PSYCHO-LOGICA


door Mr.Drs.A.Börger


(Helaas incompleet. Te hopen is, dat ooit
een compleet document boven water komt.)
               Corr.: H.W.
-------------------------------------------------------


Hoofdstuk I.

 Wijsgerige Inleiding


Te beginnen met Freud heeft het denken zich geleide-
lijk van de menselijke psyche meester gemaakt door haar
tot object te maken van het wetenschappelijk denken.
Voordien beperkte de wetenschap zich tot de uiterlijke
verschijnselen, waarbij de achter- of ondergrond onge-
moeid bleef. Freud echter maakte een aanvang met het
blootleggen van deze achter- of ondergrond, en zijn
leer is dus te begrijpen als het begin der dieptepsycho-
logie, waarmede dan tevens gezegd is, dat zij nog geen
werkelijke dieptepsychologie is, wat zij ook niet zijn
kon, omdat Freud nog een typisch denker is der XIXe eeuw,
de eeuw van het materialisme en rationalisme en tevens
van het individualisme - een toppunt van eenzijdigheid
en beperktheid tot bekrompenheid toe.
 Deze gebreken waren echter niet zonder meer nadelig;
welbegrepen is nooit iets zonder meer dit of dat, alles
heeft zijn andere, zijn tegendeel aan zich.
 Het positieve in de eenzijdigheid en beperktheid van
de XIXe eeuw is dit, dat het Ik zich ten volle kon ont-
wikkelen, waarbij het tot de conclusie kwam, dat het
het enig belangrijke was.
 Nu is het Ik zeer zeker belangrijk, want het is de
abstracte verhouding van de mens tot zichzelf, waardoor
hij zich abstract met zich samensluit tot eenheid, die
al het overige als het niet-Ik uitsluit. Het Ik is dus
in zoverre een negatieve instelling ten aanzien van de
buitenwereld. Zolang het echter niet verder komt, blijft
de verhouding tussen het Ik en de buitenwereld er een
van elkaar uitsluiten en het Ik in strijd met zichzelf,
want iedereen is Ik en dus is het Ik in den grond der
zaak niets bijzonders, al is het anderzijds abstracte
verbijzondering. Als in den grond der zaak niet bijzonder
is het algemeen - het is de verhouding van het subject
tot zichzelf als gedachte verhouding en denken is ver-
algemenen.


                   - 2 -

 Zolang het Ik hardnekkig aan zijn bijzonderheid vast-
houdt ontkent het zich als ook algemeen en blijft het
in de eenzijdigheid steken, maar zoals gezegd is deze
eenzijdigheid niet zonder meer verkeerd, omdat zij de
grootste kracht bezit, al richt zij anderzijds veel
ontheil aan.
 Het Ik moest zich ontwikkelen en daartoe was nodig,
dat het zich op zichzelf concentreerde en al het andere
uitsloot, hetgeen, omdat het Ik denkend is, hierop neer-
kwam, dat het ook het onbewuste leven uitsloot en alleen
het bewuste, waarvan het Ik de uiterste concentratie is,
erkende.
 Het zich op zichzelf concentrerende negatieve Ik
blijft vanzelfsprekend vasthouden aan het onderscheid:
dit is dit en dat is dat; tertium non datur. Desondanks
geloofde het de wereld tot een harmonisch geheel te kun-
nen maken. Wie zulks echter wil, moet niet bij het onder-
scheid blijven staan, maar daarnevens de identiteit er-
kennen, waaraan het onderscheid is voorondersteld.
 Een Afrikaanse neger is zijn zoon. Dit is geen kwestie
van identiteit, maar van participation mystique; hij
ervaart zijn zoon niet als een ander. "Daar staat mijn
lijf en gehoorzaamt mij niet", zei volgens C.G.Jung een
neger, wiens zoon zijn bevel niet uitvoerde.
 Het hiervoren bedoelde onderscheidende denken willen
wij het verstandelijke noemen, dat kenmerkend is voor
de wetenschap. Daartegenover stellen wij het redelijke
denken als het denken, dat niet slechts het onderscheid
maar ook de identiteit laat gelden en aldus het onder-
scheidene tot eenheid (drie-eenheid) samendenkt.
 In dit redelijke denken is het verstandelijke als het
onderscheidende denken voorondersteld, maar het is er
ook aan voorondersteld, want niemand kan tot redelijk
denken komen die nog niet tot het oordeel des onder-
scheids gekomen is.

 Uiterlijk dringt alles zich op als onderscheiden en
gescheiden zelfstandigheid, maar in het uiterlijke gaat


                     - 3 -

de werkelijkheid niet op, wat reeds volgt uit het feit
dat aan het uiterlijk het innerlijk is voorondersteld,
aan het Zijn het Wezen, alsook hieruit, dat het denken,
incl. het wetenschappelijke, vraagt naar het "wat".
 Wat is dit ? betekent; van welke algemeenheid is deze
zelfstandigheid een verschijnsel ? Anders gezegd : in
welke algemeenheid gaat deze zelfstandigheid op ?
 Zij wordt dus geacht nog iets anders te zijn dan zelf-
standigheid, meer te zijn dan zij uiterlijk schijnt.
 Altijd zoekt de wetenschap naar dat algemene, dat
andere, meerdere, want zij zoekt naarstig naar wetten -
natuurkundige, chemische, biologische enz.

 De XIXe eeuw was die der Ik-heerschappij - van het
negatieve Ik - en omdat het Ik zichzelf weet en volstrekt
zeker is van zichzelf, was deze eeuw die der volstrekte
zekerheid en zelfverzekerdheid.
 En omdat het negatieve Ik zich als zelfstandig stelt
tegenover al het andere, geloofde de XIXe eeuw alleen
in uiterlijkheid, de alleenzaligwording door uiterlijk
zelfstandig zijn, weshalve zij verliep tot grenzenloze
oppervlakkigheid.
 Het denken, dat zichzelf naar zijn waarheid als zijnde
veralgemening, het beginsel der innerlijke algemeenheid
(waartegenover staat de uiterlijke gemeenschappelijkheid)
ontkende, stond dientengevolge op voet van vijandschap
met zichzelf, zodat het tenslotte tegen zichzelf geen
stand hield, want zich verloochenend kwam het niet tot
de waarheid, maar tot de leugen, waaraan het ineenstortte.
Vandaar de revolutie op het gebied der wetenschap.
 Omdat het doel van het denken de waarheid is, moet
het, naarmate het voortschrijdt op de weg, die naar de
leugen voert, meer en meer aan zichzelf gaan twijfelen,
zodat tenslotte de twijfel het wint.
 Was de XIXe eeuw die der zekerheid, de onze is die
van de twijfel en de enige zekerheid, die wij kennen,
is die der onzekerheid. De felheid, waarmede de reaction-
nairen zich verzetten bewijst hun twijfel.


