Infor-
matie.

46.

Detective (vervolg)

VIII

De manier waarop commissaris Harsfeldt de ontvluchting van Hertzen had opgevat, was erg meegevallen. Het zou iets anders geweest zijn, wanneer het een geval geweest was van een arrestant, die uitgeleverd werd, maar niet nu alles feitelijk op bluf berust had, wat echter niet wegnam, dat de verdachte moest worden opgespoord en wel zo spoedig mogelijk.
Wat de huidige verblijfplaats van de verdachte betrof, was hij van oordeel, dat deze redelijkerwijze slechts gezocht kon worden in Nederland of in Frankrijk. In België zou hij wel niet gebleven zijn, omdat hij geen Belgische deviezen had meegenomen en ook met dat land geen zaken deed. Wel stond hij bij de Nederlandse bank onder verdenking in deviezenaangelegenheden onbetrouwbaar te zijn en was men er van overtuigd, dat zijn Franse zaken meer baten zouden moeten opleveren voor de deviezenvoorraad dan het geval was, maar desalniettemin achtte hij België uigesloten.
Was hij in Nederland, dan zou hij zeker trachten contact met zijn dochter te krijgen en op grond van deze overweging had Harsfeldt opdracht gegeven het huis van Hertzen en zijn fabriek onder contrôle te stellen, zodat zij voortdurend in het oog gehouden werden. Mocht dit tot niets leiden dan zou hij door de radio laten omroepen, dat iedereen die inlichtingen kon geven omtrent de verblijfplaats van Dr.Leo Hertzen te Amsterdam verzocht werd zich te vervoegen op het hoofdbureau van politie aldaar. Voorlopig echter had hij volstaan met een bericht aan de grensposten.
Voorgeval hij naar Frankrijk was teruggekeerd, zou hij waarschijnlijk in verbinding blijven met Mr. Doellingen, die hem in Parijs geholpen had en die hij wel voor verdere moeilijkheden daarginds in reserve zou houden. Uit de telefonische informatie, die hij bij het departement in den Haag had ingewonnen, was gebleken, dat Mr.Doellingen nog niet was teruggekeerd, maar binnenkort verwacht werd. Zoodra hij in het land was, wilde commissaris Harsfeldt zelf zijn licht gaan opsteken bij Hertzen's invloedrijke vriend en beschermer. Hij verwachtte niet, dat Mr.Doellingen hem zou bedriegen of zou tegenwerken, maar of hij zou willen medewerken, was een andere kwestie, en eigenlijk kon hij dit niet van hem verlangen.
De berichten die binnenkwamen, waren echter van dien aard, dat de commissaris de tel begon kwijt te raken.
Mevrouw Tervelde had mevrouw Hertzen bezocht en was er twee dagen later weer op bezoek geweest; en op haar beurt had mevrouw Hertzen bij de Tervelde's een visite afgelegd. Volgens de mededelingen van de controlerende rechercheur hadden de beide vrouwen telkens allerhartelijkst afscheid genomen. Vanwaar plotseling deze dikke vriendschap?
Volgens Tervelde kende hij Hertzen nog maar kort en alleen als leerling, maar nu bleek, dat de zaken anders gesteld waren. Waarom had Tervelde hem dat dan wijs gemaakt? Was deze vriendschap misschien plotseling ontstaan? Waarom dan? Zou Tervelde contact hebben met Hertzen en boodschappen overbrengen?
Het huis van Tervelde laten bewaken was niet zo eenvoudig, omdat de straat waar hij woonde erg stil was; een contrôlepost zou onmiddellijk in de gaten lopen.
Hij sprak er met Toen over, die het ontraadde. Zijn vertrouwen in Tervelde was ongeschokt, maar Harsfeldt twijfelde weer; zijn oude verdenking had opnieuw post gevat. Maar hij kon nog geen verband leggen tussen de verschillende gegevens, geen verband dat werkelijk sloot. Gesteld dat Hertzen en Tervelde medeplichtigen waren; gesteld

47.

