Mens zijn is een moeilijke taak      

Alle hoofdstukken gecorrigeerd door H.W.      

Hoofdstuk I      


Mens zijn is een moeilijke taak, omdat ons wezenskenmerk het geestelijk leven is, waarbij wij echter van ons natuurlijk leven niet los komen. En dit laatste is sterk. Weliswaar staat geschreven, dat de geest wel gewillig is, maar het vlees zwak, doch dit betekent in vele gevallen, dat het vlees - de natuur - sterker is dan de gewillige geest.

Het is nodig hierbij op te merken, dat een gewillige geest niet hetzelfde is als een werkelijk willende.
Een gewillig mens is geneigd tot volgzaamheid.
Gewilligheid moet niet verward worden met hulpvaardigheid.

Overwegend is het aantal van hen, die goed willen zijn, en als mens willen deugen. Helaas echter getroost men zich daarvoor niet de vereiste inspanning en hangt de deugdzame uit zonder werkelijk te deugen. Deze gemakzucht vereist een grote mate van zelfbedrog. Men weigert het eigen ondeugdelijke, ondeugdzame, ondeugende te erkennen d.w.z. men verdringt het, wat tot gevolg heeft, dat het geprojecteerd wordt.

Toen het christendom kwam, werd de natuur de grote zondebok en kreeg de
 

2

trekken van Satan, terwijl andersom Satan die der natuur kreeg. Zij werden geïdentificeerd.
Wie leefde "zoals God het wilde" en dus daarbij Satan verwierp, leefde goed. De kerk maakte uit wat God wel en niet wilde, wat overigens vanzelf spreekt, omdat de middeleeuwse leek te onontwikkeld was om een zelfstandig ethisch oordeel te vormen.

Overigens was de natuur alleen zondig voor zoverre zij menselijk natuur is. Stenen, planten en dieren kunnen niet zondigen, al zijn er rechtszaken tegen dieren bekend, waarbij het dier ter dood veroordeeld werd.
Maar dat neemt niet weg, dat alleen de mens kan zondigen. Wat behelst dit begrip?
Ons wezenskenmerk is het geestelijk leven, en dit is de tegenpool in het proces der menswording.
Als de mens heft de natuur zich op, vervluchtigt tot denkbaarheden; verschijning wordt gedachte.
Het proces der vervluchtiging, der verkering tot volkomen andere is het psychische leven.
De psyche heeft dan ook zowel een natuurlijk als een geestelijk
 

3

aspect; het natuurlijke gaat geleidelijk over in het geestelijke. Instinct wordt intuïtie.

Instinct is het in de loop van miljoenen jaren verworven inzicht der soort. Het is niet een individueel verworven weten. Het individu handelt zoals de soort, waartoe het behoort, het als juist heeft bevonden; het handelt instinctief. Alle instincten dienen ter zelfhandhaving in de wereld; ook het instinct tot spelen, want in het spel streeft het individu ernaar de buitenwereld in zijn macht te krijgen. Het spel heeft dan ook geen doel buiten zichzelf. Sport is daarom geen spel meer, wanneer en voor zoverre het gaat om het winnen, om medailles en andere prijzen.
Alleen wanneer hiervan geen sprake is en het de spelers onverschillig laat wie wint, is er van werkelijk spel te spreken.

Omdat de instincten tot het natuurlijke aspect der psyche behoren, worden zij nogal laatdunkend beoordeeld, ofschoon een moeder vertederd toeziet hoe haar baby instinctief de tepel zoekt.

Het psychische leven is het proces der vergeestelijking der natuur, maar dit zou niet mogelijk zijn, als de geest niet reeds in de natuur verondersteld was.
 

4

Natuur en geest verhouden zich dan ook als geest in aanleg en als geest als zoodanig.
Aangezien zij dus beide geest zijn, zijn zij niet alleen verschillend, maar ook identiek en in zoverre een eenheid van ongescheiden tegendelen.

Natuur en geest verhouden zich als moeder en zoon.
Vandaar de godenmoeder en godenzonen, waarvan de laatsten Maria en haar zoon Jezus zijn.
Maria is de zuivere maagd, het zuiver vrouwelijke, te begrijpen als de Sophia, de vrouwelijke wijsheid, die de gedachte van het mens-zijn intuïtief uitspreekt. Zij baart niet, maar openbaart.

Jezus is de laatste godenzoon, die mogelijk was. Niemand in de westerse wereld kan nog een dergelijke mythe creëren en doen aanvaarden. Mythologie is zelfbewustwording in de oudheid.
De oudheid is er nu nog wel in die zin, dat vele volkeren cultureel in primitiever stadia leven dan wij. Maar de mythe van Jezus is al in de wereld en de zelfbewustwording kan zich dus alleen nog maar op ander wijze voltrekken n.l. door denken, de waarheid der mensen verder te ontwikkelen
 

5

en niet meer in de vorm van een nieuw verhaal.
Het verhaal van Jezus sluit dit zelf uit, want het vertelt, dat de waarheid des mensen de geest is; weliswaar op hier en daar aanvechtbare wijze en met de principiële fout, dat het de natuur als Satan radicaal verwerpt, maar dit is het gevolg van het feit, dat de christelijke godheid zijn eigen schaduw afsplitst: hij is niet meer goed èn kwaad, maar enkel goed.

Deze splitsing heeft zich in de wereld doorgezet als de splitsing tussen het Ik en het Zelf, de verheerlijking van het bewustzijn en de verwerping van het onbewuste - dat zich dan ook gewroken heeft en nog steeds wreekt.

