Infor-
matie.

Bestemming onbekend (vervolg)

36.

Hoofdstuk III.

    Den volgenden morgen schreef hij haar een brief uit het American hotel, waar hij de nacht had doorgebracht. Toen hij den brief weer doorlas, verbaasde hij zich over den warmen toon, dien hij erin gelegd had.
    Hield hij misschien toch van haar?
Hij sloot den brief en gaf hem den portier ter verzending.
Toen ging hij de straat op.

Alles ging zijn oude gangetje, alsof er niets gebeurd was.
Hij voelde zich onbehagelijk. Reguliersbreestraat. Rembrandtplein.
Utrechtschentraat. Weteringschans. Overal alles hetzelfde.

    Teleurgesteld ging hij het hotel weer binnen, liep door naar het café en bestelde een kop koffie.
Hij verlangde naar Gretchen om mee te praten. Heel hevig brandde dit verlangen nu opeens in hem. Zij zou hem wel begrijpen, kende hem en zijn verlangens, zou ze in ieder geval aanvoelen.
    Waarom had hij haar toch maar niet meegenomen? Ach nonsens!
Hij besloot om maar niet naar het kantoor van de oude heer te gaan. Waarschijnlijk kwam er herrie. Hij had geen letter geschreven sinds hij op reis gegaan was. Beter naar de bank, vragen hoe 't met z'n saldo stond en dan maar naar huis, naar Bloemendaal.
    Op de bank kreeg hij de mededeeling, dat zijn saldo nog circa dertig gulden beliep en dat al zijn effecten, krachtens zijn opdracht verkocht waren.
Dan ben ik tenminste op, dacht hij. Het feit zelf interesseerde hem niet in het minst. Alleen wist hij nu zeker, dat hij nog meer

37.

onaangenaamheden zou krijgen, want dat zijn geld op was, daarop rekende de oude heer zeker niet.
    Hij ging terug naar het hotel, rekende af en ging daarna per taxi naar het station. 't Verveelde hem hier nog langer rond te hangen;
naar huis dus maar.

    Zijn verblijf thuis liep op een mislukking uit. Na een ietwat sentimenteel vreugdebetoon, omdat hij na zooveel maanden eindelijk weer was teruggekeerd, was al spoedig wrijving ontstaan tengevolge van het feit, dat zijn kapitaaltje verdwenen was en dat hij zich niet in het minst schuldbewust toonde over deze verkwisting.
    Heel zijn doen en laten, zijn onverschilligheid voor wat voor hen het belangrijkste op aarde was: een behoorlijk verzekerd bestaan, stuitte zijn ouders tegen de borst. Van wederzijdsch begrip was geen sprake; innerlijk contact ontbrak ten eenenmale.
Onder deze omstandigheden oordeelde René het 't verstandigst om maar weer zoo spoedig mogelijk te vertrekken. Hij zou trachten op een of andere wijze de kost te verdienen en dan Gretchen laten overkomen.
De vereenzaming, welke hij om zich voelde, deed hem heel sterk naar haar verlangen. Zij hield van 'm en begreep 'm bovendien, iets wat van de ouwe lui nu niet bepaald gezegd kon worden.
    Op een nacht droomde hij van haar.
Zij lag op bed met gesloten oogen, zooals den laatsten avond van hun samenzijn. Een oude vrouw zat naast haar. Hijzelf stond bij de

38.

deur, maar kon niet bij haar komen, omdat de vloer tusschen het bed en de deur weg was. Hij wilde roepen maar kon niet. Politieagenten kwamen om hem te arresteeren, maar hij verzette zich, vocht als een bezetene met de agenten, tot hij tenslotte doodmoe ontwaakte.

    Toen hij aan het ontbijt verscheen, begon zijn moeder over zijn toekomst te praten.
  -  Heb je al nagedacht wat je gaat doen, jongen?
  -  Waarnemen, antwoordde hij onmiddelijk, zelf verbaasd, toen hij zich dit antwoord hoorde geven; hij had immers nog nooit een seconde over waarnemen nagedacht.
    Hoe kwam het, dat hij aan die politieagenten uit zijn droom moest denken, nu hij zijn moeder aankeek. Waarom zei hij, dat hij ging waarnemen? Eigenlijk niet zoo'n gek idee.
    Meteen maar een kamer huren in Amsterdam. Thuis werd hij gek van het gezeur; zou blij zijn, als hij de deur uit was.

