij kunnen doordenken, alvorens wij tot rede komen. Het verstandelijke denken is dus aan het redelijke voorondersteld en dit laatste is niet onverstandelijk, maar het is meer dan verstandelijk. Dus is het voordeel der onderscheids ook in het redelijke oordeel voorondersteld. Het redelijke oordeel onderscheidt ook wel dit en dat, maar het zegt tevens dat dit en dat niet enkel dit is, omdat het altijd dat aan zich medebrengt, d.w.z. dat een bepaaldheid altijd meer Blz. 9 is dan enkel die bepaaldheid. Het verstandelijke denken komt hier niet toe. Het is het oordeel des onderscheids, maar zonder meer, dus eenzijdig. Het komt niet tot de eenheid, met als gevolg, dat het het onderscheidene uit elkaar denkt, scheidt. Dit verstandige gedoe is de oorzaak dat Europa momenteel versplinterd is. Het verstand (ter onderscheiding) van de rede) stelt grenzen, begrenst alles, ook zichzelf, want het is dit grenzenstellende denken. Vandaar dat het ook denkt, dat het denken aan grenzen gebonden is. Het ziet niet in, dat het zichzelf bindt. Het begrip "goed" is uitdrukking van identiteit van Een bepaaldheid met haar begrip; daarom kan ook een misdadiger goed zijn (als misdadiger) terwijl hij als mens slecht is. Jezus was goed, zegt men. (Zelf ontkent hij het). Ongeacht of men hem als historische verschijning aanneemt of verwerpt, onweerlegbaar is, dat hij ontstellend veel onheil teweeg gebracht heeft: de oorlogen tegen de ongelovigen om het heilige graf (de kruistochten); de geloofsvervolgingen; de godsdienstoorlogen; het Europese anti-semitisme "Dat heeft hij niet gewild", zal men antwoorden. Daarom gaat het niet. Hij heeft het teweeggebracht. Zij, die in de historiciteit van Jezus geloven, moeten ook een aan Judas denken, die dan immers ook historisch is en onmisbaar in het drama. Blz. 10 Voor wat hij deed, werd hij gestraft met eeuwige verdoemenis. "Hij heeft het zelf gewild", zal men antwoorden. Ja! Maar hij heeft de gevolgen van zijn daad niet overzien, hetgeen blijkt uit zijn zelfmoord. God had hem "uitverkoren" voor de rol, die gespeeld moest worden; dit moeten de gelovigen leren inzien. Zijn zelfmoord is een aanklacht tegen god. Hij heeft de rol gepeeld, die gespeeld moest worden in het drama; hij heeft dus zijn aandeel in het goede werk. Wie offerde meer? Hij of Jezus? Wie "goed" zegt, zegt op ander wijze "niet slecht". "Goed" en "niet-slecht" zijn identiek. Goed is de ontkennning van slecht. Zonder slecht is dus goed ondenkbaar; het ene brengt het andere aan zich mee. Tot deze conclusie komt degene, die redelijk denkt: dat alles bepaald wordt door zijn eigen ontkennning, waarvan het op zijn beurt de ontkenning is. Blz. 11 Elke bepaaldheid is dus negatief t.a.v. de tegengestelde bepaaldheid. Zonder deze tegengestelde bepaaldheid zou het niet die bepaaldheid zijn. De tegengesteldheden kunnen niet zonder elkaar. Om goed te zijn, moet de mens zijn slechtheid ontkennen. Hij moet dus ook slecht zijn. Slecht is de mens voor zoverre hij naar het natuurlijke streeft. Waarom? Mens-zijn wil zeggen: meer zijn dan een dier, ook dan het hoogste dier. Mensen, dieren en planten zijn levende verschijningen en dus verschijnselen van het leven. Leven laat o.m. zelfactiviteit aan zich bedenken, zelfverwerkelijking. Een steen verwerkelijkt niet zichzelf, want is geen Zelf. Hij is alleen maar buitenkant - verschijnsel. Het leven is geen verschijnsel, maar wel verschijnt het als het levende. Het levende openbaart het leven als en door de verschijning, de levende verschijning. Blz. 12 De levende verschijning is meer dan - zoals de steen - enkel verschijnsel, enkel buitenkant. Het levende is zelfverwerkelijking, en dus werkzaam. Zijn verhouding tot de buitenwereld is niet indifferent, want het betrekt zich op de buitenwereld, die het voorzoverrre bruikbaar opneemt en tot zichzelf maakt, en voorzoverre onbruikbaar afweert. Door het opnemen heft het het opgenomene als zodanig op; het maakt het tot zichzelf, het verandert het dus van het ander, vreemde, tot het eigene. Zo nodig heft het het op zonder het tot het eigene te maken, n.l. wanneer het het doodt uit vrees voor gevaar van die kant. Aan het leven is dus het opheffen van de buitenwereld te bedenken. Dit opheffen geschiedt dan: 1) om het tot het eigene te maken; 2) om gevaar te voorkomen. Blz. 13 Er is echter nog een derde rede van opheffen te bedenken: de mens, het dier, die zich een weg banen, waarbij zij allerhande leven vertrappen; de plant, die opwaarts strevend naar de