                     - 4 -

 In de vorige eeuw (die in 1914 eindigde) geloofde men
alles verstandelijk en verstandig te kunnen regelen en
alle vraagstukken te kunnen oplossen. De Franse revo-
lutie had het verstand ten troon verheven en het was
aan de macht gebleven. Alles wat niet verstandig was,
werd verworpen of ontkend. De beschaving en cultuur
waren bijna voltooid.
 Maar verstandig is hij, die zich niet laat leiden door
zijn emoties, die zijn gevoelens de baas blijft en daarom
is de verstandigheid als algemene levenshouding nuchter
en dor. Naarmate de mens verstandiger is, lijdt zijn
gevoel groter honger.
 Alles was zo heel verstandig geregeld en op het uiter-
lijke gericht; men was fatsoenlijk, deed wat betamelijk
was, ging uit welgevoegelijkheidsoverwegingen ter kerke,
gaf om dezelfde redenen geld aan een liefdadigheidsin-
stelling (geven aan de deur was onverstandig, want nie-
mand weet "wat zo'n man met het geld doet"), trouwde
volgens zijn stand, was zuinig enz. enz.
 Tenslotte kwam de revolutie der ziel; Freud was de
leider ervan en hij heeft het bespeurd, want zelden is
iemand zo met modder gegooid.
 Desalniettemin is hij een typische XIXe eeuwse
wetenschapsman - verstandelijk, nuchter, wars van cultuur,
want hij ontzegt den mens elk hoger streven.
 Hij kon niet anders zijn, want hij was een kind van
zijn tijd en hij moest niet anders zijn, want hij moest
de ommezijde van het Ik tevoorschijn brengen - zijn
eeuw was die van het Ik en zodoende kon hij niet verder
komen dan het persoonlijk onbewuste.
 Ook Adler, die het Ik en zijn machtswil in het centrum
van zijn psychologie stelt, is typisch XIXe eeuws.
 Freud en Adler staan scherp tegenover elkaar, maar
hun tegenstrijdigheid verandert niets aan het identieke
hunner leerstellingen.
 Freud zegt, dat de mens een bundel lustverlangens is;
Adler noemt hem een geconcentreerd machtsverlangen.


                    -5-

 Freud heeft gelijk, maar slechts in beperkte mate,
want de mens is meer dan wat hij ervan zegt. En hetzelfde
geldt ten aanzien van Adler. De ware macht des mensen is
de geestelijke; niet het grijpen, maar het begrijpen is
het ware. Bovendien - wie een object alleen ziet als
middel tot lustbevrediging en dat middel daartoe wil
bezitten, streeft naar macht over het object.
 Valt de machtswil weg, dan houdt het object op enkel
middel te zijn, maar wordt zelf doel, waardoor de wil
op hoger plan komt, n.l. op dat der vrijheid en waarbij
het niet meer in de eerste plaats om lust gaat, maar om
geluk. In dit geval is het geluk dat van het beleven
van het samen één zijn.
 Het streven naar eenheid is reeds van nature gegeven
als de sexualiteit en het is onvermijdelijk, is nood-
zakelijk, omdat de eenheid van het verschillende de
waarheid is der werkelijkheid.
 Eenheid is niet eenzijdigheid; het eenzijdige is nog
maar een zijde; er is ook de andere; zich daarmede samen-
sluitend volmaakt het eenzijdige zich.
 Volmaakt is echter slechts dat, wat ook onvolmaakt is,
want anders zou er iets aan ontbreken en zou het dus
niet volmaakt zijn.
 Wij weten zeer wel, dat het voor velen moeilijk is om
deze consequentie te denken, vooral voor gelovigen, die
zich God als eenzijdig volmaakt voorstellen en die zijn
"onvolmaaktheid" van hem hebben afgesplitst als Satan.
Maar wie consequent durft te zijn in zijn denken, moet
tot de conclusie komen, die wij boven trokken en dus
ook tot het inzicht, dat God "verduiveld" goddelijk is.

 Streven naar eenheid vooronderstelt twee zelfstandige
objecten en terwijl de sexualiteit de natuurlijke wil is
tot eenwording met het identieke andere, is de wil tot
zelfstandigheid die, welke agressiviteit genoemd wordt,
waardoor de mens zich op natuurlijke wijze in stand
houdt en verdedigt tegen bedreiging van het leven.


                     - 6 -

 Op natuurlijke wijze mislukt de eenwording altijd,
omdat de lichamen niet versmelten, maar hoogstens twee
natuurlijke producten der lichamen, waardoor dan een
nieuw lichaam ontstaat, dat echter behept is met dezelfde
eenzijdigheid als de beide oorspronkelijke lichamen, die
het produceerden, want het is manlijk of vrouwelijk
en dus eenzijdig en onvolkomen, vandaar dat ook dit
nieuwe lichaam zal streven naar eenwording met een iden-
tiek ander lichaam om de eenzijdigheid en onvolkomenheid
op te heffen.
 De natuurlijke wil tot eenwording is tot voortdurende
mislukking gedoemd.
 De werkelijkheid bestaat als een veelheid van onder-
scheiden zelfstandigheden, van ietsen en kan niet anders
bestaan, omdat haar eenheid anders niets zijn zou, een
eenheid van niets en dus geen eenheid.
 In den grond der zaak is de veelheid echter wel een
eenheid en dus is zij veeleenheid.
 Wij spreken deze waarheid uit, wanneer wij bijv. zeg-
gen: dit is een koe want dan zeggen wij : dit zelfstan-
dige enkele (dit) is verbijzondering (een) van het alge-
mene (in dit geval : soort) en dit algemene is de eenheid,
waarin alle koeien opgaan. Wij komen hier nog op terug.

 Sexualiteit en agressiviteit zijn niet twee verschil-
lende driften; maar de ommekanten van de levensdrift.
(Wij spreken van drift, wanneer wij over het natuurlijke
leven spreken). En de levensdrift is de drift tot natuur-
lijke zelfverwerkelijking: op natuurlijke wijze streven
naar eenheid en naar zelfhandhaving.
 De mens, die bij het sexueel-agressieve staan blijft,
dus bij de natuurlijke levenswil, blijft tenslotte met
lege handen achter, want niet alleen van de sexuele
kant gezien mislukt het leven, maar evenzeer van de
agressieve zijde, aangezien ook de natuurlijke zelfhand-
having tenslotte mislukt; al wat leeft, leeft ten dode.

 Levensdriftig is niet slechts de geslachtsdaad, maar


                     - 7 -

ook eten en drinken, kortom heel het natuurlijke leven;
wie eet en drinkt streeft naar eenheid met het eten en
drinken (het andere) door het te verslinden en hij doet
zulks om zich te handhaven. Ook hier echter wordt niet
eenzijdig de eenheid bereikt, want wij scheiden de afval-
producten weer uit.
 Het reduceren van alle natuurlijke levenshandelingen
tot sexualiteit in engere zin is volstrekt misleidend;
de sexualiteit is een bepaalde vorm, waarin de levens-
drift zich verwerkelijkt, maar niet de enige en zij
onderscheidt zich van de andere vormen, doordat in haar
de scheppingsdrang tot uitdrukking komt, wat van eten
en drinken niet gezegd kan worden, omdat deze gericht
zijn op zelfhandhaving, al kan iemand door te veel eten
en drinken zijn gezondheid ondermijnen en dus het tegen-
gestelde van zelfhandhaving bewerkstelligen.
 Men moet niet teveel of te weinig doen of laten,
niet te goed zijn, te eerlijk, te zachtmoedig enz. want
teveel is veel op verkeerde wijze en voor alle andere
"te's" valt hetzelfde te zeggen: dat ze verkeerd zijn.
 In verband hiermede willen wij dan nog opmerken, dat
de mens, die opgaat in het natuurlijke leven te natuur-
lijk leeft, want hij is meer dan natuur en in waarheid
de ontkenning ervan, want in waarheid is hij geestelijk
wezen.
 Zeker is hij ook natuurlijk en moet dus zo leven, maar
zijn natuurlijke zelfverwerkelijking is niet zijn ware;
gaat hij dus daarin op, dan leeft hij in onwaarheid en
onmenselijk.
 Wie er anders over moge denken, verwijzen wij naar
de geschiedenis der cultuur, die door geen enkel rede-
lijk denkend mens verklaard kan worden als ontstaan uit
bittere noodzaak om te voorkomen, dat de mensen elkaar
zouden uitroeien. Een dergelijke gedachtengang is vul-
gair materialistisch.
 De cultuurgeschiedenis is die van het zoeken van de
mens naar zijn waarheid, van zijn worsteling om zich-
zelf te leren kennen en zich te bevrijden van de blinde


                     - 8 -

heerschappij der natuur.
 Wij verdragen de natuurlijke blindheid niet, omdat
wij wezenlijk ziende zijn.

