- 54 -

Zesde lezing.
De ontwikkeling van de zonnemythe.

Deze zonnemythe groeide van aanvankelijk sterke natuurlijkheid uit tot vergeestelijking. Het is een weg, die de mensheid gaan moet en die zij vanzelfsprekend gaat omdat zij zichzelf herkent zonder het zich bewust te zijn - herkent in de natuur om zich heen. In de zon herkent zij het eigen licht, dat zij is, maar zij weet het nog niet en daarom ziet zij het voor iets hogers aan, ook omdat de zon hoger staat, boven de aarde. Zij projecteert haar geestelijke kant daarbij zonder te weten wat zij doet. Aan het verhevene van de zon voelt zij ook het eigen verhevene, het eigen licht, het bewustzijn.

In het godsdienstige leven van de mens spelen aanvankelijk de Grote Moeder en de Grote Vader een rol, die tenslotte overgaat in de cultus van de voorouders. Een heel lang en moeizaam proces.
Het licht is de mens zelf en het duister zijn onbewuste, zijn natuur.
De mens is degene, de natuurlijke verschijning, die boven de natuur uitkomt.
In het herkennen openbaart hij al zijn superioriteit.
De primitief is dan ook nog bang in de nacht, evenals kinderen dit nog zijn; zij staan nog zo dicht bij de natuur en zijn zich nog niet bewust.
Volwassenen zijn vaak bang om in hun onbewuste af te dalen, want in het collectief onbewuste leeft alles wat duister is in de mens; zijn natuur en zijn natuurlijk driftleven, inclusief zijn vernietigingsdrang.

De mens gelooft aanvankelijk in de magie; de magie van de toverdokters enz.
Ook aan het woord wordt een bepaalde magie toegedacht en daarom mag men aanvankelijk de naam van de ander niet uitspreken, want door de naam uit te spreken, krijgt men macht over hem. Daarom ook mochten de Joden de naam van God niet uitspreken, want daardoor zouden zij beslag op Hem leggen.
En van deze primitieve mentaliteit is ook nog iets in het christendom overgebleven; Christus drijft ook nog duivelen uit, bezweert boze geesten enz. Dat alles staat in de Bijbel.

Er zijn drie fasen: Herakles, Dionysus en Jezus, met tussen de laatsten Boeddha.
Herakles is duidelijk de zonnemythe, hij is een natuurlijk geaccentueerde zonnefiguur, de natuurlijke personificatie.
Aardse godenzoon - nog overwegend natuurlijk, hij is nog een krachtmens.
Ook bij Mithra, de latere zonnegod, is de kracht van de zon nog uitgebeeld in zijn zuiver natuurlijke kracht, in de vorm van de stier.


                  - 55 -

Dionysus. - psychologische personificatie.
Hij staat hoger dan Herakles. Hij is aanvankelijk de dronkenschap schenkende, degene die de mens bevrijd van zijn zorgen door hem in dronkenschap te brengen, in vergetelheid. Maar zoals altijd met het bewustzijn van de mens, dat altijd onderweg is, wordt ook dit op een steeds hoger plan gebracht en komt hij dan tenslotte in de funktie van de bezieler. De wijn is hier vergeestelijkt - hij is de bezieler geworden van de kunst en speciaal van de tragische kunst - de kunst der tragedie.

Boeddha komt voor Jezus; hij heeft de zaak niet begrepen. Hij weet wel dat het hier beneden niet is, maar hij weet het op de verkeerde wijze - hij kan het niet op een hoger plan brengen. Hij verwerpt alles, gooit het weg als leugen en hier zit de principiële denkfout. De wereld der verschijning is niet een wereld van leugens. Het verschijnsel is schijn van waarheid, als verschijnsel werkelijke schijn en als zodanig dus werkelijkheid van iets anders - als werkelijkheid verschijnend wezen en dit is dus de waarheid, maar op andere wijze. Niets is zonder meer leugen.

