Infor-
matie.

Bestemming onbekend. (vervolg)

15.

Hoofdstuk II.

De trein passeerde de Nederlandsche grens met een kwartier vertraging, maar René verwachtte, dat dit tijdsverlies wel spoedig zou zijn ingereden, aangezien hij nooit anders gehoord had, dan dat in Duitschland alle treinen precies op tijd reden. Al spoedig echter kwam hij tot de ontdekking, dat de oorlog hierin blijkbaar een grondige verandering gebracht had, want het kwartier groeide aan tot een uur en dit op zijn beurt tot uren.
Het gevolg was, dat de reizigers meer en meer met elkaar in gesprek kwamen, en zoodoende maakte hij kennis met een blondine van ongeveer twintig jaar, die tenslotte van vermoeidheid   -  het was reeds twee uur des nachts geworden   -  tegen zijn schouder in slaap viel. Haar vader scheen hiertegen geenerlei bezwaar te hebben; in tegendeel tracteerde hij hem op "richtige Bohnen Caffee", als blijk van waardeering voor de onbewegelijkheid, waarin René volhardde om zijn gezellin niet te wekken.
Fluisterend om het slapende meisje niet te wekken, vertelde de vader, dat hij naar Breslau moest doorreizen, maar dat zijn dochter eerst een paar dagen in Berlijn zou blijven en dan naar München zou terugkeeren, waar zij woonden.
Toen de trein eindelijk des morgens om over zevenen te Berlijn arriveerde, nam de oude heer afscheid van zijn dochter, die in gezelschap van René de stad inging. Zij scheen het vanzelfsprekend te vinden, dat zij bij elkaar bleven en ook, dat zij 's avonds samen in hotel "Central" trokken en er één kamer namen. Voor René daarentegen was het een evenement, aangezien hij nog nooit dag en nacht met een vrouw was samen geweest.
Gretchen, zooals hij haar noemde, had vrienden in overvloed in

16.

Berlijn en zij sleepte den jongen "steinreichen Holländer" als parade paard mee naar haar eenigszins merkwaardige kennissen: Schieber, oorlogswinstmakers, financiers van dubieus karakter en dergelijke.
In 't begin voelde hij zich onwennig in dit milieu, maar spoediger dan hij gedacht had, begon hij er thuis te geraken. Er werd om hem heen met geld gesmeten en dank zij het feit, dat de mark nog maar een paar cent waard was, kon hij hetzelfde doen.

Op een avond waren zij uitgenoodigd ten huize van een Geheimrat, een gewezen kappersbediende, die op een of andere duistere wijze in de afgeloopen maanden dezen titel bemachtigd had.
Zij troffen er een zeer gemengd gezelschap aan o.a. een bankier van wien verteld werd, dat hij al zijn invloed aanwendde om de mark verder te doen deprecieeren; officieren, die nog maar kort geleden van het front waren teruggekeerd en zich nog niet hadden kunnen terecht vinden in de maatschappelijke spheer, die het oogenblik nog uitbuitten, omdat elk uur het laatste zijn kon; een kolonelsweduwe, wier man in den oorlog gevallen was en die thans vergetelheid en inkomen zocht in de armen van iedereen en tenslotte Hermann Schwarze, een bekend oorlogswinstmaker, geboren en getogen in een slop van Berlijn, thans multimillionnair en een welkome gast in deze na-oorlogsche society; waar men zooveel mogelijk van hem trachtte te profiteeren. Hij wist dit wel, zag heel goed in dat het niet om hem te doen was, maar om zijn millioenen en hij liet dit ook duidelijk genoeg blijken, wanneer zulks te pas kwam.
René liet zich aan hem voorstellen, omdat zijn uiterlijk hem fascineerde en hij bovendien nieuwsgierig was te hooren wat deze arrivist

17.