 Als de levensdrift gaat het streven naar natuurlijke
zelfhandhaving met dat naar zelfopheffing samen en zij
moeten samengaan, want wanneer het één worden met een
ander werkelijkheid zou worden, zou dit betekenen, dat
wij als zodanig, dus als zelfstandigheden, zouden op-
houden te bestaan en dat wij ons zodoende zouden hebben
opgeheven.
 Dit is onmogelijk, maar de drang ertoe is er, vandaar
dat het sexuele verlangen in doodsverlangen kan omslaan,
waaruit dan blijkt, dat de drang tot eenworden en zelf-
opheffing zo groot is, dat die tot zelfhandhaving erdoor
wordt tenietgedaan. De levensdrift heft dan zichzelf
op, trekt haar uiterste consequentie.
 Deze uiterste consequentie ligt in het leven besloten,
want wij leven naar de dood toe; de uiterste consequentie
van het leven is de dood.
 Een zo sterk sexueel verlangen is echter als te sterk
te qualificeren, omdat het de agressieve component ont-
kent, en dus eenzijdig is; en een te sterk verlangen is
op verkeerde wijze sterk en dus in de bepaalde situatie
zwakheid, een niet opgewassen zijn tegen, een overweldigd
worden door een bepaalde uiting van de levensdrift, die
zichzelf daardoor te niet doet. Want geen enkele een-
zijdigheid houdt stand.

 Levensdrift - de natuurlijke wil tot zelfhandhaving en
zelfopheffing door eenwording met het identieke.
 De zelfhandhaving brengt dus met zich mee het onder-
scheiden en gescheiden zijn.
 De zelfopheffing: de identiteit en het ongescheiden
zijn.
 Aan de zelfhandhaving laat zich dan verder bedenken het
afweren en aan de zelfopheffing het aantrekken.


                     - 9 -

 Dit nu zien wij ook in de mechanische natuur; ons
zonnestelsel is zoals het is, doordat de samenstellende
delen elkaar tegelijkertijd afweren en aantrekken. Wij
zouden hier dus van sexueel-agressiviteit kunnen spreken,
maar het begrip is op deze wijze wel heel erg verwaterd.
 Het onverbrekelijk samengaan van aantrekken en af-
stoten, van drang tot eenheid en tot zelfstandigheid
(afzonderlijkheid) is de "grondwet" der gehele natuur,
en dialectisch vanzelfsprekend, want alles weerspreekt
zichzelf : het Ik is weerspreking van het Wij, het leven
van de dood, het bewuste van het onbewuste, het goede van
                    het kwade enz. En dit alles ook andersom.
 Alles slaat vanzelf om in zijn eigen andere, omdat
alles in uiterste consequentie, uiterst eenzijdig wordt
en dus "te", waardoor het zich verkeert.
 Wie te geleerd is, wordt ongeleerd; wie te wijs is,
dom; wie te goed is, kwaad. Voorzichtigheidshalve willen
wij hierbij opmerken, dat een mens niet zo heel gauw te
goed is; wij zijn over het algemeen niet goed genoeg,
want niet menselijk genoeg.
 Moe worden is gezond voor een mens, maar wie te moe
wordt, raakt uitgeput en dat is zeker niet gezond. Wie
te hard werkt, overwerkt zich en kan dan niet meer werken.
De jonge edelman, wiens bloed te zuiver te "blauw" is,
vlucht instinctief naar het "rode" bloed.
 Alles komt tenslotte vanzelf tot zijn tegendeel;
daarom brengt de rijkdom (het te veel) de armoede ( het
te weinig) aan zich mede. Wie de armoede wil opheffen,
moet de rijkdom opheffen; overigens heft zij in uiterste
consequentie zichzelf op.

 Freuds theorie is beperkt en bekrompen. Een mens is
meer dan een bundel lustwensen en zijn onbewuste niet
slechts persoonlijk, d.w.z. resultaat van al of niet
opzettelijk vergeten.
 Als hij bewust is, is hij ook voorbewust, want alle
Zijn is Worden. Al wat is, verandert voortdurend; al wat
ontstaat, vergaat.


                     - 10 -

 Bewustzijn is bewustworden, waarvan Freuds leven
zelf getuigt.
 Wanneer wij echter spreken van bewustworden, gaan wij
uit van een situatie van nog niet bewust zijn, welke wij
aanduiden als voorbewustzijn, dat dus aan het bewustzijn
is voorondersteld.
 Hierbij zij opgemerkt, dat als er sprake is van nog
niet, er ook sprake moet zijn van niet meer en dus van
wat wij ons eens bewust waren, maar al of niet opzette-
lijk vergeten hebben, in welk laatste geval Freud van
verdringen spreekt.
 Maar bovendien volgt uit het hiervoren beredeneerde,
dat het begrip "bewust worden" dubbele betekenis heeft,
n.l. ontwikkeling van bewustzijn en
 ontwikkeling tot bewustzijn.
 Aan het voorbewustzijn is dan weer voorondersteld het
voorbewust worden. Wat echter nog niet eens voorbewust
is, is nog niet bezig te ontwaken tot bewustzijn en dus
nog er buiten, zodat hier van bewusteloos gesproken moet
worden. Dit is het natuurlijk leven, de levensdrift,
de spheer van het natuurlijke bestaan.
 (Ten overvloede wijzen wij erop, dat wij hier met
elkaar oproepende begrippen werken en dat het begrip
"vooronderstellen" dus niets te maken heeft met tijd en
ruimte, doch slechts met begripmatige samenhang.)

 Natuurlijk zullen er zijn, die zeggen, dat wij met
het vooronderstellen moeten voortgaan en dus vragen,
wat dan aan de bewusteloosheid is voorondersteld.
 Het antwoord op deze vraag luidt; het nog niet bewuste-
loos, nog niet natuurlijk bestaan, het nog niet eens
natuurlijk object zijn. Maar een object, dat tot bestaan
komt, moet er voordien toch reeds in aanleg zijn, wat
ook het geval is, want het bestaat in aanleg als de ob-
jecten, waaruit het ontstaan zal, als andere
objecten dus.
 Wat aan iets is voorondersteld is de aanleg ervan.
In de spheer der natuurlijke objecten kan de aanleg


                     - 11 -

slechts zijn als een ander object, want het natuurlijke
is in de vorm der veelheid van allen iets anders zijnde
zelfstandigheden; ook de aanleg ontkomt in deze spheer
hier niet aan en is een andere zelfstandigheid.