    Sindsdien begon een zonderling leven. Meestal vertoefde hij in een of ander dorp; de rest van zijn tijd bracht hij in Amsterdam door.
    Omdat de werkelijkheid hem geen bevrediging schonk, vluchtte hij in de litteratuur, maar van Eeden en de overige Tachtigers interesseerden hem niet meer. Dat alles behoorde tot een vergaan tijdperk, had geen beteekenis voor het na-oorlogsche Europa, oordeelde hij. De moderne schrijvers echter brachten een warwinkel van nieuwe denkbeelden, waaruit hij niet wegwijs kon worden.

39.

Democratie! Socialisme! Communisme!
Hij schreef over deze kwesties aan Gretchen, die echter al evenmin een oplossing wist. Ze was moe van alles, wat ze sinds 1914 had meegemaakt en verlangde alleen nog maar naar rust, ergens ver weg. In haar leefde het onbestemde verlangen van een mensch, die geen uitkomst meer ziet in het leven en nu naar veiligheid verlangt, onverschillig waar.

***

    "Ik ben geen sterke vrouw, geen strijdbare figuur, maar zoo'n armzalig oorlogskind, dat mislukken moest. Als mijn vader arbeider geweest was, was ik misschien socialiste geworden en had misschien mijn levensdoel gevonden in de politiek, ofschoon het waarschijnlijkste geweest zou zijn, dat ik getrouwd was met een of andere brave of niet brave arbeider.
    Nu kan ik dat alles niet. Ik weet niet of al die socialisten wel in staat zijn de wereld verder te brengen. Je weet wat Ebert en Noske gedaan hebben; je herinnert je nog wel, wat Schwarze erover zei. Nu zeggen de communisten, dat Ebert en Noske verraders zijn van het proletariaat, maar wat zullen zij zelf doen, wanneer ze aan de macht zijn? En dan! Zijn ze in staat om de wereld vooruit te brengen? Ik weet het niet. Wat je op 't oogenblik uit Rusland hoort, klinkt niet erg hoopvol en ze zijn nu toch al twee jaar aan de regeering.
    Maar ja, Rusland is zoo'n raar land en zoo groot. En de menschen zijn er zoo anders dan hier.
    En wat het trouwen betreft! Met wie? Ik kan wel een man krijgen, maar daarom gaat 't niet. Vóór ik jou ontmoette, was ik gelukkig.

40.

Ik weet wel, dat ik een dom leventje leidde, maar ik was gelukkig.
    Toen kwam jij. Jij was anders dan m'n vrienden. En toen kwamen de gesprekken met Schwarze. En tenslotte kwam Weenen.
    In dien tijd ben ik de tel kwijtgeraakt. Jij ook, geloof ik. Bij m'n ouders vind ik weinig begrip. Vader is alleen maar bang, dat hij z'n positie kwijt raakt en is verder volkomen afgestompt door de oorlogsellende. Moeder is ziekelijk sinds de voedselnood. 't Leven is hier zoo grauw.
Ik zou je zoo graag weer eens zien.
Maar ik zal maar niets vragen.
Dag lieve, lieve jongen.

***

Dezen brief ontving hij, toen hij ergens in een dorp in Overijsel zat; de brief maakte hem verdrietig. Bij haar vond hij ook geen steun, maar was 't ook feitelijk niet onredelijk van haar te vragen, wat hij zelf niet kon geven?
    Alles heel fraai, steun zoeken bij een vrouw, maar dan moest je toch zelf op je eigen beenen staan.
    Waarom heb je eigenlijk een vrouw als kameraad?
    Om te hooren of je 't goed of verkeerd doet en verder om te hooren, dat je toch een schat bent, al doe je 't verkeerd.
En om dan, als je moe bent, je hoofd aan haar borst te kunnen leggen om uit te rusten.
    Hij had geen vrouw. Gretchen was zoover weg.
    Naar haar toegaan? Hij had te weinig geld; hoogstens een vijfhonderd gulden.
Als hij Schwarze maar weer eens spreken kon.

41.

Wel had hij hem een paar maal geschreven, maar de antwoorden waren kort geweest.
  -  Ik praat liever, dokter. Kom naar Berlijn, dan kunnen we samen spreken. Of U 't communisme al of niet geschikt vindt voor de menschen, doet er niet toe. 't Komt toch, al zal 't er wel anders uitzien dan de partijcommunisten het zich voorstellen.
    Hij zou wel naar Berlijn willen; wat graag zelfs, maar dat vervloekte geld. Als hij schreef, dat hij geen geld had, zou Schwarze natuurlijk antwoorden, dat dat niet noodig was. Maar hij had geen lust op zijn zak te teren, zooals die anderen destijds en misschien nu nog.

