Infor-
matie.

Detective,

waarin allerlei toestanden die tijdens
WO2 speelden tot een climax leiden en
tenslotte de lafaard ontmaskerd wordt.

door Antonie Börger

(Laatste corr.: H.W.)

(Wie bedenkt een passende titel?)

***

Zoals elke ochtend ontsloot de oude huishoudster van Magda Berg om half negen de voordeur van het flatgebouw, waar Magda haar woning had, opende vervolgens met dezelfde sleutel de liftdeur, sloot deze en het hek zorgvuldig en drukte toen vervolgens op de vierde zwarte knop aan haar linkerhand. Met een zacht gebrom gleed de lift opwaarts. Toen zij de derde etage bereikt had, schoof zij het hek open, draaide de deurknop om en trad naar buiten in het grijze licht, dat door het matglazen venster op het portaal scheen. Zij nam nu de andere sleutel, die aan het kleine sleutelringetje hing en opende daarmede de deur aan de rechterkant van de lift.
Langzaam ontdeed zij zich van hoed en mantel, die zij aan de kapstok hing, zuchtte diep alsof zij een groot verdriet te torsen had en klopte met haar forse wijsvingerknobbel tegen de deur van de slaapkamer. Even wachtte zij, maar binnen bleef alles stil. Nogmaals kloppen - luider nu. Geen antwoord.
"Wat slaapt dat kind vast vanochtend", mompelde de oude vrouw, "ik zal 'r nog maar even laten liggen; ze is zeker laat naar bed gegaan."
Zij ging nu naar de huiskamer, opende de deur en trad binnen, maar deinsde terstond achteruit bij de aanblik van de jonge vrouw, die in een verkrampte houding in een armstoel lag, en drukte zich angstig tegen de deur; haar adem stokte, haar ogen puilden.
"Jessus, Jessus, Jessus", was al wat zij kon uitbrengen. Enige ogenblikken volhardde zij in haar houding, draaide zich daarna met een ruk om en holde de kamer en de woning uit.
Op het portaal gekomen, bleef zij staan, bleek, hijgend, een hand tegen het hart gedrukt, zweetdruppels parelend langs haar slapen en neus.
Uit de tegenoverliggende woning trad een man naar buiten, keek haar onderzoekend aan en vroeg vervolgens wat er aan scheelde, maar zij kon geen woord uitbrengen. Moeizaam als in een kramp hief zij haar rechterarm en wees naar de openstaande deur van Magda's woning. De man werd onrustig, keek oogknipperend in de aangewezen richting, aarzelde.
"Moet ik gaan kijken?"
De vrouw knikte.
Angstig voorzichtig trad hij de woning binnen, zag de geopende kamerdeur en onmiddellijk daarna het lichaam in de leunstoel, waarna hij zich omkeerde en op zijn tenen terugliep naar waar de vrouw stond. "Gaat U maar met mij mee", zei hij fluisterend en vatte haar bij de arm. "Bij mij kunnen we dan de politie opbellen."
Hij schoof de vrouw als een marionet voor zich uit, opende zijn huisdeur, duwde haar naar binnen, waarna hij de deur zorgvuldig sloot. Toen ademde hij diep, wenkte haar hem te volgen en trad de huiskamer binnen, waar de ontbijttafel nog onafgeruimd stond.
Slordige boel, dacht de vrouw en bleef staan waar de man haar had losgelaten, die inmiddels de telefoongids genomen en het alarmnummer der politie gevonden had. Zij hoorde hem zijn naam en adres noemen.
De zeven minuten, die verliepen voor de politie arriveerde, duurden een eeuwigheid.
De man ging naar beneden om de politie met de lift naar boven te brengen, nam hen mee in zijn huiskamer en zei de vrouw te vertellen wat zij gezien had.
Naar woorden zoekend, moeizaam slikkend deed zij verslag van haar bevinding.

Het onderzoek in de woning van Magda Berg beperkte zich tot een voorlopig in ogenschouw nemen. Er waren geen sporen van geweld.

2.

Op een bijzettafeltje stonden een paar theekoppen, waarvan een was leeggedronken. Niets werd aangeraakt.
Vervolgens werd in de overige kamers een onderzoek ingesteld. Het bed was niet beslapen, de gordijnen waren open en er was niets bijzonders te zien, behalve een flesje op de schoorsteenmantel. Een der agenten bekeek het aandachtig, maar raakte het niet aan.
Noch in de zit-, noch in de slaapkamer was enig spoor van wanorde te bespeuren en aangezien het lijk geen enkel teken van geweldpleging vertoonde merkte de inspecteur op, dat het er op het eerste gezicht uitzag als zelfmoord. "Maar dat zegt niet veel", voegde hij eraan toe, "evenmin als liefde op het eerste gezicht."
Muziekkamer en keuken gaven geen aanleiding tot andere vermoedens. Hebt U nog iets bijzonders opgemerkt, juffrouw?", vroeg de inspecteur aan de huishoudster.
"Nee, niks, helemaal niks. Maar U zei zelfmoord en dat kan ik me nou niet indenken. Ze was .....ja soms wel erg stil, ze had vaak zoiets... wat zal ik zeggen ...zoiets droevigs in 'r ogen, maar zelfmoord ... nee, dat had ik nooit gedacht."
Nu begon de ondervraging.
Zij was de huishoudster, Helena Jacobs was haar naam, maar ze woonde niet bij de juffrouw, ze kwam altijd 's morgens om half negen en ging 's middags om twee uur weer weg. De juffrouw at van de kok, een erge dure kok." De inspecteur vroeg de naam. "Cavari", antwoordde de vrouw.
"Ja, die is wel erg duur. Gaat U verder. Hoe leefde de juffrouw?" De huishoudster vertelde nu, dat Magda Berg muzieklessen gaf, waarmee zij blijkbaar heel veel verdlende, maar ze deed dat alleen 's ochtends van half tien tot een uur. Verder ontving zij niet veel bezoek. 't Meeste kwam een man van middelbare leeftijd bij haar; die scheen er ook wel eens 's nachts te logeren, want zij had hen beiden verscheidene malen aan het ontbijt getroffen. Maar verder kwamen er weinig heren, behalve leerlingen.
"Waren dat allemaal manlijke leerlingen?"
"Neen, ook meisjes en oudere dames, ik bedoel van een jaar of dertig, vijfendertig."
Maar zij kende geen namen, had wel eens een naam gehoord, maar onthield ze nooit. Alleen die ene meneer, die wel eens 's nachts bleef, meneer Tervelde.
Zijn voornaam? Otto! Zijn adres wist niet ze niet.
De inspecteur vroeg haar de sleutels en zei, dat niemand het huis tot nader order betreden mocht. Vervolgens ging hij terug naar de woonkamer, waar naast het venster aan de voorzijde een telefoontoestel stond, belde op en deed verslag.
De experts zouden er binnen een uur zijn.
De juffrouw kon haar gang gaan. Zij hoorde er nog van.
Enigszins bedremmeld vroeg ze, wat ze dan nog horen zou, waarop haar geantwoord werd, dat de politie haar nog een nader verhoor zou afnemen, als dat in de loop van het onderzoek nodig zou zijn.
Of zij dan op het bureau zou moeten komen en hoe ze het zou horen? Het geheel maakte haar erg zenuwachtig.
Er komt wel een agent om U te waarschuwen.
Dat vond ze erg. Nog nooit was er bij haar politie aan de deur geweest. Wat de mensen daar wel van moesten denken? "Jammer nu maar niet zo", zei de inspecteur, die zijn aandacht niet in de eerste plaats aan haar wilde besteden. Binnen een uur na Uw thuiskomst weet de hele buurt waar U woont en wat er hier gebeurd is. En als er dan een agent bij U aan de deur komt, zullen de mensen

3.

U hoogst gewichtig vinden. Gaat U nu maar naar huis en wacht af. Waarschijnlijk moet U vandaag nog komen, tenzij de recherche U thuis een verhoor afneemt. Maar dat ziet U wel."
De inspecteur salueerde vluchtig, keerde zich om en liet haar staan.

Bleek en nerveus, maar reeds nu met een gevoel van gewichtigheid, verliet zij de woning; op het portaal dromden de buren samen; het was een groot flatgebouw.
"De politie zegt zelfmoord."
"Een liefdesdrama zeker. Zou 't zijn om die lange blonde ?"
"Die is er Zaterdag nog geweest en ze hadden 's ochtends echt pret met elkaar. Dat kan ik me niet voorstellen, dat ze 't om die gedaan zou hebben."
"Misschien om een ander."
"Ik zou niet weten wie, maar ik ga naar huis; de schrik zit me in m'n benen, ik dacht, dat ik 't bestierf, toen ik haar zo zag liggen." "Hoe lag ze dan ?"
"Vraag me niks. Ik word ziek als ik eraan denk."
Beverig liep zij de trap af, nagestaard door de flatbewoners, die zich langzaam verspreidden.
Het onderzoek der experts ter plaatse wees uit, dat het flesje cyaankali bevatte, maar geen vingerafdrukken vertoonde.

II.

Otto Tervelde zat met vrouw en zoon aan de koffietafel en sprak over de nieuwe roman die hij bezig was te schrijven in zijn vrije tijd, want zijn hoofdbezigheid bestond uit les geven in de Romaanse talen. Het was niet gemakkelijk om op die manier genoeg te verdienen voor zijn gezin, maar hij had nooit een betrekking willen aanvaarden en vond daarbij steun bij zijn vrouw, een middelgrote, enigszins gevulde blondine, die deze zijde van het leven nogal gemakkelijk opnam. Hij daarentegen tobde wel eens, als het aantal lessen tijdelijk afnam of wanneer een boek, dat hij onder handen had, niet opschoot; maar overigens was hij een opgewekt mens, die graag lachte en belangstelling had voor alles wat zijn vrouw en zoon deden.
Zijn nieuwe roman schoot goed op, maar de uitgevers raakten langzamerhand overladen met manuscripten en dus was 't de vraag of hij hem ditmaal aan de man zou kunnen brengen.
"Ach jô ..."
Het scherpe gerinkel van de huisbel onderbrak haar. Zij stond op en ging naar de voordeur. Toen zij terugkeerde zag zij bleek en verschrikt; twee mannen volgden haar op de voet.
"Hier zijn een paar heren van de recherche, Otto, die je spreken willen."
"Kunnen wij U alleen spreken ?" vroeg de jongste.
Tervelde knikte. "Gaat U maar mee naar mijn kamer."
Hij ging hun voor de trap op, liet hen plaatsnemen en vroeg wat er van hun dienst was. "Cigaret ?"
De mannen bedankten. Tervelde nam er een uit het pakje, dat op zijn bureau lag, evenals zijn cigarettenaansteker en leunde achterover. "U bent bevriend met Magda Berg", zei de jongste. Zijn stem klonk vlak en vermoeid.
"Ja, die ken ik heel goed."
"Wanneer hebt U haar voor het laatst gezien?"
"Zateragochtend. Maar vertel eens, U bent toch van de recherche?"
De aangesprokene toonde zijn papieren.
"Prachtlg. Dan zou ik graag willen weten, wat dit betekent. Ik ben niet van plan om lukraak over juffrouw Berg te gaan praten, al bent U dan rechercheurs. "

4.

"Ze is dood!"
Met een ruk zat Tervelde overeind en keek de man, die tegenover hem zat verschrikt aan. "Dood?"
"Ja! Ziet eruit als zelfmoord."
"Zelfmoord? Maar....waarom dan?....dat kan niet."
"Waarom kan dat niet volgens U? U schijnt daar erg van overtuigd te zijn. Onze voorlopige overtuiging is 't wel", merkte zijn ondervrager op.
"Ik vind het niet prettig om over bepaalde dingen te spreken, maar als ik U zeg, dat ik niet kan aannemen, dat 't zelfmoord is, moet U dat toch voldoende zijn. Ik kende haar van zeer nabij."
"Dan moet 't volgens U dus moord zijn."
"Tja, maar ik zou niet weten wie haar zou hebben willen vermoorden. Ze liep niemand in de weg."
"Ook al geen moord. Wat dan?"
"Ik weet het niet", antwoordde Tervelde.
"U weet het niet, maar vertelt U nu eens waarom zelfmoord volgens U volkomen uitgesloten geacht moet worden. Hebt U daar dan wel eens met de overledene over gesproken?"
"Neen, nooit, wel heeft ze eens gezegd, dat het leven alleen door mij waarde voor haar had, maar er is nooit sprake van geweest, dat ik het zou uitmaken." Langzaam steeg ergernis in hem op. Waar bemoeiden die kerels zich eigenlijk mee?
"Daar was dus nooit sprake van. Goed. Vertelt U eens iets van Uw verhouding tot de overledene.
Stroef keek Tervelde de mannen aan en zweeg.
"Medelingen aan ons zijn vertrouwelijk, tenzij het een rechtszaak tegen U wordt."
"Tegen mij?"
"Nu ja - tenzij dus, maar ik neem aan, dat daar geen sprake van is. Wij weten, dat U veel bij juffrouw Berg kwam en er wel eens logeerde en zijn dus overtuigd, dat U de nodige inlichtingen over haar kunt geven. Vandaar ons bezoek. Vertelt U rustig. Wij hebben geen haast."
Tervelde keek de mannen niet aan, maar hield zijn blik op de warandadeuren gevestigd. Wroeters dacht hij, onbeschaamde wroeters - in naam van het recht - dat klinkt mooi, geweldig mooi. Tegelijkertijd hoorde hij zich vragen - "en als ik weiger?"
De jongste der twee haalde de schouders op, de oudste tikte met zijn potlood op het schrijfblok, dat hij op zijn knie had opengeslagen. Gedurende enige tijd hing een loodzwaar zwijgen in de kamer. Tervelde dacht aan Magda en dat hij nu over haar zou moeten gaan praten tegen twee vreemde kerels. Vrouw Justitia met haar blinddoek - vooral die blinddoek was interessant.
"Kent U haar allang?" De ondervrager liet niet los.
Tervelde nam opnieuw een cigaret, inhaleerde diep en zei toen op harde toon - "Ik ken haar sinds de winter van 1944 en ik logeerde wel eens bij haar. Wat wilt U nog meer weten?"
"Wat deed Juffrouw Berg? Waarvan leefde zij?"
"Van pianolessen. Ze was een prima musica."
"Leefde zij daar ook van in 1944? Toen zullen de mensen wel niet zoveel belangstelling voor pianolessen gehad hebben, behalve misschien wat zwarte handelaars. Maar dan nog - de kolennood en zo. Kunt U ons vertellen waar ze toen van leefde?"
"Dat weet ik niet."
"Was 't zo maar een liaison? Ik bedoel...houdt U er vaker een vriendinnetje op na?"
"Dat is niet Uw zaak! Beperk U tot juffrouw Berg."

5.

"Accoord! U weet dus niet waar ze toen van leefde. Woonde U in Amsterdam?"
Tervelde knikte.
"Juffrouw Berg ook?"
"Ook!"
"Maar ze stond hier toen niet ingeschreven."
"Weet ik niets van en interesseert me ook niet."
"Wij onderzoeken momenteel waar zij vandaan komt. 't Gekke is, dat een verhuisbiljet ontbreekt."
"Dat is een kwestie die het bevolkingsregister aangaat en niet mij."
"Inderdaad, maar misschien kunt U inlichtingen geven."
"Er werd toen zoveel geknoeid. Ik heb er zelf aan meegedaan."
"Hoezo?"
"Illegaliteit."
"Vindt U dat knoeien?"
"Wij maakten van alles - persoonsbewijzen, identiteitskaarten, levensmiddelenbonnen, of we gapten ze."
"Was juffrouw Berg ook een illegale werkster?"
"Weet ik niet."
"Vreemd."
"Wij kenden elkaar niet allemaal."
"U kende haar toch wel erg goed en U zult elkaar toch wel vertrouwd hebben."
Tervelde zweeg.
"Er waren ook illegalen, die een dubbele rol speelden."
Tervelde volhardde in zijn stilzwijgen, waarbij hij zijn ondervrager strak aankeek.
"Goed", vervolgde deze onverstoord. "U wist dus niet wat zij deed, waar ze vandaan kwam, waarvan ze leefde. Vreemd voor twee mensen, die in zo'n verhouding tot elkaar staan. Maar enfin, ze gaf na de bevrijding muzieklessen. Weet U ook wie haar bezochten? Ik bedoel niet de leerlingen. Die namen hebben we al."
"Juffrouw Berg leefde erg alleen", antwoordde Tervelde stug. "Ze hield niet van de mensen."
"Behalve van U!"
"Ja!" Het klonk als een zweepslag.
"Zij was zesentwintig jaar nietwaar?"
Tervelde knikte. De kerel hing hem de keel uit.
"Vreemd zo'n mooie jonge vrouw en dan niet getrouwd."
"Er zijn meer ongetrouwde vrouwen, ook mooie, en ik ben getrouwd. Bigamie is verboden."
"Ik wou, dat U eens ophield met dat gebok. Wij hebben UW hulp nodig."
De rechercheur slaakte een zucht en vervolgde - "Zij is gestorven door cyaankali. Zelfmoord? Of moord? Dat is de vraag."
"Moord? Wie zou haar vermoord kunnen hebben? Ze had voorzover ik weet geen vijanden."
"U weet zo weinig van haar, dat 't nogal pedant is om te verklaren, dat ze geen vijanden had. Dat weet U dan natuurlijk ook niet."
Weer viel een zwijgen.
"Misschien had U een medeminnaar?"
"Uitgesloten!"
"Sommige dingen weet U verbazend zeker."
"Ik weet"....hij aarzelde even...."hoeveel ze van zij hield."
Zijn gezicht vertoonde nu een vermoeide trek. Hij keerde zijn blik weer naar het venster en vervolgde dromerig - "Ik was wat zij noemde haar laatste mens, de enige in wie ze geloofde. Zij was een typisch kind van deze tijd, maar ook typisch Duits, melancholiek, cynisch, een mens, die niet tegen het leven was opgewassen. Ze had

6.

altijd vergif in huis. Dat heeft ze me verteld. Denk niet, dat ze tragisch deed - nooit. Of pathetisch - geen sprake van. Maar ze had in zich een ontstellende melancholie. Door mij hield ze zich aan het leven vast. Als jij weg zou gaan zou ik er meteen een einde aan maken, heeft ze me destijds, al in 1944 gezegd. Daarom ben ik altijd bij haar gebleven. Er zijn mensen, die je niet in de steek kunt laten. Je kunt geen zelfmoord op je geweten nemen. Neen, dat kan niet."
Weer nam hij een cigaret.
"Dus U blijft erbij, dat het geen zelfmoord zijn kan."
Tervelde haalde de schouders op. "Ik kan me niet voorstellen waarom. Toen ik Zaterdag van haar wegging, was ze heel vrolijk. We hadden een prettige - avond gehad."
"Dan zou 't moord moeten zijn volgens U."
"Ja maar, wie kan er om 's hemelswil belang bij hebben haar te vermoorden. Ze gaf muziekles en deed geen mens kwaad."
"Ze was zesentwintig, oud genoeg om een verleden te hebben."
"Ze is getrouwd geweest. Haar ouders zijn dood."
"Haar man?"
"Ze zijn in overleg gescheiden."
"Waar?"
"Duitsland. Meer weet ik niet."
"Was haar man een Duitser?"
"Ja."
"En zij? Alleen door huwelijk?"
"Door haar vader. De moeder was Nederlandse. U hoort me goed uit."
"U gelooft niet in zelfmoord. Help dan de moordenaar te vinden. Wij houden er niet van dat moordenaars vrij rond lopen. Ze was dus een Duitse. Werkte ze in 1944 voor de Duitsers? Zeg het nu maar, anders moeten we ontstellend veel werk doen. Zij zullen haar toch wel aan 't werk gezet hebben hier in Holland. Waarvoor was ze anders hier?" "Ja, ze werkte voor de Duitsers, maar ze geloofde niet in de Duitse zaak."
"Wat deed ze?"
"Officieel had ze een belangrijke administratieve functie, maar in werkelijkheid was ze belast met spionnage binnen de Gestapo."
"En met die vrouw ging U een liaison aan?"
"Ja ! Wij hebben elkaar toevallig ontmoet in de tram op een regendag in November. Het klinkt wel misselijk wat ik nu ga zeggen, maar het is zo - het initiatief ging van haar uit d.w.z. ze keek me een paar keer heel merkwaardig onderzoekend aan. Toen de conducteur kwam liet ze hem een papier zien, en zei hij hardop 'Gestapo'. Toen schoot een plan door mijn hoofd. Er zaten illegale medewerkers van me in arrest - zaken voor 't vuurpeloton. Daarom ben ik met haar meegegaan, uitgestapt waar zij uitstapte en heb kennis gemaakt. Bij mijn eerste bezoek, een paar dagen later, bleek me al, dat ze alles van mij verwachtte, alles voor haar persoonlijke leven. Waarom? Dat weet niemand, dat wist zij zelf niet. 't Was zo. Zo is 't gebeurd. De illegalen zijn heelhuids teruggekomen. Toen de bezetting afgelopen was, had de verhouding voor mij geen zin meer, maar ik vertelde U al, dat ik geen zelfmoord op mijn geweten wil nemen."
"Ze was dus bij de Gestapo en hielp bovendien U. Was ze nationaal-socialist?"
"Neen, ze wilde er niets van weten, vond het Derde Rijk belachelijk." "Waarom deed ze dan dat werk?"
"Ik moet werken, heeft ze me eens gezegd, werken voor 't Derde Rijk. Wat doet 't er dan toe wat ik doe? Alles is nonsens. Het hele leven is nonsens en de toekomst van Duitsland een hersenschim."
"U was voor haar blijkbaar geen nonsens en ook geen hersenschim." "Neen."
"Er is geen ruzie geweest. Juffrouw Berg heeft niet kunnen denken,