dacht van de maatschappij, zooals ze geweest was en zooals ze er thans uitzag.
Schwarze was in een gemoedelijke bui; bovendien maakte de champagne hem familiaar.
  -  U spreekt daar een groot woord uit, dokter   -  "maatschappij". Mijn levenservaring heeft me geleerd, dat de menschen alleen op hun eigenbelang bedacht zijn; precies een troep wolven; als ze kunnen vreten ze je op. Wie niet mee wil of kan doen wordt onder den voet geloopen en U weet wat er met een vallende wolf gebeurt. Wilt U tot aanzien komen, zorg dan dat U geld hebt, heel veel geld, zooals ik. Dan ben je overal welkom; kijk maar naar mij. Begrijp me goed, dokter; ik persoonlijk ben hier niet welkom, hoor; alleen mijn banksaldo, waarop iedereen aast, zooals die kolonelsweduwe, die zoo poeslief tegen me doet, en Baron von Wendeler, die haar het hof maakt. Waarom hij dat doet? Omdat hij straatarm is geworden; heeft al zijn geld in oorlogsleeningen gestoken en is nu geruïneerd. Die weduwe onderhoudt hem ... van mijn geld. Ik vind het uitstekend; als 't me verveelt, maak ik er wel een einde aan. 't Begint me overigens te vervelen, heel dit gedoe hier. Maar U sprak over de maatschappij. Kijk eens! Mijns inziens is 't met de oude maatschappij van voor den oorlog afgeloopen. En een nieuwe is er nog niet. We zweven zoo'n beetje in het niets. Om staande te blijven moet je hard zijn, steenhard   -  en rijk, want de armen zijn 't plaveisel, waar de rest overheen wandelt.

Schwarze's gepraat verwarde René, maar desondanks of misschien juist

18.

daardoor bleef hij zijn gezelschap zoeken. Ofschoon hij niet goed wist, wat hij aan hem had, was één ding hem toch wel duidelijk n.l. dat Schwarze precies wist wat hij wilde en dit juist wekte zijn bewondering, omdat hij zelf dat in 't geheel niet wist. De wereld was hem een verbijsterend raadsel en de toekomst volkomen duister.
Aan het einde van den avond, of juister gezegd: in den vroegen morgen bood Schwarze aan hem en Gretchen naar het hotel te brengen.
  -  Een aardig meisje, dat vriendinnetje van U dokter, merkte hij vriendelijk op.
  -  Ze verveelt me een beetje, antwoordde René.
  -  Alle vriendinnen vervelen op den duur, dokter. Ze zijn allemaal hetzelfde. U kunt beter trouwen. Geloof me.
  -  Bent U getrouwd? informeerde René belangstellend.
  -  Nee, dokter. Met mij wil niemand trouwen; wel met m'n banksaldo. Misschien vergis ik me in die kwestie van de vriendinnen; misschien zijn er, die je niet vervelen; maar dan moet je niet zoo rijk zijn als ik en niet tevens zoo'n proleet van origine. Misschien zijn er vrouwen, die een kameraad zijn voor de man; ik ken ze niet. En je

19.

vindt ze zeker niet onder deze met geld smijtende idioten. Dat blonde ding, dat U er op nahoudt, is nog zoo kwaad niet. Ik zou haar maar houden, als ik U was; tenminste zoolang U in Berlijn blijft.

   René volgde den raad op. Hij hield Gretchen bij zich, ofschoon het leven in de wereld van pretmakers   -  of waren het wanhopigen?   -  waarin zij zoo graag verkeerde, hem de keel uithing.
   Hij had geen lust dit leven voort te zetten; het diende nergens toe. Het liefst zou hij met Schwarze nader in connectie treden; misschien kon die hem geven, wat hij zocht   -  bevrediging van zijn honger naar sensatie en spanning, de spanning van oorlog en revolutie.
   Hij deelde Gretchen zijn voornemen mede om een eind te maken aan het voortdurend uitgaan en drinken en daarentegen meer contact te zoeken met Schwarze.
  -  Vindt jij Schwarze zoo aardig? vroeg ze verbaasd. Hij is een vreeselijke plebejer, dat hebt je toch wel gemerkt?
  -  In ieder geval is hij goed genoeg om door jouw vrienden ontvangen te worden en is zijn geld ook goed genoeg, om door diezelfde vrienden te worden opgemaakt. Ik zal hem opbellen!
   René had een lang gesprek met Schwarze, waarvan het resultaat was, dat hij met Gretchen dien avond bij hem aan tafel genoodigd werd. Zij zouden de eenige gasten zijn.
   's Middags gingen zij naar Wannsee, zwierven door de stille bosschen en hoog langs de oevers van het meer.
   Gretchen zong van de Lorelei en de Schwalben, van liefde en Sehnsucht.

20.

