5e lezing.

Jezus neemt een aparte positie in in de reeks van godenzonen omdat hij de enige zoon is van de enig ware god. Andere godsdiensten hadden ook wel goden- zonen, en deze hadden ook wel de funktie van verlosser, maar er waren zoveel goden van allerlei volkeren. Men had nog geen neiging om zending te plegen, men aanvaardde, meer niet.
Ieder land had zijn eigen goden; de god van de Joden heeft de kenmerken van een typisch nationale god - hij had het volk uitverkoren, er een verbond mee gesloten.
Hij stelde zich als de enig ware god. Mede hierdoor was het christendom zo onverdraagzaam en zei men altijd dat de Bijbel gods woord was, waaraan niet getornd kon worden.
De Bijbel mag dan Gods woord zijn, maar alles is Gods woord - God is dubbel en alles wat des duivels is, is ook van God.
Jezus is in zijn uitspraken vaak aanmatigend en hij kan verschrikkelijk hard zijn. Hij is niet zo vriendelijk als men hem vaak voorstelt en hij heeft veel hardheid teweeg gebracht - o.a. de vervolgingen.

En hij scheldt tegen de tollenaars en Farizeën. Volgens Johannes zegt hij: "gij hebt van het huis mijns vader een verkoophuis gemaakt" (Joh. 2:16). De andere drie evangelisten vermelden dat hij zegt: dat zij er een rovershol van gemaakt hebben. (Matth. 21:13 Marcus 11:17 Lucas 19:46).
In de tempel was hij wel geestelijk en zijn naam mocht niet genoemd worden, maar hij kreeg offers, zodat er wel een handel moest zijn voor de tempel.

Er is een belangrijke sprong gemaakt, een stap, die de Islam niet gedaan heeft, n.l. die naar de Zoon. Vanuit Zuid-Oost Azië is een grote invloed uitgegaan op de ontwikkeling van het Christendom.

Er is tussen Boeddha en Jezus een grote overeenkomst, maar ook een groot verschil.
Boeddha en Jezus - Boeddha wil de vrede, de innerlijke verstilling. Hij is de verlichte, die op de Lotus zit, onberoerd door de wereldstroom en dit stelt hij als het levensdoel van de mens.
In het Westen kunnen wij er alleen de Stoïcijnen mee vergelijken. De wereldbeschouwing van Boeddha ging echter verder, al bleef hij steken in het negativisme


                        - 44 -
van het Niet-zijn, dat door de grote massa natuurlijk niet aanvaard kon worden en ook niet aanvaard werd.
Jezus zegt: "ik ben de vredevorst", maar hij zegt ook zeer nadrukkelijk: "ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard" (Matth. 10:34) - een uitspraak overigens, die door militairisten graag gebruikt wordt om te bewijzen dat men in de Bijbel argumenten kan vinden om elkaar de hersens in te slaan.
Deze uitspraak betekent echter, begrijpelijk, heel wat anders en in dit opzicht staat Jezus lijnrecht tegenover Boeddha. B. wil de vrede, de vrede, die zoals de Bijbel zegt, alle verstand te boven gaat - als innerlijke verstilling, totaal naar binnen gekeerd, de weg van het Midden - nergens door beroerd worden, zelfs niet door de begeerte van de ascese.
Maar tussen de Indo-Europesche volkeren is een tegenstelling, de tegenstelling tussen Oost en West, wat de psychische structuur betreft.
De geest, de psyche van het Westen, wordt beheerst door het dialectisch principe.
Het Oosten blijft steken in het onderscheid en komt daar niet boven uit. Daarom heeft het het kaste-systeem ontwikkeld en blijft daarin steken. De geest van de Indo-Europeaau is aanvankelijker.

De filosofie van China, die berust op de gedachte van het Tao, is nog niet aan het onderscheid toe. China staat nog stil; daar is alles nog hetzelfde: hemel en aarde, boven en beneden. Wat boven gebeurt, gebeurt ook op de aarde en andersom.

India komt tot het onderscheid, maar blijft daarbij staan.
Europa komt tot het dialectisch principe, d.w.z. dat de dingen zich gaan onder- scheiden, maar zich onderscheidt doordat het zich verkeert tot het andere en in het andere het een in het andere voorondersteld blijft als opgeheven moment en daardoor met dat andere in dat andere tot een eenheid komt, die wij de drie-eenheid noemen.