zon, andere planten belemmert op te komen. In deze gevallen gaat het niet om gevaar, want mens en dier handelen hierbij indifferent, terwijl de plant geen bewustzijn heeft en zich dus ook van geen gevaar bewust kan zijn, ofschoon de andere planten wel een gevaar voor haar zijn. Een rotsblok, dat losraakt en een huis verplettert, doet dit niet zelf. Het doet niets; het wordt gedaan. Daarom ondergaat het ook niets. Er is geen sprake van strijd. Strijd is er slechts, als er leven is - strijd om zelfhandhaving - en verwerkelijking. Het levende, dat de buitenwereld aanvalt (de gevallen sub 1 en sub 2) verwerkelijkt zich als dat bepaalde verschijnsel, ongeacht plant, dier of mens. Ook echter in het sub 3 genoemde geval verwerkelijkt het zich, want alle doen is zelfverwerkelijking. Blz. 14 De zelfverwerkelijking der levende verschijning is om te beginnen natuurlijke verwerkelijking d.w.z. verwerkelijking van de verschijning, die al doende zijn wezen openbaart. Maar het levende verschijnsel is meer dan verschijnsel; het openbaart dus ook in de verwerkelijking het leven. Hieromtrent zeiden wij, dat het o.a. openbaart, dat het de buitenwereld, voor zoverre nodig, opheft. Het opheffen ervan is dus kenmerkend voor het leven en dus is te zeggen, dat leven is: in de verhouding staan van het opheffen, van het ontkennen. ===== Natuur is verschijnsel. De z.g. dode natuur is verschijnsel zonder meer. De levende natuur is verschijnsel met meer en voor zoverre "meer dan", is zij geen verschijnsel. De levende natuur is dus behalve verschijnsel ook de ontkennning ervan. Op natuurlijke wijze: eten en drinken. Hierdoor echter wordt het ene verschijnsel tot het andere gemaakt; het is als dat bepaalde verschijnsel wel opgeheven, maar Blz. 15 niet als verschijnsel, dus niet volstrekt. De uiterste consequentie van het leven echter moet zijn, dat het verschijnsel als zodanig, dus niet slechts als dit verschijnsel, wordt opgeheven: het abstracte denken. Voornoemde uiterste consequentie is onontkoombaar, omdat het leven wezenlijk negatie van verschijnsel en dus van natuur is. Daarom is de mens een logische noodzakelijkheid, want hij is het abstracte denken in levende lijve. Abstract denken: los van het driftleven, van alle begeerte en afweer. Doordat de mens hiertoe in staat is, zijn wetenschap en wijsbegeerte mogelijk. Kenmerkend voor het mens-zijn is dus de mogelijkheid tot abstraheren in de zin van zich losmaken van de eigen natuurlijkheid en haar onmiddellijke verlangens en deszelver tegenstellingen (walging, angst enz.). Maar ook als dit abstraheren menselijk kenmerk is, moet hij het ook kunnen in de spheer van de wereld der verschijnselen. Blz. 16 Dit geldt voor de wetenschap, die een appel niet ziet als iets om op te eten, en voor de kunst, die hetzelfde standpunt inmeemt, maar met een ander doel. De kunstenaar heft het verschijnsel op door het te gebruiken als middel om een bepaald begrip in de vorm van een verschijnsel uit te drukken. De Venus van Milo is uitbeelding van het begrip Vrouw; alles wat dit begrip omvat, heeft de kunstenaar door het beeld trachten uit te drukken. De vrouw, die ervoor poseerde, is als zodanig indifferent. Praxiteles gebruikte voor zijn Aphrodite een om haar schoonheid beroemde hetaere. Voor de wetenschapsman gaat het niet om die appel; voor De kunstenaar niet om die vrouw, maar om de vrouw in het algemeen, om het begrip ervan. Het menselijke abstraheren wil dus zeggen: aan het bepaalde iets het algemene tot uitdrukking brengen, het begrip, het wezenlijke. Het is het negeren van het bepaalde iets, dat in dit geval slechts middel is om de waarheid te verkondigen. Blz. 17 Voor de kunst is het verschijnsel en de verschijning van beslissend belang. Nodig echter is om hier het begrip verschijnsel een uitbreiding te geven boven zijn eigenlijke, enge betekenis en het te ver- vangen door: zintuigenlijke waarneembaarheid en verneembaarheid. Deze uitbreiding is nodig om de muziek niet buiten de kunst te sluiten en tevens omdat de muziek een natuurlijke vorm heeft, de klankvorm, waarvan de klanken geen bepaalde gedachte tot inhoud hebben. Dit in onderscheiding van het woord. Een drieklank is een combinatie van drie tonen, die welluidend samengaan, maar verder niets te zeggen hebben. Een combinatie van drie letters daarentegen, bijv. aap, heeft wel degelijk iets te zeggen. De hedendaagse abstracte kunst tracht de verschijning en het verschijnsel te boven te komen, maar blijft desalniettemin aan het verschijnsel