   René liet haar begaan, zielsgelukkig, dat het zoo rustig om en in hem was.
  -  Ik zou hier wel willen wonen, jij niet? merkte Gretchen plotseling op.
  -  Nee ! antwoordde hij. 's Zomers is het hier natuurlijk ongenietbaar druk en 's winters zou je je vervelen, als je altijd hier moest zijn.
  -  Ja maar, ik bedoel met jou, fluisterde zij, terwijl ze zich tegen hem aandrukte en hem verliefd aankeek.
  -  Je zegt dat nu wel, maar waarom sleep je me dan altijd naar kroegen en gezelschappen? We zijn vandaag voor het eerst samen buiten. Je vindt dit alleen maar mooi, omdat het iets anders is dan anders.
  -  Je bent een akelige, nuchtere Hollander, zei ze pruilend. Maar toch hou ik van je. Je moest meegaan naar München, dan kunnen we uitstapjes maken in de bergen; daar is 't ook zoo oneindig mooi.
  -  Misschien kom ik je daar wel eens opzoeken, antwoordde hij nonchelant.
  -  Misschien, zei Gretchen; misschien. Toen begon ze te huilen.   -  Kom, kom, troostte René; ik ben toch nog niet weg. We zijn toch nog samen; huil nu niet vrouwtje; ik blijf toch nog bij je.
  -  Ja, je blijft nog, maar weg ga je toch eenmaal, misschien al heel gauw, snikte zij.
  -  Ik ben toch niet je eerste vriend, lieve kind; je hebt toch wel eens meer een afscheid meegemaakt.
  -  Ja maar tusschen ons is het anders. Met m'n eerste vriend kreeg ik ruzie; dan is 't niet moeilijk om uit elkaar te gaan.

21.

Een tijdje later ben ik met Frits bevriend geraakt en toen ben ik met vader op reis gegaan. Frits en ik zouden elkaar weerzien in München, als ik terug was. Maar op reis heb ik jou leeren kennen. De rest weet je. Ik wil je niet graag missen; ik heb nog nooit zoo'n verhouding gehad, zoo alsof we getrouwd zijn; ik vind dit alles zoo prettig, zoo ... ik voelde ze zoo gelukkig ... en nu zeg jij, dat we van elkaar moeten.
  -  Dat zeg ik toch niet, vrouwtje, suste René. Je vroeg of ik je ik in München kwam bezoeken. Ik kan toch niet altijd in Duitschland blijven. Ik ... ik weet niet, wat je nu eigenlijk wilt. Huil nu niet langer. 't Was alles zoo prettig hier.
   Gretchen veegde haar tranen weg; ze lachte melancholiek. Tevergeefs deed hij zijn best haar weer vroolijk te maken; het mis- lukte. Plotseling sloeg zij haar armen om hem heen, drukte hem tegen zich aan en zoende hem wild op zijn mond.
   Het bosch donkerde reeds; de avond hing tusschen de stammen; een groote weemoed maakte zich meester van den man, die de snikkende vrouw in zijn armen hield.
   "Ich weiss nicht was soll es bedeuten" klonk het in hem. Vroeger was alles zoo rustig, zoo zeker.
In de verte schreeuwde een vogel.
  -  Kom! zei hij zacht.
Met de arm om haar schouders liep hij naast haar door het donkerende bosch; zwijgend.
   Twee menschen.
Voor zijn gevoel de eenige twee menschen in een gestorven wereld.

***

22.

   Schwarze ontving hen hartelijk; in de hall van zijn fraaie wo- ning trad hij hen tegemoet, terwijl de bediende nog bezig was jas en mantel in ontvangst te nemen.
  -  Echt blij, dat jullie gekomen bent, zei hij met een warme klank in zijn stem.
   Opmerkzaam keek René hem aan. Meende hij, wat hij daar zei, of was het een beleefdheidsphrase, zooals hijzelf er dagelijks zooveel prevelde. Zou Schwarze werkelijk blij zijn, dat er menschen kwamen, die het niet om zijn geld te doen was?
  -  Laten we een borrel nemen voor we aan tafel gaan, kinderen; jullie zult wel trek in iets hebben. Wat zal 't zijn? Sherry, port, vermouth, cognac, Hollandsche jenever?
  -  De jenever mag ik niet weigeren, zei René. Maar wat drink jij, vrouwtje? wendde hij zich tot Gretchen.
  -  Port, alstublieft, meneer Schwarze; ik ben koud, antwoordde zij huiverend.
  -  Ga dan dichter bij het vuur zitten, mevrouw en U ook, dokter. René liet zich neervallen in een enormen Klubsessel; Gretchen nestelde zich op de leuning tegen hem aan. Haar oogen keken nog altijd droevig, ook nu ze in het vuur staarde.
  -  Op jullie gezondheid, kinderen. Met deze woorden reikte Schwarze zijn gasten de glazen. -Ad fundum, dokter! Brr!! wat een afgrijselijk drankje is die jenever van jullie toch, zei hij, terwijl hij zijn glas op het dressoir zette.
   René lachte.   -  Afgrijselijk? Ik vind ze verrukkelijk, meneer Schwarze.