Dat is de volgende fase - voortgekomen uit hetzelfde ras.

De gedachte van de dialectiek was al verkondigd in Griekenland. Herakleitos de Griekse wijsgeer, had het al uitgesproken: "alles vloeit, niets blijft".
Alles verandert voortdurend, verkeert zich altijd tot het andere van zichzelf. Niets houdt stand.
En dit is ook de gedachte van het Christendom, dat niets stand houdt.


                        - 45 -

Daarom heeft het ook geen volstrekte eerbied voor wat ook ter wereld.
Het is het dialectisch principe, maar het dialectisch denken houdt bij niets stand en heeft dus ook voor niets een volstrekte eerbied, zelfs niet voor welke god ook, omdat alles zich laat verkeren tot zijn eigen andere.
Het is maar een bepaaldheid en dit is de achtergrond van de uitspraak "de vossen hebben holen en de vogelen des hemels hebben nesten, maar de Zoon des Mensen heeft niets waar hij het hoofd kan neder leggen" (Matt. 8:20).
Dat wil niet zeggen dat Jezus nergens plaats had; er is altijd wel een bepaaldheid waar het denken even bij blijft staan om dan te verkeren.
De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar het dialectisch principe komt nooit tot rust, gaat altijd verder, kan geen rust vinden.
Er is niets "zieligs" in deze godenzoon, hij doet toch immers alleen de wil Zijns Vaders en die Vader is in hem als aanleg. Het is zijn eigen aanleg krachtens welke hij handelt, denkt en doet. Hij drijft het conflict met het jodendom tot het uiterste. Hij wil het zelf, niemand beveelt het hem; hij doet zijn eigen wil.
Het is de gedachte hoe de mens moet leven - dat hij zich bij niets moet ophouden.
Jezus wil de richtlijnen geven - de mens moet zich richten op het geestelijke en het natuurlijke slechts als middel grijpen.
Het Christendom staat nog in het begin en daarom heeft het ook de Griekse filosofie zo matig in zich verwerkt.
Het is wel socratisch in sommige opzichten en vooral als hij zegt dat wij niet de objectieve wet volstrekt moeten laten gelden, maar de subjectieve wil.
Het is echter alles nog primitief.
Hegel beschouwt het christendom als een teruggang, en dat is in zeker opzicht ook wel het geval. Wat het geestelijk niveau betreft is het in sommige opzichten een teruggang tegenover de Griekse wijsbegeerte - althans die van Sokrates en van Plato, maar ook in vele opzichten wel die van Aristoteles, die een heel andere denker is dan Plato. Aristoteles is een empiricus en Plato een sterk intuïtief en ook een sterk psychologisch denker.
De psychologie van Plato is van groot belang in de psychologie van de hele wereld - wij ontlenen er in Europa nog veel aan. Hij heeft over de ziel veel belangrijke dingen geschreven, maar natuurlijk overeenkomstig het niveau van zijn tijd. Ieder is toch een kind van zijn tijd ? In het Christendom is hiervan van alles te vinden, maar verstrooid en vaag.


                        - 46 -

Alle godsdiensten worden altijd verknoeid door het volk.
In Indië is dat het geval geweest met het Boeddhisme. Hier wordt Boeddha voorgesteld in copulatie. Het is wel verklaarbaar, maar dan moet de mens wel heel hoog ontwikkeld zijn, psychisch, tot een heel grote verfijning gekomen zijn.
Het laat zich zeggen dat de mens in de liefdebeleving het Nirwana bereikt, geheel ontheven is aan zijn Ik, opgaat in een hogere eenheid.
Maar om de Boeddha in copulatie uit te beelden is toch onjuist, want het is in strijd met het essentiële van zijn gedachten.

De massa verknoeit altijd alles en het Nieuwe Testament heeft het wel erg gemakkelijk gemaakt, want daarin staan wel vreemde dingen. Tegensprakigheden en ondoordachtheden, waardoor de brede massa de gelegenheid krijgt om er datgene uit te halen (na het erin gelegd te hebben) wat het gebruiken kan om zijn zinnigheid en banaliteit goed te praten.

Reeds eerder zijn er enige uitspraken van Jezus aangehaald.
Hieronder volgen er nog enkele.

