Infor-
matie.

Bestemming onbekend (vervolg)

118.

Hoofdstuk VI.

Zooals zijn gewoonte was, wanneer hij een hem onbekende havenstad bezocht, ging hij den volgenden morgen een wandeling maken door het havenkwartier. Veel belangrijks was er niet te zien; alleen had hij den indruk, dat er spanning in de lucht zat: heftig discussieerende groepjes arbeiders, roode vlaggen, krantenjongens, die met luid geschreeuw het extra-nummer van "Die schwarze Flagge" colporteerden en hier en daar menschen, die zich voor een aanplakbiljet verdrongen.
Eens kijken wat er aan de hand is, dacht hij en drong naar voren om te kunnen lezen, wat er werd aangekondigd.
't Was een oproep voor een protestmeeting. De menschen drongen en gesticuleerden zoo heftig, dat hij niet goed zien kon waartegen men van plan was te protesteeren. Wel las hij den naam Schulze en hoorde dat een vrouw zou spreken   -  Genossin Schwarze, maar wat er nu precies aan de hand was, kwam hij niet te weten.

  -  Schulze moet vrij! schreeuwde iemand.
René maakte zich uit de menschenkluwen los.
  -  O! O! mompelde hij in zichzelf.   -  Ze leeren 't nooit. Wie trekt zich van hun protesten wat aan, als ze niets doen.
  -  De dreigende havenstaking! Gilde een krantenjongen, terwijl hij René een nummer van "Die schwarze Flagge" onder den neus duwde. Deze kocht het blad en ging op een hek zitten om te lezen.
Een havenstaking! dacht hij. Dat klinkt beter dan: wij protesteeren. Dan doen ze dus wel wat; in ieder geval zijn ze iets van plan. Maar dan zal er ook wel hier of daar een Noske zijn, die ze met mitrailleurs tot de orde roept vanwege het klassebewustzijn en de Internationale.
"Genossin" Schwarze zou spreken. Maar dan was

119.

dit geen communistische krant. Ofschoon, ze kon ook wel een S.P.D.- Genossin zijn. Hij keek naar de kop van het blad: Onafhankelijk Dagblad, las hij. Redactie: Gustav Wallenstein. René grinnikte; Schiller zou zich in zijn graf omdraaien als hij dit zag.
Voor 't oog was 't geen partijblad, maar 't ging tekeer in headlines en superlatieven, zooals de arbeiders kranten in aller heeren landen te keer gingen.
Enfin; verder lezen. Hedenavond half acht groote protestmeeting. Kameraad Schulze moet vrij! Uit wat hij las, maakte hij op, dat deze kameraad Schulze in Berlijn gevestigd was en verwonderd vroeg hij zich af, hoe 't mogelijk was, dat een Hamburgsche havenarbeider zoover van zijn werk woonde. Kameraad Schulze was onschuldig en werd door de omgekochte en corrupte politie wederrechtelijk gevangen gehouden.
René had geleerd, dat Genossen en kameraden altijd onschuldig waren en dus stond hij eenigszins sceptisch tegenover deze mededeeling. Maar anderzijds, bedacht hij, zouden ze toch geen havenstaking overwegen, als 't allemaal leugens waren, die ze hier schreven.
Hij stak de krant in zijn zak en liep verder, grinnikte plotseling, toen hij aan den kapitein dacht, die hem hier had afgeleverd. Als er staking komt, krijgt de ouwe geen terugvracht, dacht hij. Misschien moet hij dan toch nog naar Leningrad om retourlading te vinden; 't loeder. Slikte de politie de beschuldigingen maar zoo; ze kreeg er in dit blaadje godsgruwelijk van langs. Of zouden ze de boel uit elkaar komen ranselen? 't Kon een mooie avond worden; hij ging er beslist naar toe. Waarom gebruikten de kerels hier een vrouw om tot een havenstaking op te wekken? Zal wel een fel canaille zijn dacht hij,

120.

een met haar op d'r tanden. Hij had wel eens meer arbeidersmeetings meegemaakt; als er gevochten werd, maakte hij zich bekent als dokter en ging de gewonden helpen. Meestal viel 't wel mee; alleen als de politie er bij kwam, kon 't soms rauw toegaan; die heeren keken niet zoo nauw. Misschien kwam de politie vanavond; 't kon een feest worden.
Een feest! mompelde hij en zijn gezicht werd ernstig. Neen; eigenlijk was 't alles zoo zielig. De kerels meenden het wel goed, maar ze deden 't verkeerd, waren onderling veel te veel verdeeld, en de botsing der meeningen liep al te vaak uit op een botsing der lichamen, nog afgezien van alle hoon, laster, leugens en dgl. Enfin, wat dit laatste betreft, was de heele politiek niet beter, want ook in de andere kampen werd gelogen, bedrogen en gelasterd, dat het eind ervan weg was; en soms werd er ook danig geranseld. De heele politiek is een zwijnenstal, dacht hij. Maar ik ga beslist vanavond eens luisteren. In ieder geval zit er leven in die kerels, vechten ze voor de toekomst; de rest vecht vrijwel alleen voor 't verleden.

De zaal waar de bijeenkomst plaats vond, was akelig nuchter en kaal; alleen hier en daar een groot schreeuwerig plakkaat aan den muur met de traditioneele gebalde vuist, of de min of meer naakte arbeider bezield met de cliché-strijdlust, welke hem tot den held der toekomst moest bestempelen.
Gelukkig stonden er maar weinig stoelen; dan konden ze elkaar minder gemakkelijk te lijf gaan, want de banken waren daarvoor te groot, en een bank sloeg je ook niet zoo gemakkelijk stuk.
De oproep had succes geoogst, want de zaal was lang voor den aanvang

121.

al vrijwel geheel vol. René had een plaats gezocht op de achterste rij stoelen, dicht bij den uitgang; dan kon hij als 't hem verveelde, zonder veel stoornis de zaal verlaten.
De eerste spreker was blijkbaar een populaire figuur, te oordeelen naar de familiare uitroepen, waarmeede hij begroet werd. Zijn toespraak had echter niet veel om 't lijf; hij was meer agitator dan redenaar, want hij deed meer zijn best om zijn gehoor op te zwepen, dan om het te overtuigen van de noodzaak, dat de haven "plat" moest. De mysterieuze figuur van Schulze werd voor René niet duidelijker door wat hij vertelde en evenmin bleek uit zijn woorden waarom deze Schulze zoo'n slachtoffer was van "de politie honden" ("Daverende bijval" noteerde een verslaggever van "Die Rote Fahne")
De spreker besloot zijn toespraak met de mededeeling, dat thans Genossin Schwarze zou spreken. Nu zal je 't hebben, dacht René, en keek met belangstelling naar de zijdeur, die door een arbeider, die er naast had plaats genomen, geopend werd.
Een tengere vrouwenfiguur trad de zaal binnen, waar een doodsche stilte gevallen was. Met snelle passen betrad zij het podium.
  -  Arbeiders...!
Met een ruk boog René naar voren, de oogen wijd opengesperd; zijn handen grepen de bank vast waarop hij zat. Het duizelde hem; angst kneep zijn hart samen.
Dat was toch... Anna; dat was toch geen Genossin. Hij was immers niet krankzinnig. Waarachtig 't was Anna; niemand anders. Hoe kwam zij hier? Wat had zij met deze havenarbeiders te maken? Wat was er met haar gebeurd, dat ze propagandiste geworden was?
Geen woord van wat zij sprak drong tot hem door; plotseling voelde