    Hij las de brief van Gretchen weer over.       -  't Leven is hier zoo grauw. Zijn eigen leven was niet veel beter.
Nerveus begon hij de kamer op en neer te loopen.
Groote god! hij stikte hier in die Hollandsche atmospheer. Maar hoe kwam hij eruit? Scheepsdokter worden? Was toch ook niks. Zeezieke dames drankjes voorschrijven; dansen, omdat je dat nu eenmaal doen moet.
Of op een vrachtboot zuipen met de officieren. Allemaal niks.
Naar Indië gaan? Ook dat lokte hem niet aan.
Je kunt er rijk worden, maar dat is zoo 'n stomme bezigheid.
    D'r zijn lui, die alleen maar rijk worden, die niks anders doen, dan alsmaar rijker worden, zooals een varken alsmaar dikker wordt. Ontzettend stom eigenlijk.
    Schwarze was ook rijk, maar die had tenminste een doel. Welk zou hij wel eens willen weten, maar dat kon je toch kwalijk

42.

vragen. Zeker was echter, dat hij er een had.
    Met een zucht liet hij zich op den divan vallen.
    Wat een oord; de lui zijn hier nog niet eens ziek. En de bibliotheek van die dokter hier leek wel snert. Niks als prutsromans. Zou je allemaal zoo worden, als je dorpsdokter werd?
Erg veel fraais had hij nog nergens gevonden.
    Goddank! Morgen weer naar Amsterdam. Honderdvijftig gulden verdiend.

    In Amsterdam vond hij een brief van zijn moeder met verzoek Zaterdag en Zondag in Bloemendaal te komen, als hij niet behoefde waar te nemen. Fransje ten Cate, dat lieve meisje, hij kende haar wel, kwam ook. 't Zou leuk zijn, als het tusschen hem en Fransje iets zou worden.
    Vader had erg goede zaken gedaan de laatste maanden; als hij wilde, kon hij wel een practijk in Amsterdam koopen. Vader wist een dokter, die er wel mee uit wou scheiden; als hij dan met Fransje trouwde, was zijn toekomst gemaakt. Haar ouders waren erg gefortuneerd; 't meisje zou zijn aanzoek zeker accepteeren; ze praatte altijd zoo sympathiek over hem.
    Toen René den brief gelezen had, wierp hij hem verveeld op zijn bureau.
    Zondag maar eens met de ouwe heer gaan praten. Op kantoor had-ie nooit tijd. Was misschien toch zoo gek niet een practijk in Amsterdam; dat waarnemen verveelde hem al lang.
    Maar die Fransje kon hem gestolen worden. Vreeselijk net kind;

43.

akelig conventioneel. Ze kreeg een bruidschat van een ton mee, had z'n moeder hem verteld. Verdomd veel geld. Maar ja, trouwen met 'r was wat anders.
    En dan! Wat moest hij daar met Gretchen beginnen? Die zat toch altijd nog op hem te wachten. Eigenlijk zinneloos. Werd immers toch niks. Als hijzelf nu een ton had.
Kletskoek, wat hij daar liep te bedenken. Allemaal zelfverlakkerij. Gretchen, Schwarze! Leuke tijd was dat. God, wat was 't leven saai geworden. Moest een mensch dan altijd in 't gareel loopen? Was daar dan nooit aan te ontkomen?
    Schwarze liep toch ook in 't gareel. Maar die stoof tenminste de heele wereld door. Zou dat ook eigenlijk niet gaan vervelen? In ieder geval scheen hij een levensdoel te hebben.
Maar wat was zijn eigen levensdoel? Was er niet!
Hij zou wel net als de rest verder moeten vegeteeren tot aan zijn graf. Netjes zijn. Opzitten en pootjes geven.
  -  't Leven is hier zoo grauw.
    Ja Gretchen! Hier ook.
Maar weer gaan maffen op de divan. Straks zou de juffrouw 'm wel wakker maken, als zij thee bracht. Altijd 't zelfde liedje. Als de thee op was, de stad in; ergens een borrel drinken, ergens anders eten; vanavond naar de bioscoop.
    Prosit!

***

44.

