Infor-
matie.

Bestemming onbekend (vervolg)

93.

Hoofdstuk V.

    In Genua had René gebruik gemaakt van het feit, dat de scheepsdokter van een Hollandsche vrachtboot ziek geworden was en zoo was hij in diens plaats naar Indië gegaan.
    Op dat moment begon zijn zwerftocht door de wereld. Hij bezocht Japan, Amerika, Australië; weer terug in Indië; naar China. Hij werkte zoowel op passagiersschepen als op vrachtbooten, al naar het uitkwam.
    In den zomer van 1929 was hij voor de tweede maal in Amerika. Holland was een vage herinnering voor hem geworden en over Duitschland dacht hij het liefst nooit meer.
    Sinds zijn vertrek uit Genua had hij niets meer van Anna vernomen, had haar ook niet meer geschreven.
    Zoo nu en dan had hij een vrouw gehad; alle mogelijke huidskleuren. Maar nimmer meer een vriendin.
    Of zijn ouders nog leefden, wist hij niet; door zijn eindeloos zwerven had hij alle contact met huis verloren. Hij had ook geen verlangen ze weer te zien; wat zouden ze elkaar nog te zeggen hebben?
    Over Fransje dacht hij nooit meer; die was een vreemde voor hem geworden; hij herinnerde zich haar nog maar vaag.
    't Was alles voorbij, van hem afgevallen; hij was vereenzaamd, bezat niemand in de wereld, die iets om hem gaf, die naar hem verlangde. Verlangde hij ooit naar iemand?
Gretchen!
Gretchen, die nog altijd door zijn droomen spookte, zooals ze daar

94.

den laatsten avond op het bed gelegen had met gesloten oogen.
    Waarom kon hij dat beeld nooit kwijt raken? Waarom stemde de herinnering aan haar hem altijd weemoedig?
    Was zij misschien het symbool van zijn verknoeide leven? Want wat had hij van zijn leven gemaakt? O ja, hij had vrijwel de heele wereld gezien, had vrijwel alle zeeën bevaren, maar wat had hij er innerlijk mee bereikt?
    Welke zin had zijn bestaan? Waarom leefde hij?
Waarheen zou hij nu gaan?
Of zou hij hier in Amerika blijven, zich ergens vestigen op het platte land? Plaats genoeg, want de dokters hier op 't land waren over 't algemeen prullen.
    Maar zou hij dat uithouden: na zijn jarenlange zwerftochten ergens in een dorp te versuffen tusschen boeren en cowboys?
Hij ging voor het raam van zijn kamer staan en keek van torenhoogte op de straat neer. Hij voelde zich zwervensmoede.
    Wat een menschen. Zouden er veel onder zijn, zooals ik?... Een sprong en 't was afgeloopen.
    Onzin; deed hij toch niet; had hij al zoo vaak over gedacht. Zou hij naar Holland gaan? Wat moest hij daar doen? Z'n ouders opzoeken; die zouden 't misschien wel leuk vinden.
    Naar Holland! Hij had antipathie tegen 't land; daar zou 't nog wel even kleinburgerlijk zijn, als toen hij er vandaan ging. De ouwe heer was nu al in de zeventig; zou-ie nog wel eens denken aan zijn verloren zoon?
    Ja, natuurlijk, ouders waren zulke rare wezens. Al keek je niet

95.

naar ze om, toch bleef je hun kind, namen ze 't voor je op. Moet toch wel leuk zijn een kind te hebben, tenminste als 't niet zoo'n idioot was, als hijzelf. Prettig iemand te hebben, een zoon of een dochter, waarvan je alleen maar houdt; dan had je leven tenminste inhoud.
    Toch niet in den haak die ouwe menschen zoolang te verwaarloozen. Dus toch maar naar Holland gaan?

    Een maand later arriveerde hij te Rotterdam. Hij had de reis gemaakt als passagier; al dat scheepdokteren ging hem vervelen; hij wilde een schip ook wel eens uit een anderen hoek bekijken.
    Met zijn medereizigers bemoeide hij zich bijna niet; dat eersteklasse publiek kende hij wel. Meestal lag hij in z'n dekstoel naar de zee te kijken; dat gaf je zoo'n gevoel van rust.
    Goed leventje hadden die lui toch eigenlijk, die daar rechts en links van 'm lagen te luieren.
    Moest je dat eens vergelijken met 't leven van 't volk beneden; ruimte genoeg voor iedereen op 't schip, behalve voor die arme bliksems, die de schuit lieten varen. Hij begreep eigenlijk niet, dat de kerels 't deden; enfin, hij had nog wel erger toestanden gezien dan hier aan boord.
    In 't Oosten, in China bijvoorbeeld; hoe ze daar werden behandeld of eigenlijk mishandeld, kon je je alleen maar voorstellen als je 't gezien had.
    Arbeiders waren toch stommelingen; waarom sloegen ze de boel niet kapot.


    De zee was gedurende de geheele reis kalm en effen gebleven, als

96.

een spiegel.
    Jammer, dat we er al zijn, dacht hij, toen hij aan wal stapte. Het betreden van den vaderlandschen bodem ontroerde hem niet in 't minst.
    'k Zal blij zijn, als ik weer weg ben, dacht hij, terwijl hij door Rotterdam reed. Ik ken 't al weer.