122.

hij een hevigen aandrang om luidkeels te lachen, maar bedwong zich met uiterste inspanning. Het bloed hamerde in zijn slapen, gonsde in zijn ooren. Ze zag er niet armoedig uit, wel erg eenvoudig; wat was ze bleek; zenuwachtig leek ze hem.
Hij keek om zich heen; 't was een krankzinnige vertooning Anna in dit milieu te zien; maar wat luisterden de menschen aandachtig naar haar. Wat zei ze eigenlijk? Driftig schudde hij het hoofd als om het dreunen in zijn ooren te doen ophouden.
  -  Het gaat hier om meer dan om de zaak-Schulze en wat daaraan vast zit, hoorde hij haar zeggen. In den grond der zaak is onze strijd - ze zei duidelijk "onze", maar wat had dat te beteekenen, "onze" - een strijd tegen willekeur en corruptie en vóór recht en eerlijkheid!
Met deze woorden beëindigde zij tevens haar rede, die hoogstens tien minuten geduurd had.
Rood Front! Sovjet-Duitschland! Vrijheid, vrijheid! klonk het aan alle kanten, terwijl een applaus-salvo losdaverde.
René zag haar op een stoel op het podium plaats nemen; meteen was zij omringd door verslaggevers. Een verward geroezemoes vulde de zaal, terwijl op het podium de leiders der vergadering de hoofden bijeen staken en druk in de weer waren met allerlei paperassen. Maar dit alles had zijn aandacht niet; hij lette uitsluitend op de tengere vrouwenfiguur, waarvan zoo nu en dan een glimp te zien was tusschen de haastig schrijvende reporters en die niemand anders kon zijn dan Anna, zijn Anna. Hij wachtte op het moment, dat zij haar met rust zouden laten en toen de eerste van hen van het podium stapte, sprong René overeind en liep door het middenpad langzaam

123.

naar voren.
Vermoeid keek de vrouw de zaal in, merkte een man op, die langzaam op het podium toeliep; met de rug van haar hand streek zij zich over de oogen; weer zag zij naar hem en haar oogen openden zich wijd, terwijl het bloed uit haar gelaat week.
Hij bleef staan ter hoogte waar zij zat.
  -  Kan ik je spreken? vroeg hij en zijn stem klonk warm. Zij knikte.
  -  Ga dan mee! vervolgde hij.
Als in trance stond zij op van haar stoel, daalde het trapje af ter zijde van het podium en verliet de zaal op den voet door hem gevolgd. Toen de deur zich achter hen gesloten had, greep hij haar hand, trok haar naar zich toe en drukte haar tegen zich aan. Haar strakke lippen beantwoorden zijn lange, heete kus niet. Fijne zweetdruppels parelden op haar voorhoofd en oogleden; hij veegde het af.
Zonder een woord te spreken verlieten zij het gebouw.
Hij duwde haar in een taxi, zooals hij eens vele jaren geleden gedaan had; zwijgend reden zij door den kouden avond.

Een warme spheer hing in de bar van de "Vier Jahreszeiten", het gedempte licht der schemerlampen schiep een intimiteit, waarin elk tafeltje een eenheid was en de menschen er omheen een wereld apart. Vioolmuziek dreef vanuit de aangrenzende ruimte door de wijdopen deuren de bar binnen; soms parelde een lach, tinkte de klank van een glas; verder was er alleen het gedempte geluid van stemmen, de zachte, bijna onhoorbare tred der kellners.

124.

Hoe hij haar gevonden had, vroeg Anna.
Hij vertelde haar van zijn wandeling door de havenbuurt, hoe hij daar van de vergadering vernomen had en besloten had er heen te gaan
  -  zooals hij al meer gedaan had
  -  uit belangstelling en ook wel uit sensatiezucht.
Zij lachte, toen zij hoorde, dat hij verwacht had een vrouw te zullen zien met haar op de tanden en zij begreep dat hij verbijsterd was, toen hij ontdekte, dat zij de propagandiste, de spreekster was.
  -  Hoe ben je daar toe gekomen, Anna? vroeg hij.   -  Hoe kom jij tusschen arbeiders verzeild en nog wel in die functie?
  -  Ik heb geen functie onder de arbeiders; ben ook geen propagandiste voor een of andere partij. Ik deed vanavond eigenlijk in hoofdzaak dienst als trekpleister. 't Is een heel lange geschiedenis, als ik je dat alles vertellen moet.
  -  Ik zou toch wel graag wat willen weten van wat er alzoo met je gebeurd is sinds we elkaar voor 't laatst gezien hebben. Maar dat hoeft niet direct. Ik ben zoo blij, dat je weer bij me bent.
Innig gelukkig keek hij haar aan. Het wonder was toch gekomen; het wonder, waarop hij al die jaren gewacht had zonder het te weten.
Ook nu wist hij het niet. Hij wist alleen, dat er een bijna heilige ontroering in hem was, een gevoel, dat hij nu eindelijk thuis was. En Anna? Zij voelde zijn bijzijn als de bevrediging van een verlangen, dat jarenlang in haar gesluimerd had; verlangen naar de spheer van innigheid, die hij zoo volmaakt wist te scheppen. 't Mocht dan bourgeois zijn, zooals zoo vaak beweerd werd, maar zij had nu eenmaal behoefte aan het teere moment.
Zou hij veel hebben meegemaakt? dacht zij. Hij is wel veranderd.

125.

Maar z'n oogen niet; nog diezelfde lieve, vriendelijke uitdrukking. Haar lippen brandden nog van zijn kus; de koele wijn had den gloed niet weggenomen. Zij had het gevoel alsof zij geen lichaam had, alleen maar lippen, die de zaligheid van het geluk gedronken hadden, van een schoone, teere herinnering.
  -  Wat heb je al die jaren gedaan? vroeg ze om zichzelf los te rukken uit haar droomerige mijmering, bang dat ze zich al te veel zou overgeven.
  -  Varen! Als scheepsdokter.
  -  Heb je veel gezien?
  -  De heele wereld.
  -  Was 't interessant?
  -  Eerst wel; dan is alles nieuw. Maar je went er gauw aan.
  -  Hoelang blijft je schip hier? Hij haalde de schouders op.
  -  Ik ga in ieder geval niet mee terug. De kapitein en ik kunnen niet met elkaar overweg.
Een lichte beklemming maakte zich van haar meester. Zou hij hier weer blijven rondhangen, zooals destijds in Berlijn? Zij voelde heel goed, dat ze ernaar verlangde; dat ze hem graag een tijd lang bij zich zou willen houden. Maar ze begreep tevens, dat dat tot onmogelijke consequenties voeren moest.
  -  Ga je hier vandaan naar Holland?
Een heftig afwerend gebaar was het antwoord.
  -  Spaar me. Wat moet ik daar doen? Ik ben er nog eenmaal geweest sinds toen. Nee! daar heb ik niets te zoeken, heelemaal niets.
  -  Maar je ouders, je familie! drong zij aan. Hij glimlachte.
  -  Onzin, Anneke, onzin! Nee! weerde hij af, toen zij