Door de splitsing kwam Satan in het onbewuste te wonen; zijn contact met de lichtzijde der godheid werd radicaal verbroken. Zo werd hij de duistere macht. En toch is hij in wezen: " jene Kraft, die stets das Böse will und stets das Gute schafft" (Goethe - "Faust")

Zonder die kracht, zonder Satan gaat het niet.
De natuur laat zich niet verloochenen en wegdrukken.
Wie goed wil zijn, moet het kwaad op de koop toe nemen en de menselijke natuur
 

6

aanvaarden door haar in dienst te stellen van het geestelijk leven.

Wij zijn een proces van vergeestelijking, waarin de natuur onontkoombaar meedoet, d.w.z. ons bestaan doet mee; het is de levensvoorwaarde voor ons geestelijk leven en daarom hebben wij eerbied te koesteren voor onze natuur.
Het spreekt vanzelf, dat wij ons levensdoel niet in de natuurlijke sfeer moeten zoeken; dan gaan wij in de verkeerde richting - wat in onze tijd het geval is, aangezien tegenwoordig vrijwel alles om het hebben gaat. Ter wille van het hebben en niet ter wille van de handhaving van ons bestaan en van het verwerkelijken van ons zelf.
Als en voor zoverre wij het in die richting zoeken, zijn wij zondig. Maar het onderdrukken van onze normale natuurlijkheid is eveneens zondig, alsook het niet willen zien van die duistere neigingen in ons, die veelal het gevolg zijn van verdringingen, d.w.z. van het niet willen erkennen van de schaduwen in ons onbewuste.

Het menselijk psychisch proces beoogt dat de natuur, die blind is, ziende wordt, dat de duisternis zich tot licht verkeert.

Wie niet wil zien, blijft blind en dit is zondig.

De joods-christelijke moraal heeft onnoemelijk veel kwaad gesticht.
 

7

Joden en christenen hebben de geest niet begrepen als te zijn het proces van de ontwikkeling der gedachten uit elkander, het voortschrijden van denkbepaling tot denkbepaling.
Het denken begint als intuïtie: het opflitsen van een gedachte uit het onbewuste - de geboorte, de openbaring. De gedachte ontwikkelt zich vervolgens krachtens zijn wezen verder.
Het wezen, de waarheid van het denken is n.l. het negeren van elke bepaaldheid: het reële object (een bepaaldheid dus) wordt tot gedachte genegeerd, verkeerd, opgeheven. Maar zij is op haar beurt een bepaaldheid als deze bepaalde gedachte en verkeert zich dan ook eigener beweging tot haar andere, tot een andere gedachte, waarin haar bepaaldheid genegeerd wordt; enzovoort.
De gang van het denken is dialectisch.

Het dialectisch denken is geen uiterlijk gedoe, aangezien de gedachte zich naar haar wezen verkeert tot de andere gedachte; zij is het uitgangspunt, de oorsprong van de uit haar voortvloeiende andere, die zij dus bepaalt als haar eigen negatie, waarin de oorspronkelijke meedoet. Zij zijn onafscheidelijk.
 

8

Enkele voorbeelden.
Aan het begrip "ouders" wordt het begrip "kind" meegedacht. Het kind is de voorhanden werkelijkheid van hun eenheid. De ouders blijven als voorhanden werkelijkheid een tweeheid.
Het kind is dus te begrijpen als de verwerkelijking van hun ideëele eenheid; het is de beide ouders, maar op zijn wijze. De ouders zijn als het kind. Tevens anders; het is dus een drie-eenheid.
Hierop wordt door de opvoeders te weinig gelet; zij vragen zich nauwelijks af tot welke eenheid de vader en moeder in en als het kind gekomen zijn. En zij zien over het hoofd dat hun eenheid als het kind van hen vervreemd is.
Het kind is het vreemde eigene.
En omdat en voor zoverre het kind een "vreemde" is, moeten de ouders het nauwlettend gadeslaan om te weten te komen wat voor eeen mens in hun huis gekomen is. Liefde voor het kind is, zoals alle liefde, om te beginnen belangstelling.

Een ander voorbeeld van de zelfverkering der gedachte: de persoonlijke vrijheid.
Wanneer is iemand persoonlijk vrij?
Als hij door niets en niemand bepaald en dus beperkt wordt, hetgeen meebrengt, dat hij zich van de invloed van anderen vrijwaart en zich uitsluitend tot zichzelf verhoudt. Om vrij te zijn moet hij dus zichzelf beperken: vermijden van storende invloeden van buitenaf.
Het begrip "persoonlijke vrijheid" voert dus vanzelf tot het begrip "beperking", welke echter als zelfbeperking de vrijheid blijft vooronderstellen; zij is in de zelfbeperking moment.
 

9

Personen voor wie wij liefde of vriendschap koesteren zijn in zoverre geen anderen, omdat aan liefde en vriendschap identiteit ten grondslag ligt. Omdat en voor zoverre beide identiek zijn, is de een de ander.
Natuurlijk is er ook verschil, aangezien de ander een ander is en dus anders, maar dit spreekt vanzelf, omdat er anders van identiteit geen sprake zou kunnen zijn.
Identiek zijn wil immers zeggen, dat twee verschillende subjecten of objecten overeenstemmen in zekere mate.
Dit "in zekere mate" is belangrijk, wanneer het om dat identiteitsbesef gaat, dat wij als liefde tussen man en vrouw ervaren. De woorden "in hogere mate" kunnen zowel een overwegend quantitatieve als qualitatieve betekenis hebben.
Kwalitatief: de mate der verliefdheid, die als lijfelijk verlangen tot de zinlijke sfeer behoort en dus tot de natuur; vandaar dat bij de verliefdheid het elkaar lijfelijk bezitten overweegt.
Kwalitatief: de identiteit der ideeële gevoelens; het ervaren van de ander als het eigen verhevene. Ook hieruit vloeit voort het elkaar willen bezitten, omdat men niet kan liefhebben met het verstand.
Liefhebben is psychisch leven en dit is zoals gezegd, niet zonder natuurlijkheid.