Jezus - de geestelijke personificatie.
Hij is de ware mens - enkel maar goed - er is geen kwaad in hem - de eenzijdig goede mens - volstrekte eenzijdigheid en dus onhoudbaar.
De Bijbel spreekt het overigens zelf tegen, want de Bijbel laat hem toornig zijn.
Jezus is het negatieve van het dialectisch beginsel van de mens. Het beginsel, dat er van uit gaat dat alles voortdurend genegeerd moet worden.
En zo is in Jezus dan gepersonifieerd het geestelijk principe, als het algemeen negerende en daarom staat Hij voortdurend in conflict met de buitenwereld, omdat Hij elke gedachte die er is moet negeren; omdat hij alles wat bepaald, beperkt en dogmatisch is moet verkeren tot het andere.

Wanneer de discipelen tot hem zeggen "goede meester", dan zegt hij zelf: "wat noemt gij mij goed, niemand is goed dan èèn, n.l. God". (Marcus 10:18) Jezus roept voortdurend het conflict op in de binnen- en in de buitenwereld, in het subject en in de collectiviteit; hij activeert zelf de tegenspraak.
Goed is negatie van kwaad. In goed en als goed is het kwaad verkeerd tot zijn eigen tegendeel, maar blijft als opgeheven moment in het goed voorondersteld.
Daarom is het verkeerd geweest om God en zijn satan uit elkaar te denken, want zij horen bij elkaar.

Jezus zegt dat alleen God goed is en verder zegt hij: "wees dan volmaakt gelijk Uw vader in de hemel volmaakt is". De vader in de hemel. God de vader, is natuurlijk


                  - 56 -

geen vader zonder zoon, dus God in de hemel als zodanig op zich is niets. Nog alleen maar aanleg. Om iets te worden moet hij zich stellen als zijn eigen andere, als het niet geestelijke, niet ideeële, als natuurlijke werkelijkheid en dat is de mens.
De geboorte van Jezus is de geboorte van de geestelijke mens. d.w.z. de geboorte van het inzicht dat de mens is verwerkelijkte vergeestelijkende natuur.

Als hij dus zegt: "wees dan volmaakt, gelijk Uw vader in de hemel volmaakt is" (Matth. 5:48) geeft hij eigenlijk opdracht dat wij ons moeten bezinnen dat wij in aanleg volmaakt zijn. In aanleg - de mens moet het nog worden en ontwikkelen.
In aanleg kan de mens volmaakt zijn, maar dan moet hij goed begrijpen dat hij die aanleg tot volmaaktheid verder moet ontwikkelen, dat hij er zich op toe moet leggen om volmaakt te worden, om helemaal tot zelfbewustzijn, tot het zelfdoorlichtende te komen, waarbij hij dan in het oog moet houden dat hij, omdat het nog maar aanleg is, om te beginnen moet uitgaan van het begin en het begin van iets is wat het nog niet is. Dus dat hij moet uitgaan van de natuur, van het onbewuste om zo tot geest, tot zelfbewustzijn te komen, maar dat hij van het begin nooit loskomt, van de onvolmaaktheid nooit los komt - als wij de natuur het onvolmaakte willen noemen.
Er zou trouwens iets aan de mens ontbreken wanneer er geen onvolmaaktheid bij hem was, omdat hij anders in de eenzijdigheid terecht zou komen - zoals hij is heeft hij zich ook wel aangevoeld. maar hij heeft zich nog niet begrepen.
De mens bezint zich te weinig op wat hij is; volmaakt in aanleg, waarbij het begin het onvolmaakte is.
Men zegt ook dat Jezus onschuldig lijdt - niemand lijdt onschuldig.
Het leed komt altijd door een mislukking en de mislukking berust op gebrek aan zelfkennis. Niemand kan het ooit zover brengen dat hij helemaal zichzelf zal kennen. Niemand komt ooit van het leed af.
Het lijden van Jezus is speciaal het lijden van het worstelen met de wereld; en het worstelen in hemzelf met het collectief onbewuste.
Het verhaal ontstond in een wereld, die balanceerde op de grens tussen natuurlijke en geestelijke godsdiensten en die juist de overgang ging maken van de natuur tot het geestelijke en die het natuurlijke als godsdienstige vorm volkomen achter zich wilde laten.
                  - 54 -