23.

  -  Nee, eerlijk gezegd vind ik ze abominabel. Dan drink ik nog liever wodka, antwoordde deze.
    Schwarze bleef tegen het dressoir geleund staan.
    Merkwaardig type, dacht René. Je kunt niet merken, dat hij uit zoo'n griebus komt, als hij beweert. Hoe zou die knaap zich zoo opgewerkt hebben? En waar haalt hij de goede manieren vandaan? 't Huis ziet er ook machtig smaakvol uit.
  -  Fijn is 't hier, zei Gretchen, terwijl ze onafgebroken in de vlammen keek.   -  Zoo behagelijk rustig.
  -  Prettige middag gehad? informeerde Schwarze.
  -  Ja! antwoordde Gretchen, maar 't was er zoo stil; er was buiten ons niemand.
  -  Wees blij, Mevrouw; 't is overal beter dan waar menschen zijn.
  -  Bent U zoo'n menschenhater, meneer Schwarze? vroeg René.
  -  Nee, geen menschenhater; ik veracht ze alleen maar, tenminste het meerendeel. Hoe hooger je stijgt in de maatschappij, des te verachtelijker ze worden. De groote massa, die beneden in de modder zit, is mij het sympathiekst. Het zijn geen heiligen, hoor, maar ze zijn zoo verdoemd troosteloos; het leven is daar zoo hopeloos grauw. Hoe hooger je komt op de maatschappelijke ladder, des te erger het wordt, wat de menschen betreft, des te misselijker hun doel en levenshouding. Ze worden eigengereid en gaan zich verbeelden tot een beter menschentype te behooren. Ze zien niets van het leven, noch van de wereld; ze zien alleen maar elkaar en hun eigen belangetjes, die ze dan altijd tot algemeen belang stempelen! 't Zijn

24.

massale nullen, die zich verbeelden menschen te zijn. Ik zelf ben van de onderste sport begonnen en ben nu vrijwel boven; maar ik kan wel zeggen, dat ik beneden meer werkelijke menschen gevonden hebt, dan in mijn tegenwoordig milieu.
  -  Waarom bemoeit U zich dan met ze? vroeg René.
   Schwarze glimlachte.   -  Oorspronkelijk leek het me heel mooi, dokter; nu niet meer. De aardigheid is er gauw af. Nu wil ik alleen nog maar zien, hoever ik komen kan. Ik ben overtuigd, dat ik overal kan doordringen, waar ik maar wil, in die zoogenaamde Berlijnsche society, vooropgezet natuurlijk, dat ik zoo rijk blijf, als ik nu ben.
  -  De avond, toen ik U voor de eerste maal ontmoette praatte U anders, maakte U in ieder geval een heel anderen indruk. Deed U dat opzettelijk?
  -  Vanzelfsprekend! Ik had U nog nooit eerder gezien en ik heb nu eenmaal nog altijd de neiging om de lui uit de z.g. betere kringen in een moeilijk parket te brengen. Ik dwing ze aan mijn afkomst te denken. 't Is een sport van me: hier is Schwarze, de plebejer en geldmagnaat; mag hij binnenkomen? Ja! roepen ze dan in koor   -  tegen den geldmagnaat, niet tegen den plebejer. Maar die laatste duw ik ze wel onder den neus.
  -  Maar laten we nog wat drinken, vervolgde hij, terwijl hij René's glas volschonk.   -  U nog port, Mevrouw?
  -  Een half glas, meneer Schwarze; ik voel me toch al loom.
  -  Merkwaardig, vindt U niet, merkte Schwarze op. Als wij zoogenaamde cultuurmenschen een dag buiten zijn, worden we loom en moe,

25.