verder dat Tervelde onder invloed van zijn vrouw, die die liaison natuurlijk beroerd vond, Hertzen had geholpen om Magda Berg uit de weg te ruimen, welke reden kan Hertzen dan gehad hebben?
Hij was verdacht geweest van collaboratie, economische alleen maar, en had die natuurlijk ook ruimschoots gepleegd, al was hij van rechtsvervolging ontslagen geworden. En gesteld dat Magda Berg in dit opzicht over bezwarende gegevens beschikte, was dat dan voldoende of liever zoiets verschrikkelijks, dat hij haar daarvoor zou vermoorden? Dat moest toch uitgesloten geacht worden.
Jammer dat de brief, die in die enveloppe gezeten had, niet te vinden was.
Vervelende zaak; er zat geen schot in. Toen was nu bezig die meneer van Hoogen te ondervragen van wie een visitekaartje gevonden was met de woorden - "met eerbiedige bewondering". Die juffrouw, had blijkbaar veel bewonderaars gehad.
Van Hoogen - dat was die componist-dirigent, die moeilijkheden gehad had, omdat hij had doorgewerkt tijdens de bezetting en concerten had gegeven voor de Duitsers, na afloop waarvan hij meerdere malen door S.S.officieren in hun auto was thuisgebracht. Maar ook Jean Henri van Hoogen was er met veel zweet en bibberen afgekomen.

***

Inspecteur Toen vond getuige van Hoogen nogal vervelend, een tamelijk kleine, nerveuze, pafferige man, die zich geweldig voelde en geaffecteerd sprak.
In sobere bewoordingen had de inspecteur hem ingelicht omtrent de dood van Magda Berg, waarvan van Hoogen zichtbaar geschrokken was. Daarna was hij begonnen met vragen te stellen.
"U woont hier in Wassenaar?"
"Jawel, meneer.
"Waar werkt U? Ik bedoel waar bent U dirigent?"
"Ik ben alleen gastdirigent, heb geen eigen orkest."
"U kende Magda Berg?"
Van Hoogen beaamde.
"Mooi. Hoe hebt U haar leren kennen?"
"Zij heeft mij eens geschreven over een passage in een van mijn composities. Ik schrijf erg ingewikkelde muziek, heel moeilijk uit te voeren. Ik geloof n.l. dat onze westerse muziek de invloed nodig heeft van meer primitieve muzieksoorten. Bach, Beethoven, goed, prachtig, maar niet meer voor onze tijd, waarin de wereld bezig is een eenheid te worden en.."
"Die indruk heb ik niet", interrumpeerde Toen, "en bovendien weet ik niets van muziek. Wat U zegt, is natuurlijk hoogst interessant voor muziekkenners, maar daar behoor ik niet toe. Bepaal U alstublieft tot de zaak."
Van Hoogen glimlachte smalletjes. "Zoals U wilt. Juffrouw Berg had de uitvoering van mijn laatste compositie gehoord en schreef me, dat ze niet begreep, waarom ik een bepaalde passage zo geschreven had, als ik gedaan heb, en ze vroeg om een onderhoud. Ik heb haar toen bezocht en we hebben de betreffende passage besproken en aan de vleugel behandeld."
"Waar gebeurde dat?"
"Bij haar thuis."
"Bent U toen alleen in de muziekkamer geweest of ook nog ergens anders?"
"Alleen daar."
"En is 't bij dat ene bezoek gebleven?"
"Ik ben er in totaal tweemaal geweest."

48.