7.

dat U haar in de steek wou laten?"
"Neen, beslist niet!"
"En U had geen enkel vermoeden, dat ze met zelfmoordplannen rondliep. Zij was niet zwaarmoedig, teruggetrokken, stil?"
"Neen, integendeel. Zij sprak Vrijdagavond nog over allerlei plannen, die ze voor ons tweeën bedacht had."
"Kan dat geen afleidingsmanoeuvre geweest zijn? Als gewezen spionne zal ze wel ervaring gehad hebben op het gebied van veinzen."
"Allicht! Maar tegenover mij was ze altijd openhartig."
"Maar als Duitse en dan nog wel als lid van de Gestapo had ze nooit hier kunnen blijven en dus moet ze geholpen zijn."
Tervelde gaf geen antwoord.
"Door U misschien?"
"Neen, ik verwachtte, dat ze naar Duitsland zou terugkeren, maar ze bleef."
"Hebt U niet gevraagd hoe ze dat deed?"
"Valse papieren, heeft ze me gezegd. Volgens die papieren was ze Nederlandse, maar dat moet U toch weten."
"Wij wisten 't niet. Sprak ze zo goed Nederlands?"
"Zij had immers een Nederlandse moeder."
"Juist, zo zit dat dus. Dit zijn belangrijke inlichtingen, maar wij zullen U nog wel verder nodig hebben."
"Ik zal niet veel meer kunnen vertellen."
"We zullen zien. Uw vrienden zijn dus teruggekomen. Weten ze, dat U dat bewerkt hebt?"
"Neen."
"Waarom niet?"
"t Lijkt me griezelig iemand te kennen aan wie je je leven te danken hebt behalve natuurlijk je ouders."
"Hebben Uw vrienden juffrouw Berg gekend?"
"Neen! en ze weten ook niets van haar af. Zij werkte geruisloos. Ik heb nooit over haar gesproken, behalve nu met U en - met mijn vrouw."
De politieman keek hem lichtelijk verwonderd aan.
"Mijn vrouw en ik", vervolgde Tervelde, die de verwondering van zijn ondervrager constateerde, "hebben deze zaak natuurlijk nooit tot in details bepraat, maar zij weet, dat ik bevriend ben met Magda Berg en kent ook de achtergrond. Mijn vrouw is niet alledaags.
De beide bezoekers stonden op. "Dus U gelooft niet aan zelfmoord?"
"Ik geloof er niet aan, neen, maar ik heb geen zekerheid. Zij was een merkwaardige vrouw, gesloten en zonder geloof in het leven."
"Nog één vraag, meneer Tervelde. Waar was U gisteren?"
"Hier thuis."
"Met Uw vrouw?"
"Ja. 's Middags is er een vriend van ons op bezoek geweest met zijn vrouw."
"Hoe is de naam van die vriend en zijn adres?"
"Kees Scheepmaker. Hij woont in dat blok schilderswoningen bij de Uiterwaardenstraat, maar het huisnummer weet ik niet; die onthoud ik nooit. Hij staat in de telefoongids."
"Dank U. Dan zullen we nu gaan. Tot ziens, meneer Tervelde."

Tervelde liet hen uit en ging daarna naar de huiskamer, waar zijn vrouw en zoon in spanning op hem wachtten. Wegens de aanwezigheid van de laatste gaf hij slechts summiere inlichtingen. Ook voelde hij zich neerslachtig en geërgerd, omdat hij zich had laten uithoren.

***

7A

III

Ongeveer terzelfder tijd werd Helena Jacobs in verhoor genomen.
Toen de politieagent met het gewichtige papier, waarin zij werd opgeroepen om als getuige te verschijnen zich ten haren huize vervoegde, had zij met genoegdoening geconstateerd, dat hier en daar een gezicht voor een raam verschenen was. En omdat zij zulk een belangrijk werk moest gaan verrichten, had zij haar beste kleren aangetrokken.
Gedurende de tramrit was zij voortdurend bezig geweest met het veronderstellen van de vragen, die haar gedaan zouden kunnen worden, waarbij zij zich volkomen rustig voelde, maar toen zij op het

8.

politiebureau toetrad, was het haar toch een beetje angstig om 't hart geworden. Nooit van te voren had zij iets te maken gehad met politie of justitie en nu plotseling dit - een moord nog wel.
De rechercheur die haar ontving, was een man, die zijn vak verstond en scheen te begrijpen, dat Helena Jacobs aan tegenstrijdige gemoedsbewegingen onderhevig was.
Hij wilde weten, hoe de overledene leefde, wie er alzo bij haar kwamen, welke gewoonten zij had.
De oude vrouw bracht haar verslag uit, van tijd tot tijd uitweidende tot breedsprakigheid, maar de man tegenover haar liet haar begaan. En zo vernam hij hoe laat de juffrouw kwam, hoe laat Magda Berg gewoon was op te staan, wat zij deed, haar gewoonten.
De kennis, die de getuige hieromtrent bezat, betrof slechts de tijd van half negen tot twee uur; wat de overledene daarna deed, wist zij niet.
Maar zij had beslist nooit iets gemerkt, wat onbehoorlijk genoemd zou kunnen worden, behalve dan dat de juffrouw een vriend had, maar ja, dat vonden de jongelui van tegenwoordig niet onbehoorlijk meer.
De juffrouw was altijd vriendelijk, een stille vrouw, maar verder net als anderen.
Er bleef nooit iemand bij haar eten, behalve een enkele keer haar vriend. De getuige merkte dat de volgende ochtend als ze het servies afwaste; dan was alles dubbel.
Drinken deed de juffrouw ook niet, behalve wel eens wijn of een glas port, maar bijna nooit als ze alleen was. Wel als haar vriend er logeerde, maar dan dronken ze toch niet veel; een fles meestal, soms anderhalf.
Of de juffrouw veel snoepte ? Wat vroeg die man toch een gekke dingen. Nee, ze snoepte weinig. 't Enige waar ze van hield waren bonbons en dan nog alleen kersenbonbons, maar als ze een doos in huis had, deed ze er wel veertien dagen mee. De juffrouw was matig in alles, behalve koffie, daar dronk ze veel van en altijd zwart, maar met veel suiker en verder rookte ze verschrikkelijk veel. Of de juffrouw kersenbonbons in huis had op de dag van haar dood, werd haar gevraagd.
Neen, niet voorzover zij wist, want ze kocht ze nooit zelf. De laatste keer, dat ze een nieuwe doos bij haar gezien had, was ruim een maand geleden, maar die was natuurlijk allang op op de dag, dat de juffrouw gestorven was.
Wat zeurde die man toch over die kersenbonbons.
De juffrouw had nooit de indruk gemaakt levensmoe te zijn. Stil was ze meestal wel en nooit uitgelaten, maar erg vriendelijk. Ze maakte nooit een standje. 't Was een goeie betrekking geweest, want de juffrouw betaalde ook behoorlijk.
Meneer Tervelde? Dat was een aardige man. De juffrouw scheen erg veel van hem gehouden te hebben en hij van haar, want ze was altijd echt opgewekt als hij zou komen en ook daarna, als hij geweest was. De laatste maal, dat hij er was, vlak voor haar dood - even zweeg de getuige en moest een klein beetje huilen; 't was toch ook wel verschrikkelijk, zo jong en dan ineens dood - de laatste maal dus, waren ze erg leuk geweest met elkaar, voorzover zij dat had kunnen waarnemen natuurlijk, want ze deden nooit mal, waar getuige bij was.
Toen meneer Tervelde wegging, had hij nog gezegd - "Tot Woensdag dus". Zielig voor die man. Als je een lieve vrouw - nu ja goed, ze waren niet getrouwd, maar ze was toch zijn vrouw - als je zo'n lieve vrouw hebt en ze is dan ineens dood. Zelfmoord. Maar ze begreep dat niet en kon 't niet geloven.
Een vierkant bruin flesje op de schoorsteenmantel in de slaapkamer?

9.

Neen, dat had ze nooit gezien. Dat had er beslist nooit gestaan.
"Zat er dan wat bijzonders in dat flesje?" vroeg ze.
"Vergif", antwoordde de rechercheur.
"Vergif? Maar waarom is ze dan niet op 'r bed gaan liggen om te sterven? Ach gut!" Ineens barstte ze in tranen uit. Zij zag haar juffrouw alleen in haar huis en ze zag hoe ze vergif druppelde in een glas water en het daarna leeg dronk - en ze vond het verschrikkelijk.
De rechercheur liet haar uithuilen.
"Hoe komt 't dat U geen namen kent van de bezoekers, de leerlingen enzovoort?" vroeg hij, nadat zij gekalmeerd was.
"Die hoefde ze toch aan mij niet voor te stellen."
"Maar als ze naar juffrouw Berg vroegen, zeiden ze dan niet wie U moest aandienen?"
"Ik deed nooit open. Als er een leerling of visite kwam, ging de juffrouw altijd met de lift naar beneden om ze het trappen lopen te besparen."
"Erg beleefd van de juffrouw", zei de rechercheur.
"Ja, maar ze was erg beleefd, echt voorkomend", verzekerde de getuige. "Kwamen er alleen maar leerlingen?"
Getuige haalde de schouders op. "Dat zal wel, want ze ontving iedereen in de muziekkamer."
"En die meneer Tervelde?"
"Die natuurlijk niet." Zij werd een beetje boos. Wat was dat voor onzin, die man was toch geen kind.
"Was die meneer de enige, die wel eens bij haar logeerde."
"Dat heb ik toch al gezegd."
"Jawel, dat hij de enige man was, maar logeerde er nooit een familielid of een vriendin?"
"Niet dat ik weet."
"Kon U dat weten?"
"Ja! De juffrouw had een eenpersoonsbed en d'r vriend sliep als hij er was op de divan in de zitkamer."
"Ach zo. Juist!"
"Weet U verder nog iets te vertellen?"
"Neen", antwoordde zij, diepe rimpels in het voorhoofd van het nadenken. "Neen, niks meer."
"Dan zal ik even het rapport van dit verhoor uitwerken en dan moet U het tekenen. U wilt wel even wachten."
Zij wachtte geduldig. Het gevoel van gewichtigheid begon weer terug te komen.

Desalniettemin voelde zij zich opgelucht, toen ze weer op straat stond, maar tegelijkertijd een beetje verdrietig. Zij had het gevoel, alsof zij nu voorgoed van haar juffrouw afscheid genomen had. 't Arme kind!

***

Nadat hij het verslag van de inspecteur over het verhoor van Otto Tervelde gelezen had, nam commissaris Harsfeldt het woord. Hij was een forse man met een breed gezicht; de onderkaak stak iets te ver naar voren, wat zijn profiel een beetje mismaakte; soms was er plotseling een schichtige blik in zijn ogen, alsof hij bang was zich te zullen bloot geven.
Zijn medewerkers mochten hem wel en hadden een redelijk vertrouwen in zijn speurzin, maar niet in zo hoge mate als hijzelf. Waar hij zich nog al eens beroemde op zijn fijne neus, oordeelden de anderen, dat hij dan toch wel eens verkouden was.
"Het verhaal", zo begon Harsfeldt, "ziet er niet al te onaannemelijk

10.

uit, maar het is zo, dat elke contrôle op het waarschijnlijkheidsgehalte ervan onmogelijk is. Zijn vrienden, die hij van het vuurpeleton redde, of beter gezegd liet redden door die juffrouw, weten het niet. Niemand heeft ooit iets van hem vernomen over de vermoorde, behalve zijn vrouw en die is als getuige waardeloos. Bovendien heeft zij de vermoorde nooit ontmoet.
Het is dus evengoed mogelijk, dat hij met behulp van dat meisje tijdens de bezetting heel ander werk gedaan heeft dan hij voorgeeft, of dat hij een dubbele rol gespeeld heeft, zoals zovelen en dat hij om welke reden dan ook het noodzakelijk achtte haar als getuige van zijn vroegere werkzaamheden uit te schakelen. En 't is natuurlijk ook mogelijk, dat hij van haar af wilde, omdat zijn huwelijk er teveel onder leed. Hij mag dan zeggen dat zijn vrouw niet alledaags is, maar als 't om een huwelijk gaat, lijken de vrouwen toch wel allemaal erg veel op elkaar. Ze zien geen van alle graag een vreemde eend in de bijt.
Maar terzake. Er is geconstateerd, dat er op het flesje geen vingerafdrukken voorkomen. Het flesje stond in de slaapkamer, waar ook een zakdoek met de initialen O.T. aan het hoofdeinde van het bed lag. Zij is in de zitkamer gevonden, waar haar bureautje staat en daarin werd een doosje aangetroffen met twee capsules cyaankali. Er kunnen er ook niet meer hebben ingezeten, gezien de grootte van het doosje. Hoe denkt U er nu over, meneer Toen?"
"Ik geef toe, dat alles juist is, wat U hebt gezegd, en dat 't een duistere historie is. Ook die liefdeshistorie. Maar toch geloof ik in het verhaal van Tervelde."
"Is dat geen vooroordeel?"
"Niet meer of minder, dan de verdenking dat hij haar vermoord zou hebben. Waarom hij en niet iemand anders?"
"Dat sluit ik niet uit. Daarom laat ik momenteel de leerlingen ondervragen om te weten te komen welke andere relaties ze had, want ze zal zich toch wel niet uitsluitend tot Tervelde beperkt hebben. Gingen ze samen nooit ergens op bezoek?"
"Dat heb ik nog niet gevraagd. Hij bleef wel eens bij haar, maar de man heeft vrouw en kind en zal de zaak wel niet zover gedreven hebben, dat hij met haar visites ging afleggen. Zijn hele voorstelling van zaken sluit dat trouwens uit."
"Maar zij zouden toch bij haar kennissen op bezoek hebben kunnen gaan".
"Daarvan zegt hij niets te weten."
"Eigenaardig hè. Een man, die een vriendin heeft waarvan hij verder niets weet, niet wie ze kent, wie ze ontmoet, niets. 't Is vreemd, heel erg vreemd."

Diezelfde avond kwamen de rapporten binnen omtrent de leerlingen. Slechts bij een was ze een paar maal op bezoek geweest om met de ouders te overleggen. Het betrof hier de dochter van Dr. Leo Hertzen, chemicus en eigenaar van een fabriek van chemische artikelen. De resultaten, die Eva Hertzen op het lyceum bereikte, waren n.l. niet van dien aard, dat haar ouders in de wolken waren; zij besteedde meer tijd aan haar piano dan aan haar huiswerk. En zodoende was de vraag opgekomen of het niet juister zou zijn haar een muziekopleiding te laten geven, waarover vanzelfsprekend het advies van haar pianolerares werd ingewonnen.
Dientengevolge was Magda Berg uitgenodigd om op een middag te komen theedrinken en de zaak te bespreken. Zij was er tweemaal geweest, het laatst de vorige Woensdagmiddag; Eva was bij het onderhoud aanwezig. Het vorige bezoek viel ongeveer zes weken eerder. Dr. Hertzen en zijn vrouw hadden nog een rapport willen afwachten, maar Eva's cijfers

11.

waren er niet op vooruitgegaan en dus was Woensdags de knoop doorgehakt en had Magda Berg hen ingelicht omtrent de beste wijze, waarop Eva haar studie zou kunnen inrichten.
Dr. Hertzen was erg geschrokken bij het vernemen van haar dood en toen 's avonds Mr. André Doellingen kwam, had hij hem het geval verteld en gevraagd hoe hij als jurist de zaak bekeek. Maar Mr. Doellingen had geen verstand van criminele zaken; hij was deskundige op het gebied van volkenrecht, verbonden aan Buitenlandse Zaken; en had zich nooit met civiel en strafrecht bemoeid.
Hij stond bekend als volkomen integer en op zijn gedrag tijdens de bezetting was niets aan te merken geweest. Spoedig na de inval der Duitsers had hij zich uit het openbare leven teruggetrokken onder voorwendsel, dat zijn gezondheidstoestand hem niet toeliet zijn gewone werk te verrichten. Na de bevrijding echter had hij zijn oude werkkring hervat en was uit erkentelijkheid voor zijn houding gedurende de bezettingsperiode met een bijzondere opdracht naar Frankrijk gezonden, waar hij enige jaren vertoefd had. Sinds enkele maanden was bij weer in Nederland.
Dr. Hertzen's reputatie was niet zo onverdeeld gunstig. Er waren destijds beschuldigingen tegen hem uitgebracht wegens collaboratie, maar hij was er heelhuids afgekomen, omdat er tenslotte niet veel overtuigends tegen hem aan te voeren bleek te zijn.
Zijn fabriek was een zeer winstgevende onderneming, waarin hij geheel opging. Vaak was hij dan ook thuis in zijn privé-laboratorium bezig met onderzoekingen en zulks niet slechts uit zakelijke overwegingen, maar ook uit liefde voor zijn vak.
Hij aanbad zijn dochter en reeds dit was voldoende reden voor hem om een zwak te hebben voor Magda Berg, omdat Eva bijzonder op haar gesteld was.
Doellingen betuigde zijn leedwezen met het verlies, dat dit sterfgeval voor Eva betekende. Hij herinnerde zich juffrouw Berg vaag, was bij haar eerste bezoek ten huize van Hertzen aan haar voorgesteld, toen zij op het punt stond te vertrekken. "Een knappe jonge vrouw, geloof ik. Herinner ik mij goed?"
"Een prachtvrouw!"
Doellingen glimlachte. "Kalm aan, m'n waarde; zo'n enthousiasme van een getrouwde man voor een jonge vrouw geeft te denken."
"Nonsens! Emilie vond haar zelf ook erg mooi en buitengewoon charmant. Ze had iets aan zich, iets...hoe zal ik 't zeggen ...iets gebrokens, innerlijk, alsof ze een heel groot verdriet met zich meevoerde."
"Mogelijk. Al lijkt het me niet onwaarschijnlijk, dat jij haar idealiseert. Maar ik geef toe, dat de jongenmensen van tegenwoordig erg veel hebben meegemaakt en er niet allemaal tegen opgewassen waren." "Eva wel!"
"Eva - goed Eva, maar die is zestien en dus nog te jong om het echt te hebben meegemaakt."
"Vindt je het dan nu zo best?"
"Neen, maar er is geen bezetting en geen Auschwitz meer."
"Zij was twaalf, toen de oorlog eindigde", protesteerde Hertzen. "De hongerwinter was niet leuk. Maar ik geef toe - ze was nog erg jong."
"En jullie hebben toch nooit honger geleden."
"Neen, echt honger niet. Maar enfin, ik vind het verschrikkelijk, dat juffrouw Berg dood is. De politie twijfelt, naar ik gehoord heb, tussen moord en zelfmoord."
"Zelfmoord is allang mode onder de mensen, die de moed opgeven. Zweig, Toller, Klaus Mann, hier in Nederland Joden en niet-Joden en nu misschien dit meisje. Wij leven in een beroerde tijd en het ziet ernaar

12.

uit, dat het nog erger worden zal."
Hertzen schrok, toen hij dit hoorde. "Meen je dat? Is daar nu niets aan te doen?"
Doellingen haalde de schouders op met een moedeloos gebaar. "Wie moet er wat aan doen? 't Is alles zo onpersoonlijk."
Er viel een stilte, die door Doellingen verbroken werd. "Ik ben down geworden door de geschiedenis van dat meisje. Laten we een whisky soda drinken - voor onszelf en ter harer gedachtenis."
Hertzen stond op.
Nadat zij zwijgend gedronken hadden, informeerde Doellingen naar de plannen van zijn vriend, die voor zijn artikelen vaste voet probeerde te krijgen in Spanje, zowel als in Zuid-Amerika.
"Hoe gaat het met je Spaans?"
"Beter dan ik gedacht had, antwoordde Hertzen. "Ik had er in jaren niets aan gedaan, maar nu na twee maanden spreek ik het al weer aardig."
"Wie is je leraar ook weer? Ik vergeet altijd namen."
"Tervelde! Die romanschrijver, je weet wel."
"Ach ja. Bevalt hij je?"
"Uitstekend. Een heel prettige kerel bovendien."
"Dat is leuk, maar ik moet nu zo langzamerhand vertrekken. Neen merci, geen whisky meer. In mijn vak moet je niet teveel drinken."
Zij namen afscheid. "Je komt er wel uit, hè?", zei Hertzen.
"Derangeer je niet. Ik weet de weg. Ik zal nog even bij je vrouw aanwippen om haar goedenavond te zeggen."