In het Onze Vader staat o.a.: "leid ons niet in verzoeking." (Matth. 6:13). Wij zijn altijd in verzoeking. De mens is het proces van de verkering van natuur tot geest - komt van zijn natuurlijkheid niet los. Hij heeft altijd de strijd te voeren tegen de heerschappij van zijn natuurlijkheid, die hij juist, om op hoger plan te komen, moet verkeren tot idealiteit, tot zedelijk verlangen. Het gaat om de vrijheid en aan de vrijheid is de onvrijheid voorondersteld. Er is niet alleen het bewustzijn, maar ook het onbewuste, waaruit dat bewustzijn permanent geboren wordt, Het bewustzijn wordt altijd bedreigd door het onbewuste, als het zich niet op zichzelf betrekt.

"Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld worde" (Matth. 7:11).
Veroordeelt niet is beter; overigens zegt Jezus dat ook wel (Lucas 6:37), maar ook zegt hij enige malen: oordeelt niet.
Dit houdt verband met de Indische gedachte: "dat zijt gij" - de moordenaar is de vermoorde enz.
Wij oordelen altijd over onszelf - alles wat wij doen is een uitspraak van een oordeel over onszelf en daarin openbaren wij ons.


                        - 47 -

Het hele leven van de mens is een oordeel en het eind-oordeel van het leven is in het resultaat van dat leven vervat.
Zoek bij de werkelijk groten onder ons, zij die veel presteerden en in vele opzichten een zegen waren voor de wereld, vooral ook niet in dat leven naar een donkere plek. Zij zullen wel te vinden zijn, o ja, bij wie niet?
Hegel zegt: "niemand is een held voor zijn kamerdienaar". Maar dat zit niet in de held, maar in de kamerdienaar.
Een uitspraak in dit verband van Napoleon: "de mens interesseert zich niet voor de vrijheid, alleen maar voor de gelijkheid". En dan nog alleen voor de formele gelijkheid. Wie zich voor de gelijkheid interesseert, laat de ongelijkheid ook gelden.

"Geef het heilige den honden niet en werpt geen paarlen voor de zwijnen" (matth. 7:6).
Dit komt nog voort uit de tijd toen het christendom esoterisch was, dus alleen voor ingewijden. De ingewijden waren de wijzen, de verlichten en op de anderen werd neergekeken.
Deze uitspraak wordt nog eens bevestigd in een ander verhaal als bij Jezus een Kanaänitische vrouw komt en vraagt of Hij haar dochtertje wil helpen, die door een boze geest bezeten is. Dan zegt Hij: "niemand geeft brood voor zijn kinderen aan de honden" (Matth.15:26) - dat is zij. En dan antwoordt zij: "maar de honden krijgen wel de kruimels, die vallen van de tafel zelve".
Waarna Jezus zegt: "Uw geloof heeft U behouden".
Maar de mens is geen hond.
Dit alles heeft niets met Jezus te maken, alleen met de mensen, die over hem geschreven hebben en die niet precies wisten, waarover zij spraken.
De mensen, die alles verkeerd opschreven, en daardoor de mogelijkheid schiepen om het te verknoeien.

Hij geeft opdracht aan zijn apostelen dat zij de mensen de ware leer, het evangelie, verkondigen en dan moeten zij niet gaan tot de heidenen en niet tot de Samaritanen, maar tot de verloren schapen van Israël (het uitverkoren volk).
Dit is weer de esoterische gedachten, maar nu uitgebreid over een heel volk - alle andere volkeren zijn uitgesloten. Dit zijn de ingewijden, die zalig moeten worden.


                        - 48 -

Later herroept Hij dit weer en zegt aan het eind van zijn leven: "gaat heen en onderwijst alle volkeren" (Matth. 28:19).
Dan heft Hij de exclusiviteit van het Jodendom op. Hier en daar vinden wij dus in het Nw.test. nog het esoterische, dat er helemaal niet meer in thuis hoort - na de Bergrede is het exoterisch geworden: voor allen.
Jezus geeft soms op de vreemdste manieren antwoord.
Wanneer de Joden hem vragen waar hij zijn bevoegdheid vandaan heeft, van de hemel of van de aarde, dan zegt Hij op zijn beurt: waar heeft Johannes zijn bevoegdheden vandaan gehaald? (Matth. 21:23-25)
Dan raakt men in een dilemma: indien zij zeggen: van de hemel, dan zegt Jezus waarom hebben jullie hem dan niet geloofd, waarom heb je je niet laten dopen (Matth. 21:25) - zeggen zij daarentegen: van de aarde - dan komen er moeilijkheden met het volk. Uiteindelijk antwoordden zij Hem dan ook dat zij het niet weten.
Waarop Jezus zegt: ook ik zeg niet waar ik mijn bevoegdheid vandaan heb. (Matth. 21:27) En dat is vreemd - een godenzoon, die geen antwoord wil geven.