Zijn komst te Bloemendaal had een groote opschudding in de familie teweeg gebracht.
    Eigenlijk zaten ze een beetje met hem in hun maag; hij behoorde er niet meer bij. Alleen z'n vader was ontroerd geweest; de oude heer had gehuild, heel zielig en stil.
    Veel was er veranderd in de afgeloopen jaren. Moeder was gestorven; vader had zich uit de zaken teruggetrokken en woonde nu met zijn jongsten zoon Jacob en diens vrouw in het oude huis te Bloemendaal.
    Jacob was een gewichtig man geworden sinds hij het kantoor leidde.
  -  Je hebt nog niet veel bereikt, meende hij te moeten opmerken, toen zij allen 's avonds in de huiskamer bijeen waren. - Je hebt de heele wereld rondgezworven, dat zeker maar wat ben je nu eigenlijk? Een volkomen onbekend scheepsdoktertje zonder eenige relatie en zonder vooruitzichten. Waarom ben je toch indertijd zoo dom geweest om weg te loopen? Fransje was toch een modelvrouw!
  -  Bemoei je met je eigen zaken en niet met mijn leven. Wat snap

97.

jij daarvan? Handel maar in effecten.
  -  Wees blij, dat ik daarin handel. We zijn op 't oogenblik heel gefortuneerd, maar waarachtig niet door jouw werk. De erfenis van mama is al eenige tonnen geworden, en wie heeft daarvoor gezorgd? Ik toch zeker!
  -  Zijn dat werkelijk enkele tonnen of is dat een kwestie van beurskoersen, jongeman? vroeg René.
  -  Allicht van beurskoersen; ik heb de meest schitterende beleggingen, laat op 't oogenblik een nieuwe villa bouwen in Hilversum, waar we met vader gaan wonen.
  -  Als 't een kwestie is van koersen, bestel je villa dan maar af, broeder; die heele beurszwendel zakt in mekaar.
  -  Wat een opmerking viel Jacobs vrouw hem in de rede,   -  alsof jij eenig begrip hebt van de beurs. Mijn man, jouw broer, is buitengewoon in zijn vak; dacht je soms, dat jij daar eenig benul van had?
  -  Zeg papa, wendde René zich tot den ouden heer   -  niet dat 't mij wat kan schelen, maar als je niet heelemaal op de keien wilt komen, wees dan voorzichtig. In Amerika zijn heel veel menschen doodsbenauwd, dat de boel misgaat; de speculatie schijnt daar tot in het dolzinnige te zijn opgevoerd.
  -  Ik weet 't niet, jongen, antwoordde de oude heer een weinig nerveus.
  -  Jacob speculeert, iets wat ik nooit gedaan heb; maar hij verdient inderdaad veel.
  -  Om 't straks weer even hard te verliezen, antwoordde René droog.
  -  Ach klets toch niet. Waar bemoei je je mee. Ben je soms bang voor je erfdeel? riep Jacob woedend.
  -  Ik weet waarachtig wel, wat ik doe. Ben je soms thuis gekomen om ruzie te zoeken? Hoepel dan maar

98.

weer gauw op; hoe eer hoe liever.
René zweeg. Die idioot scheen overtuigd te zijn van zijn onfeilbaarheid; daar was blijkbaar niet tegen te praten. De lui in Amerika waren toch ook niet gek; zouden 't waarschijnlijk beter weten dan een doodgewoon effectenmakelaartje uit Amsterdam, dat zich heel wat verbeeldde.
    Er hing een beklemmende stilte in de kamer sinds Jacobs woedeuitval. Wie zal 't gesprek nu weer opvatten? dacht René. O! Etty blijkbaar.
  -  Vertel eens wat van je reizen, zei ze beschaafd vriendelijk.
  -  Wat zou je alzoo willen weten?
  -  Nou, wie verre reizen doet, nietwaar...
  -  Jawel, maar de krant en de radio halen 't nieuwtje al heel gauw van de dingen af. Vroeger kon je tenminste nog eens wat vertellen, wat de menschen niet wisten, maar tegenwoordig? Ze reizen in de bioscoop. 's Avonds vertelt Vaz Dias je, dat er 's morgens in Shanghai een paar duizend Chineezen zijn doodgeschoten of -geknuppeld door de buitenlanders of door Tan Kai Tchek; wat blijft er zoodoende te vertellen?
  -  Heb je wel eens zooiets gezien, dat doodschieten? Lijkt me erg interessant.
René keek zijn schoonzuster nadenkend aan. Dit was toch een beschaafde vrouw volgens de gangbare begrippen; die interesse voor 't doodschieten scheen er bij te hooren, bij de beschaving.
  -  Ja, ik heb wel eens zooiets gezien, maar interessant is 't niet. Heel veel dooden, ook vrouwen en kinderen; heel veel bloed, maar nog

99.