Een paar maanden later werd per annonce kennis gegeven, dat René van Velsen, med. docts. arts de practijk had overgenomen van Dr. J. Veder. Veertien dagen tevoren was het huwelijk voltrokken tusschen René van Velsen en Fransje ten Cate; ook hiervan was per annonce mededeeling gedaan aan ieder, die het lezen wilde.
    Het huwelijksreisje was in Amsterdam aangevangen en in Brussel geëindigd.   -  Je moet zuinig beginnen, had zijn moeder gezegd. En René had het allemaal goedgevonden.
    Het verveelde hem allang gruwelijk als feestvarken rondgezeuld te worden bij de wederzijdsche familieleden, allerlei eetpartijen te moeten meemaken ter eere van zijn voorgenomen huwelijk; over gordijnen en vloerkleeden te moeten praten en lampekappen te moeten bewonderen.
Toen hij in den trein naar Brussel zat, slaakte hij een zucht van verlichting.
  -  Goddank, die vervelende herrie is afgeloopen, zei hij tegen zijn jonge vrouw.
  -  Hè, wat onaardig; ik vond 't juist zoo leuk allemaal. De menschen waren zoo hartelijk; je bent niks lief.
  -  Al die hartelijkheid kan me gestolen worden; toch allemaal comedie.
  -  't Lijkt wel of je spijt hebt van je huwelijk, merkte Fransje bits op.   -  Je bent onvriendelijk bij 't onbeleefde af.
  -  Bedenk kind, zei René laconiek, dat wij voortaan op elkaars gezelschap zijn aangewezen. Laten we dus probeeren elkaar 't leven zoo aangenaam mogelijk te maken. Zullen we naar de restauratiewagen

45.

gaan?
Zonder te antwoorden voldeed zij aan zijn verzoek.
René negeerde de kleine woordenwisseling en begon geanimeerd te praten over alles en nog wat; allerlei onbenulligheden.
Geleidelijk vlotte het gesprek wonderwel.
    Inmiddels dacht hij aan Gretchen, die hij nog niets over zijn huwelijk geschreven had. Hoe zou hij dat inkleeden? Enfin, nu maar niet over denken. Hij had zijn vrijheid verkocht voor een ton. Of had zijn moeder hem eigenlijk verkwanseld?
Hij wist 't niet meer. Alles was zoo vanzelf gegaan.

De huwelijksreis was, zooals de meeste huwelijksreizen: het programma der bezienswaardigheden werd afgewikkeld, inclusief het bezoek aan de slagvelden.
Dit bezoek had hem stil gemaakt.
Herinneringen aan November '18 waren in hem opgekomen en zoodoende herinneringen aan Duitschland.
Zijn vrouw begreep niet, dat het zoo'n indruk op hem maakte.
  -  Ik heb de havelooze troepen gezien, die hiervandaan naar Duitschland terugkeerden, zei hij kortaf.
  -  Nu ja, dat is toch al zoo lang geleden. Aanstellerij om nu nog te doen alsof het je verdrietig maakt.
  -  Is geen aanstellerij; dat kan jij niet begrijpen en zwijg nou maar.
Als Gretchen bij hem geweest was, zou ze hem wel begrepen hebben. Onzin! dacht hij direct daarop, Gretchen heeft afgedaan. 't Wordt toch te gek op je huwelijksreis aan een vriendinnetje te denken.

46.

Hij werd opmerkelijk lief tegen zijn vrouw, die hieruit concludeerde, dat zij gelijk had gehad met haar opmerking.
In Brussel teruggekeerd waren ze uitgegaan; hij kon in 't hotel niet blijven, moest voortdurend aan Gretchen denken, zooals ze dien laatsten avond met gesloten oogen op bed gelegen had.

***

Zijn huwelijk sukkelde voort met de oppervlakkigheid den meesten huwelijken eigen.
Zijn practijk liep goed; hij verdiende veel.
De sleurgang van het dagelijksche leven had hem in zijn greep; hij dacht maar zelden meer aan vroeger; deed zijn werk zonder illusies, zonder innerlijke vreugde.
Eenmaal per week naar den schouwburg; eenmaal per week naar de bioscoop; Zondags gasten aan tafel.
  -  Zeg, er staat een advertentie in de krant, dat er hier een Duitsche troep komt met Moissi, deelde zijn vrouw hem op een ochtend opgewonden mede.   -  Moet iets heel bijzonders zijn.
  -  Wat spelen ze? vroeg René, matig geïnteresseerd.
  -  "Der lebende Leichnam" van Tolstoi. Ken jij dat stuk?
  -  Nee! Nooit van gehoord. Wou je erheen?
  -  Ja, natuurlijk; lijkt me leuk; een Duitsche troep; weer eens wat anders. Zou er veel toilet gemaakt worden?
  -  Zal wel. Voor vreemdelingen wordt altijd veel meer toilet gemaakt, dan voor Hollandsche artisten. Zorg jij voor de plaatsen?
  -  Ja, wees maar niet bezorgd. Fijn vind ik 't, echt fijn.