"En dat visitekaartje?"
"Bloemen. Ik meende dat ik haar een attentie moest sturen voor haar belangstelling in mijn werk, en bovendien had ik grote waardering voor haar inzicht en vaardigheid. Heel bijzonder. Die tref ik niet vaak."
"Gold Uw eerbiedige bewondering ook niet juffrouw Berg zelf?"
"Hoezo?"
"Ze was erg knap."
"O juist. Ja zeker, ze was een buitengoon knappe vrouw, maar in dat opzicht stond ze niet alleen; er zijn veel knappe vrouwen."
"Er wordt beweerd, dat ze iets heel bijzonders over zich had."
"Mogelijk, maar dat is mij niet opgevallen."
Toen wachtte enkele ogenblikken en keek hem inmiddels onderzoekend aan; van Hoogen knipperde een beetje nerveus met zijn ogen.
"Weet U nog precies de data, waarop U juffrouw Berg bezocht? En hebt U die brief nog, die zij U gestuurd heeft?"
"De data? Neen! 't Was de eerste keer ....ik meen op een Dinsdag-ochtend en de tweede keer Vrijdags, ook 's morgens; ja dat laatste weet ik beslist. Maar welke data? ..... 't Is al weer een paar weken, een maand misschien geleden."
"En die brief?"
"Ik zou moeten zoeken, of ik die nog heb. Ik ben vreselijk slordig met correspondentie - krijg erg veel brieven - ook van vrouwen. Je kunt onmogelijk alles bewaren."
"Alles, neen, maar een brief van een vrouw, die U eerbiedige bewondering toedraagt, is toch niet zo maar een brief van een vrouw."
Nu moest van Hoogen toch lachen - aan beetje kirrende lach in falset. "Die eerbiedige bewondering schijnt U dwars te zitten, U moet bedenken, dat wij artisten niet altijd doen als gewone mensen; wij uiten ons anders, volgens U misschien een beetje overdreven." Nu glimlachte hij, bijna genadig.
"Hebt U niet het vermoeden gehad, dat juffrouw Berg nog iets anders bedoelde, dan inlichtingen over die passage?"
"Iets anders bedoelde? Wat?"
"U bent toch geen kind en juffrouw Berg was niet alleen musica neem ik aan."
"O! bedoelt U dat? Neen, geen sprake van."
"Dat weet U dus zeker. Hebt U nog kennissen van haar ontmoet bij haar thuis of in de concertzaal?"
"Niemand. In een concertzaal heb ik haar nooit gesproken en bij haar thuis was niemand, behalve een oude juffrouw. De huishoudster waarschijnlijk. O wacht eens, ik herinner me iets - ze werd opgebeld." "Had ze dan telefoon in de muziekkamer?"
"De eerste keer wel, de tweede keer niet, dat is me opgevallen. Ze had zeker ook aansluiting in andere kamers."
"Waarom viel U dat op?"
"Omdat ik geen telefoon in mijn werkkamer zou kunnen verdragen. Afschuwelijk als je bezig bent ineens dat gerinkel."
"Noemde ze een naam, toen ze telefoneerde?"
"Otto! Otto! Afgrijselijk. Een van die namen, die vloeken met elk muzikaal gevoel - hard, knallerig."
"En merkte U iets op aan haar houding, toen ze sprak, haar mimiek, intonatie?"
"Ik kreeg de indruk, dat het een vrindje van haar was. Ze keek anders dan anders, niet zo gereserveerd, en ze praatte erg hartelijk tegen die meneer Otto."
"Herinnert U zich wat ze zei?"
"Pardon, ik luister in zo'n geval maar half, probeer niet te luisteren, ik vind 't altijd gênant, wanneer ik een gesprek tussen anderen

49.

moet aanhoren. Per slot van rekening.... U begrijpt me?"
Toen begreep. "Verder niets te zeggen?" vroeg hij.
"Ik zou niet weten wat, maar vraagt U, vraagt U gerust."
"Wij zullen het hierbij laten", antwoordde de inspecteur, "maar probeert U die brief te vinden; ik stel daar belang in."
"Ik zal mijn best doen", zei van Hoogen opstaande. "Maar kan U niets beloven. Als ik hem vind, zal ik hem sturen."
Toen was eveneens opgestaan. Van Hoogen belde en gaf de huisknecht, die op zijn bellen verscheen, opdracht om meneer uit te laten.