126.

hem in de rede wilde vallen,   -  laat maar; ik heb geen zin er nu over te praten; doe dat later wel eens. Vertel jij liever wat. Wat voer je nu eigenlijk uit? En waarom werd jij eigenlijk aangekondigd als Schwarze? Is dat een pseudoniem of... ben je... met Schwarze... ?
Hij voltooide den zin niet; met een vermoeid gebaar liet hij zijn woorden wegsterven.
  -  Nee, ik ben niet met Hermann getrouwd, antwoordde zij haastig; al te haastig, bedacht zij, en niet heelemaal overeenkomstig de waarheid.
  -  Maar laat ik je de zaak in volgorde vertellen.

***

Toen Anna in dienst van Schwarze getreden was, had ze al spoedig geconstateerd, dat hij ver beneden de mogelijkheden bleef, waartoe hij uit hoofde van zijn rijkdom en maatschappelijken invloed in staat was.
Zij had er zich over verwonderd, zich afgevraagd wat daarvan de oorzaak was, want aan organisatietalent ontbrak het hem niet. Het was duidelijk, dat zijn sympathieën nog steeds uitgingen naar de arbeiders, want waar hij kon, hielp hij hen bij hun pogingen om tot lotsverbetering te geraken, maar initiatief nam hij nimmer; hij steunde, als de anderen iets ondernamen.
  -  Wat moet ik dan doen? had hij haar geantwoord, toen zij hem haar verbazing hierover mededeelde.
  -  Ik ben geen partijman, heb geen partijgeloof en dus kan ik niet veel anders doen dan steun verleenen, wanneer een of andere actie me sympathiek is. Maar vervelend vind ik het wel, want ik houd er niet van half werk te doen en dat is 't toch eigenlijk.

127.

  -  Zoudt U niet veel beter de publieke opinie kunnen gaan bewerken los van al dat partijgedoe?
  -  Als U me maar zegt hoe ik dat dan doen moet. Ik ben geen spreker en nog minder een schrijver. Ik zou dus niet weten hoe ik dat zou moeten bereiken.
  -  U bent een zakenman, meneer Schwarze. En U zoudt Uw zakenkennis kunnen aanwenden door een kranten concern op te richten.
  -  Ja, maar... viel hij haar in de rede. Zij echter sprak rustig door.
  -  U behoeft niet te schrijven; de menschen die daarvoor nodig zijn kunt U wel huren; U behoeft alleen maar den lijn aan te geven, waarin Uw bladen zouden moeten werken. En dan geen partijpolitiek, geen dogma's, niets van dat alles; maar consequente propaganda voor vrijheid, democratie en internationale ontwapening, of Volkenbondsidee of iets dergelijks. Maar dat weet U zelf wel.
  -  Geen gek idee, antwoordde Schwarze.   -  Hoe komt U daarbij?
  -  Afgekeken van de groote Engelsche concerns. Ja, daar weet ik niets van hoor; maar je leest altijd over Lord Zoo en Zoo, krantenmagnaat, groote invloed op de publieke opinie enz. wat al meer. Maar die lui zijn zoo reactionnair als 't maar kan. Trouwens hier bij ons zijn toch ook genoeg van zulke concerns. Hoe komt het eigenlijk, dat U er nooit aan gedacht hebt?
  -  Dat weet ik niet. Misschien wel omdat het zoo heelemaal buiten mijn spheer ligt... het geschreven woord. Ik weet wel dat dagbladen en dgl. ook een zakelijke kant hebben, vaak alleen maar een zakelijke, maar ik ben er nooit bij blijven stilstaan. Mogelijk een onbewust ontzag voor de ontwikkelden; gevolg van mijn afkomst. Maar laten we over Uw plan doorpraten. Ik zou dus een nieuwe zaak moeten opzetten,

128.

maar nu met een ideëel doel. Dat lijkt me wel wat, want ik doe graag zaken, en ik wil ook graag iets doen waarbij ik me verantwoord voel, als mensch bedoel ik.
Schwarze stond op uit zijn leunstoel en begon de kamer op en neer te loopen, waaruit Anna concludeerde, dat hij besloten had aan haar suggestie gevolg te geven.

Den volgenden dag reeds had hij een aanvang gemaakt en dank zij zijn energie was hij thans eigenaar van ruim twintig dag- en weekbladen in Berlijn en elders in het Rijk, en zorgvuldig waakte hij ervoor, dat zijn bladen werkelijk onafhankelijk bleven van alle politieke invloeden, ondanks de talrijke pogingen, die hiertoe werden ondernomen. Ook had hij niet meegedaan met het spelletje om allerlei z. g. groote of belangrijke politieke figuren van verschillende richtingen in zijn bladen aan het woord te laten terwille van een z.g. neutraliteit, die geen neutraliteit is, maar gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef en aan een eigen overtuiging.
Schwarze wilde werken voor een betere wereld en deze wereld kon slechts beter worden, wanneer zij gestuwd werd in de richting van het socialisme. Maar socialisme en socialistisch partijprogramma waren voor hem niet identiek; de partijen hadden naar zijn oordeel veel te veel van kerkgenootschappen en haar programma's van dogmatiek, dan dat hij zich daarmede accoord kon verklaren.
Het was wel waar, dat de waarheid uit de botsing der meeningen geboren wordt, maar de meeste partijmenschen hadden in het geheel geen eigen meening, geen zelf verworven inzicht; praatten domweg alles na wat ze van hoogerhand d.w.z. door de hoogste partij instanties werd voorgezegd.

129.

Ofschoon hij scherp afwijzend stond tegenover alles wat conservatief en reactionnair was
  -  en hieronder verstond hij alle militairisten, nationalisten (inclusief de nationaal-socialisten) clericalen en en liberalen was hij ook uiterst waakzaam tegen invloeden van linksche partijen, die hiernaar veelal streefden door partijleden als z.g. partijloozen in de redactie zijner bladen te loodsen.

Anna hielp hem dapper bij zijn werk, dat haar meer en meer in beslag nam; en ofschoon zij bij tijd en wijle sterk verlangde naar minder proza en wat meer poëzie, naar haar piano inplaats van de schrijfmachine, toch zette zij door, troostte zich met de gedachte, dat als de zaak maar eenmaal liep, voor haar genoeg tijd zou overblijven om zich aan de muziek te wijden.
Maar naarmate de zaak zich in de loop der jaren uitbreidde, nam deze haar meer en meer in beslag en toen geleidelijk haar relatie met Schwarze ophield enkel zakelijk te zijn en intiemer werd, raakte het denkbeeld om tot haar studie terug te keeren geheel op den achtergrond.
Het huwelijk, dat hij haar aanbood sloeg ze af.