IV

Otto Tervelde zat in zijn werkkamer en keek neerslachtig door de geopende warandadeuren. De dood van Magda Berg nam zijn denken voortdurend in beslag.
Hij had zijn best gedaan, eerlijk en trouw. Natuurlijk niet alleen uit plichtsgevoel, dat was nonsens, hij zag nu heel goed in, dat hij echt van haar was gaan houden; dat door haar grote liefde zijn gevoelens voor haar ongemerkt veranderd waren, haar liefde, die was 'als een kostbare oude wijn, donker van weemoed'. Even verwijlden zijn gedachten bij deze woorden, die hij halfluid gesproken had. Vreemd, dat hij zich dit voordien nooit openlijk had willen bekennen, maar voor zichzelf altijd had geschermd met de theorie, dat hij eigenlijk bij haar bleef om te voorkomen, dat zij zelfmoord zou plegen.
Als het dat maar niet was - zelfmoord, want dan was hij haar moordenaar. Niet strafbaar volgens de wet, maar toch haar moordenaar. Alle nette, fatsoenlijke mensen zouden zeggen, dat hij daar niets aan doen kon, dat het haar eigen schuld was en dat hij al meer dan genoeg en eigenlijk zelfs veel te veel voor haar gedaan had. Hij was immers getrouwd en dat had zij toch geweten.
"Tuig", schold hij hardop.
Beneden klonk de stem van zijn vrouw. Voor haar was 't niet gemakkelijk geweest, dat wist hij heel goed, maar ze had zich prachtig geschikt in het onvermijdelijke. Zij was niet alledaags, beslist niet.
De troosteloze stemming buiten maakte hem steeds neerslachtiger.
Regen. Regen. Het houtwerk van de waranda glom vals, de bomen verderop stonden roerloos in een wazig grijs licht, een moedeloos grijs.
Hij keek op zijn horloge, zuchtte.
Over een uur opnieuw verhoor. Inlichtingen verstrekken noemen ze dat. Wat was er nog meer te vertellen? Hij had al meer verteld, dan hij kwijt wilde. Verder hebben ze er niets mee te maken, maar ze

13.

zullen wel weer trekken, hem erin laten lopen en uithoren. Hij voelde zich tegen die lui niet opgewassen, tegen die wroeters in mensenzielen. Wat hebben zij met Magda's zieleleven te maken en met het mijne?
Zachtkens neuriede hij de regendrupprélude van Chopin zonder het te merken.
De ziel van Magda. Alsof hij die zou kunnen uitleggen in woorden. Hij had al veel te veel over haar gepraat. Hij schaamde zich.

Op de vastgestelde tijd liet bij zich aandienen en werd door commissaris Harsfeldt en inspecteur Toen ontvangen; beiden waren zeer vriendelijk en voorkomend.
"Wij hebben U nog iets te vragen, meneer Tervelde", begon de commissaris het gesprek. "Hadden mejuffrouw Berg en U gemeenschappelijke kennissen?"
"Neen, commissaris. Als ik bij haar kwam, was ze altijd alleen en we gingen nooit samen op bezoek, gingen überhaupt nooit uit. Om daar verandering in te brengen had ze juist een plannetje gemaakt om met mij een paar weken naar Bretagne te gaan deze zomer."
"En ging U daarmee accoord?"
"Neen, maar dat heb ik haar niet direct verteld. Kijk eens, 't is voor mij een beetje moeilijke kwestie. Ik verdien niet genoeg om mijn gezin dergelijke reizen te kunnen permitteren en daarom vind ik het voor mijn vrouw een beetje pijnlijk, als ik zelf wel op reis ga en dan in gezelschap van een andere vrouw."
"Dat begrijp ik, maar juffrouw Berg verdiende genoeg. Wij weten, dat zij vijftien gulden per les vroeg en ca. duizend gulden per maand verdiende. Zij zou dus die reis voor U beiden best hebben kunnen betalen."
Tervelde knikte. "Dat weet ik wel, maar ik zou beslist niet voor haar rekening op reis gegaan zij."
"Waarom niet, gezien Uw verhouding tot haar. Of zou het moeilijkheden bij U thuis opgeleverd hebben?"
"Moeilijkheden? Neen, maar ik zou het zeker een pijnlijke aangelegenheid gevonden hebben. Misschien komt er ook manlijke ijdelheid bij?"
"Ja, dat is niet uitgesloten, meneer Tervelde. Daar hebben wij allemaal wel eens last van."
"Had U nooit onaangenaamheden met Uw vrouw over die liaison?"
"Neen, nooit, al vond ze het natuurlijk niet prettig."
"Zei ze dat wel eens?"
"Neen, commissaris, maar dat merk je zó wel."
Harsfeldt knikte. " 't Is ook niet leuk voor een vrouw. Uw vrouw kende juffrouw Berg niet, nietwaar?"
"Neen, ze heeft haar nooit ontmoet."
"Dank U! En nu wil meneer Toen U nog iets vragen", zei Harsfeldt met een handgebaar in de richting van de inspecteur.
Toen richtte zich op uit de gebogen houding, waarin hij had zitten luisteren en keek Tervelde aan. "Kent U Dr. Hertzen?"
"Bedoelt U de chemicus, die een fabriek heeft?"
"Ja, die!"
"Ja zeker, die ken ik; ik geef hem Spaanse conversatieles."
"Weet U dat zijn dochter pianoles kreeg van juffrouw Berg?"
"Neen....van Magda....neen....merkwaardig."
"Waarom merkwaardig?"
"Waarom? - wel om de coïcidentie."
" 't Is inderdaad een merkwaardige coïcidentie", interrumpeerde Harsfeldt. "U wist dat dus niet."
"Neen, geen idee."
"Waarover praatte U eigenlijk met juffrouw Berg?"

14.

"Over haar werk, over het mijne, over de politieke toestand, over kunst, jeugdherinneringen."
"Vertelt u daar eens wat van, van die jeugdherinneringen, meneer Tervelde", zei commissaris Harsfeldt op buitengewoon welwillende toon, maar Tervelde schudde driftig van neen.
"Dus dat wilt U niet." Harsfeldt's toon was iets minder welwillend. "Neen!" Tervelde voelde plotseling een hevige vijandschap tegen deze man. Onbeschaamde vlegel, dacht hij.
Ofschoon de commissaris de verandering van stemming van de getuige zeer goed constateerde, ging hij onverdroten voort met vragen. "Maar als juffrouw Berg over haar werk praatte, noemde zij dan nooit een naam?"
"Neen! Een van m'n leerlingen - die jongen, waar ik laatst van vertelde - enzovoort. Waarschijnlijk een overblijfsel uit de bezettingstijd. Toen was je niet zo gul met namen."
" 't is mogelijk, al blijft 't vreemd. Nog iets te vragen, meneer Toen?" "Ja, nog iets. Meneer Tervelde, heeft juffrouw Berg nooit één naam tegen U genoemd, ook niet na haar bezoek bij Dr.Hertzen? En zei ze nooit iets over haar privé leven?"
"Haar privé leven? Dat bestond uit lessen en ons beiden." "Maar een jonge vrouw kent toch nog wel meer mensen dan alleen een paar leerlingen en haar vriend."
"Zij leefde erg teruggetrokken. Ik heb U toch verteld van haar levensopvatting."
"Ja, goed-goed-goed. Maar 't is toch te gek wat U daar vertelt. Een musica, blijkbaar een prima kracht, gezien de honoraria, die ze vroeg, moet toch connecties hebben in de buitenwereld. Hoe komt ze anders om vredeswil aan leerlingen?"
"Ja, dat moet natuurlijk wel." Tervelde bleef enige ogenblikken in gedachten voor zich uitzien. "Ja, dat moet wel", herhaalde hij vervolgens. "Maar ik weet daar niets van, tenminste - neen, feitelijk weet ik niets. Gek eigenlijk. Of misschien ook niet. Toen we elkaar leerden kennen, stonden we in twee verschillende kampen, waarin ieder zijn eigen leven leidde. Zo is 't eigenlijk altijd gebleven. Misschien - hij keek dromerig voor zich uit - mischien heeft ze gehoopt - neen, dat is 't niet, dat is 't ook niet; 't was niet een kwestie van twee verschillende kampen, zeker niet nadat de bezetting was afgelopen. Zij was oorspronkelijk degene van wie ik alles kreeg, allerlei diensten bedoel ik. Ik deed voor haar niets, totaal niets. Ik heb zelfs haar papieren niet vervalst. En ik vroeg haar ook nooit iets, nooit hoe ze de boel voor me in orde maakte. Haar hele leven - behalve met mij - speelde zich achter de schermen af. Daar heb ik nooit iets van geweten, nooit naar gevraagd en zij was niet erg mededeelzaam - behalve soms over haar jeugd. Ze heeft veel van haar vader gehouden.
Daardoor, doordat ze zo zwijgzaan was over zichzelf, over wat er in haar omging, ben ik er nooit toe gekomen haar dingen te vragen, die eigenlijk heel gewoon geweest zouden zijn. Zou dat haar misschien ...?"
Hij stond van zijn stoel op, deed enige stappen. "Permitteert U, dat ik rook?"
"Gaat Uw gang." Inspecteur Toen bleef voorkomend. De commissaris observeerde met de grootste nauwlettendheid. Tervelde hield hun het pakje cigaretten voor; beiden accepteerden. Enige ogenblikken bleef het stil.
"Begrijpt U", zei Tervelde vervolgens, "begrijpt U, dat die zaak me hoog zit? Ze heeft destijds verdomd veel voor me gedaan. En als je zo lang zo intiem met een vrouw omgaat laat ze je nooit helemaal koud. Dat spreekt vanzelf. En daarom.... Ze heeft eens tegen me

15.
gezegd - Und wenn ich dich liebe, was geht es dir an."
Hij zweeg, begon heen en weer te lopen. Harsfeldt en Toen lieten hem begaan. Zonder aansporing hunnerzijds begon hij opnieuw te spreken.
"Misschien heeft ze toch het gevoel gehad, dat 't voor mij niet hetzelfde betekende als voor haar. Een paar weken geleden vertelde ze me, dat iemand haar ten huwelijk gevraagd had. Een oudere man. Als huwelijk zou 't lang niet gek geweest zijn, zei ze, maar 't gaat nu eenmaal niet; er is maar een mens met wie ik wil trouwen en die is getrouwd. Dus neem ik wat er voor me overschiet. Er is maar één mens....was kann ich dafür? Dat heeft ze ook tegen die man gezegd - dat er maar één was."
Hij stak een nieuwe cigaret op aan de vorige, keek zenuwachtig naar de beide mannen en viel toen plotseling uit - "Kan ik nu gaan? Ik wil hier weg!"
Harsfeldt knikte. "Gaat U maar. Zij heeft de naam van die man niet genoemd?"
"Neen! Ze noemde nooit namen."

De deur viel achter hem dicht.
"Gelooft U nu nog, dat hij de moordenaar is?" vroeg inspecteur Toen.
"Neen, tenzij hij een vervloekte simulant is. Hij is romanschrijver en heeft fantasie. Maar eerlijk gezegd, ben ik waarachtig onder de indruk gekomen van z'n verhaal. Maar enfin, laten we de zaak eens nader bekijken. Die knaap zal wel goed kunnen voordragen. Goed, terzake dus. We nemen voorlopig aan, dat hij de moordenaar niet is. Blijkbaar had ze een aanbidder. Tervelde kan je zo eigenlijk niet noemen, als je nagaat wat die vertelde......neen...de liefde scheen meer aan haar kant te zitten. Wat zijn vrouwen toch een wonderlijke wezens. Ter wille van zo'n kale romanschrijver laat ze een goed huwelijk schieten. Enfin, dat was haar zaak. Wie kan die aanbidder geweest zijn? Hertzen?? Maar die is getrouwd. Maar ja, Tervelde ook. Bovendien is het mogelijk, dat 't huwelijk van Hertzen niet zo prima is, en dat hij over echtscheiding denkt. Daar moeten we achter zien te komen. Kijk eens, meneer Toen, Dr. Hertzen heeft een chemische fabriek en dus desgewenst de beschikking over cyaankali en dergelijke prettige dingen. Begrijp goed, meneer Toen, 't is maar een vage mogelijkheid, ik suggereer zelfs nog niets. Weet je wat, ik zal die meneer Hertzen zelf gaan bezoeken om inlichtingen over juffrouw Berg. Misschien kom ik dan nog wel meer te weten."
De daad bij het woord voegende nam hij de telefoongids, zocht het nummer van Dr. Hertzen en draaide. Meneer Hertzen was niet thuis, maar in de fabriek.
Harsfeldt vroeg het nummer, bedankte en draaide opnieuw. "U spreekt met de recherche. Wij zouden graag inlichtingen van U willen hebben over juffrouw Berg, U kent haar immers?"
-----------------------
"Kan ik U vandaag nog spreken?"
------------------------
"Uitstekend. Nu direct op Uw kantoor. Dank U! En zich tot inspecteur Toen wendende: "Ziezo, we zullen eens zien, wat we uit die meneer Hertzen kunnen halen en hoe zijn oordeel is over Tervelde."
"Wilt U erom denken, commissaris, dat Dr. Hertzen niet weet, dat Tervelde haar gekend heeft. Misschien kunnen me daar voorlopig beter over zwijgen."
"Alle duivels ja. Dank U. Goed dat U 't zegt."
Met een joviale groet verliet commissaris Harsfeldt zijn bureau. Alleen gebleven slaakte inspecteur Toen een diepe zucht, schudde

16.

het hoofd, stond langzaam op en verliet het vertrek.
center>***

Commissaris Harsfeldt leidde het gesprek met Dr.Hertzen voorzichtig in en begon met zijn leedwezen uit te spreken over het verlies, dat de dood van juffrouw Berg voor het dochtertje van meneer Hertzen moest betekenen, wat deze laatste volmondig erkende. Zijn dochter was buitengewoon ingenomen geweest met juffrouw Berg.
Vervolgens vroeg Harsfeldt of Dr. Hertzen inlichting kon geven over de overledene en of hij bijzonderheden over haar vernomen had van zijn dochtertje.
"Ik vermoed", antwoordde Hertzen, "dat ik U niet veel wijzer zal kunnen maken. Mijn dochter kende haar alleen als lerares en mijn vrouw en ik hebben haar maar tweemaal ontmoet en alleen zakelijk bij wijze van spreken, want zij kwam praten over Eva's studie.
Zoals ik U al gezegd heb, was mijn dochter zeer met haar ingenomen en ik kan niet anders zeggen, dan dat ik haar oordeel volkomen deel, want juffrouw Berg was een bijzonder lieve vrouw."
"Dat heb ik al van meer kanten gehoord", antwoorde Harsveldt. "Ze moet buitengewoon lief en knap geweest zijn; trouwens dat laatste heb ik zelf nog kunnen constateren. Merkwaardig, dat die vrouw zo teruggetrokken leefde."
"Ja, wat moeten we daarvan zeggen? Ik weet trouwens niet hoe ze precies leefde."
"Neen, wij ook niet, natuurlijk, maar onwillekeurig vraag je je af hoe het komt, dat zo'n vrouw niet getrouwd is."
"Ja-ja-ja", antwoordde Hertzen, "ze had er alle kwaliteiten voor. Een buitengewoon charmante vrouw, buitengewoon."
"U schijnt niet ongevoelig te zijn voor vrouwelijk charmes", merkte Harsfeldt glimlachend op.
"Niet gauw", antwoordde Hertzen "niet zo erg gauw. Maar soms ...ja, ofschoon zij eigenlijk sinds jaren de eerste vrouw is, die zo'n indruk op mij maakte."
"Wat was dan toch het bijzondere aan haar, vroeg Harsfeldt geïnteresseerd.
"Ondefinieerbaar. Ik zou 't U niet kunnen zeggen. Mijn vrouw werd verdrietig, toen ze haar ogen zag.
"Was mevrouw niet jaloers?"
"Jaloers? Neen. Dat is allang voorbij. Jammer genoeg, maar enfin..."
"Dat is zeker jammer, zei Harsfeldt op meewarige toon, "vooral voor Uw dochtertje."
"Mijn dochter? O neen, die heeft nooit iets gemerkt en merkt nog steeds niets .....tenminste voorzover ik kan nagaan. Maar enfin" - hij wuifde met de hand alsof hij een vlieg wilde wegslaan - dat onderwerp kunnen we beter laten rusten. Ik kan U echt niet veel over juffrouw Berg vertellen."
"Hebt U haar wel eens bezocht, meneer Hertzen?"
"Ik? Neen! Ik ben een enkele maal Eva gaan halen van haar les, als 't zo uitkwam; dan wachtte ik voor de deur op haar op straat. Meer niet. Zij had altijd les van twaalf tot een."
"Neen, dat is niet wat je een bezoek noemt. Kijk! U moet goed begrijpen wat onze bedoeling is. Wij twijfelen tusschen moord en zelfmoord. Daarom proberen wij te weten te komen met wie zij omgang had en omdat Uw dochter les had van juffouw Berg, dachten wij dat zij misschien inlichtingen zou kunnen geven."
"O juist", antwoordde Hertzen, "natuurlijk ontmoette Eva er wel mensen, leerlingen en zo en een enkele daarvan brengt ze wel eens thuis. Maar of je dat nu omgang kunt noemen in de betekenis, die U daar

17.

blijkbaar aan hecht, weet ik niet."
"Neen, die bedoel ik niet. De namen van de leerlingen hebben we trouwens al. 't Gaat om haar vrinden en kennissen, die bij haar thuis kwamen.
"Daar kan mijn dochter U geen inlichtingen over geven, want ze heeft het nooit verder gebracht dan de muziekkamer. Maar hoe komt U er toe om aan moord te denken?"
"Er zijn aanwijzingen."
"Hebt u een spoor?"
Harsfeldt knikte.
"Wie zou dat kunnen zijn?"
De commissaris maakte een vaag gebaar. "Ze was niet getrouwd. In zo'n geval zijn er allerlei theoretische mogelijkheden - een homosexuele relatie, een afgewezen minnaar, een getrouwde man, die bang wordt voor ontdekking, een jaloerse vrouw en zo kunnen we verder theoretiseren, maar meestal kom je op die manier niet zo bar ver. Enfin, we zullen zien."
" 't Spijt me, dat ik niet meer van dienst kan zijn, meneer Harsfeldt."
"Ach, dat moet U niet zeggen. Ons werk is mozaïekwerk en dikwijls zijn de kleinste kleinigheden van belang om het mozaïek af te maken. Enfin, U hoort nog wel van ons."
De commissaris stond op; Hertzen volgde zijn voorbeeld en geleidde hem tot aan de deur, waar zij afscheid namen.

Alleen gebleven nam hij niet opnieuw plaats, maar wandelde met langzame schreden door zijn kantoor heen en weer. Hij hield het hoofd een weinig naar achteren geworpen, alsof hij de afbladderingen aan het plafond in ogenschouw nam.
Het bezoek had een vaag onaangename indruk bij hem achtergelaten. Dat mozaïek met die kleinste kleinigheden beviel hem niet. Er was zo'n kleinste kleinigheid - de brief, die hij aan Magda Berg gestuurd had na haar laatste bezoek.
Hoe had hij zo stom kunnen zijn, hij die in het gewone leven bekend stond als een nuchtere man, die wetenschappelijk werk verrichtte en er veel aan verdiende, dank zij zijn manager - want aan zijn zakelijk inzicht ontbrak wel het een en ander; hij kon relaties aanknopen, zeker, maar de exploitatie ervan liet hij veiligheidshalve aan zijn medewerker over.
Sinds het tusschen Emilie en hem teneinde gekomen was, had hij meer en meer zijn troost gezocht in zijn laboratoriumwerk. Als hij op reis was, had hij wel eens een uitstapje gemaakt, maar dat was dan ook alles. Werken is 't beste voor een man, was zijn lijfspreuk, zeker voor een man van drie en veertig.
Maar alles goed en wel, hij had haar die brief gestuurd en die had de recherche natuurlijk in handen, tenzij zij hem verscheurd had - maar waarom zou ze dat direct gedaan hebben? Ze kon hem evengoed op haar bureau hebben laten liggen of in een la.
Hij moest ervan uitgaan, dat de recherche de brief had gevonden en dit feit combineren met enkele theoretische mogelijkheden, die meneer de commissaris had opgesomd. Vervloekt vervelend. Wie weet wat voor narigheden daaruit voort zouden kunnen komen.
Weer moeilijkheden, net als na de bevrijding. Eindeloos gevraag en gezeur. Als verdachte ben je een soort schunnigheidje.
Hij wilde zijn werk doen, niet meer, niet minder.
Daarom had hij ook doorgedraaid tijdens de bezetting. Zeker - de Duitsers waren ermee gebaat geweest. Als hij erg vaderlandslievend gehandeld zou hebben hadden ze hem zijn fabriek afgenomen en wat zou dat voor voordeel gehad hebben voor de vaderlandse zaak?