Nadat de inspecteur vertrokken was, liet van Hoogen zich in een armstoel vallen, legde het hoofd tegen de gecapitionneerde rugleuning en barstte in een huilbui uit, reactie op de grote spanning, waarin hij tijdens het verhoor verkeerd had, maar die Toen niet had opgemerkt. In de tijd, toen hij vervolgd werd na de bevrijding, had hij geleerd zich te beheersen, tenminste uiterlijk.
Het huilen deed hem goed, de hevigheid nam geleidelijk af; nu snikte hij nog slechts zo nu en dan, kort, pijnlijk.
Hij nam zijn portefeuille uit zijn binnenzak en daaruit een brief - de brief van Magda Berg. Een nerveuze trilling liep over zijn gezicht en een geluid, dat klonk als de klacht van een klein dier, klonk plotseling zwak klagend.
Magda Berg! Hij herinnerde zich alles precies, ook de data. En hij zag zich weer zitten in haar kamer, onderging weer de extase, die in hem was opgelaaid, toen hij voelde hoe zuiver zij zijn werk begreep. God, wat een vrouw, wat een muzikaal gevoel.
Zij zou zijn werk kunnen spelen, zij zeker - het razend moeilijke pianoconcert zou zij volmaakt kunnen voordragen.
Zij en hij. Als zij samen.....
Toen had hij haar die bloemen gestuurd voor hij haar volgens afspraak Vrijdags weer zou ontmoeten. En die Vrijdag - die vervloekte Vrijdag - ongeluksdag.
Waarom was ze, nadat hij nauwelijks was begonnen te spreken over zijn gedachten omtrent een samengaan van hen beiden, waarom was ze toen gaan praten over die dingen; waarom had ze laten blijken, dat zij wist, dat zijn relaties met de S.S. ver uitgingen boven autoritjes? Hoe wist zij? En waarom had ze het doen blijken? O neen, ze had niets gezegd met zoveel woorden, maar ze was gaan graten over de bezettingstijd en over de veine, die hij gehad had voor zijn werk, doordat hij in relatie stond met ... en toen had ze die naam genoemd, de naam, die nooit op de zitting gevallen was. Hoe had zij die naam geweten? Vanavond moest hij dirigeren. Krankzinnig gewoonweg. Onmogelijk. Als Magda Berg niet .... als zij vanavond was opgetreden, zou het een overweldigend succes geworden zijn. Maar nu, na dit verhoor. De solist zou het wel goed doen, zeker, goed, beslist, al zou 't ook niet meer zijn dan alleen maar goed. Maar hij? Met zijn delicate zenuwen. Het was een ramp.
Afzeggen? Ziekte voorwenden? Precies na vanochtend, na het bezoek van die politieman?
De brief sturen! Belachelijk. Dat nooit, beslist nooit. Hij zou de relatie met de heren zeker niet aanhouden.
Langzaam verscheurde hij Magda's brief in kleine snippers, las terloops de woorden, die hij onder haar handtekening geschreven had - 'Je t'adore'; dat was na zijn eerste bezoek geweest.
De snippers deponeerde hij in de papiermand, wierp er de inhoud over heen van het asbakje, dat op zijn bureau stond, verscheurde grof nog wat beschreven muziekpapier en deed het erbij, waarna hij de huisknecht belde en hem verzocht de mand te legen in de vuilnisbak.

50.

De knecht nam de mand op en verwijderde zich.
"Ik ga wandelen", zei van Hoogen, "en kom niet lunchen."
"Goed meneer. Prettige wandeling."
Van Hoogen bleef nog even bij zijn bureau staan; een nerveuze rilling schokte door hem heen.
"En nu afgelopen!" zei hij luid en de woorden klonken hard als een commando.
Even later liep hij neuriënd het pad door de voortuin af naar de straatweg.

IX

Toen Elsje Tervelde voor de tweede maal bij Emilie Hertzen op bezoek was, begon deze, geheel onverwacht, ook voor haarzelf, haar hart uit te storten in een behoefte een vrouwelijk medegevoel. Zij vertelde alles, zowel het bezoek van inspecteur Toen, waaruit zij begrepen had, dat haar man verdacht werd, als het gebeurde in Parijs en tenslotte, dat Leo sindsdien spoorloos verdwenen was. Eva hield ze zoet met de brief van Mr. Doellingen, waarin deze verslag uitbracht over het verloop van Leo's ziekte - zijn rechterarm was gekneusd, zodat hij niet kon schrijven, maar hij liet de allerhartelijkste groeten zenden aan Eva.
Ellendig was het, dat Doellingen geschreven had, dat Leo wel weer gauw beter zou zijn, want nu vroeg Eva elke ochtend en elke middag of er al bericht van Papa was.
Elsje Tervelde onderging dit alles met een gevoel van gewetenswroeging, omdat zij alles en zelfs meer wist dan mevrouw Hertzen, maar haar dit onmogelijk kon mededelen. Zij had Otto beloofd met geen woord of gebaar te doen blijken, dat zij volkomen op de hoogte was, maar het leek haar prettiger en eerlijker, wanneer Otto zijn deel in deze kant van de zaak zou dragen. Daarom had zij erop aangedrongen, dat Emilie hen zou bezoeken, want "dat geeft een beetje afleiding en dan kunt U ook eens met mijn man praten".
Dientengevolge was Emilie eerder bij de Tervelde's op bezoek gekomen, dan haar voornemen oorspronkelijk was. Zij liet Eva in deze omstandigheden niet graag alleen. Omdat het evenwel onvermijdelijk was dit te doen, aangezien zij mevrouw Tervelde niet voor het hoofd kon stoten, had zij ervoor gezorgd, dat Eva afleiding had - een bioscoopbezoek met een vriendinnetje, dat zij diezelfde dag ten eten gevraagd had. Zij had het zo ingericht, dat de meisjes de tweede voorstelling moesten bezoeken; Eva kwam dan wel laat te bed, maar dat kon wel voor een keer. Zij kon met een taxi thuiskomen en eerst haar vriendin wegbrengen.