  -  Waarom zouden we trouwen? Vindt jij 't noodig? Schwarze was door dit antwoord verrast. Hem was het onverschillig of hun verhouding al of niet een wettige sanctie kreeg, want ook zonder een dusdanige sanctie voelde hij zich getrouwd. Hij had het haar slechts voorgesteld uit overwegingen van redelijkheid, maar haar weigering was hem sympathiek, omdat daaruit haar belangeloosheid bleek.
Een gezin vormen, wilde zij niet; deze illusie had ze eens gekend,

130.

maar de ontwikkeling der dingen in Duitschland sinds den oorlog, de armoede, die zij had meegemaakt, de onzekerheid, welke aller wege heerschte   -  dit alles had haar ertoe gebracht om afstand te doen van het moederschap. Dit was geen wereld, waarin zij een nieuw leven wilde plaatsen. Ze wist heel goed, dat haar besluit tevens bewees, dat de drang naar het moederschap in haar niet zoo sterk was als bij die vrouwen, voor wie het hebben van een kind de hoogste of tenminste de instinctief onontkoombare levensvervulling was; maar anderzijds wist ze heel goed, dat voor talrijke vrouwen onnadenkendheid en gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef de voornaamste rol speelden, en dat het met de "heiligheid" van het moederschap dikwijls treurig gesteld. En omdat zij geen gezin wilde vormen, wenschte zij geen huwelijk, vond ze dit formeele gedoe overbodig. Als ze jonger en naïever geweest was, zou ze vanzelfsprekend zijn voorstel hebben aangenomen; ze was immers getrouwd geweest.
Maar de tijd der rooskleurige illusies was voor haar voorbij; haar gevoelens voor Hermann waren kameraadschappelijk en hartelijk, zoozeer zelfs, dat zij haar gewijzigde verhouding vanzelfsprekend achtte; maar voor de illusie van het hutje op te heide waren ze ontoerijkend. Ze zag heel zuiver in, dat ze zich gelukkiger zou gevoelen wanneer het anders was; en ook, dat ze het wel anders gewenscht had. Ze herinnerde zich heel goed, dat ze gedurende haar verhouding met René wel eens gedacht had, dat het misschien toch zoo zou kunnen worden, maar met Hermann was zooiets onmogelijk.
En waar dit aan hun verhouding ontbrak en zij tevens geen gezin wilde, was een huwelijk met Hermann voor haar een absurditeit.

131.

Ze was tevreden met het besef, dat ze hem gelukkig maakte en hem tot op zekere hoogte met het leven verzoend had; ze wist, dat hij haar dankbaar was, omdat zij de eerste vrouw was, die werkelijk zon in zijn leven gebracht had, die geen belangstelling had voor zijn geld, maar zijn kameraad wilde zijn, vooral ook in zijn werk.
Dit laatste werd er niet gemakkelijker op, want hoe meer bladen Schwarze in handen kreeg, des te meer intrigues er door de politikers werden gesponnen om hun mannetjes er in te krijgen, wat inderdaad van tijd tot tijd gelukte; zoo niet, dan namen zij dikwijls hun toevlucht tot omkooperij, intimidatie, chantage en dlg. meer.
De politieke manieren in Duitschland gingen er niet op vooruit; zelfs begon de revolver meer en meer een rol te spelen sinds de N.S.D.A.P. driester optrad en zich brutaler op de politieke markt liet gelden, waar ook de anderen zich lang niet altijd onbetuigd lieten; een communist had een revolveraanval zelfs eens beantwoord met handgranaten. Een dusdanige gebeurtenis was de oorzaak van haar optreden dien avond voor de havenarbeiders.
Schwarze had Dr. Wolfgang von Hammern, een van zijn hoofdredacteuren, ontslagen wegens sympathieën met het nationaal-socialistische kamp, welke eenige malen ertoe geleid hadden, dat een anti-semitisch artikel in het blad opgenomen was. Hammerns excuus, dat hij het pas gelezen had, toen het nummer was verschenen, werd door Schwarze niet meer aanvaard, nu dit von Hammern reeds voor de derde maal passeerde. Bovendien wist hij, dat Hammern in het geheim lid was van de N.S.D.A.P., in welker gelederen Schwarze zijn eigen mannetjes had zitten, teneinde op de hoogte te blijven, zooals hij ook "contacten" in de

132.

andere roerige partijen had, want hij vertrouwde de een niet meer dan de ander.
Het ontslag van von Hammern had pijnlijke gevolgen gehad, waarvan het eerste was: de zelfmoord van Winterstein, een zeer intelligent maar menschenschuw en wereldvreemd man, met de allures van een school jongen, die evenals Schwarze een ellendige jeugd had gehad.
Toen zijn moeder gestorven was, was hij met zijn zusje achter gebleven bij een altijd dronken vader, die nooit een vriendelijk woord voor de kinderen over had. Hongerend, armoedig en angstig had hij zijn weg door het leven gezocht tot Schwarze hem als bediende in een boekwinkel ontdekte. Schwarze had hem in de gelegenheid gesteld zich te ontwikkelen, waarbij aan het licht trad, dat hij een geboren geleerde was en zoodoende was hij tenslotte hoofdredacteur geworden van een der dagbladen van Schwarze.
Hammern had al spoedig in Winterstein een gemakkelijk werktuig ontdekt en door vriendelijkheden en bedreigingen hem ertoe gebracht van tijd tot tijd artikelen op te nemen, welke von Hammern hem deed toekomen. Winterstein was bang voor zijn collega, hij ontweek hem zooveel mogelijk, maar de artikelen kwamen en moesten opgenomen worden, anders... Ja, wat anders? Dat was Winterstein nooit duidelijk geworden; hij had alleen het besef van vage dreiging om zich, een dreiging, welke zich ook uitstrekte over Schwarze, dreiging, die plotseling vreeselijk realiteit zou kunnen worden. Maar wat dat zou kunnen zijn, die realiteit, bleef hem duister.
Toch was dit niet het ergste geweest, dit gevoel van bedreigd zijn; het was slechts een factor, die meedeed, er toe bijdroeg, dat hij zich voor von Hammern boog. Hij kon niet tegen de menschen op, kon

133.

niet 'neen' zeggen.
Schwarze had rustig met hem gesproken, geen verwijten gedaan, en hem tenslotte medegedeeld, dat hij als correspondent naar Londen werd overgeplaatst. Winterstein had stil zitten luisteren tot Schwarze uitgesproken was, had daarna alleen maar gevraagd of hij zich mocht verwijderen en met zijn slepende pas van altijd vermoeid mensch het vertrek verlaten.
Den volgenden morgen was er een brief van hem gekomen. waarin hij mededeelde, dat hij besloten had niet naar Londen te gaan. "Ik heb het gevoel, den eenigen mensch verspeeld te hebben, van wien ik houd. Wat moet ik in Londen doen; wat beginnen met die koude, zakelijke Engelschen, die steenharde wereldveroveraars. Dacht U dat ik sterker zou zijn, als ik nog verder van U vandaan ben? Ik kan er beter mee uitscheiden. Mijn grootste respect voor Uw vrouw.
    Uw toch werkelijk zeer toegenegen        Heinz Winterstein.