meer angst en ellende en verlatenheid.
    't Is zoo 'n triest beeld, een straat, waarin geschoten is; er loopt niemand meer; hier en daar zit een enkeling in doodsangst tegen een muur; verder liggen er overal menschen, dood of gewond. Er beweegt maar heel weinig. In zoo 'n straat raapte ik een Chineesch kindje op; 't lag naast de moeder, die dood was. 't Kind huilde niet; 't keek alleen maar met heel groote oogen, en in die oogen was alleen maar angst   -  niet voor mij, o nee, maar zoo voor alles; de heele ziel van dat kind was angst. Ik heb 't naar een ziekenhuis gebracht en aan de nonnen gegeven. Dat alles is niet interessant, alleen maar erg.
  -  Hoe komt 't toch dat ze in China eeuwig vechten? merkte Jacob op.
  -  Hoe komt 't dat ze overal in de wereld eeuwig vechten, gaf René ten antwoord.
  -  Maar man, hier in Europa ...
  -  Doen ze niet anders; op 't oogenblik wel niet met geweren en kanonnen, maar dat komt wel weer; wees maar niet bang.
  -  Wees maar niet bang?? Ik voel anders niets voor oorlog hoor, niets. Weliswaar behoef ik niet te dienen, omdat jij...
  -  Nou, kijk eens aan. Dan heb je tijd en gelegenheid om heel veel te verdienen. Heb je je geld belegd in de oorlogsindustrie?
  -  Nee, daartegen heb ik moreele bezwaren. Jacob liet deze woorden vergezeld gaan van een plechtig handgebaar.
René glimlachte.
  -  Je hebt natuurlijk petroleumaandeelen, nietwaar?
  -  Ja! allicht.
  -  Is dat dan geen oorlogsindustrie?

100.

  -  Nou ja, als je zoo redeneert, is er bijna geen enkel bedrijf, dat niet tot de oorlogsindustrie gerekend kan worden.
  -  Wat dan dus wil zeggen, dat de heele wereld zich voor de komende oorlog gereed maakt, antwoordde René.
  -  Mogelijk! maar je moet je geld toch ergens in beleggen. Jij hebt makkelijk praten, je hebt geen geld, behalve moeders versterf, dat ik voor je beheer.
René negeerde de hatelijkheid van het beheer.
  -  Ik wou alleen maar zeggen, dat de heele wereld op oorlog is ingesteld, wat niet anders beteekent, dan dat ze haar eigen ondergang aan 't voorbereiden is.
  -  Wat ben jij een pessimist, zuchtte Etty.   -  De wereld gaat met reuzenschreden vooruit en jij praat van ondergang.
  -  De wereld gaat met reuzenschreden naar den afgrond, bedoel je zeker. Maak je niets wijs. Al die voorspoed is schijn.
  -  Waar haal je al die wijsheid vandaan? vroeg de oude heer, die het niet prettig vond dergelijke sombere voorspellingen te moeten aanhooren.
  -  Uit Shanghai, vader. Kijk maar niet zoo verbaasd. Shanghai is de spiegel van de heele wereld. Wat zich daar in 't klein afspeelt, is de weerspiegeling van wat in de wereld in 't groot wordt voorbereid. Shanghai is even Europeesch of als je wilt Amerikaansch als Londen of New-York; maar in Shanghai vindt je alle mogendheden bijeen en zie je hoe ze tegen elkaar indringen en elkaar trachten te verdringen door list, intrigue en geweld; alles natuurlijk ten koste van het Chineesche volk.
  -  Nu overdrijf je, bracht Jacob in het midden.   -  De Chineezen zijn

101.

waarachtig niet alleen het slachtoffer van de blanken, maar net zoo goed van hun eigen landslieden. Denk maar aan al die vechtende en corrupte maarschalken. Goddank, dat Tan Kai Tchek er orde gaat scheppen.
  -  Tan Kai Tchek, grijnsde René
  -  Die zie je blijkbaar voor een idealist aan.
  -  Jij dan niet? vroeg Jacob verbaasd.
  -  Ik ken Tan niet, maar ik weet, dat hij er godsgruwelijk op los laat moorden. Hij vecht niet alleen, maar moordt zijn tegenstanders uit, als hij er kans toe ziet.
  -  Dat zeg je nou wel, maar wie bewijst me dat. 't Beviel Jacob niet dat er zoo ruw met zijn goudkleurige illusies werd omgesprongen. Wat had hij met die Chineezen te maken en met dat Chineesche kindje? Laat die lui vechten. Al dat geklets van Shanghai, de spiegel van de wereld, was onzin.
De blanken zaten daar om geld te verdienen; dat was hun goed recht; die Chineezen deden toch niks anders dan ruzie maken. En als er dan eindelijk een komt, die orde wil scheppen, moet-ie natuurlijk weer niet deugen. Flauwiteit, bah! Wees nuchter!
  -  Jij kletst maar wat, zei hij, als besluit van zijn gedachtengang.
  -  Ga dan naar China en zie en luister zelf!
  -  Dank je wel, ik kan mijn tijd nuttiger gebruiken.
    René gaf geen antwoord. Wat moest je dit verwaande, domme manneke nog verder antwoorden; hij snapte er toch niets van.

    's Avonds op zijn kamer dacht hij nog eens na over het gesprek. Zielig eigenlijk, dat die lui zoo stom waren en niet eens begrepen.