Het is wel te verklaren. Als zij n.l. niet durven beslissen omdat zij door feitelijke overwegingen gedreven worden, niet in staat zijn om te beslissen over het al of niet goddelijk gebonden zijn van Joh.de Doper, dan hoeft Hij hen niets te zeggen, want dan begrijpen zij het niet.
Dan zitten zij vast in het aardse en is er van de wil tot zedelijk, geestelijk leven, tot vrijheid, geen sprake. Verder zegt Hij dat Hij niets met zijn familie te maken heeft en wijst op de schare: "dit zijn mijn broers, mijn zusters en mijn moeder". (Matth. 12:49)
Het is wel goed om de gedachte van het verbonden zijn, van het in eenheid zijn uit de breiden buiten de engheid van de familie.
Het houdt dus in: alle kinderen zijn onze kinderen. Wij zijn voor alle kinderen in de wereld verantwoordelijkheid, want het zijn mensenkinderen.

Dat is de bedoeling van dit woord, dat zo vijandig aandoet. Daarom is het de grote massa niet kwalijk te nemen dat zij alles uit de Bijbel aanhalen en overeenkomstig hun eigen wil oordelen, maar het is ook begrijpelijk dat door dit alles de verwarring groter werd - dat het beeld van Jezus en van zijn moeder steeds ondoorzichtiger werd, steeds meer helderheid verloor.

                        -.-.-.-.-

                        - 49 -

In het verhaal wordt gezegd dat de schare, dus de massa, hem volgt omdat hij wonderen doet. Deze wonderen, zoals het opwekken uit de doden, genezen van zieken, het spijzigen enz. moeten uiteraard niet letterlijk opgevat worden - het zijn beelden.
De massa volgt hem echter niet lang; als zijn lijden begint, trekken de mensen zich terug.

Jezus lokt het conflict uit. Overigens heeft hij niet zo erg veel geleden; alles wordt te veel in het sentimentele getrokken. Hij moet doen de wil Zijns Vaders. Hij kondigt ook zijn eigen lijden aan en dan gaat Petrus hiertegen in, waarna Hij hem uitscheldt voor Satan. Dat is begrijpelijk. Petrus is, evenals alle andere apostelen, een kant van hem, n.l. de wankelmoedige, de twijfelaar. Hij is een protest in Jezus. Jezus is uit een aardse vrouw geboren - hij noemt zich ook de Zoon des Mensen, wat hij ook is; in en uit de mens geboren.

Hij werd eigenlijk, zoals hij volmaakt moet zijn, in de voorstelling, geboren in Europa omstreeks 1800 - het dialectisch idealisme en de Europesche . Het is een worsteling van de mens - de mens moet bepaalde dingen accepteren. Om deze te kunnen accepteren, moet hij echter eerst een bepaald geestelijk niveau bereikt hebben.

Zoals zijn discipelen is ook Maria Magdalena een kant van hem, zijn vrouwelijke kant, die hij bovendien verkiest boven zijn moeder, zoals elke mens zich van zijn moeder moet los maken om zichzelf te kunnen worden. Het moederlijk vrouwelijke, waarvan hij afstand moet doen, dat hij moet overwinnen.
Jezus komt nu te staan voor de beroemde beproeving en daarvoor gaat hij naar Jeruzalem - de hoofdstad, waar de tempel was. Hij gaat naar de plaats waar het goddelijke centraal stond in Palestina en van daaruit gaat de zaak zich verder ontwikkelen.

Jezus kondigt ook aan dat hij verraden zal worden. Een volkomen overbodige zaak overigens, want iedereen kent hem, maar het moet erbij. Hij moet ook dat immers in zich hebben, dat andere, dat duistere, het helemaal niet zo goed zijn.

Er zit ook ernst in hem - de broer van Petrus. En ook Johannes - de allerjongste, tegen wie hij aan het kruis zegt, wijzend op zijn moeder: "zie Uw moeder" en tegen zijn moeder: "vrouw zie Uw zoon". (Joh. 19:26-27) Johannes is de onbevangenheid, de onbevangen kant van Jezus zelf.