Zo komen wij dan terug tot hier voren gedane uitspraak, dat de
 

10

Joods-christelijke moraal onnoemelijk veel kwaad heeft gesticht, doordat zij de vrouw veracht, de vrouw als de minnares, niet als de moeder. Dit laatste is vooral duidelijk waarneembaar bij de joden.

In een van de ochtendgebeden dankt de Joodse man zijn god, dat hij niet als vrouw geboren is. Maar voor zijn moeder heeft hij grote eerbied. Wij mogen aannemen, dat hierin het matriarchaat nog nawerkt, toen de vrouw de belangrijkste was.
Abraham leeft nog duidelijk in dat cultuurstadium.
Als Sarah geen kind krijgt, verlangt zij van Abraham, dat hij haar slavin Hagar zwanger maakt en als zij tegen alle verwachtingen in nadien toch moeder wordt, eist zij, dat hij Hagar en haar zoon verstoot.
Abraham gehoorzaamt.
Hij is ook in ander opzicht nog primitief, want hij wil zijn zoon offeren; zijn god (familiegod) eist dus het mensenoffer.
Op het kritieke moment echter flitst de gedachte van het plaatsvervangende dierenoffer in hem op. (Zo althans wordt het in het verhaal voorgesteld.) Het is niet verwonderlijk, dat hij in een crisissituatie kwam te verkeren. Sarah had elke hoop op zwangerschap reeds opgegeven, toen het onvoorstelbare gebeurde. En nu moest hij deze laat gekomen enige nakomeling offeren.
 

11

Ook bij de zoon Isaäc zijn nog matriarchale trekken te onderkennen. Als Rebecca tot hem gevoerd wordt om zijn vrouw te worden, neemt hij haar in de tent van zijn moeder tot vrouw.
Isaäc is een kleurloze figuur, die in het bewustwordingproces geen voortgang brengt, aangezien hij alles doet wat en zoals zijn vader het gedaan had.
Wij spreken dan ook van een Isaäc-complex als de zoon, ook als hij volwassen is, de vader in alles imiteert. Zulk een zoon moge voorbeeldig en liefhebbend genoemd worden en het misschien wat men noemt heel ver brengen in de wereld, maar hij heeft voor het geheel geen betekenis.

De machtige moedergodin van Kanaän, waarvan in de geschiedenis van Samson Dalilah een aardse vertegenwoordigster is, is uit de ziel van het volk van Israël nooit radicaal uitgebannen en leeft nog steeds, hoe schimmig dit ook moge zijn.

De verachting der vrouw door de Joodse man berustte op een gebrek aan inzicht in de mens, die zich moeizaam gedurende duizenden eeuwen naar het licht van het bewustzijn worstelde. Hij is immers geen dier. Bewustzijn is zijn doel, hij kan niet onbewust blijven, omdat hij de omslag is
 

12

van natuur tot geest.
En hij is dit niet toevallig, want de natuur als het onbewuste kan in haar eenzijdigheid geen stand houden, omdat geen enkele eenzijdigheid stand houdt, maar alles zijn tegendeel uit zichzelf voortbrengt.
Het onbewuste als negatie van het bewuste, vooronderstelt dit laatste reeds.
Bovendien is het het begin ervan, want het begin van iets is nog niet dat iets; zodra het iets ontstaan is, is het begin achter de rug.
Het begin van het bewustzijn is het onbewuste, dat intuïtief, geniaal een gedachte openbaart. Deze gedachte behoort niet meer tot het onbewuste.

Voornoemd proces wordt, zoals reeds gezegd, uitgebeeld als de geboorte van een zoon. De moeder vertegenwoordigt hierbij het onbewuste; de zoon het bewustzijn. De worsteling van de mensheid naar het licht is te vergelijken met de worsteling van het kind om uit de moederschoot te geraken, waarbij de moeder door haar weeën helpt.
Niet alleen Maria is een moeder der smarten. Ook de vrouw wil de bewustwording en zij bereikt dit op haar wijze n.l. intuïtief, geniaal. Haar weten is ongemotiveerd, wat ik verder het onmiddellijke weten
 

13

zal noemen, het "zien" der waarheid, een bewustwording, die ook bij mannen kan voorkomen. Sokrates luisterde altijd naar zijn daimoon, de innerlijk stem. Genie is vrouwelijk, ofschoon de grote genieën meestal mannen zijn. Een beroemd Europees vrouwelijk genie was Jeanne d'Arc.

Het onbewuste als het vrouwelijke; het bewustzijn als het manlijke. Zolang dit laatste nog zwak is, (in een eerste stadia der bewustwording) is het vrijwel geheel overgeleverd aan het vrouwelijke, dat als bedreiging gevoeld wordt.
En is het niet zo, dat het onbewuste altijd het bewustzijn afknabbelt, verslindt?
Hoeveel vergeten wij niet in ons leven? Hoeveel gaat ons niet onopgemerkt voorbij en zijn wij niet sterk in het verdringen?
Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de primitieve volkeren ook het beeld van de Verschrikkelijke Moeder kennen, de verslindende, waarvoor de angst nog leeft in de psyche van elke man, al willen de mannen dit niet graag erkennen.
Zij, de representanten van het bewustzijn, zijn immers superieur.