 Het natuurlijke, lichamelijke is het bewusteloze;
het voorbewuste is opheffing van bewusteloosheid als
voorlopige bewustwording en is dus niet meer enkel na-
tuurlijk, maar bezig geest te worden; dus is het zich
vergeestelijkende natuur; tenslotte is er dan het bewust-
zijn als definitieve bewustwording.
 Bewustworden laat aan zich het bewust gewordene beden-
ken oftewel het bewustzijn, maar dit is altijd bewustzijn
van iets en dus is het een verhouding tot iets.
 Dit vooronderstelt echter nog een ander iets, dat zich
tot het iets bewust verhoudt en zo komen wij tot de con-
clusie, dat bewustwording wil zeggen, dat er een bewuste
verhouding ontstaat tussen een iets, dat bewustzijn is
en een iets, dat de inhoud ervan uitmaakt - tussen een
subject en een object.
 Het bewuste subject is het Ik; het object kan alles
zijn, ook het Ik zelf.
 Het bewustzijn is een vorm, maar een abstracte.
 Bewustworden is ontwikkeling van natuurlijkheid als
aanleg tot niet-natuurlijkheid, opheffen van natuurlijk-
heid dus, hetgeen consequent leidt tot het volslagen op-
heffen van het natuurlijke, ook van de natuurlijke vorm.
 Het zuivere denken bestaat uit niet anders dan zuivere
gedachten, waaraan elke natuurlijke, elke uiterlijke vorm
ontbreekt. De vorm kan dus alleen innerlijk zijn, d.w.z.
dat de vorm tevens inhoud is. Welnu ! het zuivere denken
is zuiver gedachte en de inhoud ervan is eveneens enkel
gedachte, zodat vorm en inhoud volslagen identiek zijn,
maar zich desalniettemin verhouden als subject en object,
zodat zij toch ondanks de volslagen identiteit onder-
scheiden zijn.
 Dit is wat genoemd wordt: een ongescheiden onder-
scheiden eenheid van tegendelen.


                     - 12 -

 Het bewust worden resulteert vanzelf tot denken en
aangezien het bewustzijn de verhouding is van subject en
object, resulteert het vanzelf tot het gedachte subject
(het Ik) en het gedachte object, het object als gedachte,
en is het bewustzijn derzelver verhouding.
 Maar dit resultaat is uiterste consequentie en er is
aan voorondersteld het denken in de natuurlijke vorm als
voorstellen, uitbeelden, phantaseren, dus in de vorm der
realiteit, maar der abstracte realiteit. De zuivere ge-
dachte is abstracte idealiteit. Het voorgestelde, uitge-
beelde, gephantaseerde is abstracte ideëele realiteit,
die niet door het denken geproduceerd wordt, maar op
andere wijze; niet langs die van het logisch concluderen,
maar langs de weg van het onlogisch concluderen, concluderen
buiten elke logische redenering om. Deze wijze van con-
cluderen is die van het gevoelen.
 Omtrent het logisch concluderen valt te zeggen, dat wij
uitgaande van de gegeven realiteit of van een gedachte
deze denkend opnemen en vervolgens verwerken volgens de
aan het denken inhaerente wetmatigheid, welke de logica
genoemd wordt en die door het denken zelf wordt gepro-
duceerd d.w.z. dat het zichzelf doordenkend de eigen
wetmatigheid ontdekt.
 De gegeven realiteit dringt zich aan ons op; wij er-
varen haar; de gedachte is door onszelf of door een ander
geproduceerd. Gaan wij de ervaring of de gedachte denkend
verwerken, dan wordt de verhouding, die eerst passief
was, reactief, waarin het moment der activiteit te onder-
kennen valt. Er is geen activiteit zonder reactiviteit
en andersom en aan de reactiviteit is de passiviteit
voorondersteld; in de reactiviteit zijn activiteit en
passiviteit een.
 Elk ontwikkelingsproces is eenheid van passiviteit en
activiteit, van ondergaan en handelen, van ontvangen en
scheppen.
 Dit geldt vanzelfsprekend ook voor het proces, dat
wij het gevoelen genoemd hebben, al verloopt het onbewust
en is het geen denken. En verder moeten wij bedenken, dat


                     - 13 -

het op het tot stand komen van een bewuste verhouding
gericht is, van een verhouding tot het Ik, en dus een
voorbewust proces is, dat behoort tot wat wij het ziele-
leven noemen.
 (Evenals C.G.Jung onderscheiden wij het denken of de
geest, de ziel en de psyche, welke laatste zowel geest
als ziel omvat.)
 Dit proces is nog niet geestelijk, maar omdat het op
het geestelijke gericht is, is het ook niet meer zuiver
natuurlijk; het is natuurlijk-geestelijk, geestelijke
natuur en natuurlijke geest, aanleg tot geestelijk leven
en dus tevens aanleg tot het Ik-besef.
 Wij moeten n.l. bedenken, dat de verhouding tot het
Ik doel is, maar het Ik staat niet ergens buiten te
wachten; het is zelf uit het zieleleven ontwikkeld en
behoort dus als aanleg tot het zieleleven.
 Het doel is, zoals gezegd de bewuste verhouding, die
dus aanvankelijk voorbewuste verhouding is. een verhou-
ding tussen en Ik, dat nog geen Ik is en een object,
dat nog niet gedacht wordt, zelfs niet als voorstelling,
want de voorstelling is de gedachte in de vorm van een
beeld.
 Dit Ik, dat nog geen Ik is, is desalniettemin subject
en zo is er ook een object, maar beide zijn nog niet
bepaald, zijn nog vormloos, streven naar bepaald zijn,
naar vorm, maar zijn nog algemeen.
 Dit voorbewuste proces noemen wij het gevoelen, waar-
aan zich laat begrijpen, dat het in tegenstelling staat
tot het actieve, creatieve (bewuste) denken (dat echter
niet is zonder passiviteit en ontvankelijkheid) en dat
het dus passief en ontvankelijk is, ofschoon het actieve
en creatieve element er niet aan ontbreken kan. Het is
een kwestie van verschil in accent, maar het gevoelen
kan niet eenzijdig als ontvankelijkheid werkzaam zijn,
moet zijn scheppend moment ook laten gelden en doet dit
als de ontvankelijkheid haar volheid bereikt heeft,
waardoor zij in haar tegendeel omslaat.


                     - 14 -

 De ontvangenis is voorwaarde, het scheppen doel.
 Wij moeten doel en voorwaarde niet uit elkaar denken,
ofschoon het gebruikelijk is. De voorwaarde gaat (als middel)
over in het doel, resulteert ertoe; het is de voorwaarde
tot het doel. Als alle voorwaarden vervuld zijn, is het
doel verwerkelijkt; de voorwaarden zijn dan doel ge-
worden.
 Het intuïtieve inzicht is het geopenbaarde, dat door
de mens uit en aan zichzelf geopenbaard wordt en niet
van buitenaf komt, ofschoon dit laatste, de (natuurlijke)
voorstelling van zaken is aan de zijde der gelovigen.
 Het geopenbaarde inzicht is een niet logisch gefun-
deerde conclusie, resultaat van onbewuste ontvangenis
en scheppingsmogelijkheid.
 Hier hebben wij het verhaal van de heilige maagd en
haar zoon, welk verhaal op meer natuurlijk niveau ook
in de voor-christelijke periode voorkomt, zowel in als
buiten ons werelddeel o.a. als de geschiedenis van Alk-
mene en Heracles.
 Het zieleleven is onbewust proces, dat voortdurend
resulteert in bewuste conclusies, die zich dan verder
logisch kunnen ontwikkelen, d.w.z. langs de weg der
logische redenering.
 Maar laten wij niet voorbijzien, dat de logica als
aanleg voorbewust moet zijn, omdat zij anders nooit
zou kunnen optreden.
 De logica is, zoals wij zeiden, de wetmatigheid van
het denken, waardoor de conclusie onomstotelijk is en
dus algemene of objectieve geldigheid bezit.
 Het gevoelen kent deze wetmatigheid vanzelfsprekend
niet, want het is niet denken en dus is haar wetmatig-
heid niet algemeen of objectief maar subjectief; wij
hebben hier te maken met een subjectiviteit, die nog
vormloos, nog algemeen is en ernaar streeft haar een-
zijdigheid op te heffen door zich te bepalen.