                        - 50 -

Dan gaat hij naar Gethsemané, waar hij angstig wordt en bedroefd.
Hij komt nu voor de grote beslissing te staan, waarvoor een mens in zijn leven op een gegeven moment altijd komt te staan als hij tot zijn menselijke volheid wil geraken, n.l. dat hij afdaalt in zijn eigen onbewuste, dat hij tot zijn diepste zelfkennis wil komen en dat wil zeggen: ook de schaduwen des doods, van de menselijke dood, wil zien.
Alle godenzonen en mythologische helden moesten dit doen: Herakles, Dionysus, Orpheus, Psyche.
In de Bijbel staat dat hij de hel bezoekt en daar de verdoemden troost, hetgeen betekent dat hij in zichzelf moet afdalen, want de hel woont evenals de hemel, in ons. Verder is er nergens plaats.
Hij wordt bang: het is de mens, die voor een beslissing staat tegenover het leven. Door zichzelf te kennen, bevrijdt de mens zichzelf, wordt hij niet meer overrompeld door inhouden, die hij niet kent.

En op Gethsémane bidt Jezus - bidden is spreken met God en God is Zijn eigen geestelijke aanleg. Dus gaat hij zich nu volkomen concentreren op zijn geestelijk niveau. Hij richt zich uitsluitend nog geestelijk tot zichzelf en daarom slapen de discipelen, want aan al zijn andere psychische deelstructuren heeft hij niets. Hij moet zich immers geestelijk gaan bezinnen wat hem te doen staat.
Hij heeft niets aan zijn discipelen. Deze ène structuur heeft hij slechts nodig, daarmee alleen kan hij iets beginnen, dat is met zijn eigen denken, zijn eigen geest, zijn geestelijke mogelijkheden. God de Vader, die hij zelf is - die iedereen is.
Dat de discipelen slapen levert hem eerst nog moeilijkheden op, maar de derde keer zegt hij: slaap maar. Hij is over zijn angst, die overigens nog èèn keer, aan het kruis, terugkomt, heen - hij wenst door te zetten.

En dan komt Judas en verraadt hem. Eèn van zijn apostelen trekt zijn zwaard en slaat de dienaar van de hogepriester een oor af. waarop Jezus zegt: "steek Uw zwaard in de schede. Wie door het zwaard leeft, zal door het zwaard vergaan". (Matth. 26:51-52)
Dat is een andere tekst dan die waarop het militairisme zich zo vaak beroept.
Bij de eerste tekst bedoelt Hij dat Hij de mens in conflict met zichzelf wil brengen - dan weet Hij dat Hij als ideeëel wezen, als wezenlijke idealiteit,


                        - 51 -

voor zichzelf is de grote onruststoker, die nooit tot rust kan komen, omdat hij de kwestie: geest - natuur: mens, altijd moet oplossen.

Dan wordt Hij naar het Sanhedrin gebracht. Dit is een niet helemaal juist verhaal. Het Sanhedrin vergaderde niet in de nacht en daarbij was het vrijdagochtend - bijna Sabbath. En dus had men zeker tot zondag moeten wachten. Maar in het verhaal staat dat zij in de nacht bij elkaar komen en de bewijzen verzamelen om hem ter dood te kunnen brengen.
De hogepriester scheurt zich de kleren - hij eist de doodstraf.
Hij was echter een Farizeër en de Farizeërs waren tegen de doodstraf. Het klopt dus allemaal niet.

Gedurende dit alles zijn de apostelen afwezig, behalve Petrus. Zij zijn gevlucht. Dat is vanzelfsprekend: hij staat nu alleen met zijn denken tegenover de hele macht der wereld, die het denken en de geest in het algemeen vijandig gezind is. De geest is niet in ere; het verstandelijk denken is in ere, voor zover de massa daar belang bij heeft, door dit denken van nuttigheden voorzien wordt. Maar zij heeft er zelfs geen eerbied voor. En voor de geest heeft men nooit eerbied.