Nu zat Emilie in de huiskamer van Elsje; Otto was ook aanwezig. Zij praatte over haar moeilijkheden en Otto vroeg wat zij zelf van de zaak dacht, waarom naar haar mening haar man zich schuil hield.
"Ik weet het niet, ik weet het echt niet. Ik kan me niet voorstellen, dat hij iets met de moord te maken heeft ondanks die enveloppe."
"Ja, wat is er toch met die enveloppe", vroeg Tervelde.
"Ach, er is een enveloppe gevonden van een brief, die mijn man aan juffrouw Berg gestuurd heeft, maar de brief is zoek. Dat is toch naar mij dunkt niet voldoende om iemand van een moord te verdenken."
"Lijkt mij ook niet, maar van de politie kun je alles verwachten en na zijn arrestatie in Frankrijk heeft meneer misschien zijn buik vol van alles, wat met politie te maken heeft."
"Goed, dat kan ik me indenken, maar hij moet toch inzien, dat zijn

51.

verdwijnen grote achterdocht wekt, dunkt me. Ik vind het zo dom en Leo is niet dom."
"Een mens kan de schrik te pakken krijgen."
"Die gaat toch eens over."
Tervelde haalde de schouders op. " 't Duurt in dit geval blijkbaar lang", zei hij glimlachend.
"Ik vind het ellendig."
Na een ogenblik gezwegen te hebben vervolgde zij - "U hebt in een van Uw romans de ondergang van een huwelijk beschreven, meneer Tervelde, en U hebt het uitstekend gedaan, maar hoe ter wereld weet U dat? U bent toch gelukkig getrouwd? Hoe kunt U 't zo beschrijven, als U het niet hebt meegemaakt?"
"Dat is moeilijk te zeggen, mevrouw Hertzen, dat gaat vanzelf. Misschien weten we het allemaal wel op die manier - ik bedoel als gevoel hoe het zijn zou, wanneer het anders zou zijn dan je beleeft."
"Je kunt het beter zo weten dan als beleving", zei Emilie.
Tervelde gaf geen antwoord.
" 't Is heel erg", vervolgde zij. Je begint met duizend illusies en dan op zekere dag constateer je, dat er niets is overgebleven. Waarom? Waardoor? Die geschiedenis in Parijs zegt niets op zichzelf; zoiets kan waarschijnlijk ook een man overkomen, die van zijn vrouw houdt. Maar waarom, waardoor gaat alles stuk?"
"Dat is moeilijk te zeggen", antwoordde Tervelde. "Misschien waren onze illusies vals."
Emilie knikte. "Wij zien elkaar verkeerd in den beginne, wij zien niet, dat we geleidelijk verdrongen zullen worden door een laboratorium."
"Daardoor bent U niet verdrongen", zei Elsje. "Daardoor niet. Waarschijnlijk is Uw man in zijn laboratorium gevlucht, toen hij voelde, dat U beiden zich vergist had."
"Mogelijk, 't is natuurlijk mogelijk; 't zal waarschijnlijk wel zo zijn als U zegt."
"Waarom blijft U eigenlijk bij elkaar?" vroeg Elsje, die zich op dit moment weer heel sterk de medewerkster van Otto de detective voelde.
"Om Eva", antwoordde Emilie Hertzen. "Maar dat is nu niet meer nodig. Eva kan mij missen."
"Waarom gaat U dan niet scheiden nu na die geschiedenis in Parijs? Die is toch voldoende."
"Nu?", vroeg Emilie. "Neen, nu niet. Natuurlijk is die geschiedenis voldoende, maar ik zou het niet fair vinden om hem nu in de steek te laten. O, hij zal mijn hulp niet inroepen, dat weet ik wel. Maar ik vind het unfair om een man in zijn situatie met een echtscheidingsactie op 't lijf te vallen. Ik haat hem niet - tenminste - ach, nu ja, soms is een mens wel eens verbitterd, maar in het algemeen kan ik zeggen, dat ik hem niet haat. Waarom zou ik het doen? Omdat hij niet meer van mij houdt?"
Elsje oordeelde het nodig het gesprek op een ander terrein te brengen. Daarom zei ze - "Neem me mijn gedachtensprong niet kwalijk, mevrouw, maar hoe staat het eigenlijk met de studie van Uw dochtertje? Heeft ze al een andere lerares?"
"Neen", antwoordde Emilie, "ze wacht op de thuiskomst van haar vader voor ze beslist. Zij doet nooit iets van dien aard zonder overleg met mijn man."
Het was echter Elsje's bedoeling niet om toch weer op het terrein van het huwelijksleven der Hertzen's te komen, al begreep ze, dat haar gast het erg moeilijk had en behoefte gevoelde om zich uit te spreken. Zij en Otto waren voor haar in dit opzicht onpartijdige figuren en die zijn soms de enige mensen tegen wie wij ons hart kunnen luchten.