Toen Schwarze den brief gelezen had, reikte hij hem zwijgend aan Anna.
  -  Wij hebben dus verkeerd gehandeld, Herman, zei ze toen ze hem gelezen had.    Schwarze haalde de schouders op.
  -  Met al je goede zorgen heb je hem de dood ingedreven, want dit briefje beteekent zelfmoord.
  -  Ik heb toch m'n best gedaan, Anna.
  -  Niet voldoende; hij is zwak, als geen ander.
  -  Ik heb toch meer te doen, dan me met zwakkelingen bezig te houden.
  -  Had je dan nooit met hem bemoeid. Je bent het werk begonnen, maar

134.

hebt 't halverwege afgebroken; hem had je niet hoofdredacteur mogen maken.
  -  Ik dacht, dat hij onder mijn leiding wel op eigen beenen zou kunnen staan.
  -  Jij bent zoo sterk, Hermann; daarom denk je, dat een ander mensch ook al heel gauw iets kan. Maar de meeste menschen zijn groote kinderen. Jij niet, maar wel maak je de fout van de meeste menschen: je meet ieder teveel af naar jezelf.    Schwarze keek haar hulpeloos aan. -'t Is erg, Anna, een onherstelbare fout gemaakt te hebben.
  -  Dat weet ik! antwoordde zij simpel.
    Vragend keek hij haar aan. Zij maakte een afwerend gebaar.   -  Laat maar Hermann, dat houdt verband met m'n eerste man. Doet er niet toe.

De middagbladen bevatten het bericht van den dood van Winterstein en enkele dagen daarna volgde in de nationaal-socialistische "Beobachter" een scherpe aanval op Hermann.
"Naar wij van goed ingelichte zijde vernemen, heeft de onlangs overleden
"hoofdredacteur Heinz Winterstein zelfmoord gepleegd na een
"gesprek, dat de beruchte millionnair-bolsjewiek Schwarze uit Berlijn
"met hem gevoerd heeft. Het zou de moeite waard zijn te vernemen,
"waarmede de schurk den armen Winterstein bedreigd heeft, zoodat
"deze geen anderen uitweg meer zag om zich te bevrijden uit de
"klauwen van Schwarze. "

Jacob Silberstern, die Winterstein was opgevolgd en sinds jaren in dienst was bij het Schwarze-concern, had hierop een antwoord gegeven dat in grofheid niet voor het bericht in de "Beobachter" onderdeed.

135.

Het luidde als volgt:
"De redactie van genoemd obscuur orgaan meent op grond van aanwijzingen van een oplichter een onaantastbare figuur als Hermann Schwarze te kunnen aanvallen. Wij zouden den heer Schwarze willen aanraden geen aandacht te besteden aan de gemeenheden, welke bovengenoemd blad over hem vertelt, aangezien het feit, dat iemand door dit blad wordt aangevallen, altijd een bewijs is, dat hij behoort "tot de fatsoenlijke en eerlijke lieden en niets te maken heeft met de "onderwereld" waarvan de "Beobachter" de spreekbuis is."
    Driftig wierp Schwarze het blad op tafel, schoof zijn stoel met zulk een kracht achterwaarts dat ze omviel en liep naar het telefoontoestel om de "Morgenpost" op te bellen.
Hij gelastte Silberstern onmiddellijk te komen.

    Een kwartier later trad deze volkomen rustig Schwarze's werkkamer binnen.
    Hoe haalt U het in Uw hoofd, begon Schwarze onmiddellijk om op zoo'n manier de "Beobachter" te antwoorden? Hier komt een schandaal van! En wie is die falsaris, over wien U schrijft?
  -  Von Hammern, meneer Schwarze.
  -  Hoe komt U daarbij? Ik begrijp niet, dat U van deze kwestie op de hoogte bent.
  -  Het is uitgekomen toen von Hammern ontslagen was; iedereen bij ons weet het.
  -  Hm, bromde Schwarze, wiens drift bekoeld was door het rustige optreden van Silberstern. Maar waarom valt U de "Beobachter" zoo heftig aan?
  -  Als dat tuig ons attaqueert, moeten wij harder terugslaan, meneer Schwarze.

136.

  -  Uw antwoord is niet beschaafd meneer Silberstern.
  -  Debatteert U dan philosophisch met een dronken bootwerker, meneer Schwarze?
  -  Ons publiek is aan dergelijk geschrijf niet gewend, Silberstern; U had met onze lezers rekening moeten houden.
  -  Ik heb het antwoord opzettelijk zoo gesteld om de aandacht te trekken; laat ze maar eens antwoorden op mijn beweringen. Dat kunnen ze niet; hoogstens schelden en dan trekken wij ons terug met een aristocratisch gebaar van: Wat een canaille!
    Schwarze moest onwillekeurig lachen, ofschoon hij het niet eens was met de redeneering van Silberstern; maar het gezicht van den Jood was vermakelijk, toen hij praatte over "het aristocratisch gebaar".
  -  Toch ben ik het niet met U eens. U weet nooit wat ze bij elkaar liegen. Enfin, we zullen nu moeten afwachten. Houd me op de hoogte.


    Silberstern was een beste kerel, maar te fel; hij ontzag nooit iets of iemand, scheen voor geen mensch ter wereld angst of ontzag te hebben. Zijn heftig optreden had hem al heel wat vijanden bezorgd. De duivel mocht weten, wat er nu weer gebeurde.
    Lang behoefde Schwarze niet in het onzekere te verkeeren; de "Beobachter" antwoordde met zwaar geschut; het blad had een te uitgebreid leugenarsenaal ter beschikking om te capituleeren voor een tegenstander, die meende over de "Beobachter" de waarheid te mogen zeggen.
    " De "Morgenpost", schreef de "Beobachter" enkele dagen later, meent

137.

te weten, dat wij onze inlichtingen over den landverrader Hermann Schwarze van een falsaris en oplichter gekregen hebben. Dit berust op een vergissing. Wij zijn zeer zeker van onze zaak, want de inlichtingen waarover wij beschikken, werden ons verstrekt door een der minnaars van Schwarze's vriendin, die zich ten onrechte Mevrouw Schwarze noemt. Helaas was dit vrouwpersoon niet aanwezig bij het onderhoud tusschen Winterstein en Schwarze."