 Het zieleleven is het werkelijke menselijke leven,
dat zijn bestaansgrond heeft in het natuurlijke en zijn


                     - 15 -

waarheid in het geestelijke leven.
 Het natuurlijke bestaan is de voorwaarde voor het
werkelijke leven, dat de voorwaarde is voor het geeste-
lijke.
 Zij verhouden zich als natuur, zich vergeestelijkende
natuur of natuurlijke geest en zuivere geest.
 Natuur en geest zijn uitersten en dus t.a.v. het
mens zijn eenzijdigheden en abstract. De ziel is concreet.
 Het natuurlijke leven is voor den mens het onmenselijke
onwerkelijke en onware.
 Het zieleleven is het werkelijke en het geestelijke
leven het ware leven.
 Maar niemand kan eenzijdig in de waarheid leven, want
het leven is een ontwikkelingsproces en de mens is al-
tijd bezig zich waar te maken.
 Het ware leven is dus zijn ware doelstelling en daar-
om is het begrijpelijk, dat zijn ideaal is om tenslotte
geheel waar te worden, geheel ware mens, geheel geeste-
lijk. Vandaar de verwachtingen van een leven in het
hiernamaals in een hemel.

 Omdat het menselijk leven zich vergeestelijkend na-
tuurlijk leven is, is er reeds van den beginne een stre-
ven om zich tegen de heerschappij van het natuurlijke
te verzetten, wat wij bij de primitieven kennen als het
taboe, welk streven wij dus tevens kunnen begrijpen als
het streven naar vrijheid.
 Bewustworden omvat n.l. ook zelfbewustworden, zich
bewustworden van zichzelf als Ik en als Mens, als ver-
bijzondering en als algemeenheid welke beide kanten
wel onderscheiden zijn, maar niet gescheiden, want als
iemand zegt: "Ik ben een mens", dan zegt hij : dit veren-
kelde, dat ik Ik noem, is verbijzonderde algemeenheid.
Ieder onzer is een mens en dus op zijn bijzondere wijze
de Mens.
 Door Zich denkend bewust te worden van zichzelf leert
de mens zich begrijpen, hetgeen betekent, dat hij zich-
zelf denkend in zijn macht heeft, en inziet, dat hij


                     - 16 -

in laatste instantie slechts afhankelijk is van zichzelf,
dus onafhankelijk; want zichzelf begrijpend is de mens
object van zichzelf, geestelijk of ideëel object, dat
zichzelf subjectief als het denkende Ik denkend bepaalt
en dus volslagen vrij is, onafhankelijk van invloeden
van buitenaf.
 Dan slechts is hij geheel zichzelf en geheel vrij.
 Maar laat niemand in de illusie leven, dat hij
ooit tot voortdurende vrijheid komt. Een dergelijke
toestand is eenzijdig en dus onhoudbaar. Wij zijn niet
eenzijdig denken, maar ook ziel en lichaam, welke een
eenheid vormen en ongescheiden zijn al zijn zij te
onderscheiden.
 Wij zijn het proces der bewustwording als:
 bewusteloos zijn,
 voorbewust zijn,
 bewust zijn.
 Het bewusteloos zijn is het begin van het bewust
worden dus nog geen bewustworden, want het begin van iets
is, wat het nog niet is. Het bewusteloos zijn is aanleg
tot bewustworden, die aanleg is tot bewustzijn, dat
echter, omdat het in aanleg bewustworden is, het moment
van het bewustworden in zich heeft, zodat het te begrij-
pen is als bewustworden in de vorm van bewustzijn.
                     -0-

 In dit geschrift zullen wij ons bezig houden met de
drie voornoemde wijzen van menselijk leven en ons niet
beperken tot een dier drie, noch een ervan zien als het
geheel bepalende, omdat een dergelijke zienswijze niet
in staat is om het psychische leven te doorgronden.
 Om dit te doen is noodzakelijk, dat men de individuele
mens niet slechts ziet als dit bepaalde tijdelijke ver-
schijnsel, als dit Heden, maar bovendien als resultaat,
als gegeven "conclusie" van duizenden, eeuwen van mense-
lijke ontwikkeling d.w.z, van menselijke bewustwording,
waarbij wij, omdat wij niet zonder meer in de waarheid
kunnen leven, telkens weer vastlopen in onwaarheid.


                     - 17 -

want wie niet in de waarheid leeft, bedriegt zichzelf
- in dit geval t.a.v. menswording.
 Niet echter alleen het individu, maar de gehele mens-
heid, dus de Mens, lijdt aan dit zelfbedrog, zodat de
cultuurhistorie telkens weer perioden aanwijst, waarin
de ontwikkeling stagneert, verstart en vervolgens in
verval overgaat, hetgeen wij met een vakterm kunnen aan-
duiden als regressie, waarna min of meer revolutionnair
het proces der ontwikkeling opnieuw inzet. Er is dan
een z.g. nieuwe tijd aangebroken, waardoor de mensen
een zo sterk gevoel van bevrijding krijgen, dat zij
geloven, dat de heilstaat op komst is.
 Heilstaten bestaan niet; het proces der ontwikkeling
is oneindig.

 Van de drie baanbrekende diepte-psychologen: Freud,
Adler en Jung" is de laatste de enige, die getracht
heeft de mens in zijn volheid te zien en elk individu
niet slechts als een persoonlijk geval met een persoon-
lijk leven, geabstraheerd uit het geheel, maar ook als
"kind van zijn tijd" en als gegeven "conclusie" dus
als cultuurhistorisch resultaat.
 Het individu is Heden, maar als zodanig eenheid van
verleden en toekomst, geworden en wordend.

 Jung heeft niet veel school gemaakt; hij is te moei-
lijk, doordat zijn theorie van dengene, die haar be-
studeert, een zeer uitgebreide cultuurhistorische kennis
vereist. Het bezwaar van onwetenschappelijkheid, dat
tegen hem wordt aangevoerd, geldt evenzeer, zij het in
andere zin voor Freud en Adler, die samen wedijveren
in bekrompenheid van standpunt en een dogmatiek decre-
teren, die hun scholen tot geloofsinstituten gemaakt
heeft.
 De werkelijke wetenschap stelt zich open voor alle
wetenschappelijke critiek en zweert niet bij hypothesen,
die tot dogma verheven worden.


                     - 18 -

 Jung heeft nog weinig school gemaakt, tengevolge van
de reeds genoemde eisen, die aan de cultuurhistorische
kennis van zijn leerlingen gesteld worden, terwijl hij
bovendien een meervoudigheid van psychologieën ver-
kondigt.
 En voorzoverre hij school maakt, zal alles ervan
afhangen of zijn volgelingen bereid zullen zijn zich
open te stellen voor inzichten van anderen en voor
critiek.

 Wij zijn van oordeel, dat Jungs opvattingen tot heden
het hoogste zijn, wat op het gebied der wetenschappelijke
dieptepsychologie is gepraesteerd en hebben grote eer-
bied voor zijn omvangrijke kennis, wat ons echter niet
verhindert van oordeel te zijn, dat de wetenschap alleen
niet in staat is om de psyche te verklaren.
 Er valt immers zo bitter weinig te bewijzen.
 Daarom willen wij niets bewijzen, maar trachten de
psyche abstract logisch redenerend te begrijpen om haar
zo in onze macht te krijgen, in de macht van het begrip,
waardoor zij dan tevens verklaard is.
                     -0-

                    - 19 -

HOOFDSTUK II


              Het Bewustzijn.

Aangezien het bewustzijn een bepaaldheid is, is het
iets, maar aangezien het geen zakelijk ding is, is het
een ideëel iets, een denkbaarheid en dus een niets in
den zin van niets reëels.