Petrus gaat terug, staat in het voorhof, kijkt naar Jezus, die hem gezegd heeft: "eer de haan 3 maal gekraaid heeft, zult gij Mij verloochend hebben". (Matth. 26:34)
De haan is hier een persiflage op Petrus zelf - de haan het voorbeeld van de ijdelheid; daarbij aanvoerder van de kippen.
Een kip is hèt beeld van het collectief onbewuste.
Petrus, de haan, die zo hard schreeuwt. Petrus, de neiging in de mens om gemakkelijk te doen wat heel moeilijk is.
Daarna wordt Jezus bij Pilatus gebracht. Pilatus is een Romein, stadhouder. Pilatus interesseerde zich weinig voor goden. Voor de Romeinen hadden de goden in de eerste plaats de taak om nuttig te zijn, maar zij waren er niet om de mensen te veredelen, zoals bij de Grieken het geval was. Rome was een wereldmacht en Pilatus wilde geen moeilijkheden in zijn provincie, maar wel was hij de man, die het recht moest handhaven. Jezus antwoordt Pilatus niet als hij voor hem geleid wordt. Wat moet een mens, die werkelijk de dingen doorziet en begrijpt, zeggen aan een doodgewone


                        - 52 -

machthebber ?
De vrouw van Pilatus komt en zegt: "ik heb in de droom om hem geleden". Zij heeft hem in een droom gezien en dat wil zeggen dat zij intuïtief wel voelt dat er iets niet in orde is.

Pilatus laat hem geselen, geeft hem een koningsmantel en een doornenkroon.
Er is een grote uitspraak van Pilatus, n.l. "ecce, homo" - "kijk, de mens". (Joh. 19:5)
De koninklijke mens zet hij ten hoon in zijn typische Romeinse kritiek.
En de mens staat ook meestal ten hoon, zonder verdediging.
En de Geest heeft geen verdediging, omdat de geest onvatbaar is. De mens in zijn zuiverheid staat altijd als koninklijkheid ten spot.

Men biedt Bar-Abbas aan het volk aan. (Matth. 27:16-21)
Vroeger moest de koning geofferd worden, maar later werd dit vervangen door het offeren van een plaatsvervangende koning. Het plaatsvervangend offer in de Bijbel is ook bekend bij de geschiedenis van Abraham, die zijn zoon moest offeren.

De mensen willen echter Bar-Abbas vrij en Jezus kruisigen. Geen orthodoxe jood zal echter op vrijdagochtend een kruisiging eisen.
Daarbij was de joodse doodstraf niet de kruisiging, maar de steniging.
Door de kruisdood werd het land verontreinigd.
Hij wordt door de soldaten bespot - en is het militairisme niet de grote hoon van het christendom?

Op weg naar het kruis roept men een man om het kruis te dragen: Simon van Cyrene, die van de akker kwam. De van nature creatieve mens, die de geest wil volgen, moet het kruis dragen.
Hij wordt gekruisigd, tussen twee moordenaars, i.c. zijn eigen negatieve aspecten, zijn agressieve aspecten. Jezus hangt in het midden - toch weer een drie-eenheid.


                        - 53 -

Aan het kruis klaagt Jezus: "mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten". (Matth. 27:46)
Het kruis: Hij is zich bewust van het geklonken zijn aan de Grote Moeder, het collectief onbewuste. Dit kruis is geen vierkant, geen mandala, het zijn twee elkaar snijdende lijnen, maar daarmee toch het getal vier. Geklonken aan het collectieve, waartoe hij eerst zal moeten inkeren, in de vorm van het sterven, dus de inkeer tot de grote doodsmoeder om dan, nadat hij gelegd is in het nieuwe rotsgraf van Jozef van Arimathea, te herrijzen.

Jezus sterft binnen enkele uren, in tegenstelling tot de werkelijke kruisdood, die dagen kon duren.
Dan komt de Paasmorgen. Ook hierover wordt op verschillende manieren verteld. Johannes zegt dat Maria Magdalena op Paasmorgen hem zoekt en het graf leeg vindt. Zij ziet een figuur en denkt dat het de tuinman is, maar het is Jezus.
Als geestelijk principe is hij degene, die de mens, geheel ook van nature, in orde maakt.
Dan roept Jezus haar en nu herkent zij hem. De idylle aan het graf - Jezus en zijn eigen ziel.
Hij is dood geweest, herrezen en astraal geworden - lichtender, want hij is in zichzelf afgedaald en weet nu alles van zichzelf, heeft zijn Zelf gevonden. Het Zelf van de mens is enkel denkbaarheid, het is onze identificatie.
De identificatie van de psyche naar totaliteit. Tot welke totaliteit ook de geest behoort en daarmee het Ik.
In Ik Zelf, is alles uitgedrukt omtrent het wezen van een mens.

                        ---