    Schwarze maakte geen enkele opmerking, noch tegen Anna, noch tegen Silberstern; hij voelde zich innerlijk verkild, wist, dat hij momenteel in staat was tot een moord. Hij kende zichzelf te goed. Een dergelijke gemeenheid kon hij niet verdragen, werkte te sterk op zijn oerinstincten, op zijn zucht tot zelfverdediging in de rauwe vormen, welke hij in zijn jeugd had leeren kennen onder de medebewoners van het slop. Hij wist dat hij nu gevaarlijk was; gevaarlijk als een hoogspanningskabel, waarbij de minste aanraking den dood ten gevolge had.
    Uiterlijk kalm zat hij in zijn werkkamer, wachtend op de berichten van Silberstern.
    Deze was uiterlijk allerminst kalm; zenuwachtig liep hij door zijn bureau, reeds driemaal had hij een antwoord geconcipieerd, maar telkens had hij het weer vernietigd. Alles fout. Te grof. Hij zocht nog steeds naar het aristocratisch gebaar, waarover hij Schwarze gesproken had, maar nu trok hij geen grimas bij deze woorden; zijn dunne lippen waren opeengeklemd, zoodat ze nog slechts een bleekroode streep trokken door zijn geelbleek gelaat, waarin de groote zwarte oogen koortsig glansden.
    Een redacteur die ongevraagd binnenkwam, wierp hij de papiermand naar het hoofd en schold hem uit voor alles wat gemeen was.

138.

    Verschrikt vluchtte de man uit het kantoor, niet begrijpende wat hij had misdreven.
    Na deze uitbarsting liet Silberstern zich vermoeid in een stoel vallen, streek zijn haren, die in een wirwar over zijn voorhoofd hingen naar achteren en zuchtte.
    Nu kan ik tenminste schrijven; alle gemeenheden en grofheden, die ik de "Beobachter" naar het hoofd had willen slingeren zijn er nu uit. Jammer voor die schlemiel, dat hij ze nu juist in ontvangst moest nemen; zal straks met hem gaan lunchen en mijn exuses maken.
Rustig begon hij te schrijven.
"Er zijn leugens en gemeenheden, die zoo onmatig en doortrapt zijn, dat een redelijk mensch zich hiertegen niet meer wenscht te verweren. Er zijn individuen, die men geen antwoord geeft, maar een trap. Zoo ook in dit geval: Canaille!
Degene, die de inlichtingen verstrekte aan de "Beobachter" is Dr. Wolfgang von Hammern, lid der N.S.D.A.P., vriend van den veemmoordenaar Heines, ontslagen als hoofdredacteur van de "Süddeutsche Wochenschrift" wegens boekvervalschingen en verduisteringen.
Aangezien ons blad een zeer uitgesproken standing bezit, spreekt het vanzelf, dat onze mededeelingen volkomen waarheidsgetrouw zijn"

    Silberstern las het geschrevene nogmaals over; knikte tevreden; zijn eerste antwoord had ook zoo moeten zijn; waarom was toen die stomme redacteur niet binnengekomen.
    Enfin, Schwarze zou dit ook wel beter vinden; vreemd dat hij nog niets van hem gehoord had. Maar niet naar hem toegaan; was waarschijnlijk niet erg vriendelijk gestemd over zijn hoofdredacteur; voorloopig maar uit den weg blijven.

139.

regel wit
    Op Anna had het bericht weinig indruk gemaakt; naar buiten tenminste liet zij niets blijken.
    Dat zijn dus de practijken, dacht zij. Elk middel is geoorloofd. Iedereen mag door de modder gehaald worden terwille van de Duitsche eer. Ook vrouweneer mag daarvoor bezoedeld worden. En toch leerde het nationaal-socialisme letterlijk, dat het streven in de maatschappij der toekomst er in de eerste plaats op gericht moest zijn verhoudingen te scheppen, welke meer overeenstemmen met de behoefte der vrouw aan bescherming en eerbied.
Gold dat dan niet voor de huidige maatschappij? Zelf had zij geen bijzondere behoefte aan bescherming, maar wel wilde zij als vrouw geëerbiedigd worden, niet alleen in de toekomst, maar ook nu.
    Tegen deze laster was niets te doen; dat begreep zij volkomen. Een proces was uitgesloten. Zij voelde er niets voor tegenover een paar wildvreemde rechters een uiteenzetting te geven van haar doen en laten.
Bovendien zou de tegenpartij rustig met een stelletje meineedige getuigen aankomen; zij kende dat systeem nu wel. Sinds den oorlog was de politiek de afgrijselijkste mestvaalt geworden, die denkbaar was; overal hoorde je dezelfde schandalen en gemeenheden.
    Toch moest Hermann iets doen; heelemaal stil blijven zitten was ook onjuist. Vanmiddag zou ze er met hem over spreken.
    Schwarze wilde niet. - Wat moet ik doen? Een beleedigingsproces? Dat kan ik niet voor je beginnen, want je bent mijn wettige vrouw niet. Een schadevergoedingsprocedure? Welke schade lijd ik door hun geschrijf? Ik zou niet weten, wat te doen op het oogenblik.

140.

  -  Klaag von Hammern aan wegens verduistering van gelden.
  -  Wat bereik ik daarmee?
  -  Dan kan je tenminste in het proces naar voren brengen, dat hij de auteur is van de lastercampagne in de "Beobachter".
  -  Hoe moet ik dat bewijzen? Al die kerels zijn meineedig.
  -  Kun je niet een paar nazi's omkoopen; je hebt toch relaties genoeg in de S.A.
  -  Ja, maar niet bij de redactie van de "Beobachter". De eenige man, die ik daar had zitten, is kortgeleden verongelukt. Tenminste zoo heet het. Nu heb ik er niemand meer. Bovendien is von Hammern bevriend met Heines en die heeft heusch wel een paar kerels in zijn omgeving, die terwille van zijn mooie oogen een dozijn meineeden willen afleggen.
Heb je 't antwoord van Silberstern gelezen?
  -  Ja; 't is heel goed, maar zoo had hij de eerste keer moeten antwoorden; dat had ons veel onaangenaamheden bespaard.
    Schwarze gaf geen antwoord. Ze had gelijk, maar wat was er aan te doen. Hij had graag een middel bedacht om zijn opgekropte woede te koelen, de wilde vernielzucht, die als een gevaarlijk dier in hem gromde, gereed om los te springen.

    De door Silberstern ontketende storm had zich nog niet gelegd, maar nam integendeel in kracht toe.
    Toen hij enkele dagen nadat zijn antwoord op de beschuldigingen van de "Beobachter" verschenen was, des middags het kantoor van de "Morgenpost" verliet, werd hij onverhoeds door twee mannen neergeslagen en in een auto geworpen, die gereed stond en onmiddellijk wegreed.

141.