52.

Maar zij wilde Emilie afleiding bezorgen, haar losmaken uit het vastgebeten zijn in haar moeilijkheden; zij had er echt spijt van dat zij over een echtscheiding was gaan praten. Daarom zei ze - "Nu, dat zal wel niet meer zo erg lang duren en dan kan Eva weer beginnen; dat is voor haar verreweg het beste want onderbrekingen van een studie werken altijd nadelig. Wat wil ze eigenlijk worden?" "Dat weet ze nog niet", antwoordde Emilie. "Haar instrument is de piano, maar ze heeft ook belangstelling voor fluit."
"Heeft ze daar ook les in?"
"Neen, nog niet. Ze doet er wel eens wat aan onder leiding van een van haar vrienden, een fluitist."
"Fijn hè", zei Elsje, "zo'n culturele roeping te hebben." Emilie beaamde dit. "Die had ik ook, toen ik jong was - tekenen en schilderen, maar daar is nooit iets uit geworden. U hebt hier mooie schilderijen."
"Vindt U? Ja, ze zijn wel goed, maar geen grote meesters. Die kosten erg groot geld. Maar 't is toch wel prettig, dat we deze hebben. Otto heeft een prachtig schilderij op zijn kamer - gekregen hoor - een Renoir."
Emilie was onmiddellijk geïnteresseerd. "Een Renoir? Mag ik die zien? Ik ben dol op de Fransen."
"Gaat U maar mee", zei Tervelde, één trap hoger."
Hij ging haar voor, zijn vrouw volgde.
Emilie bekeek het schilderij, vond het mooi, praatte over andere Fransen, vergeleek. Vervolgens keek ze vluchtig de kamer rond. "Mooie werkkamer hebt U hier, meneer Tervelde."
"Ja, heerlijk rustig." Hij knipte de bureaulamp aan. "Wat zegt U van mijn bureau? Dat heb ik van mijn vrouw gekregen, toen m'n eerste leerling zou komen."
"Leuk", antwoordde Emilie glimlachend, terwijl ze naar het bureau keek, "erg leuk". Plotseling veranderde haar gelaatsuitdrukking, haar glimlach maakte plaats voor verwondering. Zij trad op het bureau toe. "Hoe komt dat hier?", vroeg ze, terwijl zij keek naar een boek in rode omslag. Dat heb ik in jaren niet meer gezien."
"Wat bedoelt U?" vroeg Tervelde een beetje onrustig.
"Dat boekomslag! Kijk, ziet U dit?" - zij wees naar het midden - "dat is een L geweest, maar het gouddraad is kapot gegaan." Zij nam het boek op, keerde het om en glimlachte weer. Aan de achterkant was een hart geborduurd.
"U schijnt het te kennen", zei Tervelde.
"En of", antwoordde zij. "Ik heb deze omslag zelf geborduurd voor mijn man, toen we nog verloofd waren. Ik dacht, dat hij hem allang kwijt was." Zij legde het boek neer, sloeg het open en bladerde erin. "Dit boek hebt U beslist niet van mijn man geleend, hij houdt helemaal niet van Couperus, U wel?"
"Ja, bijzonder!" antwoordde Tervelde.
"Van oude mensen", vervolgde Emilie; "een somber boek, maar buitengewoon. Twee mensen, die hun hele leven gechanteerd worden door een moord - moord uit liefde - crime de passion noemen de Fransen het - dat is juister. Zou iedereen eigenlijk tot zoiets kunnen komen?" "Niet tot een crime de passion", zei Eisje, "maar ik ben overtuigd, dat iedereen in bepaalde omstandigheden een moord kan plegen."
"Dan zou mijn man dus Magda Berg vermoord kunnen hebben."
"Ho-ho-ho", zei Tervelde snel. "Mijn vrouw poneert een stelling, een volgens haar algemene regel, maar nu moet U hieruit niet zonder meer concluderen tot een bepaald geval."
"Ik concludeer niet; ik stel alleen maar de mogelijkheid in het algemeen. Deze twee oude mensen in dit boek waren gezien en achtenswaardig

