Laatste corr. H.W.



                    Het verschijnsel

Het verschijnsel, de verschijnselenwereld noemen wij de natuur. Aan het verschijnsel laat zich het ruimtelijk zijn bedenken en het in de ruimte zijn; aan de natuur, de verschijnselenwereld, het buiten elkaar zijn en de veelheid; dit is haar vorm. Ruimte is een verschijnsel van niets, want wij aanschouwen de ruimte, maar aanschouwen daarbij niets. De ruimte is derhalve te begrijpen als de vorm der natuur op zich en tevens als het aanschouwelijk zijn van het Niet Zijn. Als natuurlijk zijn van Niet-Zijn is de ruimte aanleg en als zodanig algemeen en natuurlijk onbegrensd en eindeloos. Aanleg is aanleg tot iets anders, omdat dit vanzelf aan het begrip aanleg wordt medegebracht. Het andere van de onbegrensde ruimte is de begrensde en extreem de begrensde ruimteloosheid, die - aangezien aan de begrenzing alle ruimte ontbreekt - enkel grens is: het mathematische punt. Blz. 45 Verschijnsel zijn is verschijnen en verdwijnen in enen, is worden, dat tevens verworden is. Worden als eenheid van Zijn en Niet-Zijn is als natuurlijk worden in het algemeen de Tijd. Het worden stelt zich als Zijn, dat zich tevens voortdurend opheft, omdat het wezenlijk Niet-Zijn is. Het zich als verschijnsel stellen van het Zijn in het algemeen is de ruimte. Negatie van het zich als verschijnsel, dus op natuurlijke wijze stellen van het Zijn is het zich als niet-verschijnsel op natuurlijke wijze stellen van het Zijn in het algemeen. Op natuurlijke wijze niet-verschijnsel zijn is natuurlijk Niet- Zijn (want het natuurlijke Zijn is verschijnen). Een eikel is een eikeboom, maar op andere wijze, en andersom. De eikel verandert tot eik, vertoont telkens iets anders d.w.z. vertoont wat hij wezenlijk, wat hij in aanleg is, openbaart zich - alles op natuurlijke wijze n.l. als verschijnsel. Dit verschijnen eist ruimte op en heeft tijd nodig. Daarom is het natuurlijke voor zich zijn in het algemeen de tijd. Voor zich worden op natuurlijke wijze is n.l.: verschijnen, voor zich zijn: verschijnsel zijn. Dus iets, een natuurlijk iets worden, resp. zijn. En slechts als verschijnsel is er sprake van natuurlijk voor zich zijn, terwijl iets ruimtelijk gezien op zich is, in zich besloten. Alleen wat leeft, is voor zich. Blz. 46 Ruimte en Tijd zijn beide; zij zijn dus identiek in het Zijn. De ruimte is het natuurlijke Zijn van het Niet-Zijn; de tijd het natuurlijke Zijn van het Worden. Zij zijn dus identiek en tevens onderscheiden. Negatie van beiden is het punt als resp. wiskundig punt en tijdstip, die beiden slechts denkbaar zijn. De wiskundigen ontwikkelen uit het wiskundige punt de lijn, uit de lijn het vlak en uit het vlak het lichaam, aan welk drietal de ruimte resp. één - twee - en drie - dimensionaal is verondersteld. Het tijdpunt laat zich slechts ééndimensionaal ontwikkelen, welke dimensie echter niet ruimtelijk is. Aangezien de tijd bij de natuur behoort, is het niet verwonderlijk, dat de moderne natuurkundigen hem in hun kosmische berekeningen opnemen als vierde dimensie, ofschoon hij heterogeen is. Door zo te doen nemen zij het Worden op en spreken niet meer over de zijnde, doch over de wordende kosmos - de kosmos als wordend. Blz. 47 En omdat zij wiskundigen zijn en de wiskunde de wetenschap is der abstrakte quantiteit, raken zij in verlegenheid, aangezien het worden het bepaalde quantum voortdurend opheft. ===== Aanleg is aanleg tot iets. Om iets te zijn, moet het mogelijk zijn, dat het is. Aanleg is mogelijkheid, maar als enkel mogelijkheid nog geen aanleg, omdat de enkele mogelijkheid