Wij hebben reeds opgemerkt, dat de mens zich altijd
bewust is van iets, hetzij reëel, hetzij ideëel,
hetzij reëel-ideëel of ideëel-reëel.
Is hij zich van iets reëels bewust, dan kunnen wij
spreken van natuurlijk bewustzijn; is het iets ideëels,
dan van geestelijk bewustzijn en in het derde geval van
zielsbewustzijn. (Ik bewonder het woord ziels allerminst
en hou er niet van om nieuwe woorden te maken, maar
acht het voor dit geval beter dan het te vervangen door
een omschrijving. Het is het aequivalent van het Duitse
woord "seelisch" en niet door "psychisch" te vervangen,
omdat in dit boek onder psyche meer verstaan wordt dan
alleen ziel, terwijl ik beslist weiger om "zielig" te
schrijven, zoals Bolland deed, want dit woord heeft een
geheel andere betekenis, wat Bolland geweten moet hebben.
Het lag in de lijn van zijn gehele optreden om alles
wat niet tot de spheer der zuivere rede behoorde als
minderwaardig te beschouwen, welke opvatting wij niet
delen, omdat zij in strijd is met de zuivere rede. Alles
wat zich laat zeggen, laat zich n.l. tegenspreken en
bovendien dient de wijsgeer vrij te zijn van alle ijdel-
heid, omdat deze de zuiverheid van zijn denken ver-
troebelt.)
Het is een verhouding, die wij al of niet opzettelijk
bewerkstelligen.
Ik zie een boom - zintuigelijk dus natuurlijk bewust-
zijn: abstracte natuurlijke verhouding tussen subject
en object.
Ik zie de Venus van Milo en kan haar op twee wijzen
zien:
a) als pop - abstracte natuurlijke verhouding tussen


                    - 20 -

subject en object evenals bij het zien van de boom,
b) als schoonheid - ideële verhouding, uitteraard
eveneens abstract.
Maar ik kan nu deze verhouding ook denkend gaan ver-
werken tot een zuiver ideële verhouding, in welk geval
ik haar niet meer zie, doch slechts denk.
Wij kunnen deze trits thans nader bepalen als:
natuurlijk bewustzijn,
aesthetisch bewustzijn,
geestelijk bewustzijn.

Wie iets ziet, wat hij niet kent, is zich wel bewust
van wat hij ziet (formeel bewustzijn) maar niet van wat
het is (substantieel bewustzijn).
Tot substantieel bewustzijn komt hij pas, als hij
het geziene gaat begrijpen, wat niet iedereen kan en wat
de mensheid aanvankelijk niet kon, want zij is als na-
tuurlijke mensheid begonnen (formeel) en naarmate zij
bewust werd langs de weg der verbeelding, uitbeelding,
gekomen tot de schoonheidsuitbeelding (Griekenland) en
tenslotte tot werkelijk begrijpen.
Schoonheid is zinlijke redelijkheid; de vorm van het
schone beeld in de schone vorm, d.w.z. de harmonische,
is de vorm, die de idee uitstraalt, haar uitspreekt op
natuurlijke wijze, maar dit is een natuur, die niet meer
enkel natuurlijk is en ontdaan van alle grilligheid en
onevenwichtigheid.
Deze wijze van bewustwording is die der ziel: on-
middellijke openbaring, intuïtief inzicht, onberedeneerd,
onmiddellijk weten.
Wat weten wij ? Het identieke.
Wat is schoon ? Wat identiek is met de geest, die het
ordenende en harmoniserende beginsel is.
Het zieleleven, voor zoverre het is intuïtief open-
baren van schoonheid, is harmoniserend, verwerkelijking
van het beginsel der harmonie; voorzoverre disharmoni-
serend is het natuurlijk.
Formeel bewustzijn willen wij kennen noemen,


                    - 21 -

substantieel bewustzijn weten.
Formeel-substantieel bewustzijn formeel weten.
Als wij de schoonheid der Venus van Milo ondergaan
is dit een kennen, dat tevens meer is dan enkel kennen,
want het beeld is meer dan enkel natuurlijk, wat het ons
mededeelt door zijn schone vorm, zodat wij hier te maken
hebben met formeel weten: wij zijn ons formeel van het
substantiële bewust.
Ons bewustzijn is dus nader te onderscheiden in de
verhouding van kennen, formeel weten en substantieel
weten, wat wij ook kunnen bepalen als uiterlijk, aan-
vankelijk wezenlijk en wezenlijk.
Het kennen komt niet verder dan tot het uiterlijke
al is er verschil tussen bekend en gekend zijn, maar ook
al gaat onze kennis zeer "diep", zoals die der moderne
wetenschap, toch houdt zij zich aan de verschijning, het
verschijnsel, ongeacht of dit een rotsklomp of een
electron is.
Het echte wetenschappelijke bewustzijn is natuurlijk
bewustzijn. De niet-exacte wetenschappen zijn geen
zuivere wetenschappen, maar gaan over in de wijsbegeerte.
Zij zijn wijsgerig denken in de vorm van het wetenschap-
pelijke, want het denken is wetenschappelijk, verstande-
lijk, natuurlijk onverschillig of het zich met bepaalde
zakelijke dingen of met bepaalde begrippen bezighoudt -
wanneer het met deze bepaaldheden werkt zonder zich om
het wezen, het begrip ervan te bekommeren, wanneer het
dus werkt met deze bepaaldheden als reëel of ideëel
gegeven.
 Alle wetenschappen zijn natuurlijk bewustzijn en
daarom onderwerp van wijsgerig denken.
 Ook de psychologie is natuurlijk bewustzijn, dat soms
in concrete natuurlijke vorm denkt, wanneer het n.l. de
ziel als ruimtelijk voorstelt en over drempels en drem-
pelwachters spreekt, wat zij dan overigens gemeen heeft
met veler theologisch bewustzijn, dat zich een hemel-
ruim, helleruimte - beide met poorten - voorstelt


                     - 22 -

alsmede allerlei begrippen in menselijke vormen.
 In het rechtswetenschappelijke bewustzijn daarentegen
wordt niet meer in concrete natuurlijke vormen gedacht,
maar in abstracte.

 Het aesthetisch bewustzijn is intuïtief, maar het
intuïtieve bewustzijn is niet altijd aesthetisch, want
het kan evengoed moreel zijn.
 Aesthetiek en moraal verhouden zich als concreet en
abstract en zijn identiek, omdat zij beiden verwerke-
lijking zijn van het beginsel der harmonie, wat wij ook
het kosmische beginsel kunnen noemen en dat in tegen-
stelling staat tot het natuurlijke als het chaotische
beginsel.
 Terwijl de aesthetiek gebonden is aan de realiteit als
zakelijkheid of als voorstelling, is de moraal irreëel.
 Het morele bewustzijn is het geweten, behoort nog
tot het zieleleven en is te begrijpen als onmiddellijk
ideëel bewustzijn, onmiddellijk bewustzijn van menselijke
idealiteit, van den mens als geestelijk leven, als
levende geest, dus als ideële harmonie.
 Dat de mensheid tot moreel bewustzijn komt, spreekt
vanzelf, want de menselijke ontwikkeling gaat in de
richting van het zuiver ideëele en heeft dus de strek-
king om het reëele en alle reële vormen op te heffen.

 Sprekende van onmiddellijk bewustzijn bedoelen wij het
bewustzijn, dat ontstaat zonder eigen bewust toedoen,
als resultaat van een ander proces.
 Onder middellijk bewustzijn verstaan wij het bewust-
zijn, dat door middel van zichzelf tot ontwikkeling en
dus resultaten komt.
 Dit is het zuivere denken, dat dus zelfbemiddelend is
en slechts in ideëele bepaaldheden (gedachten) denkt
zonder enige voorstelling of (voor)beeld, dus in be-
paalde algemeenheden, in die bepaaldheden, die algemeen
bepaald zijn.