53.

in de wereld; slechts een paar mensen wisten van die moord, vandaar de chantage. Maar door de rest werden ze aangezien voor volkomen rechtschapen. Leo heeft niet zo'n mooie reputatie; hij was collaborateur, werd er destijds gezegd en nu is er weer vermoeden van poging tot doodslag of zware mishandeling en blijkbaar ook nog van moord."
"Goed, maar U weet toch wel, of de omstandigheden van Uw man in verband met zijn karakter...."
"Wat weten we van elkaar? Ik bedoel niet speciaal Leo en ik, maar in het algemeen. Wat weten we van elkaar? Zeggen we altijd alles? Geven wij ons ooit helemaal bloot? Onze angst - al is 't maar voor onze reputatie; of onze haat, verbittering, onze slechte wensen. Is het leven eigenlijk niet een grote toneelvoorstelling? Niet een maskerade, zoals zovaak gezegd wordt, maar een toneelvoorstelling, waarin wij onze rol meer of minder goed spelen. Wie slecht speelt, loopt gevaar. Misschien speelt Leo wel slecht. Misschien is hij slecht en speelt hij zijn rol nog tamelijk goed - of zelfs geraffineerd."
"Maar U weet toch wel, of uw man slecht is", riep Elsje Tervelde eerlijk verbaasd. "Ik weet beslist, dat Otto het niet is", voegde zij eraan toe.
Emilie Hertzen glimlachte. "Fijn voor U", zei ze. "Zekerheid is altijd heerlijk." Zij wilde nog meer antwoorden, zeggen dat de vrienden en kennissen van de twee oude mensen in Couperus' roman ook zeker waren van de achtbaarheid van die twee, maar ze zweeg.
"Het plegen van een moord behoeft niet te bewijzen, dat iemand niet deugt", vervolgde haar gastvrouw, die het onderwerp niet wilde loslaten.
"Deugdzaam kan ik het ook niet vinden", antwoordde Emilie Hertzen. "Nee", zei Tervelde, "dat ben ik met U eens, maar laten we weer naar beneden gaan, er is nog sherry in huis, of wilt U koffie?"
Hij deed de bureaulamp uit; Elsje ging naar de kamerdeur en liet haar gast voorgaan.
"Als 't niet teveel moeite is, heb ik liever koffie", antwoordde deze. "Wijn is een feestdrank en ik ben niet in een feestelijke stemming."
Noch Tervelde, noch zijn vrouw gaven antwoord.

X

Mr.André Doellingen was uit Frankrijk teruggekeerd en trad op het door hem zelf gezette uur zijn werkkamer op het departement binnen.
Nadat hij achter zijn bureau had plaats genomen, gaf de bode hem antwoord op de verschillende vragen, die hij stelde, waarna hij hem ongevraagd mededeelde, dat de Amsterdamse recherche al enige malen had opgebeld om te vernemen of meneer al was teruggekeerd.
"De Amsterdamse recherche", zei Doellingen langzaam en nadenkend. "En wat heb je gezegd?"
"Dat we dat niet wisten, meneer Doellingen."
"Juist - en wat verder?"
"Ze zullen weer opbellen, meneer Doellingen."
"Hm. Een vervelende affaire, Mulder, een echt vervelende affaire. Het heeft altijd z'n schaduwzijde, als je voor iemand in de bres springt." "Voor U toch niet, meneer Doellingen?"
"Nu ja, ik bedoel, dat ik nu mijn tijd zal moeten besteden aan een zaak, waarvoor ik helemaal geen tijd heb."
"Zegt U dat dan, meneer Doellingen."
"Dat kan niet, Mulder. Ik kan als staatsfunctionaris niet weigeren om mijn medewerking te verlenen aan de justitie."
"Ja, dat is natuurlijk zo, meneer Doellingen. Dus als U weer wordt opgebeld, zal ik maar......"