terwijl we in de stad kunnen fuiven en nachtbraken, dat hooren en zien vergaat. We zijn van de natuur afgedwaald; we zijn verdwaald in een steenwoestijn, die we tevergeefs mooi trachten te maken. Vroeger, toen ik klein was, was mijn ideaal eens een bosch te zien, een echt bosch, en de zee en de bergen; daar zou ik dan willen leven; altijd zon en wind en frischheid ... en eigenlijk heb ik dat ideaal nog.
  -  Waarom gaat U dan niet buiten wonen en dagelijks naar de stad voor Uw zaken?
   Schwarze schudde het hoofd.   -  Dat is niet buiten leven; dat heeft eigenlijk met mijn ideaal niets te maken. Buiten leven beteekent voor mij: niets meer met het stadsleven te maken hebben; al het andere is surrogaat. U zult nu natuurlijk zeggen, waarom ik niet een villa koop, ergens in Tirol of aan de Oostzee of waar dan ook? Maar dat is ook niet wat ik bedoel. Buiten leven wil voor mij zeggen: daar waar je werk kan vinden en niet: er gaan rentenieren. De moeilijkheid is nu, hoe ik daar aan de kost moet komen. En bovendien zou ik met mijn tijd geen raad weten, als ik niet zou werken.   -  Maar U hebt nu eenmaal Uw vermogen; dus kunt U nooit buiten gaan wonen.
  -  Ik behoef m'n vermogen toch niet te houden, zei Schwarze laconiek. Kijken jullie me maar niet zoo verbaasd aan; ik geef geen snars om al m'n rijkdommen.
  -  Waarom raadde U mij dan aan onmetelijk veel geld te verdienen? vroeg René
  -  Omdat ik geen lust ertoe voel om mezelf in een milieu, zooals

26.

dat waar we dien avond waren, bloot te geven. Ik kan 't gewoonweg niet. Daar speel ik nog altijd dezelfde rol als in 't begin; daar ben ik de geldmachine, die alleen maar om en in geld denkt en er trotsch op is het te bezitten. Zoo was 't oorspronkelijk ook; maar ik was betrekkelijk snel genezen. Als ik de menschen niet zoo gauw door had, was ik nooit zoo rijk geworden, als ik ben. En dat is ook de oorzaak, waardoor ik   -  na aanvankelijk verblind te zijn geweest door al dien schijn   -  de hoogere kringen, onze hedendaagsche tenminste, doorhad; de vooroorlogsche heb ik nooit gekend. Geld is macht, inderdaad. De vraag is, of ik er iets menschelijks mee bereiken kan. Alleen als middel om luxueus te leven heeft 't voor mij geen waarde.
   Op dat moment kwam de bediende binnen en deelde mede, dat geserveerd was.   -  Laten we aan tafel gaan, kinderen, zei Schwarze lachend, terwijl hij zijn beide gasten een arm gaf.

   Het diner was buitengewoon verzorgd; de wijnen uitmuntend; de spheer in de eetkamer uiterst behagelijk.
  -  De moderne wereld is wel beschaafd, vindt U niet dokter, zei Schwarze plotseling. Kijk dit diner eens aan. Prima, nietwaar en wat een kookkunst. Ik kan 't rustig zeggen; mijn keuken is beroemd in Berlijn en zijn wijnkelder ook. En de groote massa krepeert van honger in ditzelfde Berlijn en daarbuiten. Buitengewoon beschaafd. Vindt U niet? Maar ja, wat hebben we met de groote massa te maken. Als je geld hebt, dan heb je te eten, kun je alles krijgen wat je hart begeert. En als je het niet hebt, dan moet je natuurlijk

27.

verrekken; dat is een heel normale regel.
  -  Prosit, Mevrouw, prosit! wendde hij zich plotseling tot Gretchen, terwijl hij zijn wijnglas naar haar ophief.
  -  Ik ben een slecht gastheer, vervolgde hij, want ik bederf de stemming van mijn gasten, maar ik ontmoet bijna nooit iemand met wien ik over iets anders dan zaken en andere nonsens kan praten. Er zijn weinig menschen in onze kringen; dat heb ik immers al gezegd. En nu afgeloopen. Blijft U nog lang in Berlijn, dokter?    René schrok een beetje van deze vraag. Groote goden, als Gretchen nu maar niet weer begon te jamneren. Ze was al geschrokken van wat Schwarze zoo juist zei en nu begon hij op den koop toe over zijn vertrek te praten.
  -  Ik weet het nog niet, meneer Schwarze; ik vind het hier nu niet zoo... ja, wat zal ik zeggen. Ik houd niet zoo erg van al dat feesten en pretmaken; eigenlijk zou ik mijn tijd liever aan andere dingen besteed hebben, zou ik liever iets meer gezien hebben van de gevolgen van de revolutie en wat er nu eigenlijk veranderd is.
  -  Niet veel, dokter. Zoekt U sensatie of is Uw belangstelling serieus? In 't laatste geval zou U hier wel iets kunnen leeren, maar dan moet U vergaderingen bijwonen en allerlei menschen zien te spreken te krijgen. Als U sensatie zoekt, bent U te laat. Berlijn en heel Duitschland worden weer netjes. De sociaal-democraten hebben ervoor gezorgd, dat de revolutie beperkt bleef tot het allernoodzakelijkste ongemak. Tot hun spijt moesten ze de Keizer en zijn collega's laten vallen en ze deden het noode. De eischen der arbeiders en matrozen hebben ze beantwoord met