Blz. 18 (de natuurlijke vorm) gebonden. De wetenschap komt niet verder dan tot de mathematiek en kan niet verder komen, aangezien zij zich met de wereld der verschijnselen bezighoudt. De verschijnselenwereld laat zich door het verstand abstraheren tot meetkundige figuren en getallen. De wiskunde is logica, maar verstandslogica. Zij heeft haar waarheid niet in zichzelf, want zij werkt met hypothesen en axioma's, welke laatste door Schlick "implicite definities" genoemd zijn. Een van haar beroemdste axioma's was, dat de kortste verbinding tussen twee punten de rechte lijn is. Dit is door Einstein omver geworpen. Wat zijn waarheid niet in zich heeft, heeft haar buiten zich en is dus nog niet waar. Blz. 19 Dit neemt niet weg, dat de wiskunde een indrukwekkende vlucht genomen heeft. De zuivere waarheid kan zij nooit zeggen, omdat zij zich tot de verschijnselen beperkt ondanks het feit, dat zij abstraheert. Algebra is de wetenschap van het getal en dit is het abstrakte quantum. De natuur kenmerkt zich door het moment der quantiteit. Al wat natuurlijk is, is in quantiteiten te meten. Elk getal - behalve één - is een veelvoud van één. Is nul een getal? Alles wat met nul vermenigvuldigd wordt, wordt nul. Nul is dus absoluut negatief; is een negativiteit, die elk quantum opheft. Als zodanig is het absolute quantitatieve negatie; het negatieve quantum. Als nul ontkent het quantum zichzelf. Nul is dus het getal, dat het getal ontkent, het negatieve getal; wel en niet getal. Blz. 20 Is -1 niet ook een negatief getal? Ja, maar het ontkent het getal niet. Min één is minder dan nul, dus minder dan niets. Als minder dan niets, is het niet zonder meer niets en dus iets en quantitatief. Het slechte is negatie van het goede, maar niet niets. Niets is in deze sfeer het indifferente, noch goed, noch slecht. Minder dan niets is - zoals gezegd - niet zonder meer niets; het blijft "er onder" en is dus iets anders. Als iets anders is het niet niets en dus meer dan niets, want het is iets, wat niets niet is. Toch is niets niet zonder meer niets, want het is negatie van iets en dus het negatieve iets. Dit wordt ook gezegd met de woorden: niets is iets anders dan iets. Als "iets anders" is het iets. Min één is relatieve negatie, want negatie van één. Nul is negatie van alles. Als wij min één met één vermenigvuldigen, blijft het min één, en als wij het met twee vermenigvuldigen, is de uitkomst min twee. Twee is niet verdwenen, maar komt weer te voorschijn als zijn eigen negatie. Blz. 21 Door te ontkennen bevestigen wij het ontkende op negatieve wijze. Het mathematische denken ontkomt niet aan het wezen van het denken, dat alle natuurlijke bepaaldheden verandert in gedachten, die zichzelf ontwikkelen, doordat zij haar eigen ontkenning aan zich medebrengen. Anders gezegd: het denken verandert de (zintuigelijke ervaarbare) realiteit in idealiteit, negeert dus de eerste en maakt het tot een gedachte, welke idealiteit is. De gedachte ontwikkelt zich vanzelf verder, wanneer wij doordenken. Het mathematische denken is het toppunt van het verstandelijke denken, omdat het met abstrakties werkt, waarbij het de realiteit loslaat, met als gevolg, dat het tenslotte tot het irreële komt: Einstein. In Einstein's wiskunde verkeert de realiteit tot haar eigen ontkenning en dus tot idealiteit, maar tot een idealiteit, die niet geheel van het natuurlijke loskomt, doordat de wiskunde alles herleidt tot getal. Blz. 22 Doordat zij niet loskomt, komt zij niet werkelijk van de realiteit los. En doordat zij haar anderzijds extreem ontkent, komt zij tot een onvoorstelbare realiteit. Denken is negeren en abstraheren. Het is te onderscheiden in denken, dat bij het onderscheid volhardt, en denken, dat het onderscheidene weer opheft tot eenheid, welke laatste berust op de identiteit van het enen en het andere. Wij zeiden, dat een mens goed is, voor zoverre hij identiek is met het begrip mens-zijn, dus met de mens in het algemeen. Hij is dus goed, voor zoverre hij algemeen is, maar voor zoverre hij zulks is, ontkent hij zichzelf als deze bepaalde persoon. Iedereen is goed, voor zoverre hij de Mens is, maar de mensen zijn niet goed, doch ook slecht. Niemand onzer is de Mens. Blz. 23 Doordenken wil zeggen: in het bepaalde het wezen, het algemene zoeken, het denkend eruit ontwikkelen. Doordenken wil zeggen: het denken zijn gang laten gaan; het heeft zijn eigen wetmatigheid, zijn eigen wezen en dus waarheid; het is die waarheid en deze noemen wij de rede. =====