18.

En hoe groot zouden de nadelen geweest zijn voor Eva - en voor Emilie natuurlijk, maar vooral voor Eva, die pas zeven jaar was, toen de oorlog uitbrak.
Ze hadden hem niets kunnen maken na afloop, maar als hij in deze zaak betrokken werd, zou zijn verleden - wat een prachtig pathetisch woord - hem al bij voorbaat verdacht doen schijnen.
Waarom zou een collaborateur geen moord doen? Zo iemand is tot alles in staat. En welke indruk moest het op Eva maken, als zij er achter zou komen - verdacht van moord of zoiets op haar lerares. Gesteld er kwam een huiszoeking.
Hij hield zijn schreden in, toen hij deze mogelijkheid stelde. Huiszoeking! Neen, dat zou waarschijnlijk niet direct gebeuren. Maar toch. Hij nam weer plaats achter zijn bureau.
Waarom moest hij direct als getuige gehoord worden? En waarom had die meneer de commissaris nu juist als theoretische mogelijkheden de afgewezen minnaar en de getrouwde man genoemd? Wat was hij een ezel geweest om te vertellen, dat zijn huwelijk niet in orde was. "U hoort nog van ons." Prettig. Dit was dus maar een voorproefje.
Hertzen uitte een hartige vloek en ging vervolgens streepjes zetten op de bloc-note, die voor hem lag, wat een vaste gewoonte van hem was, wanneer hij zich gejaagd voelde. Het scheen alsof het rustig streepjes zetten hem kalmeerde.
Als ik eerst maar in Lijon zit, dacht hij. Volgende week gelukkig. Hij hield op met streepjes zetten, draaide het potlood tussen zijn vingers.
Volgende week. Waarom eigenlijk? Hij kon evengoed morgen vertrekken en een dag of vier, vijf in Parijs blijven. Nog niet zo'n gek idee. Dan liep hij tenminste geen kans om weer in verhoor genomen te worden en een of andere stommiteit te zeggen en dan konden ze hem ook niet aan zijn hoofd komen zeuren over die brief, want natuurlijk zouden ze hem daarover nog lastig vallen. Onherroepelijk. Merci. 't Was het verstandigste om voorlopig maar afwezig te zijn; in die tijd moesten de heren dan maar uitzoeken of het moord of zelfmoord geweest was, maar zonder zijn assistentie.
Moord of zelfmoord. Dat wisten ze dus niet. Als ze dan maar gauw zelfmoord constateerden, dat was in elk geval het rustigst.

's Avonds deelde hij zijn vrouw mede, dat hij de volgende dag naar Frankrijk wilde vertrekken, maar verzweeg haar het bezoek van de commissaris.
"Ik dacht dat je pas volgende week zou gaan."
"Dat was ik ook van plan, maar 't komt beter uit, als ik het vervroeg." "Je gaat je gang maar." Het liet haar volkomen onverschillig wat hij deed of waarheen hij ging. Zij had haar plaats in zijn leven moeten afstaan aan zijn reageerbuizen en Bunsenbranders - en aan Eva, de afgod, die hij verwende tot in het belachelijke. En dat noemt hij opvoeden! Zij was er niet tegen opgewassen met als gevolg, dat zij bij haar dochter nog maar een bescheiden plaats innam.
Als hij uit Frankrijk terugkwam, zou zij de knoop doorhakken en zeggen, dat ze wilde scheiden. Eva moest dan maar bij haar vader blijven. Haar kon het niet schelen, want ze had toch niets aan het kind, en als ze haar van Leo wegnam, zou de verhouding nog ellendiger worden. Eva was nu groot genoeg om het zonder een moeder te kunnen stellen; binnenkort werd ze zeventien.
Misschien hertrouwde Leo - Eva zou 't natuurlijk goed vinden, tenminste als de vrouw haar beviel. Zo niet - nu ja, dan trouwde Leo die vrouw eenvoudig niet, want Eva was de baas.
Magda Berg zou een prachtpartij geweest zijn. Een wonderlijke, vreemde vrouw. Zij scheen zelfs op Leo indruk gemaakt te hebben; hij had

19.

tenminste zo enthousiast gedaan tegen Eva - al direct na het eerste bezoek en de laatste keer was 't nog erger. Arme Leo. Eindelijk een vrouw, die misschien sterker aantrekkingskracht zou hebben dan zijn laboratorium ..........
Zelfmoord! Zes en twintig jaar en dan al zelfmoord. Was ze daarom verdrietig geworden, toen ze Magda's ogen gezien had? Had ze gevoeld dat die jonge vrouw eigenlijk het leven niet aandurfde, dat ze er een einde aan zou maken. In ieder geval ertoe in staat was? En dat ze het betrekkelijk gemakkelijk zou kunnen doen? Ofschoon - gemakkelijk, neen - dat zou 't wel nooit zijn.
Zelf had ze er wel eens terloops aan gedacht in ogenblikken, waarin zij de mislukking van haar leven niet aan kon. Er was zoveel vergif in huis.

Leo ging dus op reis. Zijn verdriet vergeten? Zij glimlachte bitter. Aan het verdriet van zijn vrouw heeft hij nooit gedacht. Mevrouw Hertzen - moeder van een knappe, gezonde dochter - maar desalniettemin noch vrouw, noch moeder. Ergens weggezet in een hoek van de kamer, waar vader en dochter leven. Zij is pas acht en dertig jaar, deze mevrouw Hertzen, maar wat doet dat ertoe? Zij wil graag leven, echt leven, niet vegeteren; meedoen, niet getolereerd worden, maar wat interesseert dat die twee?
Soms haatte zij ze beiden en voelde zij de behoefte om ze diep te kwetsen.

***

Hertzen was in Parijs aangekomen met het voornemen er enkele dagen te blijven alvorens door te reizen naar Lijon, waar hij toch pas over een dag of vier verwacht werd.
Dank zij zijn zaken naar Frankrijk had hij geen gebrek aan deviezen. Weliswaar was hij daarmede in overtreding, maar hij trok zich van de ambtenarij niet meer aan dan strikt noodzakelijk en beslist onvermijdelijk was.
Hij had zijn intrek genomen in hotel "Lutetia", waar hij altijd logeerde, als hij in Parijs was. Nu zat hij in zijn kamer een brief aan Eva te schrijven. "Mijn lief vogeltje" luidde de aanhef, maar verder was hij nog niet gekomen.
Nog nooit was hij met zo'n vervelend gevoel op reis gegaan - het gevoel dat hij voor de politie op de vlucht was, wat ook inderdaad het geval was. Omdat de commissaris had gefantaseerd over getrouwde mannen en afgewezen minnaars - en om die stomme brief. Als die er niet was ------- maar die was er nu juist wel.
De vorige keer waren ze ook met allerlei paperassen komen aandragen, met allerlei kattebelletjes en had hij de grootste moeite gehad hun beschuldigingen en vermoedens te ontzenuwen.
Waarom hadden ze hem juist uitgepikt? Er waren toch meer ouders van leerlingen. Maar als ze bij anderen geweest waren, zou de commissaris het hem wel hebben laten blijken, zo in de zin van "wij hoorden van anderen" en dergelijk fraais meer. Hij kende die grappen. Ze waren handig, de heren van de politie en de justitie, en ze vertrouwden niemand. Iedereen was een mogelijke boef voor ze, zeker een collaborateur als hij. Collaborateur! Wat een woord?
Pas toen hij uit het vliegtuig stapte en geconstateerd had, dat er niemand stond te wachten om hem te arresteren, had hij een gevoel van vrijheid gekregen, maar hier in het hotel tussen de vier kamermuren keerde zijn onrust weer.
En waarom? Alleen om een brief! Zij zou wel meer brieven gekregen hebben, ook van mannen. En zo'n zwaar bewijsstuk kon zijn brief

20.

toch nooit zijn. Wat had 't eigenlijk te betekenen? Maar toch zouden ze hem het hemd van zijn lijf vragen. De commissaris had er nog wel niet over gesproken, maar misschienn waren ze nog niet klaar met het uitzoeken van de papieren, misschien ook hield hij het als een verrassing in reserve.
Een beroerde geschiedenis. Als hij niet van collaboratie beschuldigd geweest was, zou 't niet zo erg zijn, want dan had hij een schone lei gehad. Al was hij dan niet veroordeeld, onschuldig verklaard was hij evenmin.
Jammer, dat hij nu niet echt zou kunnen genieten van zijn dagen hier; hij hield zoveel van Parijs. Maar misschien zou 't wel overgaan, als hij maar eerst een of twee dagen hier was.
En nu vooruit. Schrijven, ouwe jongen. Eva hoeft er niet onder te lijden.

Hij dineerde in het hotel en ging eerst 's avonds de deur uit om een wandeling te maken en ergens een glas wijn te drinken. Of zou hij naar een film gaan? Dat leidde af. Revue's interesseerden hem niet - étalages vol naakte meisjes, waarmee hij altijd medelijden had omdat hij zich niet kon voorstellen, dat die kinderen niet snip verkouden werden.
Toneel? Daarvoor was 't al te laat, tenzij hij zich haastte, maar waarom zou hij dat doen? Hij had alle tijd.
Naarmate hij de Champs Elysees naderde,werd zijn stemming opgewekter. Parijs had altijd die invloed op hem, ook nu ondanks alle gepieker over politiecommissarissen. De spheer der stad werkte als champagne.
Hij wandelde naar de place de la Concorde, waar hij enige ogenblikken bleef staan kijken in de richting van de Arc de Triomphe, een aanblik, die altijd een geweldige indruk op hem maakte. Waar hij ook geweest was - en hij had vele landen en steden bezocht - nergens had hij dit gevonden.
Misschien was het feit, dat hij wist op historische grond te staan, de oorzaak, dat hij het gevoel had in een vroegere periode te leven en wel in die van Napoleon III, wiens tijd hij altijd in hoge mate bewonderd had. De tweede keizer der Fransen was voor hem het zinnebeeld geworden van romantiek en levenskunst.
In hoeverre dit juist was, had hij nooit overwogen; hij gevoelde het zo. Dat hijzelf met de klatergoudvertoning, die het tweede keizerrijk geweest was, niet zou hebben kunnen meedoen, was nooit bij hem opgekomen. In de grond der zaak ontbraken hem de eigenschappen van de man van de wereld, zoals die was ten tijde van de tweede Napoleon, maar die man was zijn ideaal en zo nu en dan als hij aan zijn werkspheer onttrokken was, gaf hij zich moeite om op zo'n man te lijken, een enkele maal ook, als hij een zeer belangrijke zakenconferentie moest voeren. Dan kon het hem ineens overkomen, dat hij de man ging spelen, die met millioenen goochelde, en er was tussen hem en zijn manager nog al eens wrijving geweest over deze liefhebberij van de directeur-eigenaar van de chemische fabriek onder de firma Leo Hertzen & Co.
Maar als hij zoals nu alleen in Parijs was, kon hij zich veroorloven om zonder gevaar voor cynische opmerkingen zijn rol te spelen voor zichzelf en zich van allerlei in te beelden.
Ook thans gelukte het hem, maar niet volledig, want op de achtergrond van zijn droombeelden bleef vaag het gelaat van commissaris Harsfeldt als een spookbeeld.

Hij wandelde verder in de richting der Madeleine, waar hij op een hoek een genoegelijk cafétje wist. Daar aangekomen nam hij plaats

21.

buiten aan een tafeltje. Het weer was goed en het was prettig om op het terras te zitten.
"Un rouge" zei hij tegen de kelner. Straks zou hij eens bij die apotheek aan de overkant gaan kijken. t Was hier goed zitten. Misschien ging hij nog even naar de place Danton; daar was het altijd zo gezellig druk. Als die verrekte geschiedenis er maar niet was.
De commissaris van politie verzoekt aanhouding en voorgeleiding van....."Idioot" schimpte hij zichzelf.
Vervloekt, hij had vergeten Tervelde bericht te sturen, dat hij voorlopig geen les kon nemen. Morgenochtend even een telegrammetje sturen. Wel erg laat, enfin hij kon natuurlijk de les berekenen. Prettige kerel, Tervelde.
De kelner kwam uit het café te voorschijn; Hertzen wenkte en bestelde een tweede glas. Als dit leeg was, zou hij toch maar naar een bioscoop gaan. Dat gepieker maakte hem dol.

De film hield zijn aandacht voldoende gespannen, zodat hij het andere vergat. En toen hij naar huis wandelde, bleven zijn gedachten bezig met het filmverhaal.

***

De volgende ochtend verliet hij reeds vroeg het hotel om een flinke wandeling te gaan maken door Parijs. Nooit was het gevoel vacantie te hebben sterker dan op gewone werkdagen buiten het vacantieseizoen, en dan in een grote stad waar iedereen naar zijn werk ging.
Hij vermeed de Champs Elysées en de grote boulevards en zocht de minder spectaculaire straten op, tot hij eindelijk tamelijk vermoeid neerstreek op het terras van een café bij het gare de Lyon. Hij had honger, bestelde croissants en rode wijn en bleef geïnteresseerd naar het verkeer zitten kijken.
Wat een drukte toch altijd.
Er kwam een krantenverkoper voorbij. Hertzen kocht een krant, keek hem vluchtig in en legde hem vervolgens naast zich op een stoel. Kranten kon hij thuis ook lezen; daarvoor ging je niet naar Parijs. Een enkele maal moest een mens er eens volkomen uit zijn, geen zaken, geen politiek, niets van dat alles. Alleen maar kijken naar de drukte en genieten van het niets doen.
Parijs! Was er een andere stad, zoals deze? Een stad, waar dag en nacht de verwachting van het ongekende in de lucht zat?
In Dr. Leo Hertzen was nog altijd iets blijven leven van de jongen, die het wonder verwacht. Misschien gaan wij allemaal daarom zo graag naar het buitenland. En waar zou het eerder te verwachten zijn dan in de Franse hoofdstad?
Het was nog te vroeg op den dag en hij zat hier te ver weg van zijn hotel om veel hinder te hebben van commissaris Harsfeldt.
Ay! daar vlogen twee taxi's tegen elkaar. Hoor die chauffeurs tekeer gaan. Geen woord verstond hij ervan. Hij zat hier trouwens te ver weg om iets te kunnen horen.
"Pardon!" Met een ruk keerde hij zich terzijde. Een aangenaam klinkende stem van een vrouw, die er zoals hij nu zag ook allerminst onaangenaam uitzag, leidde zijn belangstelling voor de scheldende chauffeurs af. "Wat is er van Uw dienst?" vervolde hij haastig. Eigenlijk was hij geschrokken, toen hij plotseling de stem vlak naast zich hoorde, maar nu glimlachte hij en toen het tot hem doordrong, dat haar verzoek slechts de krant betrof - of zij die even mocht inzien - gaf hij hem haar, alsof het een ruiker rozen was. "Maar natuurlijk madame, natuurlijk."

22.

De vrouw, een slanke, knappe brunette, nam met een allervriendelijkste glimlach het blad in ontvangst en verwijderde zich. Zij zat blijkbaar achter hem, want hij kon haar niet zien en wilde niet omkijken.
Even later stond ze weer bij zijn tateltje. "Hebt U gevonden wat U zocht?" vroeg hij. "Neen", antwoordde zij. "Jammer genoeg niet. U bent vreemdeling?"
"Ja, mevrouw. Hollander."
"Voor het eerst in Parijs?"
"Neen mevrouw, niet voor het eerst - maar neemt U plaats alstublieft, tenzij U in gezelschap bent."
Zij glimlachte. "Ik derangeer niet?"
"Niet in het minst madame", haastte hij zich te verzekeren. "Integendeel, ik heb vacantie en kan niets meer op prijs stellen dan zulk charmant gezelschap."
"Een paar minuten dan", antwoordde zij.
De paar minuten werden vele paren, zovele dat hij haar inviteerde om met hem te lunchen, welke uitnodiging zij zonder aarzeling accepteerde. Zij had alle tijd; er was niemand, die op haar wachtte. "Leeft U helemaal alleen?"
Zij knikte. "O! - ik heb veel vrienden, maar ik ben mijn eigen baas. Verwondert U dat zo? Ik ben getrouwd geweest, maar mijn man is dood - vermoord door de Boches. Ik haat ze, maar....laten we daar nu maar niet over praten."

Per taxi liet hij zich met Hortense Parvay, zoals zij zich noemde, naar een nog al duur restaurant rijden, dat hij had leren waarderen wegens zijn "cave renommée" en waar hij met zijn gast een uitgezochte lunch samenstelde, die uitteraard met gelijkwaardige wijn besproeid moest worden.
De spheer van Parijs, de luchtig babbelende vrouw, de luxe in het restaurant en het besef, dat door de kelners speciale aandacht aan hen besteed werd - omdat hij een vreemdeling was, zoals zij aan zijn uitspraak hoorden, en dus wel een aanzienlijk groter fooi zou geven dan zij van de Franse clientèle gewend waren, wat Hertzen echter niet inzag - dit alles gepaard met de thans diep verdrongen angst, maakten hem steeds ondernemender.
Hij voelde zich geheel een man van de wereld, zoals hij zich die voorstelde, een man, die het leven wist te genieten, die niet op een paar duizend francs meer of minder keek en blijkbaar nog jong genoeg was om indruk te maken op een charmante vrouw.
Hij wist niets van haar, dan dat zij Hortense Parvay heette en weduwe was, een nog jonge weduwe en zeer appetijtelijk. Hij zou ook onmogelijk hebben kunnen uitmaken, waarom zij hem gezelschap hield; dat het was wegens zijn geld of wegens deze lunch, was ten enenmale uitgesloten, en voor het overige volstond hij met zijn verklaring dat hij indruk maakte.
Nadat de lunch met koffie en Courvoisier geëindigd was, voelde hij zich tamelijk licht in het hoofd en een beetje onzeker op de benen, maar deed zijn uiterste best niets te laten blijken, aangezien Hortense nog volkomen vast in haar schoenen stond bij wijze van spreken, want de luchtige, vluchtige aanduiding van schoentjes die zij droeg, verdienden zeker een zo dergelijke naam niet.
In een taxi lieten zij zich naar het Bois rijden. Het beviel hem goed zo rustig te zitten en de zoele lucht langs zijn slapen te voelen strijken. Daarom stelde hij voor nog een eindje rond te rijden. Hortense vond het uitstekend.
Eindelijk stapten zij uit voor een restaurant om thee te drinken. Ofschoon hij altijd vertelde, dat hij in Frankrijk alleen maar wijn

23.

dronk en zelfs geen druppel water, was hij erg verheugd thee te proeven, waarvan hij tot verbazing van Hortense vijf koppen verzwolg.
Of hij in China geweest was, informeerde zij. "Zoveel thee!"
"Neen nooit, maar in Holland zijn we gewoon erg veel thee te drinken", antwoordde Hertzen, verheugd dat hij zich weer geheel fit voelde worden.
Hij stelde een wandeling voor, maar zij verklaarde zich daartoe niet in staat wegens haar schoeisel, zodat hij opnieuw een taxi nam om naar Parijs terug te keren.
Nu wilde zij afscheid nemen, maar hij protesteerde. Waarom niet samen dineren? Tenzij zijn gezelschap haar verveelde, een veronderstelling die zij op allerliefste wijze tegensprak. Maar dan wilde zij toch eerst naar huis om zich te verkleden.
Natuurlijk bestond hiertegen zijnerzijds geen bezwaar en zelfs dat hij langer dan een half uur in haar salon moest wachten kon zijn goede stemming niet bederven, waarbij hij steun vond in een aantal Martini dry cocktails, die hij zichzelf op haar uitnodiging bereidde.
Zij woonde chic en haar woning was typisch Frans, maar ook typisch duur ingericht. Erkend dient te worden, dat hij er zich volkomen op zijn gemak gevoelde, alsof hij er aan gewend was om in de salons van verwende Françaises te verkeren.
Toen zij weer verscheen, was hij opgetogen over haar uiterlijk en drukte zeer complimenteus een kus op haar hand. Hij stelde voor ergens een apératif te gaan drinken, maar madame Parvay prefereerde haar eigen woning - "even niet in een restaurant". Wel wilde zij buitenshuis gaan dineren, waarvoor zij een uitstekende gelegenheid kende in de buurt van de Etoile.
Hertzen vond alles prachtig, dronk nog twee Martini dry en verliet met zijn gastvrouw tegen half acht het huis. Hortense leunde licht op zijn arm.
Het restaurant, waar zij hem bracht, was bescheidener van omvang dan dat waar zij geluncht hadden, maar niet bescheidener inzake de prijzen, wat echter niet de minste indruk op hem maakte. De kelners waren uiterst voorkomend. Hortense scheen hier bekend te zijn.
Het diner was boven alle lof verheven, de wijnen verrukkelijk en toen zij tenslotte als bekroning van alles een cognac Napoleon van 1832 dronken, doorstroomde hem een gevoel van levensvolmaaktheid, zoals hij niet meer gekend had sinds het begin van zijn huwelijk, wanneer de liefde van Emilie zijn zuivere deel was. Maar daaraan dacht hij niet, zoals aan niets wat met Amsterdam te maken had, zelfs niet aan Eva. Er waren alleen de vrolijke, heldere ogen van Hortense, de blijde klank van haar lach en de lome zaligheid, die dit restaurant hem verschaft had.