***

47.

De voorstelling was 't einde van hun huwelijk.
René was met zijn vrouw huiswaarts gekeerd zonder één woord te spreken. Zij was er tenslotte boos over geworden; vond het overdreven nonsens zoo onder den indruk te zijn; aanstellerij, echt iets voor hem.
René bleef zwijgen.
Hij zag alleen Fedja   -  in de Zigeunerkroeg   -  in de hotelkamer met Mascha   -  in de herberg, waar hij zijn vriend dan schilder zijn levensgeschiedenis vertelt: hoe hij, overtuigd, dat hij zijn vrouw niet gelukkig kon maken, de echtelijke woning verliet en door een gefingeerde zelfmoord, het "Levende lijk" werd   -  en al maar hoorde hij Fedja's laatste woorden:   -  Mascha, zu spät gekommen. Mascha, de Zigeunerin, die hem verlaten moest, omdat haar ouders zulks wilden, waardoor hij volkomen onderging, en tenslotte gevangen genomen werd, toen het afgeluisterde gesprek met zijn vriend den kunstschilder, hem de Justitie op het dak stuurde. Fedja was een zwakkeling, maar hij had tenminste den moed met de maatschappelijke sleur, met alle conventie te breken. Hij had den moed onder te gaan, en tenslotte zelfmoord te plegen. Die moed miste René. Hij zou 't niet kunnen verdragen: armoede, zwerven, hongerlijden; verlatenheid; dat wist hij volstrekt zeker.
    Maar toch had "Der lebende Leichnam" hem volkomen uit zijn evenwicht geworpen, hem doen beseffen de geheele leegheid en stupiditeit van zijn bestaan, de leegheid ook van zijn huwelijk.

***

48.

Twee dagen na de voorstelling kreeg zijn vrouw een brief, waarin hij haar mededeelde, dat hij niet meer thuis kwam, met welken brief hij haar beleedigde; zooiets deed je niet in fatsoenlijke kringen. Zij ging naar een advocaat om de echtscheiding in orde te laten maken, daarna naar het kantoor van René's vader, wien zij verweet, dat hij zijn zoon wel een betere opvoeding had kunnen geven.
  -  Hij schijnt 't geluk anders ook niet gevonden te hebben in zijn huwelijk, was 't antwoord.
  -  Als hij zich maar niet verdoet.
  -  Dat zou misschien nog het beste zijn, gaf Fransje bits terug, dat bespaart mij allerlei schandaal. De hemel mag weten wat hij gaat uitvoeren.
  -  Ga nou maar weg, antwoordde de oude heer, ga alsjeblieft weg. Hij ging dien dag niet naar de beurs, maar direct naar huis om zijn vrouw het verdrietige nieuws te vertellen.
Ze huilde, toen ze hoorde wat Fransje gezegd had.
  -  Dan heeft ze ook nooit wat om onze jongen gegeven, snikte zij; dan hadden ze beter niet kunnen trouwen, en ik, ik dacht nog wel ...
    Je hebt alles wel goed bedoeld moeder, maar we hebben hem geen van beide begrepen. Hij is zoo veranderd bij vroeger vergeleken, moeder. Weet je nog wel, toen-ie klein was, en later, ook nog als student. 't Was alles zoo mooi, alles zag er zoo goed uit. Maar de oorlog, zie je, die verdoemde oorlog; die heeft alles verknoeid, ook onze jongen.

  -  Waar zou-ie nu zijn? snikte zij zacht.   -  Waar zou-ie uithangen?
Kun je niet informeeren? De politie... ?

49.

    Nee, om godwil, geen schandaal. Wat hebben de menschen d'r mee te maken.

Later op den dag stelde een telegram hen gerust omtrent hun zoon; hij was op reis, dus niet dood. Goddank! Maar het leed bleef, het groote leed, dat zijn leven toch mislukt was.
In hun stille huis zaten zij bij elkaar; twee oude menschen met hun groot verdriet; twee oude menschen die niet begrijpen konden, waarom hun zoon niet kon zijn, wat zijn moeder zoo graag wenschte: de gesitueerde dokter met een behoorlijke practijk.

***