102.

dat ze binnenkort geruïneerd waren.
Een nieuwe villa, jawel! Een bovenhuisje, daar hadden ze meer kans op. Beroerd voor de ouwe heer; had z'n heele leven hard gewerkt en nu speculeerde z'n zoontje hem naar den kelder.
Was natuurlijk niets aan te doen; Jacob was veel te sterk overtuigd van zijn superioriteit. Stommeling. Hij moest 'm zeker dankbaar zijn voor 't beheeren van z'n erfdeel. Alsof hem dat erfdeel iets interesseerde.
    Als hij hem eens ging pesten, uitkeering vroeg van dat beroemde erfdeel; wat zou hij dan wel te hooren krijgen.
  -  Als hij er weer over begint, vraag ik 't zeker, mompelde hij.
    Natuurlijk begon Jacob er weer over; een paar dagen later reeds.
  -  Je erfdeel is weer met twaalf duizend gulden gestegen, begroette hij René des avonds aan tafel.
  -  Leuk is dat, zeg. Wanneer kan ik 't krijgen? vroeg deze grijnzend.
  -  Krijgen, krijgen? Ja dat is niet zoo heel eenvoudig; dan zou ik onze heele positie moeten liquideeren.
  -  Waarom? Je verdient toch zooveel. Je kunt die portie van mij toch wel bijpassen?
  -  Ja, ja, ja, ik verdien zeker veel, maar dat heb ik maar niet zoo in contanten.
  -  Wat heb je dan aan al die geldverdienerij; dan is 't immers allemaal maar papier.
  -  Klets toch niet, antwoordde Jacob geïrriteerd.
  -  Jij snapt daar nu eenmaal niks van.
  -  Ik snap alleen verdomd goed, dat jij en al die andere gekken met nullen goochelt en je nu verbeeldt, dat je rijk bent.

103.

  -  Ach Jacob, merkte Etty hooghartig op,   -  verspil niet meer woorden aan die zaak en verschaf je de noodige contanten zoodra er een gunstig moment is; dan kun je hem z'n geld geven en zijn we van z'n gezeur af.
  -  Dat gunstige moment komt natuurlijk nooit, merkt René droogweg op. Jacob gaf geen antwoord.
Voelde hij instinctief, dat zijn broer gelijk had?
Dat dit het geval was, bleek in October, toen in Amerika de beurskrach losbrak, welke zich in stormachtig tempo over de wereld uitbreidde en de millioenen papieren huizen wegvaagde. Als verwezen staarden de bouwers naar de ledige plaatsen, waar eens hun sprookjesachtig bezit verrees; versuft dwaalden zij rond, zoekend of er nog iets te vinden was van den vroegeren rijkdom.
En langzaam drong het besef tot hen door, dat alles werkelijk voorbij was, dat de vermogens in damp waren opgegaan.

    Jacob was stil geworden; hij ontweek zooveel mogelijk de vragende blikken van zijn vader, vermeed den familiekring door 's avonds heel laat thuis te komen.
De Zondagen echter, als hij niet naar kantoor ging, waren benauwend; dan zat hij den geheelen dag te cijferen en te rekenen, tot het hem duizelde.
    Het was al laat in den middag; het grauwe herfstlicht stond stil in de kamer, waar Jacob achterover geleund voor zich uit zat te staren, toen René binnenkwam.
  -  Schei toch uit met dat getob, broertje; de boel is naar de

104.

bliksem, zei hij goedmoedig, terwijl hij naast het schrijfbureau plaats nam.
  -  Je doet nu al wekenlang niet anders dan rekenen en nog eens rekenen en de uitkomst is toch altijd nul. Kom mee naar binnen, en laten we een borrel drinken.
  -  We staan op straat, antwoordde Jacob schor;   -  als we tienduizend gulden overhouden is 't veel.
  -  Dat valt me nog mee, zei René opgewekt,   -  dat valt me verbazend mee. Ga nou maar mee, dan zullen we het aan de ouwe heer vertellen. Kom, vooruit!
    Zwijgend stond Jacob op en volgde zijn broer naar de woonkamer, waar Etty en haar schoonvader stil zaten te schemeren.
  -  Jacob zegt, dat er nog zoowat tien mille over is, papa, riep René vroolijk, toen zij binnentraden
  -  Dat valt mee, hè? Ik dacht, dat hij minstens een ton tekort zou komen. Laten we 't licht opsteken en een borrel drinken op 't gunstige resultaat, kinderen.
    Deze sterfkamer stemming maakte hem nerveus. God bewaar me, wat doet 't er toe; 't is toch alleen maar een geldkwestie. Er waren waarachtig wel andere dingen in de wereld dan financiële stroppen.   -  Vooruit, Etty, schenk ons eens wat in, wendde hij zich tot zijn schoonzuster, terwijl hij de radio op Parijs inschakelde.
"Parlez moi d'amour" klonk het door de kamer.
  -  Dat is in ieder geval beter, dan dat geklets over geld, merkte René op.
  -  Prosit papa, op je gezondheid!
  -  Ben je dan niet boos? vroeg Etty, - dat al je geld verspeeld is.
René glimlachte.
  -  Kindlief, ik heb nog nooit eenig besef gehad,

105.