Om over half elf betraden zij een dancing, waarbij hij even een gevoel van onzekerheid kreeg - hij had in jaren niet gedanst. Tot zijn grote vreugde echter, die hij natuurlijk niet liet blijken, vroeg Hortense of hij haar wilde excuseren wat het dansen betrof; zij voelde zich te vermoeid. Zij had hem hier gebracht, omdat de muziek hier zo bijzonder was, waarvan hij niets begreep, al trachtte hij zich wijs te maken, dat hij het gebodene op hoge prijs stelde. Zij luisterde aandachtig, genoot. Hij glimlachte, knikte, gebruikte woorden als excellent, merveilleux, très, très remarquable. Zij dronken champagne.
In zijn hoofd begon het te suizen, hij verlangde ernaar te slapen, maar de gedachte aan het hotel hield hij verre.

24.

Met haar was hij in een andere, een nieuwe wereld, in een heden, dat geen verleden kende. Doorgaan tot het dag werd.
Maar om twee uur wilde zij naar huis.
Hij betaalde met dollars, waarvan hij altijd een behoorlijk bedrag meenam, als hij naar het buitenland ging.
Weer zaten zij in een taxi. Hij durfde niet achterover te leunen, zat rechtop, druk pratend.
De taxi stopte; hij hielp haar uitstappen.
"Reken af", zei Hortense, "en kom nog even binnen om een echte absinth te drinken."
Natuurlijk accepteerde hij terstond.

V

Onder de papieren, die ten huize van Magda Berg gevonden waren, bevond zich een lege enveloppe, die haar adres vermeldde en als afzender de naam van Dr. Leo Hertzen. Uitteraard was commissaris Harsfeldt zeer benieuwd naar wat zich in die enveloppe bevonden had, temeer waar het poststempel uitwees, dat hij drie dagen voor haar dood was verstuurd. Het speet hem, dat de enveloppe niet eerder was gevonden, wat overigens niet aan de recherche lag, aangezien de overledene blijkbaar de gewoonte had om paperassen, die zij uit het gezicht wilde hebben, op allerlei onwaarschijnlijke plaatsen te deponeren. Zo was deze enveloppe te voorschijn gekomen uit een der boekenkasten, waar hij met andere papieren achter de boeken lag. Harsfeldt vermoedde, dat deze gewoonte een overblijfsel was uit haar Gestapo periode, al was het waarschijnlijk, dat zij toentertijd de paperassen naderhand wel vernietigd zou hebben.
Hij verzocht inspecteur Toen om bij hem te komen en gaf hem opdracht om Dr. Hertzen te bezoeken en te ondervragen omtrent de inhoud. Toen was taai in zijn verhoren, waarbij hij meestal sprak alsof hij doodmoe was, en Harsfeldt vermoedde dat dit op een of andere wijze de ondervraagden irriteerde of hun medelijden opwekte, omdat Toen gemakkelijk de indruk kon wekken, dat hij de verdachte volkomen vertrouwde.
De inspecteur stak de enveloppe in zijn actetas, groette zijn chef en begaf zich omstreeks lunchtijd naar de woning van Hertzen. "Meneer is niet thuis", deelde het bellenmeisje mede, "maar misschien kunt U het met mevrouw afdoen."
"Graag", antwoordde Toen allervriendelijkst.
"Komt U dan maar even binnen", zei het meisje, aan welk verzoek hij voldeed. Vervolgens werd hij naar een vertrek gebracht, dat de werkkamer van Dr. Hertzen scheen te zijn.
"Neemt U plaats", zie het meisje, "dan zal ik mevrouw even roepen." Emilie gaf haar een standje. "Hoe vaak moet ik je nog zeggen, dat je niet iedere onbekende moet binnenlaten. Jij schept me altijd op met allerlei fantasten, die me het een of ander willen aanpraten. Zeker weer niet gevraagd wie 't is, hoe hij heet, wat hij komt doen." "Neen mevrouw, maar 't is een nette, vriendelijke meneer."
Het meisje had een medelijdend hart en de dokter was immers rijk genoeg. En 't was ook niet zomaar, dat ze iedereen binnen liet, want laatst had ze de zeeman, die echte Perzische tapijten aanbood, op de mat laten wachten, omdat-ie er zo ordinair uitzag. Maar deze meneer was wat anders.
Zii hield haar gedachten voor zich, deed de kamerdeur voor mevrouw open en antwoordde op de vraag waar die man was: "in meneers kamer. Ik kon 'em niet in de zitkamer laten, want die wordt gedaan.
Emilie mopperde wat voor zich heen en ging naar de kamer van haar man, waar zij de bezoeker aantrof, staande in de deuropening van het

25

aangrenzende privé-laboratorium, dat hij blijkbaar met belangstelling in ogenschouw nam.
"Wat doet U daar?" vroeg zij bits. "Is 't Uw gewoonte in vreemde huizen zo maar de kamers in te komen?"
"Ik werd hier binnengelaten door Uw dienstmeisje, mevrouw, en de deur naar het laboratorium stond half open. Ik heb erg veel belangstelling voor chemie. Daarna stelde hij zich voor.
"Inspecteur Toen, belast met het onderzoek in de zaak-Berg."
Emilie schrok. "Gaat U zitten", zei ze bijna fluisterend.
Toen nam plaats. "Ik had eigenlijk Uw man willen spreken. U bent toch mevrouw Hertzen?"
Emilie knikte.
"Bent U op de hoogte van het doen en laten van Uw man, ik bedoel wat zijn privé-aangelegenheden betreft?"
"Wat ons gezin aangaat, ja."
"Uw gezin....." Hij wilde in dit verband nog iets vragen, maar liet het na. "Dus wat Uw gezin betreft. Kunt U mij zeggen welke inhoud deze enveloppe had, die door Uw man aan juffrouw Berg gestuurd is een paar dagen voor haar dood?" Hij toonde haar de enveloppe.
"Neen, ik weet niets van een brief van mijn man aan juffrouw Berg." "Dank U", zei Toen. "Hoe laat komt Uw man thuis?"
"Voorlopig komt hij niet thuis, want hij is op reis."
"Voor zaken?"
Emilie knikte.
"Zou ik hem ergens kunnen bereiken, al is 't maar telefonisch?"
"Mijn man is in Parijs, over een paar dagen gaat hij door naar Lyon."
"Wanneer is meneer Hertzen vertrokken?"
"Eergisteren."
"Hoelang blijft meneer weg?"
"Een dag of tien."
De inspecteur maakte enige notities, waarna hij zich opnieuw tot Emilie wendde. "U maakte mij straks een standje en ik gaf U een verklaring van mijn onbescheidenheid. Wij zijn natuurlijk wel eens onbescheiden, dat is onvermijdelijk. Maar ik was eerlijk gezegd verbaasd de deur van het laboratorium open te zien staan. Iedereen kan er blijkbaar in- en uitlopen."
"Iedereen? Niet iedereen komt in deze kamer; alleen de huisgenoten en goede kennissen - en dan, door een vergissing van het dienstmeisje, U dit keer."
"Dergelijke vergissingen kunnen natuurlijk vaker voorkomen, mevrouw, maar vindt U het in 't algemeen niet wat roekeloos?"
"Waarom roekeloos?"
"Het lijkt mij zo. Chemische producten zijn niet altijd ongevaarlijk." "Er is wel meer wat niet ongevaarlijk is en waarover iedereen beschikken kan."
"Ik begrijp U niet."
"Woorden bijvoorbeeld, meneer de inspecteur, woorden en vragen en verder - mensen."
"Gevaarlijke mensen! Ja, die zijn er genoeg. Rechercheurs bijvoorbeeld en dieven en anderen, die ons afnemen wat ons lief is."
"Nu begrijp ik U niet", antwoordde Emilie. Wat bedoelt die man, dacht zij geërgerd. Wat is dat voor een gedaas van een rechercheur? Inspecteur Toen maakte een vaag gebaar, glimlachte precies even vaag en zei vervolgens - "Ik denk aan allerlei dingen, indrukken, ervaringen, soms heel vreemde. Wij maken veel mee. Maar ik zal U niet langer ophouden. Mijn dank voor Uw bereidwilligheid om mij te woord te staan."
Emilie begeleidde hem tot aan de tochtdeur. "U vindt het verder wel, goedendag, meneer."

Zodra zij in de eetkamer was teruggekeerd, vroeg Eva wat de bezoeker

26.

was komen doen.
" 't Was een koopman", gaf haar moeder ten antwoord.
"Heb je wat gekocht?"
"Neen."
"Wat bleef je dan lang praten?"
"Ik kon hem niet kwijt raken."
"Wat verkocht hij?"
"Handgeschilderde prentbriefkaarten - rommel."
Eva keek haar moeder onderzoekend aan. "Zielig - voor die man", zei ze.
"Ik kan niet van alle zielige mensen kopen", antwoordde haar moeder op onvriendelijke toon. "Vertel liever eens of je al hebt na gedacht over een nieuwe pianoleraar of lerares. Wat doet Hermine."
"Ik wacht tot papa weer thuis is."
"O ja, natuurlijk."
Even was het stil in de kamer.
"Zullen we papa vanmiddag opbellen tegen het diner?" vroeg Eva. "Of neen, 't is beter vanavond tegen een uur of tien."
"Waarom wil je hem opbellen, je hebt pas een brief?"
"Over de pianolessen."
"Dat kan toch wel wachten, lieve schat."
"En zojuist vroeg je of ik al beslist had. Je bent inconsequent, mama." "Moet papa dat dan per telefoon doen? Hij moet er toch met je over kunnen praten en dat kan toch niet telefonisch, tenminste zo lijkt het mij."
"Waarom niet? Waarom is hij eigenlijk zo plotseling op reis gegaan? We hadden de zaak met ons drieën zullen bespreken."
"Papa moest onverwacht eerder weg."
Weer keek Eva naar haar moeder met dezelfde onderzoekende blik als even te voren.
"Maar hij heeft het je toch zelf gezegd, de avond voor zijn vertrek", zei Emilie, die zich onbehagelijk begon te gevoelen onder de blikken van haar dochter.
"Dat hij onverwachts eerder weg moest, heeft hij gezegd, maar niet waarom. Dat zou hij me wel vertellen, als hij terug was."
"Nu wat zeur je dan? Mij heeft hij niet meer gezegd. Eet nog wat, Eefje."
"Merci, mam, ik heb geen trek meer. Ik ga. Tot straks. Bel je papa vanavond op?"
"Ik weet het nog niet." Er klonk een lichte ergernis in Emilie's stem.

VI

Na de eerste absinth ten huize van Hortense Parvay genoten, hadden Hertzen en zijn gastvrouw zich te bed begeven. Zijn ondernemings- lust, die reeds eerder op den dag ontwaakt was, was na de absinth enorm toegenomen. 's Nachts om vier uur waren zij nog wakker.
"Ik heb dorst", zei Hortense. "Zullen we nog een glas absinth drinken?"
Hertzen vond alles uitstekend, hij was klaar wakker en had alleen het gevoel of zijn hoofd in brand stond.
Toen zij de drank bereid had, ging zij op de rand van het bed zitten en reikte hem zijn glas. Zij praatten en lachten, dronken tamelijk vlug hun glazen leeg en besloten er nog een te nemen en dan werkelijk te gaan slapen.
Het was ongeveer half vijf, toen Hortense de glazen wegzette. "Ik kom direct, ik ga even naar de badkamer."
Met onzekere pas, zich vluchtig steunende aan de enkele meubels, die zij passeerde, liep zij naar de badkamerdeur, waardoor zij verdween. Hertzen ging op zijn rug liggen om wakker te blijven, maar werd zo

27.

ontzettend misselijk, dat hij met een ruk overeind schoot. Het gevoel verdween. Heel voorzichtig vleide hij zich nu op zijn rechterzijde. Zo scheen het te gaan.

Hortense was in de badkamer bezig een douche te nemen, maar het water was te koud, zodat zij snel weer uit het bad stapte en licht huiverend naar haar handdoekenrek liep, waarbij zij uitgleed en met het achterhoofd tegen het glazen blad van een smal rechthoekig tafeltje viel, dat onder een spiegel tegen de wand stond. Vervolgens sloeg zij zwaar bonzend met haar hoofd tegen de betegelde vloer en bleef roerloos liggen. Een straal donkerrood bloed kwam langzaam van onder haar kastanjebruine korte haren te voorschijn.
Zij had slechte een zwakke kreet geuit.
Nu was het volkomen stil in huis. Hertzen lag in een diep-doffe slaap.

Toen hij de volgende ochtend ontwaakte, duurde het enige tijd voor de situatie, waarin hij verkeerde tot hem doordrong. O ja - Hortense, dacht hij. Zij was blijkbaar al opgestaan. Hoe laat zou het zijn? Hij keek op zijn horloge - over elven. Zijn ogen brandden verschrikkelijk en zijn hoofd hamerde in een loodzware dreuning van pijn.
Water - om godswil water. Hij wilde roepen, maar kon nauwelijks een geluid uitbrengen.
Voorzichtig ging hij overeind zitten, schoof langzaam naar de rand van het bed, steunde zijn hoofd in beide handen en kreunde.
Moeizaam stond hij op, een beetje wankel. Toen ging hij naar de badkamer. Maar nauwelijks had hij de deur geopend, of hij deinsde achteruit - Hortense lag geheel naakt, het hoofd in een plas bloed.
Voor de deur lag een gebroken flesch en overal scherven, die hij mechanisch begon op rapen. Het scheen hem of zijn hoofd zou barsten.
Drinken, drinken - water.
Hij liep naar de wastafel, nam een glas en zwolg het ene na het andere leeg. Met een diepe zucht zette hij het tenslotte weer neer.
Nu pas zag hij, dat hij zich in zijn rechterhand gesneden had tussen duim en wijsvinger, maar hij lette er nauwelijks op. Verschrikt keek hij naar het lichaam van Hortende. Het zwart geronnen bloed maakte hem misselijk. Daarom vestigde hij zijn blik strak en star op haar borsten - hij wilde nadenken wat hem te doen stond, maar het denken viel hem zwaar.
Natuurlijk een dokter, stommeling! luidde tenslotte zijn conclusie. Op zijn tenen ging hij terug naar de slaapkamer, kleedde zich snel aan en liep toen zo vlug als zijn ellendige toestand het hem veroorloofde naar beneden om de concierge te vragen een dokter te ontbieden. "Madam Parvay is zwaar gewond. Vlug! Vlug!"
Vervolgens ging hij naar de woning terug om op de dokter te wachten. Nu zag hij, dat hij bloed aan zijn pak had, maar het kon hem niet schelen; nog steeds was hij een weinig versuft.
Het duurde bijna een half uur alvorens een arts verscheen, vergezeld door politie. De concierge had het raadzaam gevonden deze te waarschuwen, omdat zij de man, die haar de opdracht gaf en die naar zijn uitspraak te oordelen een buitenlander was, niet kende.
Terwijl de dokter zich met Hortense bemoeide, ondervroeg de politie Hertzen, die een beetje verlegen zijn verhaal deed.
Hoe het bloed op zijn kleren kwam?
Hij toonde zijn hand, vertelde, dat hij die aan de kapotte fles gewond had.
Omzichtig verzamelden de politiemannen de scherven en onderhielden zich inmiddels met de dokter, die bezig was Hortense te verbinden.

26.

"Lichte schedelfractuur en zware snijwond. Oorzaak? Haar val of een slag met een zwaar voorwerp."
"Zou een fles, zoals deze voldoende geweest zijn?"
"Als hij niet leeg was zeker."
"Was die fles vol?" vroeg een der mannen aan Hertzen.
"Dat weet ik niet; ik heb hem vanochtend opgeraapt."
"Enfin, dat is nog wel uit te zoeken. U zult met ons meemoeten."
Tussen de beide agenten daalde Hertzen de trap af; hij kon niet denken, zijn hoofd deed waanzinnig pijn. Opeens doemde het gezicht van Emilie voor hem op. Toen kon hij zijn gedachten weer concentreren.

Terwijl hij op het bureau nader werd ondervraagd, onderzochten experts de badkamer ten huize van madame Parvay om uit te maken of er vocht in de fles gezeten had. Hun bevindingen wezen uit, dat zulks het geval geweest was.
Sommige scherven en vooral de hals van de fles vertoonden vingerafdrukken, die bij nader onderzoek bleken overeen te stemmen met die van Hertzen.
Madam Parvay was nog steeds buiten bewustzijn en dus werd hij in arrest gehouden, terwijl intussen rechercheurs zijn hotelkamer doorzochten, waar niets bezwarends ontdekt werd.
Toen madame Parvay weer bij kennis kwam, bleek zij aan geheugenverlies te lijden. Hertzen bleef in arrest.

***
Eva Hertzen kwam terug op haar verzoek om haar vader op te bellen en zij had een steekhoudend argument, aangezien hij niets van zich liet horen. Hij schreef haar anders elke dag, wanneer hij op reis was. Emilie stemde dan ook toe, niet omdat zij ongerust was, maar om onaangenaamheden met haar dochter te vermijden. Zij vroeg het nummer van het hotel "Lutetia" te Parijs aan, dat Eva haar gegeven had, omdat zij het kende uit de brief, die zij van haar vader had ontvangen, twee dagen na zijn aankomst.
Toen de verbinding tot stand kwam, nam Emilie de hoorn op, omdat Eva niet voldoende Frans sprak om duidelijk te maken wat zij verlangde. Monsieur le docteur Hertzen was niet in het hotel aanwezig en het was niet mogelijk te zeggen, wanneer hij kwam. Ja, hij had inderdaad een kamer in het hotel. Zij zouden meneer zeggen, dat mevrouw getelefoneerd had en hem vragen haar op te bellen.
Maar 's avonds noch in de loop van de volgende dag morgen kwam er een antwoord en evenmin een brief en dus vroeg Eva omstreeks lunchtijd of haar moeder nogmaals Parijs wilde aanvragen. Ook ditmaal voldeed Emilie aan het verzoek, zelf ook zich afvragend wat wel de oorzaak kon zijn van een zo grove nalatigheid van haar heer gemaal jegens zijn dochter.
Het duurde lang voor de verbinding tot stand kwam.
Monsieur le docteur was nog niet in het hotel teruggeweest en niemand wist wanneer hij zou komen. Neen, monsieur was niet naar Lyon. De kleurloze vriendelijke beleefdheid van de man aan de andere kant van de lijn irriteerde haar. Driftig zei ze - "Waarom die geheimzinnigheid? Is meneer ziek?"
"Wij kunnen U geen inlichtingen geven."
"Wie dan wel?"
Er kwam niet direct antwoord.
"Wie dan wel?", herhaalde zij. Haar stem klonk hard en nerveus.
"De politie, madame."
Nu was het Emilie's beurt om te zwijgen, maar zij dacht aan Eva en vroeg om het nummer. Zij noteerde. "Dank U."
Zij legde even de hoorn op het toestel maar nam het terstond weer op, draaide intercommunicaal en vroeg of de juffrouw de lijn nog

29.

had. Daarna gaf zij het nieuwe nummer, waarmede zij wou spreken. In zakelijke bewoordingen werd haar medegedeeld, dat monsieur Hertzen voorlopig in zijn vrijheid van beweging beperkt was totdat een dame, die hij kende en die zwaar gewond in haar woning bewusteloos was aangetroffen in staat zou zijn een verklaring af te leggen.
Emilie begreep. "Merci bien, monsieur", zei ze en legde de hoorn neer. Eva had gedurende het gehele gesprek gespannen staan luisteren, maar het niet kunnen volgen. Wel had zij begrepen, dat er iets niet in orde was, wat trouwens ook duidelijk bleek uit de gelaatsuitdrukking van haar moeder. Zij vroeg echter niets, maar wachtte af wat deze zou gaan zeggen.
Emilie stond op, schoof het toestel een eindje terug en zei - "t Is erg vervelend, Eva, maar papa heeft een ongeluk gehad en ligt nu in het ziekenhuis, maar 't is niet ernstig.
"Heus niet?"
"Neen, heus niet."
Eva geloofde niet wat haar moeder zei.
"Hij is toch niet dood, mama?" Haar ogen boorden in die van haar moeder.
"Neen, schatje, hoe kom je daarbij? Papa mankeert niets d.w.z. niets bijzonders."
"Ga je naar hem toe?"
"Misschien."
"Mag ik dan mee?"
"Neen."
Emilie Hertzen begon zich onbehagelijk te voelen onder de voortdurend onderzoekende blik van haar dochter.
"Je moet me excuseren, Eefje, maar ik heb erge hoofdpijn vanochtend en ga een uurtje rusten. Tot straks." Na deze woorden verliet zij het vertrek.
Op haar kamer gekomen, ging zij voor het raam staan. Zij had inderdaad hoofdpijn, maar wilde niet gaan liggen, want dat zou op een huilbui uitlopen.
Dat hij met een andere vrouw was geweest, interesseerde haar niet; in hun huwelijk sprak dat vanzelf. Maar dat hij gearresteerd was - de vrouw zwaar gewond - dat was wel erg, want hij was Eva's vader.
Zij wist heel goed, dat Eva zich niet veel om haar bekommerde, maar dit nam niet weg, dat zij nog wel ernstige belangstelling had voor haar dochter. Natuurlijk had hij die vrouw niets gedaan, maar daarom ging het niet.
Zou ze naar Parijs gaan? Als ze het niet deed, zou Eva willen dat elke dag het ziekenhuis werd opgebeld, maar als zij daarginds was, kon ze haar melden wat ze wilde. Maar wat moest ze er doen?
Zij besloot Mr.Doellingen om raad te vragen.
Snel liep zij naar beneden, nam haar hoed en voorjaarsmantel van de kapstok en verliet het huis, de deur zacht achter zich sluitende; haastig liep zij nu naar de dichtst bijzijnde taxistandplaats. Als er een wagen stond, kon zij de trein naar den Haag nog halen.
Thuis zouden ze haar wel missen, maar niemand zou ongerust zijn en ze kon voor het eten terug wezen, wanneer ze Andé direct kon spreken.