Het was vanzelfsprekend dat de mannen, omdat zij zich enkel manlijk zagen en de vrouwen als enkel vrouwelijk, het gevoel van bedreiging beantwoordden met vijandschap en dat de vrouwen de mannen op den duur als verheven mens gingen beschouwen, de ware mens. Een onontkoombare vergissing, maar zonder vergissingen gaat het nu eenmaal niet in de wereld.
 

14

Wij weten beter, maar de sexen weten desondanks nog niet goed raad met elkaar.

Het patriarchaal geworden Israël creëerde vanzelfsprekend een daarbij passende godheid, die het terugprojecteerde naar het begin der wereld, de chaos, waaruit de god van Israël alles tevoorschijn riep, ook Adam en Eva. Het paradijsverhaal is niet oorspronkelijk Joods; het is alleen door de Joden patriarchaal overgeschilderd. De paradijsgod is in de grond der zaak niet toe aan de mens, want hij verbiedt Adam en Eva te eten van de boom der kennis des goeds en des kwaads, welk verbod tot heil der mensheid door Eva wordt overtreden.
Zij is het onbewuste van de Mens (Adam) waarin het inzicht groeit, dat mens en dier verschillen, dat de eerste goed en kwaad onderscheidt en niet in zijn natuurlijkheid gevangen zit.
De paradijsslang: de innerlijke stem (intuïtie, genialiteit). De appel: het beginsel van de boom der kennis van goed en kwaad, het beginsel der ethiek en van heel het zedelijk leven.

Als de Mens dit inzicht gewonnen heeft, weet hij ook, dat hij kwaad kan doen, dat hij kan zondigen. Vandaar dat men van de "zondeval" spreekt,
 

15

waarbij de andere kant n.l. "de hemelvaart" - het opstijgen naar het licht - vergeten wordt.

Natuur is verschijnsel van iets anders, dat geen verschijnsel is. Dit andere is het wezen en als zodanig enkel denkbaar. Wezenlijk is alles idee, die zich onmiddellijk kenbaar maakt als de natuur waarin het wezenlijk Ene verschijnt als veelheid van ietsen, die alle op hun wijze het Ene trachten uit de beelden, maar hierin niet slagen, omdat elk iets beperkt is.
De natuur is een voorlopige mededeling en daardoor raadselachtig, duister. Ook de mens is zichzelf aanvankelijk een duistere aangelegenheid en als bij hem het vermoeden van zijn waarheid gaat dagen, kan hij de gedachte, dat "hier beneden" zijn ware tehuis zou zijn, niet in overeenstemming brengen met het gevoel, dat zijn wezen de negatie is van het natuurlijke zijn, dat hij in waarheid de natuur te boven gaat, wat hij zich op zeer natuurlijke wijze voorstelt als de aarde beneden en daarboven een hemel met goden.
 

16

Hieraan vooraf gaat een vrijwel beeldloos geloof in hogere machten, numina.

Ofschoon de goden meer en meer gezuiverd worden van de natuur en zij zich daardoor tevens tot één god samentrekken, blijft men aan de voorstelling hangen. Alleen de Joden lieten ook dit stadium achter zich in zoverre dat zij hem niet uitbeeldden, maar wel bleef hij wonen in een hemel, waardoor hij van de natuurlijkheid niet los kwam; hij blijft dan immers plaatselijk bepaald en dus beperkt, relatief.
De huidige stand der sterrenkundige wetenschap sluit de mogelijkheid van een hemel boven de aarde uit, wat de zaak voor de mensen niet eenvoudiger maak.

De Joden verachtten de vrouw, omdat zij haar (en dus ook de man) niet begrepen, hetgeen wil zeggen, dat de Mens hun een raadsel bleef.
Het christendom gaf wel het antwoord, maar op een wijze, die de zaak duister liet, en men begreep niet wat het betekende dat de Jezusfiguur zich niet alleen de zoon Gods maar ook en zoon des Mensen noemde.
Men lette alleen maar op het eerste. Tradities zijn hardnekkig en bij goden behoort een hemel; zij zijn bovenaards.
 

17

Bovenaardsheid als bovennatuurlijkheid in de zin van niet-natuurlijk, maar enkel denkbaar en niet voorstelbaar zijn, kwam niet in aanmerking en kon nog niet in aanmerking komen.
Aangezien de aarde het oord der zonde bleef tegenover de hemel, die als het ware tehuis werd opgevat, waarop wij ons reeds hier ijverig moesten voorbereiden, werd als voornaamste eis gesteld, dat men zich zo negatief mogelijk gedragen zou t.a.v. het aardse.
In principe waren dientengevolge alle aardse lusten uit de boze.
De apostel Paulus heeft dat voor eens voor allen gezegd en hij werd gekozen uit de vele interpretatoren van de evangeliën.
Hij spreekt van de "vleselijke lusten", een voor mijn gevoel onsmakelijke uitdrukking, waarbij het zwaartepunt ligt op de geslachtslust, die overigens niet enkel "vleselijk" is. Niets menselijks is enkel natuurlijk, omdat wij meer zijn dan natuur.

De verdoeming der sexualiteit was een poging om het bewustzijn definitief te doen triomferen over het onbewuste, het manlijke over het vrouwelijke, want sexualiteit is wezenlijk vrouwelijk, al is de man sexueler dan de vrouw.
 