                     - 23 -

Laten wij dit duidelijk maken aan begrip: deur.
Aan "deur" laat zich bedenken het in- en uitgaan, maar
deze gedachten zijn hiervoor niet essentieel want om
in- en uit te gaan is geen deur nodig, slechts een ope-
ning. Het kenmerkende is dan ook, dat de deur de opening
afsluit om de buitenwereld uit te sluiten, en dus laat
zich het, begrip "uitsluiten" eraan bedenken.
 Aan het uitsluiten laat zich bedenken het afweren van
de buitenwereld, het zich ertegen beschermen en het zich
terugtrekken op zichzelf, op de verhouding tot zichzelf,
welke verhouding zich laat begrijpen als die der per-
soonlijke vrijheid.
 Zo is de deur te begrijpen als middel ter verwerke-
lijking der persoonlijke vrijheid, een niet omkeerbare
conclusie en dus geen definitie, want er zijn vele
middelen daartoe.
 De ideëele bepaaldheid: de persoonlijke vrijheid is
onvoorstelbaar en onuitbeeldbaar, al kan men beelden
maken, welke die vrijheid voorstellen, welk beeld dan
echter altijd aan onvolkomen uitbeelding is, omdat het
algemene nooit in een al of niet geïdealiseerde natuur-
lijke vorm is uit te beelden.
 Voor de goede orde zij opgemerkt, dat aan een deur
zich ook het insluiten bedenken laat en dus de persoon-
lijken onvrijheid, wat de gevangenisdeuren ons vertellen.
 Elk begrip roept zijn eigen ontkenning aan zich op,
wanneer wij doordenken; maar natuurlijk hebben wij de
vrijheid zulks niet te doen en te blijven staan bij het
ene begrip, terwijl de ontkenning ervan als een "los-
staand" ander begrip wordt opgevat. Dit doet het ver-
standelijke denken, dat wij kunnen begrijpen als het
onderscheidende, dat in gescheiden afzonderlijkheden
denkt en welks conclusies des oordelen des onderscheids
zijn. Laten wij vooral begrijpen, dat wij nooit tot
redelijk denken kunnen komen, als wij niet eerst tot
voornoemd oordelen gekomen zijn. Daarom is het verstande-
lijk denken van groot belang.


                     - 24 -

 Thans keren wij terug tot de wijzen van bewustzijn
en onderscheiden dan:
het concrete en abstracte natuurlijke bewustzijn;
het concrete en abstracte ziel-lijke bewustzijn;
het geestelijke bewustzijn, dat concreet en abstract
in een is.
 Dit vereist toelichting.
 De zuivere gedachte is enkel gedachte. Zij is in de
vorm van het denken, want de inhoud ervan, maar zij is
tevens zelf denken, want de gedachte bestaat uit denken
en uit niets anders.
 Vorm en inhoud zijn volslagen identiek, want wij
kunnen ook zeggen, dat de gedachte de vorm is, waarin
wij denken.
 Het zuiver abstracte onderscheid dat alleen denk-
baar is - blijft desalniettemin.
 Gedachte en denken zijn als het zichzelf onderscheiden-
de identieke niet twee maar een en hun eenheid noemen wij
het zuivere begrip, dat volslagen abstract is, maar als
eenheid van tegendelen tevens volslagen concreet.

 Aan het concrete natuurlijke bewustzijn vallen lust
en onlust te bedenken; aan het concrete der ziel vreugde
of afkeer.
 Aan het abstracte natuurlijke bewustzijn is alle lust
en onlust vreemd, het heeft het zinlijke van het object
geabstraheerd door het tot gedachte te maken; wel is
het in staat den mens vreugde te geven, maar deze vreugde
wordt niet opgewekt door het geabstraheerde object, maar
doordat het denken erover tot inzicht geleid heeft en
tot klaarheid; wanneer dus een verklaring gevonden is,
ook al berust deze in de grond der zaak op een hypothese.
Er is dan vreugde om het inzicht.
 Wij kunnen ons voorstellen, dat Kekulé erg blij was,
toen hij, dommelende bij zijn kachel, ineens als in een
visioen de structuur van het benzolmolecuul zag, waar-
over hij zoveel had gedacht. Maar het was natuurlijk


                     - 25 -

niet de visionnaire aanblik van het molecuul, doch het
feit, dat het inzicht gewonnen was, dat hij tot klaar-
heid gekomen was.
 Het werkelijke denken is verheugd om het geestelijke
licht.
 Een kind kan verheugd zijn als het aan zijn verjaar-
dag denkt, maar dit denken is nog enkel voorstellen,
wat van het wetenschappelijke denken niet gezegd kan
worden. Het is een denkwerkzaamheid, die zijn volkomenste
abstractie bereikt als de wiskunde, welke wetenschap
echter uitsluitend in quanta denkt en dus quantitatief
denken is, weshalve ook zij nog tot de natuur behoort
en niet zuiver geestelijk is, want de geest is enkel
qualiteit.
Zelfs Einstein, die toch in de ijle hoogsten der
wetenschap vertoeft, komt van het quantitatieve denken
niet los.
Het wetenschappelijk denken laat zich dus begrijpen
als denken in min of meer abstracte natuurlijke vormen,
het zuivere denken als denken in zuiver ideëele vormen,
maar ook dit kan tot vreugde leiden, wanneer n.l. het
inzicht gewonnen is.
Denken is een zware arbeid, en dus is er dikwijls
sprake van vermoeidheid en soms van ontmoediging en
moedeloosheid, waardoor de denker zich van zijn werk
afkeert, maar als hij een werkelijke man van wetenschap
of een werkelijke wijsgeer is, geeft hij de strijd nooit
op. Er wordt hardnekkig gezwoegd in de kamer der ge-
leerden en in de laboratoria. De mensheid kan het zoeken
naar de waarheid, haar waarheid, niet laten. Zij wil
zich waar maken. Dit is haar grootsheid.
In de spheer van het denken vinden wij het weten~
schappelijke en het wijsgerige denken; in die der in-
tuïtie de aesthetiek en de moraal.
Is er ook in de zinlijke, natuurlijke spheer een
dergelijk onderscheid ?

                    - 26 -

Allicht, want wij zijn en ons bestaan (lichamelijk
zijn) is onze uiterlijke zijnswijze d.w.z. dat het is
ons Zijn op uiterlijke wijze, als verschijning. Als
ons lichaam verschijnen wij.
 Van het onderscheid tussen aesthetiek en moraal is
te zeggen, dat de laatste de natuurlijke vorm loslaat,
waarin de aesthetiek zich uitspreekt, en hetzelfde is
te zeggen van het onderscheid tussen wetenschap en
wijsbegeerte. Het lichaam echter is natuurlijke vorm
en kan deze niet loslaten.
 Bedenken wij echter verder, dat de menselijke ont-
wikkeling zowel in de spheer der intuïtie als van het
denken streeft naar het zuiver ideëele, dan moet dit
streven ook in de natuurlijke spheer aanwijsbaar zijn,
d.w.z. dat de mens krachtens zijn aanleg ernaar moet
streven om ook zijn natuurlijk leven in de ideëele
spheer te heffen. Dit geschiedt in de sport en in het
circus, waar gestreefd wordt naar harmonisering en
idealisering van het driftleven en waarbij niet meer
zinlijke lustbevrediging het doel is, zodat de bewuste-
loosheid der lichamelijkheid wordt opgeheven.
 Het ideëele in de natuurlijke vorm noemen wij : ideaal,
omdat het in deze vorm nooit zuiver ideëel is.
 Wanneer iemand zegt, dat het zijn ideaal is om een
auto te bezitten of een huis in Zandvoort, dan is zijn
eigenlijke doel niet het huis of de auto, maar het
grotere levensgeluk, dat hij door deze middelen hoopt
te genieten.
 Hij is overtuigd zijn geluksgevoel te kunnen
realiseren in de vorm van een huis of een auto.
 Hij gelooft, dat zijn geluk volmaakt zijn zal, als
hij het geniet in de vorm van autorijden of op zijn
terras zitten. Het is een burgermansideaal en het
ideëele moment niet bijster indrukwekkend, want het
echte menselijke geluk ligt op een hoger plan.
 De circusartist, die zijn acrobatennummer tot een
toppraestatie wil opvoeren, is in zoverre een groter
idealist.