28.

mitrailleurvuur en onze belangen worden zoo goed als mogelijk is in de huidige omstandigheden behartigd. 't Spijt ze heel erg, dat de arbeiders een oogenblik gedacht hebben, dat ze een kans kregen, 't spijt ze werkelijk heel erg.
   René keek zijn gastheer onderzoekend aan.   -  U schijnt niet veel op te hebben met de sociaal-democraten, meneer Schwarze.
  -  Integendeel, buitengewoon veel, antwoordde Schwarze levendig.
Zij zijn de steunpilaren van de burgerlijke samenleving.
  -  U meent niet wat U zegt, hield René vol. U hebt niets op met die burgerlijke samenleving.
   Schwarze glimlachte.   -  Laten we niet over politiek praten; onze schoone gast zal zich waarschijnlijk niet erg voor die dingen interesseeren. Kijk eens, dokter, als U nader studie wilt maken van een en ander, wil ik U wel met een paar menschen in relatie brengen, een paar links georiënteerde schrijvers en journalisten. U hebt 't maar te zeggen; ik sta tot Uw dienst.
  -  Heel graag, antwoordde René, heel graag!
  -  Oh, wat lijkt me dat interessant, zei Gretchen met een verzaligd hoofdgebaar, zoo romantisch, revolutionairen.
   Een bijna onmerkbare glimlach gleed over het gelaat van Schwarze.   -  Zegt U ze dat maar niet, Mevrouw; ze zijn niet romantisch, 't zijn realisten, tenminste de menschen bij wie ik U brengen zal.
   Het diner was inmiddels afgeloopen. Schwarze stond op.   -  Laten we de koffie in de bibliotheek gebruiken, dat is gezelliger.
De bibliotheek was een wonder van intimiteit, een wonder van

29.

goudgeel en bruin. In de geweldige open haard van donkergeel marmer brandde een houtvuur.
   Belangstellend keek René naar de boekenrijen.   -  Hebt U dat allemaal gelezen? vroeg hij.
  -  Nee dokter, maar toch wel heel veel ervan. Toen ik sociable werd, moest ik natuurlijk ook een bibliotheek hebben; ik besprak de zaak met een boekhandelaar, die aannam mij een keurboekerij te bezorgen, waarop niemand iets zou hebben aan te merken. En hij heeft woord gehouden, de beste Duitsche, Russische en Fransche romanschrijvers kunt U hier vinden   -  de Russische en Fransche natuurlijk vertaald, verder onze groote philosophen; kijk maar: de volledige Nietzsche bijvoorbeeld; en allerlei wetenschappelijk werk, reisverhalen enz. Oorspronkelijk zat ik hier als een pauw, wanneer ik menschen ontving, maar op den duur kwam ik hier ook wel eens in m'n eentje en nam een boek ter hand. En toen heeft 't me te pakken gekregen. Heele nachten heb ik lezend doorgebracht. Een nieuwe wereld ging voor me open. Ik leerde de rijkdom der ideeën, waartegenover mijn geldrijkdom wegviel.
  -  Dus niet alleen Uw menschenkennis heeft U tot Uw tegenwoordige wereldbeschouwing gebracht.
  -  Neen niet alleen die. Integendeel, de werkelijke bron vindt U hier.
   Hij wendde zich tot Gretchen:   -  Wilt U voor de koffie zorgen, Mevrouw? dan zorg ik voor de likeur. Benedictine of cognac? Ik ga over een paar weken naar Weenen, dokter; als U dan nog hier bent, kunt U meegaan, wanneer U er lust in hebt.

30.

  -  Gaat U er voor zaken heen?
  -  Nee! de toestand schijnt daar onmenschelijk te zijn; ik wil eens zien of ik er niet wat kan doen; wil eens gaan praten met onze gezant en de Nederlandsche. Ik zou het wel prettig vinden, wanneer U meeging. En houdt U ons dan ook gezelschap, Mevrouw?
  -  Dolgraag! meneer Schwarze, als de dokter het goed vindt.   -  Ja zeker, antwoordde René, heel graag.