18

De verliederlijking in Rome heeft natuurlijk een rol gespeeld in het bewustzijn der eerste christenen en wij weten niet in hoeverre Paulus werkelijk begreep, waarom hij de sexualiteit verdoemde.
Eerder mogen wij aannemen, dat hij het niet begreep, omdat hij anders niet zo radicaal het geslachtsleven veroordeeld zou hebben. Wij triomferen immers niet door verachting.
Sexualiteit is de natuurlijke drang tot eenheid, opheffing van verdeeldheid, welke laatste door de agressiviteit wordt beoogd.
De sexueel-agressiviteit is de oerdrift die een vrouwelijke en een manlijke component heeft. Door de vrouwelijke te verachten worden wij haar niet meester. Zij IS en zij is zeer machtig, want de waarheid des mensen is, dat hij naar eenheid streeft. En wel kan hij dit doen langs de weg van het zedelijke zuivere denken, maar om het te beleven, om tot werkelijk leven in eenheid en dus in waarheid te komen, moet niet alleen de manlijke component der natuurlijke agressiviteit zich ontwikkelen tot denken en denkend doen, maar ook de vrouwelijke sexualiteit tot liefde en liefdevol doen.
 

19

Zonder de daad blijft alles theorie.
Ook het christendom is theorie gebleven, want het heeft het denken allerminst aangewend overeenkomstig de leerstellingen van Jezus, die zachtmoedigheid predikte, vreedzaamheid en naastenliefde, die rijkdom en hebzucht veroordeelde.
Kerken zijn er genoeg gebouwd, maar inmiddels waadde Europa in bloed; elk argument was voldoende voor oorlogen en ook de kerk zelf heeft mateloos veel bloed vergoten, gemarteld, haat gepredikt enz.
Het is voldoende één naam te noemen: de onmenselijke sadist Torquemada, groot-inquisiteur.
Want de natuurlijke agressiviteit had Paulus niet verdoemd; de natuurlijke manlijkheid, en daarmede liet hij de weg open die naar de bloedorgie voert.
Maar hij versperde de weg naar de liefde.

Ik klaag hem niet aan. Ik constateer slechts, dat hij de mens niet kende, ofschoon hij zich een oordeel aanmatigde waarmede hij overigens geen uitzondering is.
Denken is moeilijk en een fanatiek gelovige, die bovendien nog een radicaal bekeerde is - hij werd van christenvervolger een bezeten Christusvereerder - heeft oogkleppen en denkt beperkt, eenzijdig.

Eenzijdigheid is een grote macht.
 

20

Paulus is heilig verklaard, waarmede de kerk liet blijken zijn ontstellende fout niet te begrijpen.
Omdat hij inzag het geslachtsleven niet geheel te kunnen onderdrukken, liet hij het toe, maar uitsluitend binnen het huwelijk, waarbij hij echter nadrukkelijk verklaarde, dat het celibaat zedelijker is.
Een merkwaardig foutieve gedachte en bovendien in strijd met de bijbel, want een celibatair is als mens een natuurlijke abstractie, omdat hij zich van zijn natuurlijke andere afhoudt en in eenzijdigheid volhardt. Er staat n.l. in de bijbel, dat de man zijn vader en moeder verlaten moet en zijn vrouw navolgen. God schiep de mens als man en vrouw staat er en verder en wat God vereent, zal de mens niet scheiden (Genesis 2:24 - Mattheüs 19:6). Het is duidelijk, dat dit gebod, dat reeds in Genesis staat, uit de tijd van het matriarchaat stamt: de man moet immers de vrouw volgen en dat het later verwrongen is tot een verbod van echtscheiding, terwijl het een verbod is van askese, die immers de instandhouding van het mensenras teniet zou doen en dus "de kroon der schepping Gods".
Zou het niet van meer eerbied getuigen te erkennen, dat God de geslachtsdrift geschapen heeft en dus gewild en dat zij dus niet verguisd mag worden?
Is de banvloek van Paulus niet godslastering?
 

21

Geslachtsleven impliceerde vrouwelijkheid en daarmede de macht van en de angst voor de vrouw, tegen wier wil tot baren geen manlijke hovaardij bestand is. Maar baren betekent, dat het mensenras bleef voortbestaan en dus de zonde. Vandaar dat in een apocrief evangelie Jezus op de vraag van Salomé: wanneer het koninkrijk Gods komt, antwoordt: "als de vrouwen ophouden te baren".
Alleen door een einde te maken aan het mensengeslacht zou de zonde verdwijnen.
In dit licht gezien verdient de vraag overweging of onze kernbomgeleerden en hun technische handlangers niet de ware christenen zijn.
In dit licht gezien is verder elk kind waard vervloekt te worden en ieder, die van kinderen houdt een antichrist.

Wij mogen aannemen, dat Paulus bovenstaande consequenties niet zou aanvaarden, alleen al omdat Jezus gezegd heeft: "Laat de kindekens tot mij komen en verhindert ze niet, want dezulken is het koninkrijk der
 

22

hemelen." (Marcus 10:14) (wat het moederschap tot een zedelijke functie verheft in "het koninkrijk Gods")
Zo groot kan de liefde voor kinderen zijn, dat Iwan Karamasoff aan God zijn entreebiljet teruggeeft.
Verder moeten wij bedenken, dat de apostel gezegd heeft: "wie trouwt doet goed", er aan toevoegde "wie niet trouwt, doet beter" en dat hij dus het huwelijk niet radicaal verworpen heeft, maar dit neemt niet weg, dat uit die woorden een bedenkelijke begripsverwarring blijkt.