Nog geen twee uur later zat ze tegenover Mr.Doellingen in zijn kamer op het departement en vertelde hem haar ervaringen.
Hij maakte haar een vriendelijk verwijt, dat zij hem niet had opgebeld; hij zou direct naar Amsterdam gekomen zijn, maar toen zij antwoordde, dat zij geen geduld had gehad om te wachten, want dat zij moest doen, begreep hij.

30.

Doellingen dacht geruimen tijd na. Emilie keek in gespannen aandacht naar zijn magere gezicht, waarlangs een sliert van zijn reeds dunne haren flets neerhing.
Eindelijk begon hij te spreken. "Ik zal naar Parijs gaan en kijken wat ik bereik. En ik zal je direct schrijven, Emilie, maar voor geval Eva de brieven zou willen lezen, zal ik ze in termen van ziek-zijn vervatten. Luister goed - de directeur-geneesheer is de politiecom- missaris, de dokters zijn mijn relaties in de departementen. Accoord?" Zij knikte. "Eva zal ze natuurlijk willen lezen, want ze vertrouwt mij niet."
Zij praatten nog enige tijd, waarna zij opstond om heen te gaan. "Wacht even", zei Doellingen, ik zal de auto laten komen; mijn excuses, dat ik je niet naar 't station breng, maar nu ik plotseling morgen op reis moet, heb ik nog het een en ander af te handelen."
"Je 'hoeft je toch niet te excuseren, André, zei Emilie en maakte daarbij een lief gebaar, "ik begrijp volkomen, dat je geen tijd kunt missen. Je gaat dus morgen?"
"Ja, morgenochtend met het vliegtuig, dan ben ik om half twaalf in Parijs en heb nog een massa tijd. Morgenavond schijf ik, of bel ik op. Eva kan toch niet meeluisteren?"
"Neen, we hebben geen klapper. Nogmaals hartelijk dank voor alle moeite, die je je geeft."
Toen zij vertrokken was, nam Mr.Doellingen weer plaats achter zijn bureau, schudde het hoofd en zuchtte.
Zo'n charmante vrouw - zo'n lieve, charmante vrouw.
Emilie was zijn jeugdliefde en hij betreurde het nog steeds, dat zij Leo boven hem verkozen had. Als hij haar gekregen had, zat hij nu niet hier als een vroeg verouderende vrijgezel.
Onzin! Geen sentimentaliteit! Hij boog zich weer over zijn stukken.

***

De ochtend na zijn aankomst in Parijs had Mr.Doellingen reeds een onderhoud met Hertzen, die hoogst verwonderd was hem te zien. Doellingen vertelde hem het bezoek van Emilie. Hij had medelijden met de bleke, neerslachtige man, met wien hij sinds hun gymnasiumtijd bevriend was en die hem de enige vrouw van wie hij ooit gehouden had, voor de neus had weggekaapt.
Hertzen vertelde hem alles, ook de reden, waarom hij eerder naar Frankrijk was vertrokken dan oorspronkelijk zijn plan was. Toen hij over Magda Berg begon te spreken, keek Doellingen hem onderzoekend aan. "Je hebt je er raar ingewerkt, Leo", zei hij toen Hertzen zweeg.
"Denk je dat ik moeilijkheden krijg met die zaak in Holland?"
Mr.Doellingen haalde de schouders op. "Voorlopig is deze affaire dringender. Je hebt die mevrouw Hortense Pe - pa - hoe heet ze ook weer, enfin doet er niet toe, maar je hebt haar beslist geen klap gegeven?"
"Ik zou niet weten, wanneer ik dat gedaan zou moeten hebben. Ik was zo dronken als een staartmolen en zij was ook niet bepaald nuchter. Ze is natuurlijk gevallen en ik heb echt niets gehoord, geen geluid. Ik moet direct in slaap gevallen zijn en ben het bed niet uitgeweest na het laatste glas absinth."
"Wie drinkt er nu om godswil absinth?" riep Doellingen hoofdschuddend uit. Enfin basta. Goed wijs ben je niet. Schrijft een privé-brief aan de pianolerares van zijn dochter, slaat van schrik op de vlucht, gaat met de eerste de beste vrouw op stap, drinkt zich stomdronken en maakt dan ongelukken. Hoe voel je je, als je aan Eva denkt?"
Het gelaat van Hertzen vertrok. "Laat dat, laat dat om 's hemelswil. Als Emilie maar niets tegen haar zegt."

31.

"Neen!" Het antwoord klonk kort en er was een bittere klank in Doellingen's stem. Hertzen keek hem angstig verwonderd aan, maar zei niets.
"Enfin", vervolgde Doellingen, ik zal je hier waarschijnlijk wel uit kunnen krijgen. Dit is te gek. Die mevrouw Hortense Pe - Pa - enfin, kan wel een paar maanden van haar geheugen verstoken blijven en daar 'hoef jij niet op te wachten. Ik zal mijn best doen; je hoort gauw weer van me."
Hij stond op; een gevoel van walging voer door hem heen.

***

Het gelukte Mr.Doellingen inderdaad de invrijheidsstelling van zijn vriend Leo Hertzen te bewerkstelligen, maar wat hij niet verhinderen kon was, dat inspecteur Toen opdook op het moment, waarop Hertzen het politiebureau wilde verlaten.
De inspecteur had na zijn bezoek aan mevrouw Hertzen verslag uitgebracht aan commissaris Harsfeldt en samen waren zij tot de conclusie gekomen, dat het het beste zou zijn te wachten tot Hertzen terugkwam, wat volgens zijn vrouw niet langer den ca. tien dagen duren zou. De aanwijzingen tegen hem waren nog niet zo sterk en dus was het beter hem niet te verontrusten.
Hun opvatting veranderde echter, toen van de Parijse recherche een verzoek binnenkwam om inlichtingen over Leo Hertzen tegen wien vermoeden bestond van poging tot doodslag of van zware mishandeling van een vrouw, uit welken hoofde hij zich in voorlopige hechtenis bevond. De zaak - zo ging het bericht verder - stagneerde, aangezien de vrouw aan geheugenverlies leed en zich niets en niemand herinnerde, ook niet de verdachte.
Daarom had inspecteur Toen opdracht gekregen om naar Parijs te gaan en ervoor te zorgen, dat Hertzen onmiddellijk naar Holland zou worden uitgeleverd, voorgeval hij uit de voorlopige hechtenis zou worden ontslagen.
Natuurlijk zouden zij hem nog wel enige tijd vasthouden en dus zou Toen volop gelegenheid hebben om de uitleveringspapieren in orde te maken. Hij kwam echter te laat. Mr.Doellingen was hem een slag voor, zodat hij zich genoodzaakt zag een andere weg te volgen. Hij besloot te trachten Hertzen te overdonderen.
Hertzen schrok ontzettend, toen hij vernam waarom de inspecteur naar Parijs gekomen was. "Maar ik heb Magda Berg niet vermoord", riep hij bijna huilend. Hij was op van nervositeit; de emoties der laatste dagen hadden hem sterk aangegrepen.
"Dat beweren wij niet", antwoordde Toen, "anders had ik wel de nodige stappen gedaan om U opnieuw te laten arresteren. U moet kalm blijven. U wilt natuurlijk eerst naar Uw hotel, want U zult U wel een beetje willen opknappen. Ik ga met U mee, dan kunnen we op Uw kamer intussen wat praten."
Toen's stem klonk vermoeid. Hertzen keek hem van terzijde aan. "Bent U moe?" vroeg hij.
"Hoe dat zo?" De inspecteur keek hem van terzijde aan.
"Uw stem klinkt, alsof U..."
"Elke misdaad vermoeit me, elke zware misdaad - het zoeken van de dader, die we altijd vinden en daarom het nodeloze van de pogingen om onvindbaar te blijven. Iedere misdadiger gelooft, dat hij de misdaad zonder fouten pleegt" - Toen glimlachte schamper - "De stommelingen."
Hertzen voelde zich onbehagelijk. "Vindt U nooit de verkeerde?" "Dat gebeurt wel eens, maar dan komt 't later toch uit. Eigenlijk moest iemand, die een moord doet, zichzelf aangeven. Maar zo dapper zijn ze nooit. Stiekum iemand van kant maken en anderen in

32.

verdenking brengen, dat is het systeem, dat altijd faalt."
De taxi stopte voor hotel "Lutetia"; Hertzen rekende af, stapte in gezelschap van Toen de hall binnen en vroeg de sleutel van zijn kamer, maar vernam, dat deze aan een ander was verhuurd, omdat monsieur geen bericht gezonden had. Er waren momenteel geen kamers vrij, helaas. Als monsieur afrekende kon hij de bagage in ontvangst nemen. Alles werd koel beleefd, uiterst koel en uiterst beleefd gezegd, maar Toen zag het gelaat van Hertzen en had even medelijden met hem.
Hertzen betaalde, zei dat hij de bagage zou laten halen en verliet met de inspecteur het hotel. Zwijgend wandelden zij in de richting van de Seine.
Hertzen begon het eerst te spreken. "Ik zal toch moeten proberen een hotel te krijgen, want ik moet me opknappen, een ander pak aantrekken enzovoort en ik kan vannacht niet in een park slapen. Dan word ik misschien weer gearresteerd." Zijn stem klonk verbitterd.
"Misschien is er een kamer in mijn hotel", antwoordde de inspecteur. "In elk geval kunt U zich er opknapppen, maar 't is niet zo chic als waar U was."
"Graag", zei Hertzen, "kan ik me bij U ook scheren?"
"Natuurlijk."
Plotseling doorstroomde Hertzen een gevoel van opluchting, van veiligheid zelfs. Verder dan het moment dacht hij nog niet.
In het hotel aangekomen, waar Toen zijn introk genomen had, begon hij met een bad te nemen, vervolgens schoor hij zich zorgvuldig met het apparaat, dat hem door de inspecteur ter beschikking gesteld werd. "Ik voel me een ander mens", zei hij opgelucht, nadat hij met zijn toilet klaar was. "Zouden ze hier een kamer voor me hebben?"
"Ik heb erover nagedacht", antwoordde Toen rustig, maar de eenvoudigste oplossing is, dat U vanmiddag met mij mee teruggaat naar Nederland."
"Dat is onmogelijk, ik moet naar Lyon; eigenlijk had ik er allang moeten zijn."
"Dan telegrafeert U uit Amsterdam, dat U later komt."
"Maar....."
"Ik raad het U dringend aan."
"Waarom om godswil?"
"Om een brief en omdat er een flesje gevonden is met cyaankali van een model, dat U in Uw privé-laboratorium gebruikt. Een vierkant flesje met schuin afgeslepen hoekranden, een soort standaardmodel."
Hertzen's gelaat verstarde. "Maar....ik....vermoordde haar niet."
"Dat zeg ik ook niet. Ik vraag U alleen om mee te gaan. Uw dochter is nogal nerveus geworden; zij schijnt veel van U te houden."
Toen had heel langzaam gesproken, alsof het hem moeite kostte.
"En als ik weiger?"
"Ik heb alle mogelijke stappen gedaan om U te laten arresteren, één telefoontje is voldoende."
Hertzen deed een stap achterwaarts, keek naar de kamerdeur.
"Die is op slot", zei Toen nog steeds op dezelfde langzame toon, "en ik heb een revolver in de hand, die ik in mijn rechterzak houd."
Haat blonk in Hertzen's ogen, terwijl hij weer naar de inspecteur keek. "Gefuikt heb je me schoft, vuile ploert", schreeuwde hij. "Smeerlappen zijn jullie, smeerlappen."
Toen stond op. "Mond houden, begrepen! Ga daar zitten!"
Hertzen gehoorzaamde.
"Over vijf kwartier gaat de trein. Bent U bereid mee te gaan of niet? Probeer niet te ontvluchten. Als U onschuldig bent, hebt U al genoeg stommiteiten uitgehaald. Wees blij, dat ze U hier vrijgelaten hebben, maar dat hebt U aan protectie te danken."
"Ik heb mijn relaties", snoefde Hertzen.

33.

"Blijkbaar", antwoordde Toen. Zijn stem had weer de gewone klank.
"Mr.Doellingen is een invloedrijke figuur."
"Hoe weet U .....? vroeg Hertzen verschrikt.
De inspecteur gaf geen antwoord.
Een tijdlang hing er stilte in de kamer, die door Hertzen verbroken werd. "Ik zal meegaan, Ik heb Magda Berg niet vermoord en ik wil niet, dat mijn dochtertje in angst zit over haar vader. Wie weet wat ze haar vertellen."
Toen bleef zwijgen, keek op zijn horloge, nam een cigaret en stak die op. Hertzen volgde zijn bewegingen, zag dat hij alleen zijn linkerhand gebruikte, de rechter bleef waar ze was. Hij voelde een ontzettende behoefte om te roken, maar Toen bood hem niets aan. Hij aarzelde nog enige ogenblikken, maar vroeg tenslotte om een cigaret.
Toen stond op, hield hem het pakje voor en gaf vuur.
"Dank U", zei Hertzen bedeesd.
Daarna liep de inspecteur heel rustig naar de deur, stak de sleutel in het slot, belde en ging met zijn rug tegen de deurpost staan.
Aan de huisknecht, die kort daarop verscheen, vroeg hij om de rekening en om een taxi voor hem te bestellen. "Pakt U dat scheergerei even in die handtas", zei hij tot Hertzen, die zwijgend het verzoek inwilligde.
"Dank U."
De huisknecht kwam met de rekening. Toen betaalde. Hertzen constateerde, dat hij beide handen gebruikte. Zou het waar zijn, dat hij een revolver in zijn zak had?
Even later verlieten zij het hotel en namen in de taxi plaats, die hen naar hotel "Lutetia" bracht, waar zij de bagage haalden, en vervolgens naar het gare du Nord. Er werd geen woord gewisseld.

Hertzen had nagedacht. Zodra zij de Franse grens gepasseerd waren, kon de inspecteur hem niet meer zo gemakkelijk laten arresteren. Misschien was alles wel bluf geweest. Goed - dan had hij zich laten bluffen.
Hij begon een gesprek, rustig en op vriendelijk beleefde toon. Telkens als de trein aan een station stilhield, ging hij naar het coupéraampje en kocht het een en ander. Toen liet hem begaan, maar hield hem in het oog.
Tijdens het rijden ging Hertzen naar het toilet; zijn reisgezel volgde hem en bleef in de gang staan wachten. Toen Hertzen terugkwam, ging hij naast de inspecteur staan en begon over het landschap te praten. Hij voelde, dat Toen's wantrouwen langzaam verdween.
"Bent U blij, dat U Uw dochtertje weer gauw ziet?" vroeg de inspecteur.
"Ja, natuurlijk. Wij houden erg veel van elkaar."
"t Lijkt me prettig kinderen te hebben."
"Bent U niet getrouwd?"
"Ja", antwoordde Toen, maar mijn vrouw...." Hij voltooide de zin niet.
"Sorry", zei Hertzen.
"Hebt U nog meer kinderen?", vroeg Toen na enige tijd.
"Neen, alleen Eva. Wij hebben, zoals zoveel mensen, ons na haar geboorte misschien teveel laten beïnvloeden door de beroerde politieke toestand in de wereld, het voortdurende oorlogsgevaar, en nu is het te laat."
Toen knikte. "U hebt in ieder geval een kind". Daarna zweeg hij weer en verzonk in gedachten.
Zij naderden Brussel en gingen weer op hun plaatsen zitten.
"We schieten op", zei Hertzen. "Ik houd niet van treinreizen, ga

34.

liever per vliegtuig.
De inspecteur lachte. "Ik ook, maar 't is een beetje duur."
"Maar makkelijk en vlug", vulde Hertzen aan.
Zij reden weer. Na enige tijd stond Toen op om naar het toilet te gaan. Hertzen volgde hem in de gang en bleef naast het portier staan wachten. Zijn plan stond nog niet geheel vast; hij wilde het van de omstandigheden laten afhangen.
Toen kwam weer tevoorschijn. "Alweer opgestaan?" vroeg hij Hertzen onderzoekend aankijkend.
Ik kan niet zolang in een trein zitten, dat maakt me tureluurs en ik word zo stijf als een talhout. Als U 't goed vind, wil ik in Roosendaal graag even op het perron heen en neer lopen."
Toen had geen bezwaar. De reis viel hem mee, zijn arrestant - want dat was hij feitelijk - maakte het hem niet moeilijk.
De trein reed het station Antwerpen binnen; het perron was vol.
"Laten we maar gaan zitten", zei Toen.
"Ik heb de bagage op onze plaatsen gezet", antwoordde Hertzen. Zo meteen moeten we ze toch weer openmaken voor de douane."
Het portier werd geopend, er kwamen veel mensen binnen. Toen werd achteruit gedrongen in de corridor. Van deze situatie maakte Hertzen, die vlak naast de portieropening was blijven staan, gebruik en een reiziger, die op het punt stond in te stappen achteruit duwende, sprong hij op het perron en verdween in de menigte.
Na een vergeefse worsteling om het portier te bereiken keerde Toen zich om, maar zag, dat ook die uitweg versperd was. Overal liepen mensen of stonden voor de coupés om te zien of er plaats was, en toen hij eindelijk de wagon kon verlaten, waren er zeker vijf minuten verlopen.
Van Hertzen was geen spoor te bekennen. De inspecteur overlegde bij zichzelf of hij naar Nederland zou doorreizen of hier achterblijven. Hertzen kon het station niet verlaten zonder plaatsbewijs en dat had hij niet, tenminste....neen, ze zaten in zijn zak. Maar het zou aan de andere kant een beetje naïef zijn om te veronderstellen, dat Hertzen zich door een plaatsbewijs zou laten vangen.
Had het zin hier te blijven en de politie te alarmeren? De Nederlandse grens was dichtbij en kende veel onbewaakte overgangspunten. Hertzen had zijn plan blijkbaar overwogen. Het was het waarschijnlijkste, dat hij naar Nederland zou gaan met het oog op zijn dochtertje, maar met dat al was 't een strop, een blunder. Wat zou Harsfeldt tekeer gaan! Hij had zich in de luren laten leggen.
De conducteur floot. Nog aarzelde hij even, keerde zich daarna om en stapte in. Hij was moe, werkelijk moe.
In de coupé zette hij Hertzen's bagage in het net naast de zijne. Hij zou tenminste de kleren van de arrestant meebrengen, dacht hij schamper.