                     - 27 -

 Op alle gebieden des levens kan de mens idealist zijn,
zelfs op de meest banale, omdat hij wezenlijk ideëel is,
geestelijk. Daarom is zijn hoogste doel bewustwording
van zichzelf als deze bepaalde enkeling, zowel als van
zichzelf als Mens en daarom zijn Kunst, Religie en Wijs-
begeerte hem het hoogste.

 Wanneer wij het hiervoren geschrevene overzien, kunnen
wij concluderen, dat de mens een "idealist" is, wiens
levensopgave het is bewust te worden. Hij leeft tussen
de polen van het bewusteloos en het bewust zijn en hij
wordt zich bewust op onmiddellijke, zowel als op middel-
lijke wijze, zintuigelijk, gevoelsmatig of denkend.
 Aan de zintuigelijke bewustwording is de zinlijke
indruk voorondersteld; aan de gevoelsmatige de gevoels-
indruk en aan de denkende de een zowel als de ander,
terwijl het denken de vorm is, waarin elke indruk bewust
wordt, want de indruk wordt gedacht.
 Wie zegt: "ik heb pijn", "ik vind dit lekker", "ik
heb verdriet", "ik heb lief", spreekt zijn indrukken uit
in gedachten. Het spreken is uitteraard niet essentieel
in dit verband. Zelfs de mens, die schrikt, denkt zijn
angstgevoel, ofschoon deze de strekking heeft zijn
bewustzijn uit te schakelen.
 Angst is een gevoelsindruk, die wij ons bewust worden
als de gedachte "angstgevoel". Zowel de zinlijke als de
gevoelsindruk worden wij ons onmiddellijk bewust, d.w.z.
door middel van wat niet tot het bewustzijn behoort en
bewusteloos of onbewust is.
 Het ons onmiddellijk bewustworden van de zinlijke
indruk is niet meer dan uiterlijk kennis nemen van en
dus de oppervlakkigheid zelve, die door het bewustzijn
te ontwikkelen is, wat vanzelf voert tot het wetenschap-
pelijk kennen.
 De zinlijke indruk is echter niet slechts object van
de verhouding Ik -subject, maar eveneens van de verhou-
ding subject-object; het Ik is het bewustzijn van het


                     - 28 -

subject en wat in verhouding treedt tot het Ik, treedt
daarmede in verhouding tot het subject; de bewuste ver-
houding gaat dus gepaard met een onbewuste, wat vanzelf
spreekt, omdat ook verhoudingen niet eenzijdig bewust
kunnen zijn, aangezien niets in een eenzijdigheid opgaat.
En wat hier gezegd is van de zinlijke indruk geldt ook
van de door het ik geproduceerde gedachten, die eveneens
in verhouding staan tot het subject, maar als onbewust-
heden, d.w.z. als gevoelens.
 Zodoende is de mens een accumulator van onbewuste
indrukken, die zowel als zodanig, dus passief tot bewust-
zijn kunnen komen, als reactief, in welk geval wij van
intuïtie spreken.
 Als zij passief tot bewustzijn komen, zijn zij bewuste
gevoelens dus gevoelens in de vorm der gedachte; komen
zij echter intuïtief tot bewustzijn, dan is niet alleen
de vorm, maar ook de inhoud gedachte, onverschillig of
de betreffende mens deze inhoud de gedachtenvorm der
voorstelling (natuurlijke vorm dus) geeft of niet, dus
ongeacht of hij beeldsprakig denkt of dat hij denkt
zonder voorstelling.
 Is zij beeldsprakig, dan is zij aesthetisch; is zij
zuiver dan is zij moreel of wijsgerig.

 Het is hier de plaats om Jung's typologie voorlopig
nader in ogenschouw te nemen en wel voorzoverre hij
spreekt over de vier functies van het bewustzijn.
 Wij zijn tot de conclusie gekomen, dat er slechts
drie zijn; maar Jung behandelt de intuïtie als een af-
zonderlijke en beschouwt haar als die functie, waarmede
iemand de reëele of ideëele mogelijkheden doorschouwt.
 Het woord betekent inderdaad aanschouwen, maar is
hier sprake van aanschouwen in eigenlijke zin of van
schouwen in de betekenis van aanvoelend bewust worden.
Zeker kan het intuïtieve inzicht de vorm hebben van een
aanschouwelijkheid, dus een natuurlijke vorm, maar de
vorm is niet beslissend. De ziel is een begrip, maar


                     - 29 -

laat zich zeer wel aanschouwelijk voorstellen, evenals
bijv. de liefde, die zowel als Aphrodite (Venus) als
als Eros (Amor) wordt uitgebeeld. Wij herinneren eraan
wat wij over het aesthetisch bewustzijn zeiden.
 God is eveneens een begrip, dat echter gemeenlijk in
menselijke vorm wordt voorgesteld, waarbij dan nog op
te merken is, dat hij niet alleen inhoud is van het
aesthetische, maar tevens van het morele bewustzijn.
 De Griekse goden waren a-moreel, alleen aesthetisch
en hun goddelijkheid was hun schoonheid. In het christen-
dom is het aesthetische van secundaire betekenis voor
het goddelijke en het morele primair.
 Voorzoverre de moraal dus met de godsvoorstelling
verbonden is, wordt zij niet slechts intuïtief gedacht,
maar tevens uitgebeeld.
 Aesthetiek en moraal zijn wel onderscheiden, maar
tevens identiek en gaan dus in elkaar over. Maar zij
zijn het gevolg van onbewuste indrukken, van ontvangenis,
die in scheppen omslaat, ertoe resulteert, doordat alle
voorwaarden daartoe aanwezig zijn incl. deze, dat de
betreffende mens aanleg heeft om zijn gevoelens tot
intuïtieve gedachten om te zetten.
 Natuurlijk heeft iedereen normaal deze aanleg, want
in het psychisch geheel kan niets ontbreken, anders is
de mens defect, maar de aanleg van de een is sterker dan
die van de ander.
 Iedereen heeft ook aanleg tot denken, maar niet ieder-
een wordt wat men een denker noemt.
 Evenals t.a.v. de zinlijke indruk hebben wij hier te
maken met twee mogelijkheden : die tot oppervlakkig
kennis nemen en die tot ontwikkelen, waarbij wij echter
in het oog moeten houden, dat de ontwikkeling zich in
dit geval in het voorbewustzijn ontwikkelt en dus voor-
bewuste ontwikkeling is, zoals ook de passief bewust-
geworden gevoelsindruk aanvankelijk voorbewust was.

 Ook het denken heeft deze twee mogelijkheden; een
mens kan allerlei gedachten opnemen en ze verder als .....


---------------------------------------------------------


EN DIT WAS DAN HELAAS DE LAATSTE PAGINA VAN DIT OPSTEL.

MISSCHIEN TREFT U HET VERVOLG OOIT AAN IN EEN BOEKENKAST VAN
UW FILOSOFISCHE FAMILIELEDEN OF IN EEN 2-de hands BOEKWINKEL.
VERGEET DAN NIET MIJ EEN COPIE-TJE TE STUREN!