De kerk heeft in navolging van Paulus de geslachtsdrift tot ontucht verklaard, behalve binnen het huwelijk, waar binnen zij echter alleen mocht dienen ten behoeve der voortplanting. Door deze opvatting gaf zij blijk het voortbestaan van ons geslacht goed te keuren, wanneer het met kerkelijk ritueel gesloten werd, waardoor het geslachtsleven geacht werd van zijn ontuchtig karakter te zijn ontdaan. En toch bleef de "vleselijke lust" ook binnen het kerkelijk huwelijk. De vrouw kan eventueel frigide zijn, maar aan de zijde van de man is een orgasme nodig.
De geslachtsdaad kàn dus geheiligd worden, waartoe echter rituele woorden en gebaren van een priester weinig kunnen bijdragen, omdat deze alleen dan betekenis hebben, als het echtpaar ervan doordrongen is, dat het door het ritueel gesteld wordt in dienst van God, om zijn schepping in stand te
 

23

doen blijven overeenkomstig zijn wil (Maar wie beleeft het enkel zo?).
Als dit het geval is, is de ascese een dienstweigering, dus zondig.

Overigens ben ik het eens met de opvatting, dat de geslachtsgemeenschap geheiligd kan worden, maar dan niet door rituele woorden en priesterlijke gebaren, maar door de liefde; dan is de paring meer dan lijfelijk streven naar eenheid, want beleving van innerlijke eenheid.

Overigens is het in strijd met de menselijke waardigheid om de paring enkel te zien als het in wezen zondige middel ter voortplanting. Wie haar zo opvat, handhaaft juist haar zondigheid, aangezien de mens zondig is, als en voor zoverre hij zijn levensdoel richt op het natuurlijke, waarvan de zondigheid immers slechts wordt opgeheven, wanneer wij onze natuurlijke mogelijkheden zien als de oorsprong van onze zedelijke.
Als zodanig is het natuurlijke niet zondig, alleen is dat het geval, wanneer wij ons levensdoel zien in het opgaan in natuurlijk genot.
Voor dieren dient de paring wel enkel ter voortplanting, maar wij mensen zijn boven het dier uit en daardoor in staat de bronstige zwijmeling te verheffen tot de goddelijke roes.
In de omhelzing kan "God" ontmoet worden.

Vanzelfsprekend is de paring niet zondig, wanneer een zwangerschap beoogd wordt. Moeder worden is voor de vrouw een wijze van zelfverwerkelijking, terwijl de man, die vader wil worden, bereid is, althans dient te zijn,
 

24

om de zedelijke taak der opvoeding op zich te nemen.
De moeder is te zien als de liefdewet; de vader als de zedenwet, al geldt dit niet absoluut. Ook de vader dient belangstelling te hebben voor zijn kind. Belangstelling is het allereerste, waardoor de liefde zich doet kennen.
Vaders moeten echter begrijpen, dat zij, als zij een kind opvoeden, aan de toekomst werken en dus mogen zij wel het verleden doorgeven, maar niet als het ware en enig juiste. Zij mogen niet onkritisch zijn, want zij moeten bedenken, dat alles voortdurend verandert en dat dus ook elke nieuwe generatie anders is dan de voorafgaande. "In mijn jeugd" is een grote domheid en getuigt niet alleen van conservatisme, maar dikwijls tevens van gemakzucht.
Wie een kind wil opvoeden, moet het niet onderwerpen aan een stel leefregels, dat kant en klaar gereed ligt, moet niet van zichzelf uitgaan, maar van het kind. En omdat hij het niet kent, moet hij er alle aandacht aan besteden en als het groter wordt ernaar luisteren en vooral niet alles bij voorbaat weten en beter weten.
Het hierboven gezegde geldt natuurlijk ook voor de moeder, als staat zij anders tegenover het kind. Ook haar valt de opvoeding toe als zedelijke taak, wat vanzelf spreekt voor hen, die de liefde zien als zedelijke beleving.
 

25

Regel wit "Zij mogen immers niet onkritisch zijn", schreef ik.
Kritiek op anderen is gemakkelijk, maar zelfkritiek en kritiek op het eigene valt de meesten zwaar. En kritiek van de kinderen op de ouders wordt meestal beschouwd als gebrek aan eerbied.
Duitsche oud-strijders uit de tweede wereldoorlog zijn zelf van oordeel, dat zij recht hebben op de eerbied van hun kinderen omdat zij zo dapper hebben gevochten en het vaderland verdedigd.
Het zou beter zijn, als zij hun kinderen vertelden, hoe ontzettend de oorlog is, vooral ook voor de burgerbevolking, die weerloos werd afgeslacht en dat de Duitsche legers uit een verkeerd begrepen plichtsgevoel de weg gebaand hebben voor de S.S. en de Gestapo, wier gruwelen de verbeelding tarten.
In plaats van dit te doen echter, tonen zij trots hun militaire onderscheidingen, "ridder" kruizen.
Zij hebben de eerbied van hun kinderen nodig om hun slechte geweten te sussen, maar daardoor is het nog niet gerust gesteld.
Zelfbedrog i.p.v. zelfkritiek biedt geen uitweg.

Wat de eerbied betreft: iedereen heeft er recht op, dat men hem de eer biedt, die hem toekomt. Zelfbedrog is niet eerbiedwekkend.

Een kind opvoeden: een onbekende, die tot ons kwam, leren kennen en vervolgens de weg wijzen - voor zoverre wij daartoe in staat zijn - in henzelf en in de buitenwereld, waarbij wij vooral niet moeten vergeten, dat de toekomst in nevelen gehuld is.
 

26

Er zijn tegenwoordig mensen die menen de toekomst vanuit het heden te kunnen bepalen, alsof zij alle omstandigheden zouden kunnen voorzien en alsof niet ook het buiten- en bovenpersoonlijke geen medebeslissende rol spelen.

Een kind - resultaat van de ontmoeting van twee voorouderreeksen, die in de moeder en de vader elkaar kruisen, en daarom een raadsel. Het kan op den duur een genie blijken te zijn, maar ook een middelmatig burgerman, een waarheidszoeker, maar ook een misdadiger, misschien een schoonheid, misschien een mens, die geen esthetisch gemoed ontroert, een intelligent onmens, of een domoor.
Wij moeten afwachten en ons neerleggen bij de feiten. Zelf hebben wij het kind in het leven geroepen; het kind treft geen schuld. Hieraan moeten wij denken, als het onze dikwijls grote en dientengevolge ongegronde illusies in rook doet opgaan.