    De portier van het blad, die de overval zag, sprong op de treeplank van den wegrijdenden auto en schoot den chauffeur neer met het gevolg, dat de wagen, nu stuurloos geworden, tegen een tram aanbotste en omviel.
    Van alle kanten schoten menschen toe, die den portier, die het pistool nog in de hand had, overmeesterden en bewusteloos sloegen, waardoor de mannen, die Silberstern trachtten te ontvoeren, gelegenheid vonden te ontsnappen.
    De inmiddels gearriveerde politie arresteerde den portier, terwijl Silberstern en de zwaar gewonde chauffeur naar het ziekenhuis gevoerd werden.
    Eerst laat op den avond vernam Schwarze hetgeen er was voorgevallen, echter zoo verward, dat hij terstond pogingen aanwendde om de juiste toedracht der zaak te weten te komen. Maar noch het ziekenhuis noch de politie kon hem juiste inlichtingen geven, omdat Silberstern nog steeds niet bij kennis was, evenmin als de chauffeur. Alleen de portier had inlichtingen verstrekt, maar aangezien van de daders geen spoor te vinden was, trok de politie de ontvangen inlichtingen voorloopig in twijfel.
    Wel was het feit, dat Silberstern gewond en bewusteloos in de auto gevonden was, een aanwijzing ten gunste van den portier, maar hij kon eventl. ook gewond zijn door het omkantelen van den wagen, ofschoon de behandelende geneesheer dit ten zeerste betwijfelde, gezien den aard der verwondingen.
    Nog een geheelen dag bleef men in het onzekere; eerst daarna was het mogelijk Silberstern een kort verhoor af te nemen. Hij bevestigde de verklaringen van den portier, maar aangezien de chauffeur nog

142.

steeds niet bij kennis gekomen was en waarschijnlijk stervende, meende de politie haar standpunt voorloopig niet te moeten herzien. Schulze, de portier bleef in arrest, ondanks het feit, dat Schwarze, die overtuigd was van de juistheid der verklaringen zijner ondergeschikten, cautie aanbood. De commissaris van politie aan wien Schwarze het aanbod deed, was onverbiddelijk.
Schwarze echter bleef evenzeer op zijn stuk staan.
  -  Ik bied cautie aan, snauwde hij.
  -  Dat accepteeren wij voor dit geval niet, luidde het antwoord.
  -  Als 't een nationaal-socialist was, accepteerde U het zeker, bulderde Schwarze, in wien de razernij, welke reeds dagenlang was onderdrukt, begon los te breken.
  -  Ik ben U geen verantwoording schuldig! schreeuwde de commissaris;
  -  Als U niet oppast laat ik U arresteeren.
  -  Mij arresteeren! Ik laat me niet arresteeren! donderde Schwarze, sleurde den commissaris over het schrijfbureau en sloeg hem bewusteloos in een hoek van het vertrek.
Als er nu eens iemand binnen kwam, sloeg hij hem de hersens in. Zijn oogen waren met bloed beloopen; zijn borst hijgde, beide handen tot vuisten gebald staarde hij naar de deur.
Er was een gevoel van teleurstelling in hem, omdat het stil bleef. Met een ruk deed hij de deur open; de gang was leeg.
Zonder om te zien liep hij met reuzenpassen naar den uitgang.
  -  Ga naar Kamer 27, beval hij den op wacht staanden politieagent;
  -  je commissaris heeft hulp noodig.
Zonder op de verwonderde blikken van den man te letten ging hij heen.

143.

Sindsdien was hij uit Berlijn verdwenen op aandringen van Anna, die vreesde, dat er moord en doodslag gebeuren zou, als hij bleef, want zij wist, dat hij zich niet zou laten arresteeren en dat hij razend was.
De zaak was nu echter nog ingewikkelder geworden en de last van het reuzenbedrijf drukte thans geheel op haar schouders.
Zij begreep, dat het eerste wat gedaan moest worden was ervoor te zorgen, dat het arrestatiebevel tegen Hermann werd ingetrokken en dan wilde zij verder trachten Schulze uit de hechtenis te krijgen. Aangezien door het dolle optreden van Hermann de positie van Schulze er niet beter op geworden was, besloot zij de arbeiderspers voor deze zaak te spannen en daaraan te verbinden een actie ten behoeve van Hermann.
Maar al spoedig merkte zij, dat de arbeidersbladen niet veel anders deden dan onder brallende headlines den eisch verkondigen, dat kameraad Schulze vrij moest, terwijl daarnevens de communisten en sociaal-democraten elkaar verwoed het recht op Hermann Schwarze betwistten. "Kameraad Schwarze" heette hij in de verschillende bladen en verder "onze geestverwant", "onze medestrijder", enz.
Zij kende dit alles   -"Wij eischen"  en nogmaals "Wij eischen" en verder gebeurde er niets, terwijl daarentegen de rechtsche partijen een enorme activiteit ontwikkelden.
Op die manier kwam men niet verder.
Zij besprak de zaak met Jakob Silberstern, toen deze uit het ziekenhuis ontslagen was.
  -  Ik behoor tot een taai ras, mevrouw! zei hij, toen zij haar verwondering uitdrukte over zijn spoedig herstel.
  -  Wij zijn gewoon afgeranseld te worden.

144.

Hij stelde haar voor te trachten een actie te ontketenen onder de Hamburgsche havenarbeiders, aangezien Schulze voor hij bij het concern in dienst trad, in de Hamburgsche haven had gewerkt. Hij zou dan naar Hamburg vertrekken en een nieuw blad oprichten uitsluitend met het doel ontevredenheid te zaaien in de haven tegen de toenemende corruptheid in het ambtenarencorps, in het bijzonder de politie. Hij zou zelf de redactie voeren onder den naam Gustav Wallenstein en ervoor zorg dragen, dat naar buiten niets bleek omtrent de relatie met Schwarze. Maar hij wilde toch een grap hebben en daarom had hij als naam voor het blad "Die Schwarze Flagge" gekozen. In de eerste plaats zou het gaan om "kameraad" Schulze; later zou hij dan de zaak-Schwarze eraan verbinden.

Anna had zijn plannen goedgekeurd en zoodoende was hij terstond naar Hamburg vertrokken. Zij had besloten in Berlijn den gang van zaken af te wachten. Maar zij had buiten den waard, in dit geval Hermanns politieke tegenstanders, gerekend. Het duurde niet lang of zij werd overstroomd met brieven en briefkaarten, waarin haar de liederlijkste scheldwoorden naar het hoofd geworpen werden; haar huis werd besmeurd en beklad met schunnige insinuaties, en herhaaldelijk werd zij op straat nagejouwd.
    Een beroep op de politie bleef practisch zonder resultaat, aangezien deze antwoordde, dat zij niet veel doen kon, zoolang de bladen van het Schwarze-concern voortgingen hun tegenstanders aan te vallen.

  -  Niet wij vallen aan, had Anna den inspecteur geantwoord, die haar het standpunt van de politie kwam toelichten;
  -  niet wij, maar de anderen.

145.

  -  Ik kan er niets aan doen, mevrouw, had de inspecteur geantwoord;
  -  Ik breng U alleen maar de instructies over, die ik gekregen heb. Zij begreep zoodoende, dat zij van de politie geen bescherming te verwachten had en besloot derhalve om ook naar Hamburg te gaan, te meer daar Hermann met wien zij via een van zijn relaties correspondeerde, erover dacht om terug te komen en de actie van zijn bladen stop te zetten uit angst voor haar veiligheid. Dit echter wilde zij in geen geval.