dat ik dat geld werkelijk bezat, dus kan ik nu ook het verlies niet voelen.
  -  Ja maar 't was toch jouw geld en dat hebben wij verspeculeerd. Jacob en ik hebben er al over gepraat, dat je recht hebt op schadeloosstelling, omdat we je je erfdeel niet hebben uitgekeerd, toen je het opeischte.
René keek stomverbaasd.   -  Jullie kunt me toch geen schadeloosstelling geven!
  -  Nee, op 't oogenblik niet, maar we wilden je een schuldbekentenis geven voor 't bedrag, dat je erfdeel beliep, toen je het eischte.
  -  Machtig goed idee! Dan krijg ik dus zoo'n mooi papiertje met een oranjezegel, nietwaar?
Etty knikte bevestigend.
  -  En wat moet ik daarmee doen? informeerde René verder.
  -  Dat is dan toch 't bewijs van je vordering, bracht Jacob bedeesd in 't midden.
  -  Jullie zijn allebei van Lotje getikt, geloof ik. Geef me nog een borrel en houdt je papiertjes zelf. Laten we nou eens over wat anders praten, kinderen. Jullie weet, dat ik niet erg gesteld ben op al dat geleuter over geldzaken.
    Het gelukte hem inderdaad het gesprek op een ander onderwerp te brengen en de troostelooze stemming, welke nu reeds wekenlang in het huis hing, te breken, zoozeer zelfs, dat Jacob laat op den avond al weer plannen zat te maken om het verlorene terug te verdienen.
    René liet hem maar praten; waarom tegenspreken? De jongen scheen weer moed te krijgen, dat was toch het eenig noodige. Zelf had hij

106.

altijd te weinig moed gehad, nooit een doel gekend, zelfs niet het platte doel van Jacob: geld verdienen, rijk worden.
  -  Hoover zegt heel terecht, dat de beurscrisis een proces van gezondmaking is van het beursleven, merkte Jacob op;
  -  hij is overtuigd, dat er verder geen vuiltje aan de lucht is. Wat denk jij er van?
  -  Kan ik niet over oordeelen, antwoordde René overtuigd dat het heelemaal geen gezondheidsproces was, integendeel. Maar waarom dat te zeggen; 't zou de jongen maar ontmoedigen. Hij zou al zijn energie wel noodig hebben om er doorheen te komen.
    Etty was opmerkelijk vriendelijk voor haar zwager. Ook dit accepteerde hij gelaten, ofschoon hij niet erg op zijn schoonzuster gesteld was.
    De verbeterde stemming hield aan; de oude heer lachte weer en Jacob deed van tijd tot tijd weer gewichtig, maar nu sprak René hem niet meer tegen. Niet ontmoedigen, dacht hij; vooral niet ontmoedigen.


  -  Je bent eigenlijk een heel bijzonder mensch, zei Etty op een mooien wintermorgen, terwijl zij hem koffie op zijn kamer bracht; je doet alles zoo kalm en rustig, zoo zonder ophef. Ik dacht dat je heel anders was.
    Wat zal me nu gebeuren? dacht René, terwijl hij naar zijn schoonzuster keek, die in een fauteuil bij den haard had plaats genomen.
  -  Waarom ben ik zoo bijzonder?
  -  Je hebt niets gezegd over je verloren vermogen. Je geeft aldoor

107.

geld voor 't huishouden zonder er met iemand over te praten. Je spreekt Jacob nooit meer tegen, ofschoon ik weet, dat je zijn optimisme niet deelt. Ik vind je werkelijk heel bijzonder.
  -  Over dat vermogen moet je nou eens uitscheiden; dat heeft voor mij nooit bestaan. Dat ik geld geef, spreekt vanzelf, want ik moet overal elders ook betalen. Jacob spreek ik natuurlijk niet tegen; hij heeft al zijn optimisme en energie heusch wel noodig op 't oogenblik.
  -  Toch apprecieer ik je houding heel erg; ik vind het soms benauwend als Jacob zoo zit te snoeven.
  -  Hij is er gelukkig mee. Laat 'm dus maar z'n gang gaan.
  -  Dat kan wel zijn, René, maar ik vind 't onaangenaam; jij bent zoo heel anders.
Zoometeen gaat ze een liefdesverklaring afsteken, dacht hij. Oppassen, want een verliefde schoonzuster lijkt me lastig.

    Hij vergiste zich niet. Etty was inderdaad verliefd geworden op haar zwager. 't Kon ook moeilijk anders. Jacob was niet bijster interessant, dacht en sprak alleen over effecten. En sinds de débacle gingen zij nooit meer uit en ontvingen nog maar zelden. Als er nog eens menschen kwamen, liep het gesprek over de crisis.
    Haar huwelijk was van niet veel beter allooi, dan dat van René en Fransje geweest was en zoo kon het niet anders of zij moest wel verliefd worden op dien vreemden man, die plotseling in hun huis gekomen was en zoo geheel anders dacht en deed dan de anderen.
    Zij zag in hem niet de broer van haar man; daarvoor had zij hem te weinig gezien, was hij teveel weggeweest. Hij was voor haar een

108.