Een kind opvoeden: al ons streven erop richten om het kind zichzelf te doen zijn.
Wie zichzelf niet wordt, aan die gaat het leven voorbij.

Wanneer twee een kind in het leven roepen, stellen zij zich als natuurlijke eenheid, maar een volslagen eenheid is het niet, want het is geen volslagen
 

27

mens, niet evenzeer man als vrouw, maar een eenzijdigheid: meisje of jongen, al is deze eenzijdigheid; niet eenzijdig zonder meer, aangezien de vrouw ook manlijk is, zij het secundair en de man ook vrouwelijk.

Niets gaat op in eenzijdigheid; alles heeft zijn ommekant.
Kritiek op het geloof is goed, omdat wij denkend alle geloof kritisch moeten beoordelen. Het geloven gaat aan het denken vooraf, want als wij niet geloofden, dat wij denkend tot begrip kunnen komen, zouden wij er niet aan beginnen.
Maar de kritiek is een ergernis voor velen en het is niet goed de medemens te ergeren.
Waaruit te concluderen valt, dat het kwaad noodzakelijk is.
De gelovige, die door de kritiek in zijn zekerheid gestoord wordt, zal allicht ontstemd raken, zo niet erger. De criticus verstoort zijn rust. Vandaar dat hij, als hij er de kans toe ziet, met geweld elke afwijkende mening, elk kritisch oordeel zal bestrijden, wat generlei resultaat heeft t.a.v. het oordeel zelf. Hij moge martelen en moorden naar hartelust, het oordeel blijft onaangetast.
De katholieke kerk heeft mateloos doen martelen en doden, maar tevergeefs, het protestantisme bleef en het wijsgerig denken ging zijn weg, ondanks alle verzet, vaak ook van de zijde der protestanten.

Zij waren zo zeker, de kerkelijke gelovigen; de bijbel was immers
 

28

"Gods woord". Altijd hebben priesters gezegd, dat zij de wil der goden verkondigden en altijd kwamen er weer ander goden, wier wil anders luidde. Ook de priesters van de christengod wisten het zo goed, maar met één zedelijke waarde hadden zij het bijzonder moeilijk, n.l. die der verdraagzaamheid, een deugd, die de religieuze oudheid wel kende. Men liet een volk zijn goden.
De christenen echter blaakten van bekeringsijver, waarbij het zwaard en de brandstapel een belangrijke functie hadden, onder het voorwendsel dat dit geschiedde tot heil van de ongelovige of ketter.
En nog is verdraagzaamheid geen kenmerk van vele christenen. Hoeveel kwaadaardigheid en minachting treden ook nu nog aan den dag t.a.v. humanismen en atheïsme?
Gelovigen zijn dikwijls mateloos pedant en zij denken met hun beroep op wat zij "Gods woord" noemen, iets te zeggen wat op een steekhoudend argument lijkt.
De wetenschap heeft langzamerhand al vele geloofswaarheden opgeruimd, vandaar dat de kerk van Rome zich te vuur en te zwaard ertegen verzette, aangezien zij stelde en nog steeds stelt, dat zij de enige waarheid in pacht heeft. Ook Calvijn hield niet van halve maatregelen, al heeft hij zich tot één vuurdoodvonnis beperkt; hij was een tiran en daardoor een der bouwers van de tempel der schijnheiligheid. Natuurlijk heeft hij ook verdiensten, maar dit neemt niet weg, dat hij een afschuwelijk
 

29

onverdraagzaam mens is geweest, die dan ook een afschuwelijke god schiep door zijn leer der predestinatie.
Zeker is het zo, dat wij met een bepaalde aanleg geboren worden en dus eventl. gedoemd zijn om veel kwaad te doen. Maar door te beweren, dat God reeds vóór de schepping bepaald had wie niet en wie wel verdoemd zouden worden, heeft hij zijn god tot een gruwel gemaakt, want zoals Calvijn zich de eeuwige verdoemenis voorstelt, is zij een gruwel, die in het brein van zijn god was opgekomen lang voor de verdoemde geboren werd.
Waar blijft dan de goddelijke liefde?
De christenen spreken er zoveel over, maar zolang zij in een hel blijven geloven, zijn hun woorden: "God is liefde" een holle frase, waarmede zij doen blijken niets van de liefde te weten.
Ook Calvijn heeft geen daar geen vermoeden van gehad.

De wetenschap maakte een einde aan het paradijsverhaal en dat van de ark, en aan het geloof in een hemel boven de aarde en daarmede aan het verhaal van de hemelvaart, enzovoort.
Dit wil niet zeggen, dat de bijbel enkel onwaarheden bevat, maar dat wij de genoemde verhalen niet als historische gebeurtenissen moeten opvatten,
 

30

maar ze psychologisch en wijsgerig moeten interpreteren, waardoor ze een zinvolle inhoud krijgen.
Het evangelieverhaal omtrent de godenzoon is zinvol, als wij het begrijpen als een mysteriespel, waarin verteld wordt, dat de mens wezenlijk goddelijk is, anders gezegd, ideëel.
Dit inzicht groeit in de mensenziel: de zwangerschap van Maria, en treedt vervolgens in het bewustzijn: het kerstkind is het geopenbaarde en dus onmiddellijke inzicht in 's mensen waarheid, een inzicht, dat zich nog ontwikkelen moet - het kind ligt in doeken gewikkeld - welke ontwikkeling met veel moeite en veel conflicten met de wereld van het dagelijkse leven en met de eigen natuur gepaard gaat, maar tenslotte tot de wedergeboorte voert.