***

   De weken in Weenen gingen voorbij in een waanzinnig tempo. René wist niet, dat zooveel ellende mogelijk was, dat er zooveel leed kon worden gedragen.

   Hij zag menschen, die tot skeletten vermagerd waren en berustend wachtten tot ze sterven zouden; en andere skeletten die in vuil en afval zochten of er nog iets was, dat op voedsel geleek.
   Hij zag Schwarze onderhandelen met consuls en gezanten, chèques schrijven voor enorme bedragen; was met hem in volksgaarkeukens, waar hij levensmiddelen liet afleveren; in sloppen en stegen, waar hij geld uitdeelde; in Studentenhuizen, waar uitgehongerde jonge menschen teerden op afval en watersoep. Hij zag menschen op straat ineenzakken van honger, menschen die bloed spuwden en nog worstelden om hun ellendig bestaan te rekken.
   Hij sliep bijna niet; doorkruiste Weenen van den morgen tot laat in de nacht. Hij zag hoe in dure cabarets vreemdelingen mooie Wienerinnen kochten voor één nacht, meisjes uit destijds gegoede kringen, die de honger tot prostitutie dreef. Verbijstering was in hem om zooveel ellende en gemeenheid. Dat er ploerten waren, die hiervan nog profiteerden.

31.

Hij dacht aan wat Schwarze gezegd had   -  dat de menschen wolven zijn. En hij rilde.

   Als een nachtmerrie, een spookbeeld trok alles voor zijn oogen voorbij. En hij was dankbaar, toen hij Weenen verlaten kon.
   Gedrieën gingen zij naar München.
   René en Gretchen waren uitgeput. Schwarze scheen geen vermoeidheid te voelen.
   Gretchen zou in München blijven; René met Schwarze doorreizen naar Hannover, waar Schwarze voor zaken zijn moest. Daar zouden hun wegen scheiden.
   Gretchen wilde niet rechtstreeks van den trein naar huis; één nacht nog wilde zij met René in een hotel blijven. Het was hem niet gelukt haar te overreden dit plan te laten varen, ofschoon hij erg tegen de laatste nacht opzag; hij hield niet van scènes en was moe van de verschrikking, welke hij beleefd had.
   Wat beteekende daartegenover het verdriet van een meisje om het afscheid van haar minnaar.

   Zij kwamen laat in het hotel; Schwarze ging rechtstreeks naar zijn kamer; René en Gretchen naar de hunne.
  -  Je moet me hier niet laten, begon ze dadelijk, opgewonden. Ik kan nu niet hier alleen in München blijven en ik kan ook niet thuis zijn.
- Krijg je moeilijkheden, omdat je zoolang...
- Ach nee! Mijn ouders vragen niets; hier in Duitschland zijn ze aan dergelijke dingen gewoon. De oorlog heeft zooveel veranderd.

32.

Wij waren al heel jong volwassen. Maar begrijp je niet, dat ik nu niet terug kan naar de menschen met wie ik me vroeger bemoeide? Dacht je, dat ik mijn innerlijke rust niet ben kwijtgeraakt, daar in Weenen? Je komt niet onbeschadigd uit de hel. Ik kán niet terug naar Frits; ik wil geen ander en ik kan ook niet rustig thuis blijven zitten. En bovendien! Misschien vind je het vreemd, misschien geloof je me niet, maar ik ben van jou gaan houden, zie je. En daarom kan ik je nu zoo moeilijk missen. Wees niet bang. Ik speculeer niet op een huwelijk, maar laat me voorloopig bij je blijven. Neem me mee naar Holland. Later als de storm in me bedaard is, als al die schrikbeelden verdwenen, verzwakt zijn, dan zal ik wel weggaan, als je me niet meer hebben wilt.
   Zenuwachtig had René heen en weer geloopen tijdens deze wanhoopsuitbarsting. 't Ging niet; 't was uitgesloten dat ze mee ging.   -  Je snapt dat zoo niet. Ik kan je niet meenemen. Wij Hollanders zijn anders; in mijn kringen accepteert men zoo'n verhouding als de onze niet.
   Och ja! ik weet 't, barstte zij los. Jullie Hollanders zijn braaf en degelijk. Jullie vindt meisjes, zooals ik ben, slecht en minderwaardig. Jullie vindt jezelf al erg braaf en edelmoedig, omdat jullie zooveel doen voor Oostenrijksche en Hongaarsche kindertjes. Jullie bent zoo vervloekt nobel. Millioenen hebben jullie verdiend aan den oorlog; ontelbare millioenen. Er was weinig eten, zeker, maar jullie waren toch niet zoo uitgehongerd als wij en jullie verrekten niet van de ellende, zooals in Weenen. Maar ik deug niet, omdat ik te jong was om van alle levensvreugde afstand te doen.