vreemde, die toevallig haar pad kruiste en die door zijn zonderlinge levensopvatting haar verbeelding van deftige Hollandsche vrouw prikkelde.
    Zij was te nuchter om hem te idealiseeren. Hij was anders, dan de anderen en dus was hij begeerenswaard, omdat hij de sleur van haar eentonig leventje brak.
    Elken morgen kwam zij op zijn kamer en elken morgen werd zij meer tegemoetkomend, sprak zij openhartiger.
    Ofschoon René zich ertegen verzette, constateerde hij toch, dat hij elken dag tegen elf uur onrustig werd en zat te wachten of zij kwam en toen zij op een ochtend later was dan gewoonlijk, ontving hij haar met de woorden
  -  Ik dacht, dat je me vergeten was.
    Hiermede had hij zich bloot gegeven; zij doorzag hem onmiddellijk en zich tegen hem aanvleiend, bood zij haar mond voor een kus.
Even bleven zij stilstaan in een innige omhelzing; wild klopte het bloed in zijn slapen; zijn hart hamerde, alsof het allen verloren tijd moest inhalen.
    Toen plotseling liet hij haar los.
  -  We zijn gek! zei hij scherp, terwijl hij op zijn stoel plaats nam. Zij echter liet hem niet, wilde op zijn schoot gaan zitten, maar hij duwde haar ruw weg.
  -  Laat dat. Ik wil niet! voegde hij haar toe.
  -  Ik dacht, dat jij zoo 'n minachting had voor de burgerlijke moraal, merkte zij schamper op.
  -  Dit heeft met de burgerlijke moraal niets te maken, Etty. In de burgerlijke wereld komt dit trouwens vaak genoeg voor. Ik wil niet

109.

tusschen jou en je man komen; dat is alles. Ik weet, dat je getrouwd bent en dat je er nooit over gedacht hebt te gaan scheiden. Ik weet, dat je niets anders zoekt dan wat afleiding in je huwelijk; daaraan doe ik niet mee.
  -  En als ik wel ga scheiden?
  -  Waarom zou je? Je verdraagt je huwelijk best. Als je gaat scheiden is 't alleen omdat je van mij je zin wilt hebben; dat is de moeite niet waard.
  -  Jij gelooft dus niet, dat ik van je houd!
  -  Nee! Je wilt iets van me, dat met liefde niets te maken heeft.
    Na deze woorden was ze kwaad de kamer uitgeloopen, de deur hard achter zich dichtslaande.
    Hier kan ik dus niet blijven, dacht René nadat ze weggegaan was. Ik zal een voorwendsel moeten bedenken om te verdwijnen zonder opzien te baren. Maar wat?
    't Beste was naar Amsterdam te gaan en zichzelf een telegram te sturen. Bekend trucje, maar nog zoo gek niet. Dan kon hij tenminste ergens heengaan en zijn bagage meenemen; van daaruit kon hij dan wel opbellen om te vertellen, dat hij voorloopig niet thuis kwam.
    Hij werkte dit program nauwkeurig af; niemand had achterdocht, zelfs Etty niet, want zij doorzag de comedie volkomen. Zijn heengaan liet een leegte in haar achter, een onbevredigd verlangen, waardoor de eentonigheid van haar bestaan des te sterker drukte. Als ze nu nog een kind had gehad, maar die hoop had ze allang opgegeven.

110.


    En het verlangen bleef... tot het zich omzette in maatschappelijk hulpbetoon en armenzorg, waarmede zij zichzelf en haar man verteederde.
De echte of gehuichelde sympathie der armen, die zij bezocht en raad gaf, werd voor haar het surrogaat, waarmede zij haar onverzadigd vrouwenverlangen bevredigde.
    Voor René echter bestond deze uitweg niet.

    Na een kort verblijf te Brussel keerde hij naar Rotterdam terug, waar hij aanmonsterde op een passagiersschip van de Holland-Amerika-lijn.
    Dus weer varen! dacht hij. Terwijl het schip bij Hoek van Holland zee koos, hing hij over de verschansing en keek naar het overwaasde land, dat langzaam vervaagde.
    Eens had hij al zijn verwachtingen op dat land gezet; eens had hij gehoopt, daar zijn bestaan en levensgeluk te vinden. Maar hij had er niets gevonden, dan een mislukt huwelijk en désillusies; désillusies, omdat hij er zich niet thuis voelde, omdat de menschen er te benepen, het leven er te eng was.
    Nog altijd wachtte hij feitelijk op het wonder, een verwachting, welke hem in 1919 naar Duitschland gedreven had en die hem nog steeds deed rondzwerven door de wereld, omdat toch ergens het geluk te vinden moest zijn. Hij had nooit begrepen, dat het geluk alleen maar in den mensch zelf leven kan, diep in zijn eigen ziel, wanneer daarin harmonie heerscht, die alleen menschengeluk teweeg brengt. Nog altijd zocht hij het ergens in de wereld, buiten zichzelf.

111.

En terwijl de kustlijn vervaagde tot een vale streep zonk een groote droefheid in hem om alle gestorven verwachtingen, alle gebroken illusies.