Het christendom is de grote droom van het Mens zijn, de droom van de mens, die het om de waarheid te doen is en niet om rijkdom en macht.
Om de waarheid, die slechts in de eenheid te vinden is en niet in de verdeeldheid, in liefde en niet in de vijandschap.
Maar Paulus heeft de liefde in de kiem gesmoord, toen hij de sexualiteit als minderwaardig afried, waardoor hij de weg voor de agressiviteit
 

31

openstelde. Er blijft immers geen andere weg over voor de mens der menigte, als hij de vrouwelijke component der sexueel-agressiviteit blokkeert.
Het christendom is de triomf van het bewustzijn, dat zich eindelijk bevrijdt uit de macht van het onbewuste: de zoon, die zich vrij maakt van de moeder en zijn eigen weg gaat, waarlangs hij de dwingelandij der natuur overwint en dientengevolge niet streeft naar materiële rijkdom, maar naar geestelijke; niet naar aardse macht maar naar zedelijke hoogheid.
Maar hiertoe is de menigte niet in staat. Omdat zij uit middelmatigheden bestaat en logisch bestaan moet, komt zij maar in beperkte mate boven de natuur uit. En dientengevolge is zij niet in staat zich aan haar natuurlijke agressiviteit te ontworstelen en deze ideëel te vervluchtigen tot geestelijke werkzaamheid, die cultuur beoogt, welke alles omvat, waarin de geest zichzelf als doel stelt.

De waarheid des geestes is de rede. Op aanvankelijke (vrouwelijke) wijze de liefde.
In de rede blijft de liefde voorondersteld, want redelijk denken voert tot eenheid,de drie-eenheid der tegendelen, van welke eenheid de liefde de onmiddellijke vorm is.
 

32

Wie de liefde veracht, veracht het denken en ieder, die de geslachtsdrift door de modder haalt, veracht de liefde. De menigte kan aan de liefde niet toekomen en niet aan de rede. Daarom gelooft zij in geweld en verstandigheid en is er altjd mee bezig om haar gewelddadigheid op verstandige manier recht te praten door er een menselijke bedoeling aan toe te kennen.
Bij de brandstapels zwaaiden de priesters met crucifixen en het imperialisme is altijd verdediging der christelijke beschaving en der vrijheid en democratie.

De verstandmens neemt met de vorm genoegen; hij denkt niet door en ziet dientengevolge niet in, dat hij bijv. alleen vrij is, als hij zichzelf beperkt.
Vrij zijn van alle banden is bandeloosheid en dus geen vrijheid. Wie rijk wil zijn moet er rekening mee houden, dat hij zijn vrijheid verliest omdat en voor zoverre hij teveel aandacht moet besteden aan zijn bezit. En van dit laatste weet hij weer niet, dat dit zich slechts in de vervreemding ten volle verwezenlijkt.
Hebben is de verkeerdheid van zijn. Wel laat iemand in wat hij kwantitatief en kwalitatief bezit blijken wat hij is, maar hij doet
 

33

zulks dan door middel van zakelijkheden, waarbij te bedenken is, dat in de sfeer van het zakelijke de categorie der kwaliteit een beslissende factor is en verder dat het tellen eindeloos kan worden voortgezet.
Wie in het streven naar deze eindeloosheid terecht komt, toont daardoor mateloos materialistisch te zijn en daardoor onvrij, ook al belegt hij kapitalen in kunst, waarvan te zeggen is, dat zij meer is dan zakelijkheid. Wie kunst om zich heen wil hebben, omwille van de culturele sfeer, die hij daardoor om zich schept, toont daarmede een menselijk doel te hebben, mits hij niet vergeet dat alleen diegene vrij is, die zichzelf beperkt. De mensen proppen hun woningen en straten vol met allerhande dingen, die zij niet nodig hebben, noch voor de instandhouding van hun lijf en leven, noch voor hun zelfverwerkelijking.
Omdat de woningen merendeels klein zijn tegenwoordig, zoekt men de hang naar nodeloos hebben te bevredigen door steeds het nieuwste te kopen en het "oude" weg te gooien. (de economie de verkwisting) Zo is dan te zeggen, dat de mode zedebedervend is, al eist de bescheidenheid dat men niet al te veel afwijkt. Wie in een costuum van zijn grootvader gaat wandelen, verwekt opzien.
 

34

Bescheidenheid dient de mens te kenmerken, maar vlgs. een bekend spreekwoord, komt men verder, als men niet bescheiden is.
En het "ver brengen" is nog steeds een begeerd doel, ofschoon niemand het ooit verder brengt dan zijn doodskist.

Dat bescheidenheid ons dient te kenmerken, volgt hieruit, dat onze natuurlijke kant niet onze ware menselijke is en wij door deze voortdurend op de voorgrond te dringen onze medemensen voortdurend opzij dringen.

De verstandsmens praat dit alles recht, al of niet met behulp van een of andere opvatting omtrent de bedoelingen en bemoeiingen van een of andere hogere macht. Een gereformeerde multimiljonair zei mij eens, dat God hem het beheer over zijn vermogen had toevertrouwd ten bate van zijn medemensen. Ik vroeg hem of zijn persoonlijk inkomen door dezelfde autoriteit was vastgesteld, waarop hij zich boos afwendde. De woorden: "de godzaligheid is tot alle dingen nut" worden vaak gebruikt om zeer onchristelijke gedragingen goed te praten; maar wat goed gepraat moet worden, deugt niet.

---