33.

Jouw zuster is natuurlijk een net meisje en ik ben een slet. Jouw vader en moeder zij natuurlijk braaf en mijn ouders deugen niet, anders hadden ze wel op me gepast. 't Is al goed. Ik zal wel hier blijven.
   Uitgeput van het spreken liet ze zich op het bed vallen.
   René was onthutst. Ze was wel veranderd, vergeleken bij een paar maanden geleden. Wat moest hij nu doen? Lieve woordjes zeggen? Dat alles had immers geen zin. Haar wèl meenemen? Dat ging niet. Hij moest naar huis, naar zijn ouders. Zijn geld was waarschijnlijk allemaal opgegaan in deze maanden; een practijk had hij niet. Hij kon haar toch niet ergens op kamers zetten, als een maintenée.   -  Ik wou graag, dat je even rustig naar me luisterde, kind. Wat je zoo juist beweerde is zoo in het algemeen wel waar, maar mijn ouders zouden onze verhouding zeker niet accepteeren. Ik moet naar ze toe, want mijn geld is op en ik verdien niet onmiddellijk iets, als ik in Holland terug ben. Ik ben niet rijk.
  -  Dat kan me niet schelen, antwoordde Gretchen, half fluisterend. Of je rijk of arm bent is me onverschillig; ik hou van je. Voor mijn part wonen we op een zolder. Maar... je zult wel gelijk hebben... ga maar alleen naar Holland... misschien schrijf je me wel eens... ik zal wachten... of ik nog eens wat van je hoor... als je niet meer schrijft, weet ik dat de droom uit is.
   Ze had dit gesproken, heel langzaam, met gesloten oogen.
   Toen ze zweeg, was het René droef te moede... het einde van een roman. Een einde?

34.

   Zonder te spreken knielde hij bij haar neer en met zijn lippen op haar hand snikte hij zachtkens.
   Gretchen bewoog niet.

Den volgenden morgen ging ze vanuit het hotel naar huis.

***

   's Avonds kwamen Schwarze en René in Hannover; zij bleven dien nacht in een hotel tegenover het station.
   Schwarze bemerkte, dat zijn metgezel stil en verdrietig was; hij stoorde hem niet in zijn gedachten, praatte over onverschillige dingen en ging vroeg naar bed.
   Den volgenden middag bracht hij hem naar den trein. Bij het afscheid nemen legde hij zijn hand op René's schouder.
  -  U hebt veel gezien en geleerd, dokter. Ik ben blij, dat ik U heb leeren kennen. Kom vooral bij me, wanneer U weer in Berlijn bent en schrijf me eens omtrent Uw wedervaren.
   Toen de trein op het punt stond te vertrekken, bracht hij onverwacht de kwestie Gretchen ter sprake.
  -  Vergeet dat meisje niet te gauw, dokter. Ze houdt van U. De liefde van een vrouw is het eenige menschwaardige bezit voor een man. De rest is vuiligheid. Dag dokter! Goeie reis!

   Toen de trein reed moest René voordurend aan Gretchen en aan Schwarze denken, maar vooral aan Schwarze.
   Wonderlijke kerel, dacht hij. Zooals hij daar alleen stond op het perron en niemand, die ergens blij op hem wacht. Geen hand die

35.

over zijn hoofd strijkt, als hij moe is. En toch een man, die zoo de moeite waard is....... ook en vooral voor een vrouw. 't Zou moeilijk zijn voor een vrouw dezen man te begrijpen.
Of zou 't misschien juist niet moeilijk zijn. Vrouwen zijn zoo wonderlijk. Gretchen bijvoorbeeld. Zou ze 't waarachtig gemeend hebben, dat het haar niet interesseerde of hij arm of rijk was? Zou hij haar schrijven? Schrijven beteekende hoop geven. Was dat verdedigbaar?
   Hij wist heelemaal niet of hij haar nog ooit zou willen terugzien, of hij al of niet van haar hield.
Wel was ze meer voor hem geworden, dan alleen bedgenoote.
Maar was dit liefde? Was dit voldoende voor altijd samenzijn? Het was hem niet mogelijk zich hieromtrent op dit oogenblik een oordeel te vormen, nu de groote verbijstering nog in hem leefde, nu alles nog zoo chaotisch was in zijn herinnering.
Afwachten!

***