***

Vanuit de verte had Hertzen de trein in het oog gehouden om te zien wat de inspecteur zou doen. Hij kon geen oponthoud bij de contrôle riskeren, zolang hij niet zeker wist, dat Toen hem niet op de hielen zat. Het duurde lang. Zou hij hem niet gezien hebben? Er was zo'n gedrang.
Eindelijk zag hij hem te voorschijn komen, maar zonder bagage. Wat zou er gebeuren? Hij stond blijkbaar na te denken. Hertzen's hart liep ver over zijn toeren. Als Toen hier bleef, zou hij natuurlijk de politie waarschuwen en dan werd de zaak moeilijk.
Er werd gefloten. Hij zag de inspecteur zich omkeren en op het laatste ogenblik instappen, zag de trein langzaam in bewegingï komen, ademde

35.

diep; zijn hart sloeg enige malen over, hij hapte naar lucht.
Langzaam wandelde hij naar de contrôle, vertelde dat hij zijn biljet Parijs-Antwerpen was kwijtgeraakt, gezocht had in de coupé en in de corridor en zelfs op het perron, maar het niet meer had kunnen vinden.
Hij werd naar een loket gebracht, waar de ambtenaar, die hem vergezelde, het woord voerde. Zijn Franse uitreisstempel wees uit, dat bij die middag uit Parijs vertrokken was. Hij betaalde in dollars.
Buiten het station gekomen, nam hij een taxi en liet zich naar Berendrecht brengen, waar hij uitstapte. Diep in de nacht passeerde hij de Nederlandse grens; in velden of wegen was niemand te zien.
Ofschoon hij doodmoe was, vervolgde hij zijn weg om zo snel mogelijk op te schieten; het zou niet zo heel lang duren voor alarm geslagen werd. Zo nu en dan ging hij aan de kant van de weg zitten om te rusten, maar koos zijn plaats steeds zo, dat hij niet door chauffeurs van passerende auto's kon worden opgemerkt.
's Ochtends bereikte hij Woensdrecht waar hij een vrachtauto vond, die hem een lift gaf naar Bergen op Zoom. Daar ging hij regelrecht naar een kapper om zich te laten scheren en vervolgens naar een café om in de eerste plaats zijn handen te kunnen wassen. Ofschoon hij zich doodmoe voelde, had hij geen slaap. Hij ontbeet stevig en besloot daarna om zijn tocht onmiddellijk te vervolgen, want hier in het grensgebied wilde hij niet blijven. Met de trein reizen leek hem gevaarlijk; bovendien zou hij het gevoel hebben opgesloten te zijn. Auto's was het beste, maar geen lifts, want hij wilde niet afhankelijk zijn van de goedgunstigheid van bestuurders en zo weinig mogelijk vertraging hebben.
Zijn doel was den Bosch, maar hij verwisselde onderweg enige malen van taxi.

Op de plaats van bestemming aangekomen besloot hij te wachten met zijn intrek te nemen in een hotel tot de kranten verschenen waren, want hij wilde eerst weten of hij er al in vermeld werd. Weer dacht hij aan de 'hoofdcommissaris van politie te Amsterdam verzoekt ...' Stel je voor, dat zijn portret erbij zou staan. Hoe zouden ze daar aan kunnen komen?
In een onbehagelijk stemming slenterde hij rond tot hij eindelijk een krant kon kopen en hij herademde, toen hij constateerde, dat zij niets bevatte, wat op hem betrekking had.
Vol goede moed stapte hij een hotel binnen, betaalde vooruit, omdat hij geen bagage had en dineerde met smaak. Hij had zich laten inschrijven als van Beek uit Arnhem en meteen gevraagd hem vroeg te wekken, want hij wllde vroeg naar bed en nam allerlei voorzorgsmaatregelen om geen achterdocht te wekken.
De volgende ochtend liet hij zich het ontbijt op zijn kamer brengen en overwoog al etende wat hem nu verder te doen stond.
Hij zou hulp moeten hebben, maar niet alleen om zich schuil te houden, want daar schoot hij op den duur niets mee op. Hulp om hem uit de knoei te helpen, om te voorkomen, dat hij weer gearresteerd werd. De aangewezen figuur daarvoor was natuurlijk André, maar die kon hij niet rechtstreeks met een verzoek om hulp op het lijf vallen, omdat hij niet van hem kon eisen, dat hij zich met hem persoonlijk zou bemoeien, terwijl hij door de politie gezocht werd. Er zou dus een tussenpersoon moeten worden ingeschakeld, die dan maar iets moest verzinnen om het André mogelijk te maken zich voor hem in te zetten. Als hij dat wilde doen, net als in Parijs, was de zaak in een paar dagen in kannen en kruiken. Maar wie moest hij inschakelen? Wie was daarvoor de geschikte figuur?

36.

Emilie? Die werd natuurlijk geschaduwd en hetzelfde gold voor zijn manager. Neen, geen intimi, een oppervlakkige relatie, iemand die overal buiten stond.
Ineens dacht hij aan Tervelde - dat was een reuzenidee. Natuurlijk - Tervelde! Beter kon 't niet.
Mensen, die in grote moeilijkeden verkeren, hebben dikwijls dergelijke reusachtig goede ideeën, waarover zij in normale omstandigheden de schouders zouden ophalen.
Tervelde dus, maar hoe die te bereiken? Telefonisch! Dit denkbeeld verwierp hij onmiddellijk, omdat hij het veel te gevaarlijk achtte. Telefoongesprekken kunnen worden afgeluisterd. Alleen vol-automatisch was safe, maar ook dan was de telefoon niet het ware, want je kon per telefoon niet alles bespreken.
Schrijven? Volkomen krankzinnig - de post zou natuurlijk op zijn brieven letten. Maar als hij schreef onder de naam van Beek? Best, maar Tervelde zou moeten antwoorden en een brief kon zoek raken. Het enige veilige was om naar Tervelde toe te gaan, dat wil dus zeggen naar Amsterdam en dat betekende hetzelfde als zijn hoofd vrijwillig in de strop steken.
Volkomen in strijd met zijn voortdurende vrees voor ontdekking hield hij toch aan dit denkbeeld vast, wikte en woog en kwam tenslotte tot de vernuftige conclusie, dat het het verstandigste zou zijn om per trein van dan Bosch naar Utrecht te gaan en vandaar per stoptrein naar Nieuwersluis, waar hij een fiets zou kopen. Daarvandaan zou hij dan wat gaan rondtrappen, zo'n beetje her en der langs allerlei stille weggetjes tot het donker werd en dan zou hij naar Amsterdam rijden om Tervelde op te bellen. Weigerde die hem te ontvangen, dan kon hij nog altijd wegpeddelen.

Aangezien de Amsterdamse recherche alleen de grensposten gewaarschuwd had om op te letten, verliep zijn plan zonder hindernissen en toen hij 's avonds om twintig over negenen uit een telefooncel in een buitenwijk Tervelde opbelde, kreeg hij hem zelf aan het toestel. De goden zijn met me, dacht hij.

"Herkent U mijn stem?" vroeg hij en kreeg ten antwoord, dat die inderdaad bekend klonk, maar dat Tervelde niet wist wie hij was.
"Wilt U, als ik mijn naam zeg, die niet hardop herhalen alstublieft? Ik heb Uw hulp dringend nodig, want ik verkeer in verschrikkelijke moeilijkheden." Toen noemde hij zijn naam.
Er kwam eerst geen antwoord, en daarna - "O juist! Wilt U mij spreken?"
"Dringend. Kan 't bij U?"
"Bij mij? J-j-ja, dat kan wel. Hoe laat kunt U hier zijn?"
"Over twintig minuten ongeveer."
"Dus kwart voor tienen."
"Ja. U zegt toch aan niemand, dat ik kom?"
"Aan mijn vrouw. Is volkomen safe, wees niet bang."
"Ik kom."
Hij hing de hoorn op, verliet de cel, keek even om zich heen en stapte toen op de fiets. Er was weinig verkeer in de straat.
Hij vermeed de hoofdwegen en stond op de afgesproken tijd voor Tervelde's huisdeur, die terstond geopend werd op zijn bellen. Het lijkt wel een samenzwering, dacht hij met jongensachtige opgewondenheid.
Tervelde ontving hem zelf en bracht hem naar de huiskamer, waar alleen zijn vrouw Elsje aanwezig was.
"Onze zoon is uit en heeft de gewoonte laat thuis te komen, maar als het lang duurt, kunnen we naar mijn kamer verhuizen. U hebt er, hoop ik, geen bezwaar tegen, dat mijn vrouw aanwezig is?"
Hertzen keek haar aan. Ik verkeer in levensgevaar bij wijze van

37.

spreken en ben onschuldig. Als mevrouw mij geloven wil, is er geen bezwaar tegen, dat ze mee luistert, ofschoon U last kunt krijgen met de politie."
"Wat denk je, Els?"
"De politie kan me gestolen worden. Ik ontvang in mijn huis wie ik wil."
"Goed dan", zei Hertzen, "laat ik dan maar beginnen."
Hij deed verslag van alles wat hem de laatste tijd was overkomen, maar Elsje en Otto lieten niet merken, dat Otto Magda gekend had en ook al in de zaak gemengd was door de politie. Toen Hertzen eindelijk zweeg, zwegen ook zij beiden, wat hem nerveus maakte. Zouden zij willen helpen?
Tervelde nam het eerst het woord. "U bezweert, dat U onschuldig bent?" "Volkomen! Die flessentheorie is te idioot om over na te denken. Jaren geleden heb ik voor een prik een grote partij van die flessen gekocht in allerlei maten, omdat ik ze aardig vond en van orde en netheid houd in mijn laboratorium. Ik vind 't nu eenmaal prettig om één soort flessen te gebruiken. De koop staat trouwens in mijn boeken en is dus makkelijk genoeg te contrôleren.
"Als U de recherche daar eens op wees."
"Spaar me de recherche! Ik heb voor geen cent vertrouwen in die lui, noch de Nederlandse, noch de Franse. Die beschouwen iedereen als een mogelijke moordenaar."
"Misschien zijn we wel allemaal mogelijke moordenaars", zei Elsje Tervelde." Misschien kunnen er voor iedereen omstandigheden zijn, die hem tot een moord brengen."
"Denkt U dus, dat ik Magda Berg vermoord heb?"
"Wat ik denk, doet er weinig toe, maar wel wat de politie denkt en die schijnt U niet te vertrouwen."
"En nu wilt U Mr.Doellingen ervoor spannen en mij als tussenpersoon gebruiken", zei Tervelde, stond op en liep naar het dressoir, dat achter Hertzen stond, gaf een blik van verstandhouding aan zijn vrouw, pakte een doosje lucifers en keerde weer naar zijn plaats terug.
Hertzen knikte.
"Goed. Maar vertel nu eens, hoe houden wij contant? Waar gaat U Uw intrek nemen?"
"Schuilhoekje spelen", verduidelijkte Elsje.
"Dat weet ik niet", antwoordde Hertzen, "dat is een probleem."
"Dan weet ik het", zei Elsje. Een vriendin van me is een maand op reis; ik heb de sleutels van haar woning - een eerste étage; ze woont daar met haar dochter - drie kamers, keuken, badkamer. De dochter studeert, ziet U; daarom mocht ze die grote woning houden. Wij zullen U daarheen brengen, dan bent U huisbewaarder. Maar denk erom, niet op straat gaan, hoor. Ik breng U wel eten - om de andere dag.
"U bent een engel."
"Ik heb geen bezwaar tegen wat U zegt, meneer Hertzen, mits U 't niet herhaalt, als ik U kom voederen."
Hertzen glimlachte. Ik beloof U plechtig."
"Hoe kan een van Uw flessen bij Magda Berg terecht gekomen zijn?" informeerde Tervelde.
Hertzen haalde de schouders op. "Wie zegt, dat 't er een van mijn voorraad is? Zijn er niet nog in andere handen?"
"Maar U kocht de hele partij."
"Een restant."
"Hadden ook anderen toegang tot Uw laboratorium?" vroeg Tervelde verder.
"Toegang? Ja, wat zal ik U zeggen? De deur was zelden op slot, behalve als er een of andere proef aan de gang was, waar ik niet

38.

aldoor bij behoefde te zijn."
"Vindt U dat niet gevaarlijk met al dat vergif?"
"Al dat vergif? Ja, er is wel vergif, maar ik kan niet inzien, dat ik daar zulke geweldige voorzorgsmaatregelen voor 'hoef te nemen, want ik neem niet aan, dat er aspirant-moordenaars in mijn huis rondlopen, dat snapt U wel. Ik heb er eerlijk gezegd nooit aan gedacht."
" 't Huispersoneel!"
"Een oude meid en een daghit voor de bel en dergelijke gewichtige bezigheden. Geen van beiden lijkt me moordlustig."
"Er zou een vergissing kunnen plaats vinden."
"Ik begrijp, waar U op doelt, maar neemt U me niet kwalijk, dat ik niet snap hoe ik de dood van juffrouw Berg in verband moet brengen met een vergissing van ons huispersoneel. Een van die twee zou dus per vergissing cyaankali aan juffrouw Berg hebben moeten brengen en het haar dan nog hebben moeten ingeven. Dit gaat me te ver."
"Ik bedoel niet dit geval", antwoordde Tervelde een beetje geërgerd; "ik bedoel de mogelijkheid van vergissingen in het algemeen."
"M'n beste meneer Tervelde, die twee zijn doodsbang voor vergif. Ze griezelen al bij het zien van de doodskoppen op de flessen."
Er viel een zwijgen, dat door Elsje Tervelde verbroken werd. "Meneer Hertzen, het is al laat. Mijn man zal U naar Uw nieuwe woning brengen. Maar wees alstublieft stil; jij ook, Otto. De buren moeten niet teveel horen. Mocht iemand je zien, zeg dan maar, dat ik wat heb laten liggen, toen ik er vanmiddag was - neen, zeg dat maar niet, vertel dan maar, dat we een logé onder dak brengen. Maar houd U in elke geval zo koest mogelijk, meneer Hertzen."
Hertzen beloofde. Terstond gingen zij daarop weg.

VII

Nadat hij in de echtelijke woning was weergekeerd, vroeg Elsje aan haar man hoe hij eigenlijk over de zaak dacht, en het antwoord, dat zij ontving, toonde duidelijk, dat Tervelde Hertzen niet vertrouwde en bovendien, dat hij allerminst verrukt was over wat hij het prutswerk der politie noemde. Hij deelde haar verder mede, dat hij daarom het besluit genomen had om het onderzoek naar de moordenaar van Magda zelf ter hand te nemen, wat zijn vrouw de vraag ontlokte of hij voor detective wilde gaan spelen, een denkbeeld, dat zij geweldig vond.
Het was haar echter niet duidelijk hoe hij zijn speurtocht wilde beginnen, omdat hij nog minder aanwijzingen had dan de politie. Dat was natuurlijk wel het geval, maar daartegenover stond, dat hij Magda langer kende dan wie ook bij deze zaak momenteel betrokken was en dat hij waarschijnlijk de enige was, die in staat zou zijn om uit te zoeken met wie zij in de bezettingstijd in relatie gestaan had. En in die richting, meende hij, zou gezocht moeten worden, ook voorzover het Hertzen betrof, want het was heel goed mogelijk, dat Hertzen toentertijd met de Gestapo had aangepapt en dat hij nu tot de ontdekking gekomen was op een of andere manier, dat Magda Berg bij wijze van spreken van de Gestapo stamde, wat voor hem op z'n minst een pijnlijke ontdekking moest geweest zijn. Maar hoe dan ook, hij had geen lust langer af te wachten.
Zijn eerste werk zou zijn Frits de Lange op te zoeken, die destijds heel dik bevriend scheen met de Duitsers, zo dik zelfs, dat Otto en de anderen hem hoe langer hoe meer waren gaan wantrouwen en tenslotte ernstig hadden overwogen om hem te liquideren.
Gelukkig was tenslotte toch gebleken, dat hij prima was, brutaal als de beul en begiftigd met een buitengewone tegenwoordigheid van

39.

geest.
Hij werkte nu weer op een kantoor, een grote handelsonderneming, wat Tervelde onbegrijpelijk voorkwam na de avontuurlijke jaren, waarin hij eigenlijk permanent gebalanceerd had op de rand van leven en dood.
Het bezoek aan Mr.Doellingen kon wachten en moest zelfs wachten, want het was niet nodig, dat Hertzen van hogerhand hulp kreeg. Eerst diende te worden uitgemaakt of hij met de dood van Magda al of niet te maken had.
Elsje kon hem inzake zijn Haagse vriend wijsmaken wat ze wilde, omdat hij toch niets kon contrôleren.
"Vind je me niet knap, dat ik hem in arrest nam?" vroeg ze. "Want hij kan het huis niet uit."
Otto vond het inderdaat erg knap, maar voor haar ook erg onplezierig, omdat ze voor gevangenisbewaarster moest spelen. Maar hij zou zijn best doen om haar zo gauw mogelijk van haar nieuwe functie te verlossen. Morgenochtend zou hij meteen naar de Lange gaan.

De Lange was zowel verbaasd als opgetogen Otto te zien; alles wat hem herinnerde aan "de grote tijd" wekte zijn enthousiasme. Hij nam hem mee naar een van de spreekkamers, waarvan hij het buitenlicht op rood draaide om te verhinderen, dat zij gestoord zouden worden, en begon met Tervelde de huid vol te schelden, omdat hij nooit meer iets van zich liet horen.
Het antwoord, dat hem hetzelfde verwijt trof, weerlegde hij door te zeggen, dat het hem als vrijgezel niet paste om getrouwde mannen ongevraagd in hun intimiteit te storen, terwijl hij bovendien - ook alweer omdat hij vrijgezel was - er weinig of niets tegenover kon stellen. "Maar vertel eens, kom je me uitnodigen voor een feest bij jullie, of is er wat anders aan de hand? Geld heb ik niet, behalve als 't beslist niet anders kan."
Tervelde begon met de vraag of de Lange hem op erewoord wilde beloven te zwijgen over wat hij hem nu ging vertellen, wat de ander toezegde, omdat zij elkaar van vroeger kenden, want in het algemeen hield hij niet van dergelijke zwijgbeloften ins Blaue hinein. "Vertel maar op, wat heb je op je geweten?"
Tervelde kende hem voldoende om te weten, dat hij er het beste aan deed met niet te spreken over zijn persoonlijke gevoelens voor Magda, aangezien de Lange op het gebied der liefde geheel andere opvattingen huldigde; hij was in dit opzicht zeker geen verwante ziel. Dienovereenkomstig kleedde hij zijn verhaal in.
"Er is een vrouw vermoord, tenminste als ze geen zelfmoord gepleegd heeft. De politie probeert 't uit te zoeken, maar daar heb ik geen vertrouwen in. Ik ken die vrouw van vroeger, toen ze bij de Gestapo werkte."
Bij het vernemen van deze woorden boog de Lange zich naar hem over, ten hoogste verbaasd. "Wat vertel je me nou? Heb jij met een Gestapogriet gescharreld?"
"Als je 't zo noemen wilt, maar ik had er mijn redenen voor."
"Dat zal wel. Was ze erg knap?"
"Ja, maar luister nu. Ze hielp me om onze jongens voor 't vuurpeloton weg te halen."
"Weer wat nieuws! Daar heb je vroeger nooit wat van verteld."
"Neen, dat kon niet."
"O, goed dan. En nou is ze vermoord of heeft zichzelf van kant gemaakt. Wat kan jou dat schelen? Of hield je 't nog met 'r?"
"Ik sprak haar nog wel."
"Maar nou 'hoefde ze toch niet meer onze jongens te redden, hè? Je moet me niet kwalijk nemen, maar ik vind 't een raar verhaal, wat je me daar vertelt. Ik ging ook met de Gestapo om, maar jullie wisten 't.

40.