- 57 - Het Boeddhisme en het Hindoeïsme zijn tot conclusies gekomen waartoe het christendom nooit gekomen is, nooit komen kon want daarvoor was het toch te vergeestelijkt.
Boeddha wordt o.a. voorgesteld in voortdurende copulatie, een permanent orgasme, waarin men dan het Nirwana wilde uitdrukken. De gedachte dat de mens in het orgasme zichzelf verliest en gevoelsmatig, in de roes tot eenheid komt is juist, maar dit te combineren met Boeddha is een zonde tegen de gedachte van de heilige geest van Boeddha.
En in dergelijke voorstellingen heeft men de christusfiguur nooit kunnen plaatsen.

De kerk is machtig geworden door de kruistochten, die een heilige oorlog waren. Twee eeuwen hebben deze kruistochten geduurd, en het grote ideaal was het veroveren van het graf op de Islam. Aanvankelijk waren het de ridders, die deze kruistochten ondernamen, maar ook de grote massa ging, omdat zij een gode welgevallig werk wilden doen en dan zalig worden.
Het graf bleek leeg te zijn - maar voor dit "ideaal" zijn onnoemelijk veel doden gevallen.

Door dit alles was de macht en het aanzien van paus en kerk wel gegroeid. Zij hadden een doel gezocht voor het christendom. Ook de agressiviteit van de ridders was gericht op een hoger doel - de heilige oorlog, die hen echter met lege handen achter liet; niets heiligs was verworven.
De macht was gegroeid, maar verinnerlijking was het nog niet.
En nu werden paus en kerk het doel van de christenheid.
Had de paus eerst aandacht op het buitenland gericht, nu wilde hij hen laten buigen voor Rome - de kerk werd een machtsinstelling, die het alleen om macht te doen was en daarmee werd de kerk de anti-christ.

Macht, niet gezag, is des duivels. De kerk werd het doel en zij handhaafde de tegenstelling tussen de heiligheid van zichzelf en de zonde der wereld. En dit alles verliep op een afschuwelijke manier. De kerk werd mateloos wreed in haar machtsuitoefening. De kerk werd anti-christelijk. Zij was alleen nog maar uit op het Hebben, op gemakzucht en de massa verwilderde volkomen.


                  - 58 -

En toen kwamen er, die zich gingen bezinnen op het geloof - en zo kwam het vanzelf tot het protestantisme. Maarten Luther wilde de kerk alleen maar hervormen - hij handhaafde de dogmatiek, die gemakkelijk is, want men behoeft er niet bij te denken. Alle dogmatiek is echter ook anti-christelijk, want het christendom is in waarheid het vrije, zelfstandige denken. Het scheppen van een eigen ethisch oordeel over goed en kwaad.
Het protestantisme ging denken over de Bijbel - maar het kwam tevoorschijn uit de r.-k.kerk en zoals aanvankelijk heel het religieuze besef vol was van het natuurlijke, zo was het protestantisme vol van de rooms-katholicisme.

En het protestantisme heeft niet zoveel nieuws gebracht. Het verzette zich wel tegen de beeldendienst, sloeg de beelden stuk, maar niet tegen de natuurlijke voorstellingen van hemel en hel. Heel de vernatuurlijkte verbeelding van de r.-k.kerk werd overgenomen.
Het protestantisme heeft wel het woord, dus het denken in de kerk gebracht, maar dat denken is slechts verstandelijk, onderscheidend denken en is niet tot wijsheid gekomen en daardoor is het uit elkaar blijven vallen in een groot aantal secten.
Het protestantisme heeft de kerk niet kunnen hervormen, heeft het natuurlijke element in de godsdienst niet kunnen overwinnen.