nog geen noodzakelijkheid is. Wat noodzakelijk is, is geen mogelijkheid meer en dus onmogelijkheid. Als iets echter betrekkelijk onmogelijk is, is het ook slechts betrekkelijk noodzakelijk. Alleen de volstrekte onmogelijkheid, de onmogelijke onmogelijkheid, is noodzakelijkheid. Het relatief onmogelijke is het relatief mogelijke. Het volstrekt onmogelijke is volstrekte negatie van mogelijkheid. Wat noodzakelijk is, is niet meer mogelijk; de mogelijkheid heeft zich volstrekt ontkend, zich volstrekt opgeheven. Als op een lot de honderdduizend gevallen is, kan op dat lot de honderdduizend niet meer vallen. Blz. 48 Als aanleg tot iets is de aanleg volstrekte onmogelijkheid en iets noodzakelijkheid. Alles wat is, is noodzakelijk. En de toevallige samenloop van omstandigheden dan? Als de omstandigheden toevallig anders geweest waren, zou het iets niet zijn opgetreden! Inderdaad. Juist omdat de omstandigheden toevallig zo samenliepen, vond het iets plaats, moest het plaatsvinden. Wat toevallig gebeurt, gebeurt noodzakelijk. Alles gebeurt noodzakelijk toevallig. Alles wat is, is in aanleg wat het blijkt te zijn en kan niet anders zijn, dan het is. Ook de aanleg is toevallig. Wat een mans in aanleg is, is hij toevallig. Daarom is hij noodzakelijk zoals hij is. Noodzakelijkheid is volstrekte onmogelijkheid, is toevalligheid. De toevallige omstandigheden zijn de voorwaarden. Of iets plaats zal vinden hangt van bepaalde voorwaarden af. Als alle voorwaarden aanwezig zijn, vindt het plaats. Blz. 49 Als alle voowaarden vervuld zijn, is het volstrekt onmogelijk, dat het niet plaatsvindt. Dat alle voorwaarden vervuld zijn, is noodzakelijk resultaat van andere toevalligheden. De aanleg is voorwaarde voor het resultaat; als resultaat opgeheven en geen aanleg meer, maar wel in het resultaat voorondersteld. Het resultaat begint als aanleg, die als het resultaat het beginsel ervan blijkt te zijn. In den beginne is het beginsel. ====== Het volstrekt onmogelijke is het volstrekt mogelijke, waarbij van onmogelijkheid geen sprake meer is. Het volstrekt negatieve is het volstrekt positieve, want de volstrekte negatie is de negatieve negatie, ontkenning ervan. Wat volstrekt is, staat niet in verhouding tot iets anders, maar alleen tot zichzelf; het is alleen dit ene, het staat ook niet in verhouding tot zichzelf als zijn andere. Het is dus noch voor iets anders, noch voor zich en dus aanleg d.w.z. niets. Blz. 50 Om iets te worden, moet het voor zich worden d.w.z. zich verkeren van potentialiteit tot realiteit, als hoedanig het relatief wordt. Het absolute op zich bestaat niet, want bestaan is op natuurlijke wijze gesteld zijn. Het absolute bestaat slechts als het relatieve. Het relatieve is absoluut. En aangezien het absolute niets is, is het relatieve wezenlijk niets, zodat niets stand houdt, omdat alles zich moet verwerkelijken als wat het wezenlijk in beginsel is. Daarom is het bestaan schijn, wat in het woord verschijnsel tot uitdrukking komt. ====== Natuur: dode en levende. Levende natuur: plantaardig, dierlijk, menselijk. De mens is dus een natuurlijk geval, dat abstract kan denken. Het denken is uit de natuur te voorschijn gekomen en dus verkeerde natuur, hetgeen wil zeggen, dat in de geest de natuur voorondersteld is als opgeheven moment. Aangezien de geest uit de natuur is voortgekomen, is hij in de natuur voorondersteld, het beginsel ervan, weshalve het wezen der natuur, de aanleg ervan, ideëel is, wat tenslotte als de mens bewaarheid wordt. Wie Ik zegt, treedt in een abstracte verhouding tot zichzelf, is dus voor zichzelf. ---