En nou vertel je me ineens, dat jij 't ook gedaan hebt maar, stiekum." "Herinner je je nog", vroeg Tervelde, "dat we je verteld hebben, dat we er ernstig over gedacht hebben je naar de andere wereld te helpen, Frits? Goed! Maar dat was in mijn geval niet de voornaamste oorzaak, waarom ik mijn mond hield. Als er iets van was uitgelekt, zou zij eraan gegaan zijn."
"Nou, en wat zou dat?"
"Ik heb je toch gezegd...."
"Ach wat, maak mij wat wijs. Noem namen!"
"Axel o.a."
Nu keek de Lange hem stomverbaasd aan. "Stik! Zat jij daarachter? Wat een vuile comediant ben jij." Hij schaterde van het lachen, gaf Tervelde een stomp, zodat hij tegen zijn stoelleuning aan botste en vervolgde - "Ik herinner me nog, dat we er geen bliksem van snapten, dat ie ineens als getuige naar Moffrika moest. Heeft die griet daarvoor gezorgd? Knap werk, verdomd knap."
"Zo zijn er meer geweest, maar dat doet er nu verder niet toe. Ze is vermoord - of niet. En dan is 't zelfmoord."
"Nou - en?"
"Ik ging nog met haar om en nu word ik verdacht haar van kant gemaakt te hebben. Ik ben niet de enige verdachte, maar een ervan."
"Ai-ai-ai, dat is niet zo leuk, maar zeg, je hebt 't toch niet gedaan?"
"Neen, waarom zou ik?"
"Weet ik dat? Die meid kon je misschien laten hangen."
"Neen, ik haar."
"Waarom deed je dat dan niet?"
"Omdat ze ons toen zo geholpen heeft."
"Wat een trouwe liefde. Jij bent in dat opzicht half zacht, maar je schrijft dan ook romans. Enfin, zeg op, wat wil je weten?"
"Met wie ze 't meeste te maken gehad kan hebben in die tijd, welke Gestapo-lui bedoel ik. Jij kende ze."
"Met wie? Met wie? De Lange dacht ingespannen na. "Wat deed ze?"
"Voornamelijk spionnage binnen de Gestapo. Ze haatte die lui als de pest, omdat die haar vader vermoord hadden, al in 1935."
"O, zat dat zo? Maar hoe kwam zij er dan bij om vredeswil?"
"Weet ik niet. Ze is er pas in '42 bijgekomen."
De Lange zweeg weer, dacht. "Ik kende er verscheidene, maar als ik naga wat jij zegt, lijkt 't mij 't waarschijnlijkste, dat Toplitz d'r baas of d'r knechie was, en die ken ik heel goed. Ik leverde 'm altijd jenever; hij hield van zuipen, maar deed 't niet regelmatig. Een rotvent! Hij vertrouwde niemand, mij ook niet. Eigenlijk zat ik 'm altijd te knijpen voor 'm; je had eeuwig het gevoel, dat ie je elk ogenblijk kon neerschieten. Ik bracht 'm telkens drie liter tegelijk en daarvan zopen we dan meteen zowat één liter op, maar hij zoop 't meeste. Ik kan er wel goed tegen, zie je, maar 't was toch wel erg veel. Veiligheidshalve dronk ik van te voren altijd zowat een liter water - dat helpt, mij tenminste. Maar 't heeft ook wel z'n bezwaren, zoals je wel begrijpen zult. Ik moest elke keer een paar uur bij 'm zitten kletsen en dat is wel erg lang met zoveel water in je lijf. Maar goed - als ie dan dronken werd, werd ie hoe langer hoe vuiler, schold over iedereen en tegen mij, dat 't niet netjes meer was. En als ie dan verrekt nijdig werd, ging 't goed. Dan begon ie met z'n dronken kop toespelingen te maken op die dumme Holländer, die dachten dat ze hem in de luren konden leggen, toespelingen waaruit ik moest proberen op te maken wie die op het oog had. 't Lukte me vaak, doordat ik op de hoogte was van de plannen van onze mensen, maar soms snapte ik er geen bliksem van.
't Gekke was, dat ie zichzelf bij z'n gedaas ook niet scheen te

41.

vertrouwen, wat ik hieruit opmaak, dat ie zo nu en dan ineens vreselijk tekeer ging tegen me en de verschrikkelijkste bedreigingen uitbraakte, waarbij die almaar met z'n revolver speelde! "Alle Hollanders zijn verraders" brulde die dan en ik heb vaak genoeg gedacht, dat 't werkelijk afgelopen was met me en dat ik nooit meer een borrel te zien of te ruiken zou krijgen. 't Was niet leuk hoor om met dat heer te bitteren.
Nou! en dan ging ik zo langzamerhand maar doen of ik dronken werd; ik was ook altijd een beetje dronken, dat snap je wel. En dan had ie reuzen lol, schonk me nog meer in en dwong me te drinken tot ik ging tollen maar dat was nooit echt. 't Was wel beroerd. Maar tenslotte lukte 't me toch om weg te komen.
Dan nog dronken langs de schildwacht. Een heeft me eens een schop gegeven, dat ik languit over de straat vloog; en een lol dat ie had. Ik kon pas weer nuchter worden, als ik uit het gezicht was.
Nou - en die Toplitz moet je nou zien te vinden. Kan een leuke visite worden."
Tervelde had gespannen geluisterd. Die kerel moest hij dus opzoeken, maar waar?
"Waar woont die Herr Toplitz?" vroeg hij.
"Dat weet ik niet. Ik heb na de bevrijding geen contact met 'm onderhouden, maar 't is dan ook geen knappe meid. Ik weet alleen, dat ie uit Düsseldorf kwam en denk, dat ie er wel weer naartoe gegaan zal zijn. Je kunt in ieder geval 't beste daar gaan informeren. Misschien hebben ze 'm koud gemaakt of zit ie in de nor, maar dat merk je dan wel.
Jij scharrelde dus met een Gestapogriet. Nou ja, we moesten er allemaal wat voor over hebben - ik moest zuipen. Jij zoenen om 't netjes uit te drukken. Maar dat je die meid niet hebt laten stikken vind ik stom. Nou zit je in dalles. Afijn, ik heb je gezegd, wat ik weet. Ik weet nog wel meer namen, maar daar zal je niet veel aan hebben."
"Was Toplitz een topfiguur?" vroeg Tervelde.
"Neen, maar dat was die griet van jou natuurlijk ook niet. Hoe heette ze?"
"Berg."
"Berg? Nooit van gehoord, maar ik kende geen Duitse meiden. Kijk, Toplitz was zo'n soort telefooncentrale - snap je wat ik bedoel?
Een kerel, bij wie allerlei draden, of beter gezegd misschien, kanalen samenkwamen. Een onmogelijk sujet; verrekt gevaarlijk. Alleen als ie sentimenteel werd met z'n dronken kop, was er geen vuiltje aan de lucht. Dan was ie je reinste kleinburger met de meest banale griesmeelpap-idealen over een lieve vrouw en lieve kinderen. Om je rot te lachen. Maar daar paste ik wel voor op. Ik jammerde braaf mee, vertelde dat m'n verloofde gedood was door een Engelse bom. Wist je niet, hà dat ik een dooie verloofde heb? Hij vond 't ontroerend, klopte me op m'n hand, of arm, of wat ie te pakken kon krijgen en vijf minuten later was het weer mis, zat ie weer te loeren, een en al wantrouwen. Dus nu weet je 't en moet je d'r uit ook. Ik zal wel zeggen, dat je offerte kwam maken en niet kan concurreren, anders krijg ik op m'n donder, omdat ik hier visite ontvang."
De Lange stond op en Tervelde volgde zijn voorbeeld. "Hartelijk bedankt, hoor", zei hij hem de hand drukkend, "en bel eens op, dan maken we een afspraak."
"Graag, maar zeg, weet je vrouw van die zaak?" "Ja, allicht; ik word toch verdacht."
"Leuk voor d'r. Hoe neemt ze 't op?"
"Valt wel mee."
"Nou dan bof je. De meeste vrouwen zouen je zien aankomen met je griet-uit-vaderlandsliefde." Hij schaterde weer van 't lachen.

42.

Tervelde ademde op, toen hij weer op straat stond. Frits was geweldig geweest indertijd, maar in het dagelijks leven was 't niet zo geweldig om met hem om te gaan. De manier, waarop de Lange over Magda gepraat had, hinderde hem ook in hoge mate, temeer waar hij het woord 'griet' in het algemeen niet kan uitstaan.
Enfin, maar niet meer aan denken. Terzake!
Toplitz - Düsseldorf. Meteen visum aanvragen en dan naar huis.
Zijn lessen afzeggen.
Toplitz. Toplitz. Nooit van gehoord. Als die knaap nu maar naar Düsseldorf teruggegaan is en niet in de nor zit.

Het visum leverde geen moeilijkheden op, maar het vinden van Toplitz des te meer, doordat de administratie op het gebied van de bevolking nog te wensen overliet. Gelukkig had hij niet te klagen over de hulpvaardigheid der ambtenaren, maar dit nam niet weg, dat hij enige dagen lang van het kastje naar de muur gestuurd werd.
Ten leste echter stond hij tegenover de gezochte - een korte, brede, enigszins gezette man met een gehavend gezicht, half gesloten loerende ogen onder zware wenkbrauwen.
"Waarover wilt U mij spreken?" Toplitz had een kleurloze stem en sprak langzaam.
"Over Magda Berg."
"Nooit van gehoord."
"Ze is vermoord."
Toplitz ging traag overeind zitten. "Door wie?"
"Weet ik niet. Dat wil ik uitzoeken. Daarvoor ben ik hier."
"Kende U haar?"
"Ja en U kende haar ook."
Toplitz gaf geen antwoord, keek Tervelde minachtend aan en wendde zijn blik naar het raam, dat uitzicht gaf op een binnenplaats. Tervelde wachtte tot hij weer zou gaan spreken.
De ogen nog steeds gevestigd op de blinde muur aan de overzijde begon Toplitz tenslotte weer te praten. "Was U een van de onzen?"
"Neen!"
"Hoe kende U haar?"
"Ik was haar minnaar."
Nu wendde Toplitz zich naar hem toe; zijn bewegingen waren langzaam, zijn blik loerend. "Waar woonde zij?"
"Wanneer?" vroeg Tervelde.
"Destijds!"
Hij noemde het adres.
"En wat deed ze?"
"Spionage binnen de Gestapo; ze werkte ook met U samen."
"Wat wilt U weten?"
"Of ze behalve met Gestapo-mensen ook met anderen contact had."
"Met U."
"Wees alstublieft ernstig. Magda Berg is vermoord."
"Dat hebt U verteld. Magda is dus vermoord. Zo. De mooie Magda. Niemand had kans bij haar. Behalve U. Ze was gevaarlijk, maar betrouwbaar. Zij hield altijd haar woord. Ja, ze had contacten met anderen. Zij bemiddelde tusschen Nederlanders en ons, Nederlandse politici en de Duitse regering, bedoel Ik. Maar ze noemde nooit namen. Zij was betrouwbaar. Ik heb er maar een keer een gezien en gesproken. Niet in de Euterpestraat. Magda was toen ziek. Weet U nog wanneer dat was?"
"In de tweede helft van Januari 1945."
"Stimmt! Ik ontmoette de vent in een café. Hij zat aan een tafeltje met een boek voor zich in een rode boekomslag. Dat was 't herkenningsteken voorgeval ze eventueel zelf niet zou kunnen komen. Een lange kerel, niet zo jong meer. Ik moest hem de groeten doen van Frau.....

43.

...ik ben de naam vergeten."
Tervelde begreep, dat hij loog. "Marlewski" vulde hij aan. "Zo heette haar man van wie ze gescheiden was."
"Stimmt! Die Nederlander schrok zich dood, toen hij me zag. Ik gaf hem een enveloppe, die Magda me had meegegeven en zei, dat ze ziek was."
"Hoe zag die Nederlander er uit?" vroeg Tervelde.
"Lang, mager, maar dat waren ze toen zowat allemaal, een vervallen gezicht, Hitlersnorretje. Hij was blijkbaar met een auto gekomen." "Weet U het nummer nog?"
"Neen, wel de letter - H."
"Zuid-Holland", zei Tervelde.
"Hij had lange, smalle handen zonder ringen. Als ik een foto zag, zou ik hem herkennen."
"Daar heb ik niet veel aan."
"Neen."
"Weet U niet meer te zeggen over die man? In welk café ontmoette U hem?"
Toplitz dacht na. "Op de Ceintuurbaan, Witte... Witte..."
"Witteveen" voltooide Tervelde de zin.
Toplitz knikte. "Magda vertelde me, dat ze hem nooit vaker dan tweemaal in hetzelfde café ontmoette. Hij was niets op zijn gemak, ging 't eerste weg en vergat z'n boek mee te nemen. Ik heb 't altijd bewaard."
"Mag ik 't zien?"
Toplitz stond op, opende een lade en nam het gevraagde eruit. "Hier is 't met omslag en al."
Tervelde bekeek de omslag van rood fluweel, waarop met gouddraad een kerkraammotief geborduurd was; het was kennelijk al oud. Het boek bleek te zijn Couperus' roman 'Van oude mensen. De dingen, die voorbijgaan'. Er stond geen naam van de eigenaar in vermeld en evenmin bevatte het een ex libris, alleen een klein etiketje, die boekhandelaars plakken in de boeken, die zij afleveren, en dat de naam van een Haagse boekwinkel vermeldde.
Zuid-Holland. Den Haag. Veel is 't niet, maar toch iets, dacht Tervelde. "Mag ik dit meenemen?" vroeg hij.
Toplitz keek hem aan, zijn ogen bijna gesloten. "Eigenlijk moest ik U de hals afsnijden. De minnaar van Magda Berg. Ik was verliefd op haar - waanzinnig. Ik aanbad haar. Ik overdrijf niet. Ik dankte de hemel, als ik wat voor haar doen mocht. Daarom heb ik dat boek bewaard. Als aandenken."
"U kunt wat voor haar doen, nu."
Toplitz keek hem vragend aan. "Houd me niet voor de gek!"
"Ik houd U niet voor de gek. Ik zoek de moordenaar van Magda en ik wil en zal hem hebben." Plotseling greep een blinde woede hem aan en na een ontzaglijke vloek schreeuwde hij Toplitz recht in 't gezicht - "ik wil en ik zal, al moet ik hem uit de hel halen!"
Na deze uitbarsting werd hij plotseling weer volkomen kalm en zei rustig - "U moet mij helpen om Magda te wreken".
Toplitz gaf niet terstond antwoord, maar bleef hem geruimen tijd aankijken, zijn half gesloten ogen loerden. Tenslotte begon hij te praten, langzaam, kleurloos als altijd. "Ik wil Uw erewoord, dat U mij het boek terugstuurt met de omslag." Ondanks zijn merkwaardige wijze van spreken, had Tervelde het gevoel, dat Toplitz elk woord erin hamerde.
"Ik geef U mijn erewoord," antwoordde hij.
"Goed."
"Kunt U mij nog verdere inlichtingen verschaffen?"
Toplitz dacht na. Hij zat scheef op zijn stoel, één arm om de leuning,

44.

de handen samengevouwen en staarde naar de smerige vloer. Wat leeft die vent in een zwijnenstal, dacht Tervelde. Zou hij gekraakt zijn door de nederlaag? Enfin, doet er niet toe. Hij wachtte geduldig.
Eindelijk begon Toplitz weer te spreken. "Die kerel heeft destijds haar papieren in orde gemaakt, waardoor ze Nederlandse werd. Daarmee zou ze in Holland onder- en in Duitsland weer opduiken. Ik heb overal naar haar gezocht. Hij had lichtbruine ogen, lelijke tanden, gelig, behalve zijn rechterhoektand, die was dus vals. Rechts d.w.z. links." Hij zweeg. Tervelde wachtte.
Toplitz ging recht op zijn stoel zitten, kruiste de armen op de tafel en zei kort en scherp - "Uw adres!"
Tervelde gaf hem zijn visitekaartje. Toplitz las het aandachtig, stak het in zijn portefeuille en zei "Tot weerziens".
Snel stond Tervelde op om afscheid te nemen. "Goeden dag en nogmaals hartelijk dank."
Toplitz keerde zich om, ging voor het venster staan en zweeg. Tervelde verliet de kamer, daalde omzichtig de gammele trap af en verliet het huis, blij dat hij het zonlicht weer zag.
Het gelukte hem een lift te krijgen tot Nijmegen, vervolgens met een andere auto tot Arnhem, van waar hij met de trein naar Amsterdam terugkeerde.
Elsje was zielsgelukkig hem weer te zien; zij had het een griezelige gedachte gevonden hem in Duitsland te weten. De Duitsers waren nog steeds haar vrienden niet; Otto zag de zaak anders, maar zij kon hem hierin niet volgen.
Natuurlijk moest hij verslag uitbrengen. Zij ondervroeg hem tot in finesses over Toplitz - 'die Gestapobeul'. Otto moest heel erg lachen, toen hij het gezicht zag, dat zij daarbij trok, maar zijn pret veranderde niets aan haar overtuiging, dat het een wonder mocht heten, dat hij levend was teruggekomen.
"Maar waarom zou de kerel me vermoord hebben?" vroeg Otto.
"Zo maar, uit gewoonte of voor z'n pleizier."
"Ik kan niet zeggen, dat hij een gunstig type is", gaf Otto toe, maar hij heeft me goed geholpen.
Samen bekeken zij het boek en de omslag met de uiterste nauwkeurigheid, maar konden niets ontdekken, dat verdere aanwijzingen zou kunnen geven dan het etiketje.
"En vertel nu eens, wat jij intussen beleefd hebt", vroeg hij; "straks praten we hierover verder."
"Om te beginnen", antwoordde Elsje, "heeft Hertzen mij niet vermoord, welke andere misdaden tegen vrouwen hij ook op zijn geweten mag hebben. Maar wel heeft hij me naar zijn vrouw toegestuurd."
"Je hebt haar toch niet gezegd..."
"Stil! Ik spreek. Hij was zo ongerust over Eva, z'n hartelap, maar over z'n vrouw geen woord. Maar goed - ik moest naar haar toe volgens hem en vroeg dus hoe ik dat moest aanleggen, dus welke smoes ik moest verzinnen. Hij zei, dat ik best kon zeggen, dat jij liet vragen of je leerling alweer thuis was, maar ik heb hem aan zijn verstand gebracht, dat we dat wel per telefoon konden informeren. Maar hij hield niet op en zei, dat ik toch best kon zeggen, dat ik toevallig in de buurt was en dus even aanliep. Enfin, ik heb 't dan maar gedaan en zijn vrouw heeft me allerliefst ontvangen, maar kon me natuurlijk geen inlichtingen geven over haar heer gemaal. Ze liet overigens niets blijken en het gesprek liep voornamelijk over Eva en natuurlijk over Magda en zo; 't was werkelijk echt leuk en toen ik wegging, vroeg ze of ik nog eens terugkwam. Dat heb ik natuurlijk beloofd en natuurlijk ook gezegd, dat wij haar graag zouden ontvangen. Dat vond ze erg prettig - om eens hier te komen - maar ze verwacht eerst mijn

45.

tweede bezoek, want ze vindt het leuk om met mij te praten buiten aanwezigheid van een man - dat ben jij in dit geval. En vindt je me nu niet geweldig, dat ik ben doorgedrongen in het hol van de leeuw?" "Ik vind je reusachtig. Wat zei Hertzen van je bezoek?"
"Die weet er nog niet van, want morgen is 't pas weer voederdag."
"Mooi! En laten we nu eens verder praten over wat mij in de eerste plaats te doen staat."
"Ik zou zeggen", antwoordde Elsje, "dat je nu eindelijk eens die Mr. Doellingen zult moeten bezoeken, want hij kan niet levenslang in Parijs blijven."
"Goed, maar dan zal ik hem in elk geval eerst moeten opbellen om te weten of hij op is."
"Doe dat dan morgen, engel. En wat ga je hem zeggen? Je vraagt toch zeker niet om zijn bemiddeling, hè?"
"Ik moet hem natuurlijk wel wat vertellen, want ik kan moeilijk komen zeggen, dat er iets aan de hand schijnt te zijn met zijn vriend Hertzen en dat ik hem aanraad zich daar niet mee te bemoeien. Weet je wat? Ik zal hem vertellen, dat een vriend van Hertzen mij gevraagd heeft of ik hem -Doellingen - wil gaan opzoeken en vragen, om voorspraak voor Hertzen te zijn; alleen maar voorspraak, meer niet - of hij de politie gunstige inlichtingen wil verschaffen, snap je? Die vriend kan 't niet zelf gaan vragen, omdat hij weet waar Hertzen zich ophoudt. Ik weet de naam van die vriend niet, of ben hem vergeten."
"Je weet hem niet, engel, denk erom, jij weet nooit namen. Consequent zijn, meneer de detective."
"Allright! Ik weet de naam dus niet en heb ook geen zin mij met de zaak te bemoeien, want ik ben alleen maar de Spaanse leraar van Hertzen en wil er dus zo gauw mogelijk weer van af - van die boodschappen-overbrengerij. Ik verzoek dus Mr. Doellingen als de grote vriend van Hertzen om de zaak over te nemen. Die grote vriendschap zal ik danig onderstrepen, dan hebben wij de grootste kans, dat hij kopschuw wordt. De meeste mensen houden er niet van met Blauwbaard bevriend te zijn."
Elsje knikte vol enthousiasme en koek met bewondering naar haar echtgenoot. "Je bent pienterder dan ik dacht."
"Merci! Heb je eindelijk thee?"
"Ik wacht al drie dagen met thee op je."

Zij praatten nog wat. Tegen twaalf uur kwam hun zoon thuis, die verheugd was zijn vader weer te zien en informeerde of hij succes gehad had. Zijn moeder had hem gezegd, dat vader een paar uitgevers was gaan bezoeken. Tervelde antwoordde, dat het succes maar matig was geweest, omdat ook in Duitsland de uitgevers niet op hem zaten te wachten, maar wel andersom hij op de uitgevers, hetgeen den jongeman een hartig "laat ze barsten!" had ontlokt. Naar zijn oordeel moesten de uitgevers blij zijn, als zijn vader voor hen wilde schrijven.

Op de slaapkamer begon Elsje opnieuw over mevrouw Hertzen en vertelde, dat zij zo'n lieve vrouw leek te zijn, meer een beetje verbitterd of gedesillusioneerd en verder dat zij benieuwd was welke indruk Otto van haar zou krijgen. Over Eva was zij minder te spreken - een vreend kind, helemaal niet lief tegen haar moeder d.w.z. niet echt lief; kennelijk verwend en eigenzinnig. Elsje vond haar geen aardig meisje. Otto gaf haar de raad dit niet aan Hertzen te zeggen.
"O neen, als hij mijn oordeel vraagt, zeg ik, dat ik haar een schat vind, een snoes - zó lief."
Tervelde lachte, trok het licht uit en zei, "laten we gaan slapen, morgen word ik misschien geconfronteerd met Mr.Doellingen."

***