In de kerk kwam van het denken niet veel terecht. Daarom moest het denken zijn eigen weg zoeken buiten de kerk om en daarvoor had het een heel grote stimulans gekregen door de kruistochten. De kruistochten hebben daarom in Europa een positieve betekenis gehad en wel in zoverre dat de adel door de kruistochten beschaafd werd, o.a. door de Griekse filosofen zoals Aris- toteles en Plato. Men leerde ook over de geestelijke waarde in het leven, door de Arabische filosofie, die zo sterk op Aristoteles geïnspireerd was. En verder gingen de wetenschap en de wijsgebeerte zich ontplooien. Ook hieraan begon men waarde te hechten.

En dan komt de niet-aristocratische mens op het toneel en voor hem is het denken niet zo belangrijk. De bourgoisie werd machtig. Maar langzamerhand komen er in hun rijen meer mensen van de lagere standen. Maar de wijsbegeerte en de wetenschap gingen buiten hen om. De kleine man zweert bij de dogmatiek. Wie niet wil denken, wil geen mens worden, geen vrij mens worden. Wie niet wil denken, blijft onvolwassen, een massamens,



                  - 59 -

zonder eigen oordeel, zonder enige zedelijkheid, zonder geweten. Wie niet wil denken is niets waard, is anti-christ.

En dus vindt de gewone man het dogmatische prachtig, want het ontslaat hem van alles. De kleine man is daarom niet christelijk - hij is de ijdelheid zelve, want hij denkt dat hij de waarheid heeft.

De godenzoon Jezus is toch degene, die de waarheid van de mens in principe manifesteert.

Het verstandelijk denken dat accepteerde men wel, dat stond en staat in dienst van de massa. Maar de wijsheid staat alleen, gaat buiten alles om. De wijsheid gooit Christus niet zomaar weg, want Christus heeft niet het Hebben en de macht, maar de vrijheid verkondigd. Hij eist van de mens dat hij een sub- jectief oordeel over goed en kwaad zal zeggen.

Wij zijn op weg naar het licht, naar onszelf. Het bewustzijn is op weg naar zichzelf, om tot zelfbewustzijn te komen, d.w.z. om zich te doorschouwen. De massa is al lang weer teruggevallen in het Hebben.

De kleine man beroept zich altijd op de uitspraak "zalig zijn de armen van geest". (Matth. 5:3)
"Zalig zijn zij die van geest zijn" betekent het en dus niet de categorie van het Hebben als beslissend erkennen.
De geest wordt niet rijk aan geestelijke armoede en de kleine man is de geestelijke armoede zelf.
God: aanleg tot vergeestelijking, zodat de mens zich moet toeleggen op vergeestelijking. De weg van de mens is een weg van duisternis naar licht, bewustzijn.
Deze godenzoon moet voorbij gaan, dat wil echter niet zeggen dat de christelijke idee voorbij moet gaan, maar de godenzoon moet voorbij gaan en dat zal ook gebeuren. De weg van de mensheid is die van het kind dat leert lopen, zelfbewust wordt, een weg van vallen en opstaan.

Het Romeinse Rijk is vervallen, Rome is gevallen, het protestantisme is verlopen; uiterlijkheden, die niet tot innerlijkheid kwamen. Het is een lege ervaring geworden.
Alles zo arm.
Jezus moet voorbijgaan, maar de gedachte is onsterfelijk. De gedachte van de persoonlijke, vrije mens, die vrij is omdat hij in zichzelf rust, omdat hij zich


                  - 60 -

bewust wordt van wat het wil zeggen mens-zijn. Deze gedachte is onsterfelijk, leeft altijd in de sfeer van het goddelijke, maar die sfeer van het goddelijke is alleen in onszelf. Daar moet de christelijke idee herboren worden en zal dat ook zeker.

                   ---