    Zoo was dan zijn zwerversleven opnieuw begonnen. Zou het ooit eindigen? Zou hij ooit ergens een plek vinden, waar hij kon blijven, rustig blijven om er eenmaal te sterven?
    New-York, Caracas, San Francisco, Buenos Aires, Tokio doken op voor zijn niet meer verwonderde oogen; even nam het leven in zoo'n stad hem op, vond hij er afleiding in een dronkemansfeest of de armen van een vrouw
  -  dan nam de zee hem weer, zwierven zijn blikken naar den eindeloos verren horizont, of omving hem zijn scheepshut met de luttele vertrouwde dingen, die hij de zijne noemen kon: een foto van Anna, een zilveren Boeddha uit Shanghai meegebracht, een porceleinen flamingo, gekregen van een dankbaren patiënt, een paar boeken met in een daarvan een bladwijzer, een heel gewone, kinderlijk eenvoudige bladwijzer, waarop de woorden geborduurd stonden: "In dankbare herinnering". Hij had hem gekregen van het meisje van een matroos, dien hij eens bij vliegend stormweer, terwijl alles aan boord aan stukken ging en iedereen verwachtte, dat het schip het niet houden zou, zonder eenige assistentie geopereerd had.
Schip en matroos waren er doorgekomen en later had het meisje hem den boekenlegger gezonden met een ontroerend briefje erbij, omdat hij "haar jongen" het leven gered had.
    Hij bewaarde het briefje trouw, omdat hij gierig was op de gebeurlijkheden in zijn leven, waarvoor iemand hem werkelijk erkentelijk geweest was.

112.


    In 1932 maakte hij de reis mee aan boord van een schip, dat van Zuid-Amerika naar Spanje voer; het was een wilde boot, niet al te jeugdig meer en dus niet al te snel. Bovendien had het schip onderweg met zwaar weer te kampen, waardoor de reis ernstig vertraagd werd; van tijd tot tijd twijfelde René of zij nog ooit in Coruna, de plaats van bestemming zouden binnenkomen.
    Wegens de aanzienlijke vertraging besloot de kapitein de Azoren aan te loopen om te bunkeren; de brandstoffenvoorraad was niet meer toereikend tot de Spaansche kust; de machines hadden kolen gevreten tijdens het stormweer, dat langer dan een week had aangehouden. Bovendien was de bemanning doodop en had een paar dagen rust broodnoodig. En tot overmaat van ramp had die verdomde dokter nog gezegd, dat hij er niet voor instond dat de mannen het zonder rust zouden uithouden, omdat hij steeds ernstiger klachten kreeg op het ziekenrapport.
Die lamstraal behandelde de kerels alsof 't rijkeluiszoontjes waren in plaats van zeebonken, en die vent voer toch al jaren en jaren; de wereld werd hoe langer hoe gekker; een zeeman is toch geen juffershondje. Als de kerels er het werk bij neergooiden, was die malloot in staat te zeggen, dat 't onvermijdelijk was, omdat de mannen lichamelijk uitgeput waren.
Jawel; moest je de heeren aan de wal loslaten; waren ze heusch niet uitgeput. Maar met dat al kon je ze in geval van dienstweigering nou toch niet in de boeien sluiten. Vervloekt vervelende kerel; als ie nog ooit een dokter meenam, dan zeker deze niet meer; hoorde niet thuis op zoo 'n oud karkas van een schuit.
    Op de Azoren ontving de kapitein bericht, dat de bestemming van

113.

het schip gewijzigd was; hij moest koers zetten naar Glasgow.
    René vloekte alle duivels uit de hel.   -  Ik ben aangenomen voor een reis naar Coruna, zei hij driftig tegen den kapitein, die zich verkneukelde in het nijdige gezicht van zijn dokter. Ik heb geen lust in October naar Schotland te gaan, niks als mist en regen, ik wil naar de warmte.
  -  Zwem dan naar Coruna, dokter. Wij gaan er niet heen. U weet overigens bliksems goed, dat dit geen lijnboot is; 't is waarachtig Uw eerste reis niet. Maar als U hier wilt blijven, ga Uw gang; de gevolgen zijn voor Uw rekening. In ieder geval zal 't volk dan wel wat harder werken; ik ben niet zoo sentimenteel.
  -  Dat zou je wel willen! snauwde René en verliet vloekend de brug.
Dan maar naar Glasgow, dacht hij. Ik kom weer benauwend dicht in de buurt van Holland; zal er maar niet naar toe gaan; wat moet ik er doen? Er is daar toch niemand, die op me wacht.
Vader misschien, maar ach, als die niet dood is, zal-ie me wel allang afgeschreven hebben. Waarom zal ik de man nog verontrusten; ik beteeken toch alleen maar teleurgestelde verwachtingen voor 'm.
  -  Kom! naar de wal, jong, zei hij hardop tegen zichzelf. Kijken of er nog een vrouw te vinden is of een goeie whisky.