    In Hamburg nam zij onder haar meisjesnaam intrek in Hotel "Atlantik".
    Vanuit haar venster had zij uitzicht op de Alster, daar waar het water heel breed is en een eiland een rustpunt vormt voor het oog, wanneer het vermoeid is van de glinstering der golfjes als 's zomers de vlugge kano's erover glijden, gelijk kleurige lichtvlekken op donker smaragd.
    Nu was het herfst en de kano's op het water waren schaars, maar dieper en weemoediger waren de tinten van water en boomen, een late schoonheid, een stille berusting in het versterven van zomersche pracht en schittering.
    Het was een warme Octoberdag, toen Anna bezit nam van haar zeer groote kamer; een wonderlijk geluksgevoel kwam over haar, nu zij alleen was en uitkeek over de schoonheid, welke zich voor haar venster uitstrekte.
Geen menschen, geen politiek, geen brieven, alleen maar rust, eindelijk eens rust, eindelijk weer jezelf kunnen zijn, kunnen denken over jezelf en het leven en over al 't andere dan politiek.

146.


    Politiek! Moe werd je ervan en grauw werd het leven erdoor, zoo grauw, dat je vergat, dat er zon was in de wereld en blijheid om klein innig geluk tusschen mensch en mensch; dat er vrede kon zijn in een menschenziel, vrede en harmonie, zooals daarbuiten harmonie was in de teere kleuren van de stervende natuur.
    Hier en daar zag zij een licht aangaan; uit een bootje klonk het gezang van een vrouw; zacht zonk de schemering over de dingen en zachtkens zonk zij in een lichte sluimering, waarin geen droomen waren en geen onrust, alleen maar vrede.

    Den volgenden morgen belde zij vanuit de stad het bureau van Silberstern op en vroeg den hoofdredacteur Gustav Wallenstein te spreken. Silberstern was zielsgelukkig, toen hij haar stem hoorde en vernam, dat zij gekomen was.
  -  M'n vrouw en kinderen en m'n ouders zijn hier ook; nu U er bent 'hoef ik me nergens meer om te bekommeren. Maar ik wilde U graag spreken; komt U hier of zal ik U in de stad treffen?
    Zij prefereerde een onderhoud op het redactiebureau, wilde alles vermijden, waardoor haar incognito in het hotel gevaar zou loopen.
    Hij vertelde haar hoe de zaken stonden; de resultaten, welke met "Die Schwarze Flagge" bereikt waren, waren grooter dan hij verwacht had. Er waren al enkele vergaderingen geweest en belangrijke relletjes; in Sankt Pauli waren een paar politieagenten neergelegd, in de haven dreigde staking voor de in vrijheidsstelling van kameraad Schulze en om de regeering te Berlijn te intimideeren. Tusschen de Hamburgsche arbeiders en communistische bonden te Berlijn waren

147.

alreeds verbindingen tot stand gekomen om te bereiken, dat ook in Berlijn stakingen zouden uitbreken. Zaterdag zou een groote meeting plaats vinden en zou er beslist worden over al of niet staken. Berlijn zond afgevaardigden. De zaak moest slagen, hoe dan ook. Het wat prachtig, dat zij er was, dan kon ze in de vergadering spreken.

    Anna schrok, toen zij deze laatste woorden hoorde.
  -  Om godswil, Silberstern, ik spreken!? Dat niet. Ik kan 't niet!
  -  U mag niet weigeren; het is van het grootste belang, dat U zelf verschijnt. Ik lever U een knokploeg als lijfwacht. Tien woorden van U wegen meer, dan een redevoering van een uur van een partijbons.
    Het duizelde Anna. Dus toch weer politiek en dan nog wel zoo. Ze had zoo stellig gehoopt rust te vinden hier in Hamburg en nu kwam Silberstern, met zijn plannen en joeg haar weer in de arena. En dan, hoe? Spreken voor havenarbeiders! Wat moest ze zeggen? Hoe contact te krijgen met een gehoor, waarmede zij nooit feitelijk contact gehad had?
  -  U moogt niet weigeren, herhaalde Silberstern, die haar aarzeling bemerkte. Het gaat om Uw man, om Schulze, om de heele zaak. Ik zal de redevoering wel voor U opstellen en ik zal 't kort maken; hoogstens een kwartier. Als ik aankondig, dat U spreken zult, loopt het storm. 't Feit alleen al, dat U verschijnt, is van onberekenbare waarde. U moet!
    Anna knikte moedeloos. 't Zal wel zoo zijn; hij heeft gelijk, dacht zij. Ik ben er nu eenmaal mee begonnen en zal er dus mee moeten doorgaan.

148.

    Zij dacht zich de situatie in. Brak hier in Hamburg staking uit en waren er sympathiestakingen in Berlijn, dan moest de regeering wel aandacht schenken aan de zaak, temeer waar Hermann relaties bezat in sommige ministeries, menschen, die zoozeer van hem afhankelijk waren, dat hij in geval van stakingen hen zou kunnen dwingen zijn partij te kiezen.
    Ineens was zij er weer in; haar oogen glansden.
  -  Ik zal komen, zei ze levendig; maar maakt U de redevoering voor me gereed en zorg, dat ik die uiterlijk Vrijdag hier op de redactie kan komen halen.
    Silberstern's bleeke gelaat straalde van blijdschap; nerveus streek hij onophoudelijk zijn zwarte lokken naar achteren.
  -  Ik wist het wel; ik wist het wel. Wat zal Uw man opkijken, als hij 't leest.
  -  Tot Vrijdag, antwoordde Anna, terwijl zij opstond. Ze wilde nu maar liever weggaan, menschen zien, ergens muziek hooren om de angst, die ze weer in zich voelde opstijgen, angst voor het volkomen onbekende, waarvoor zij geplaatst werd, te ontgaan. Plankenkoorts had ze nooit gekend; op concerten was zij
  -  hoe lang was dat al niet geleden - altijd rustig geweest, omdat zij het instrument, dat zij bespeelde, volkomen beheerschte. Nu echter zou ze moeten spelen op een instrument, dat haar volkomen vreemd was: de volksziel. Zou ze daarvan ook maar iets terecht brengen? Dat was zoo een kunst op zichzelf, waaraan ze zich nimmer gewaagd had en waartoe zij zich allerminst geroepen voelde. Maar zij begreep, dat zij zich er nu aan zou moeten

149.

wagen, aan dit optreden.
Nerveus liep ze door de straten, rillend in haar najaarsmantel, die te dun bleek nu de zon achter regenwolken was schuil gegaan. Vlug een taxi, naar "Atlantik". In het restaurant was muziek; misschien zou dat haar afleiden.

Zoo was zij dan voor 't eerst als spreekster opgetreden in een revolutionnair arbeidersmilieu.
    Hoe alles gegaan was, wist hij.

Toen haar verhaal ten einde was, zwegen zij geruimen tijd. Anna voelde een behagelijke loomheid in haar leden zakken; ze was moe: na de nerveuze spanning voor en tijdens haar optreden in de vergadering, de geweldige emotie van het weerzien van haar sprookjesprins.
  -  Laten we gaan! zei ze.  -  Ik ben zoo moe.

Hij bracht haar naar het hotel. En evenals voor jaren gingen zij van elkaar
  -  zonder afspraak voor den volgenden dag.

***