    Zij waren nog pas enkele dagen onderweg naar de nieuwe bestemming, toen de marconist den kapitein een zoojuist ontvangen radiogram bracht:
Koers wijzigen. Rechtstreeks Hamburg.
    Waar moet die rotzooi nou eigenlijk heen? mopperde hij. Eerst naar La Coruna, dan naar Glasgow en nou weer naar Hamburg. Ze lijken

114.

wel bedonderd. Straks zeggen ze nog, dat ik weer terug moet komen.
  -  Dokter! riep hij grijnzend tegen René, die over de verschansing hing te turen;
  -  we gaan niet naar Glasgow.
  -  Wel godverdomme! Waar gaan we dan nu weer toe?
  -  Hamburg, doker! Daar is 't klimaat veel beter!
  -  Als je maar weet, dat ik niet nog verder ga hoor; ik heb er genoeg van op deze oude rammelkast te varen.
  -  Je kunt nooit weten, misschien sturen ze ons door naar Leningrad, bevrachters zijn nogal wispelturige lui, dokter.
  -  Ik ga niet mee. We moeten onderweg toch nog bunkeren, want je hebt op de Azoren veel te weinig kolen ingenomen. Zoodra we bunkeren, ga ik van boord.
  -  Dan laat ik je van te voren opsluiten, dokter. Krijg je de wal niet te zien.
  -  Lukt je niet, ouwe; 't volk doet meer voor mij dan voor jou. Nijdig verdween de kapitein in het kaartenhuis. Die brutale hond had gelijk. Zou god danken, als hij hem kwijt was.


    Duitschland! Toen de kapitein verdwenen was, drong het eerst tot René door, dat hij naar Duitschland ging. Een zee van herinneringen drong op hem aan, als de golven op het schip, dat heftig slingerde in de hoogopgaande grauwgroene watermassa's.
    Duitschland! Gretchen! Anna! Schwarze! Berlijn! Hamburg niet. Daar was hij nog nooit geweest. Goddank! Hij had geen lust herinneringen te gaan ophalen en te gaan zwerven op plaatsen, waar hij een ontroerend of teer moment gekend had, waar hij eens de droom van geluk had gedroomd.

115.

    Geluk!! Psst. Kinderfantasie. Je leefde en als 't leven je verveelde was er whisky en een vrouw. Verder was alles humbug.


    28 October meerde het schip in de vrijhaven van Hamburg. God bewaar me, wat waren hier een schuiten opgelegd; 't scheen hier ook niet al te best te gaan. Wat een reuzenhaven toch; zooiets als Rotterdam; ben benieuwd of 't een leuke stad is. Rotterdam is vervloekt vervelend; misschien is 't hier beter; de Duitschers geven er erg hoog van op, maar die snoeven meestal over alles wat Duitsch is.
    Hij moest nog een uur wachten voor hij gelegenheid vond aan wal te komen, maar eindelijk was hij er dan toch. Den kapitein had hij meegedeeld, dat hij in de stad bleef overnachten en daarom had hij een matroos meegekregen om zijn bagage te vervoeren. Een vluchtig douane-onderzoek, toen het bootje de grens tusschen vrijhaven en gewone haven passeerde en kort daarop stapten zij aan wal.
  -  Waarheen dokter? Weet U de weg hier?
  -  Nooit geweest, jong! Zal maar een taxi nemen. Er was geen taxi te zien; een man in zeemansdracht, exploitant van een der vele bootjes, die vreemdelingen door de Hamburgsche haven toeren, kwam René te hulp.
  -  Wat zoekt U meneer?
  -  Een taxi! Weet U hier in de buurt een standplaats?
  -  Wacht U maar even, antwoordde de man, terwijl hij een vrouw voor een klein koffiehuis wenkte en een blijkbaar afgesproken gebaar maakte.

116.


  -  De wagen komt direct, zei de man en ging groetend heen.
  -  Wat zijn ze hier behulpzaam, zei René tegen den matroos; 't lijkt wel of ik hier verwacht wordt.
Even later stopte de auto op aanwijzing van de vrouw, die door den zeeman gewaarschuwd was. De matroos plaatste de bagage in den wagen en vertrok.
  -  Waarheen? vroeg de chauffeur.
  -  Weet ik niet! Weet U een behoorlijk hotel hier?
  -  Er zijn er zooveel. Moet 't duur zijn?
  -  Geen bezwaar, als 't maar erg goed is. Hij had behoefte aan luxe, ruimte. Een hut was altijd een tamelijk bekrompen geval; aan boord van dat karkas was 't al heel bedenkelijk geweest.
    Een ruime kamer met een groot bed en een mooie badkamer was 't eerste, wat hij momenteel verlangde. Hij was dan ook tevreden, toen de chauffeur stopte voor het hotel "Die Vier Jahreszeiten". Het maakte een goeden indruk, wat de chauffeur merken kon aan de fooi, die hij kreeg.
    René vroeg een groote kamer met badkamer en mooi uitzicht. De chef de reception keek even vragend op, toen hij al deze wenschen vernam.
  -  Blijft meneer lang in 't hotel? vroeg hij.
  -  Als 't me bevalt wél, antwoordde René prompt. Hij had geen flauw besef, hoelang hij hier in Hamburg blijven zou. Met dat karkas verder varen deed hij zeker niet. Enfin, voorloopig had hij geen haast. Maar eens kijken, wat hier te beleven viel.
    Heerlijk was de kamer; zalig gewoonweg; warm, stil, groot. Niet

117.

meer dat eeuwige gedreun van de machines, dat onafgebroken trillen van het schip, afgezien nog van slingeren, stampen, stortzeeën en dergelijke al naar gelang het geviel.
Hij kleedde zich zorgvuldig en ging toen naar het restaurant om te lunchen.

***