51.

"Doorverbinden, direct doorverbinden. Maar denk erom, verder heb ik de eerste dagen geen tijd om mensen te ontvangen, behalve natuurlijk de heren, die je wel kent."
"Ja, meneer Doellingen. Ik zal ervoor zorgen, dat U niet wordt lastig gevallen."
Vrijwel onhoorbaar verliet de bode het vertrek.
Doellingen leunde achterover in zijn stoel, nam een sigaar uit het kistje op zijn bureau, sneed er zorgvuldig de punt af en stak hem vervolgens even zorgvuldig aan.
De recherche, dacht hij. Natuurlijk in de zaak van Leo, want ze weten uiteraard, dat ik met hem bevriend ben. Gek dat Leo niets van zich heeft laten horen. Een beetje attentie zou niet misplaatst geweest zijn. Leo! Leo en de zaak Magda Berg. Leo en de Franse dame, Leo en Emilie. Altijd Leo en één of andere vrouw.
Nu zou de recherche komen - natuurlijk om inlichtingen - inlichtingen over Leo - een beetje pijnlijk was 't wel.

Het was omstreeks elf uur, toen Amsterdam werd doorverbonden. Mr. Doellingen deelde mede, dat hij omstreeks half drie tijd had voor het gevraagde onderhoud.
Op de afgesproken tijd werd de commissaris Harsfeldt aangediend. Mr. Doellingen verzocht hem plaats te nemen in een met gobelin overtrokken armstoel, die links tegenover zijn bureau stond, ging zelf op zijn gewone plaats zitten en vroeg vervolgens waarmede hij van dienst kan zijn.
Commissaris Harsfeldt begon met zijn excuses aan te bieden voor het feit, dat hij hem moest lastig vallen en beslag leggen op zijn zeer zeker kostbare tijd, "maar wij hebben dringend behoefte aan Uw inlichtingen. Het gaat over Dr.Hertzen, die U goed kent naar wij vernomen hebben. Hij wordt - het spijt mij, dat ik het zeggen moet - in ernstige mate verdacht naar aanleiding van een moord, die onlangs in Amsterdam heeft plaats gevonden. Wij gaan er tenminste van uit, dat het een geval van moord is en niet van zelfmoord, ofschoon het zich aanvankelijk zo liet aanzien en er ook wel aanwijzingen in die richting zijn. Maar misschien bent U al op de hoogte van een en ander, omdat U Dr.Hertzen in Parijs hebt geholpen in een andere aangelegenheid."
Dat weten ze dus, dacht Doellingen.
"Dr.Hertzen heeft mij in Parijs een en ander verteld",zei hij. " 't Is die geschiedenis met een pianolerares nietwaar?"
"Juist!" antwoordde Harsfeldt, "en wat vertelde hij U dienaangaande?" "Dat hij haar niet vermoord heeft. Wat zou hij anders moeten vertellen?"
"Had hij argumenten?"
"Neen, behalve dat er voor hem geen enkele reden kon bestaan om die lerares te vermoorden. Hij kende haar nauwelijks."
"Zij is een paar maal bij hem thuis geweest en hij heeft haar een brief geschreven."
"Waarom zou hij niet? De lerares van zijn dochter! Wijst die brief in de richting van moord?"
"De brief is onvindbaar, wij hebben alleen de enveloppe."
"Kan hij haar niet 't een of ander gevraagd hebben in verband met de lessen van zijn dochter, of instructies gegeven? Ik kan een lege enveloppe niet zo overtuigend vinden."
"Er zijn natuurlijk meer aanwijzingen, dat begrijpt U. Maar de sterkste levert hij momenteel zelf."
Mr.Doellingen keek de commissaris vragend aan? "Welke?"
"Hij is onvindbaar!" antwoordde Harsfeldt met grote nadruk.

55.

"Dr. Hertzen is in Lyon."
"Neen, dat is hij niet en hij is ook niet thuis."
"In Parijs misschien?"
"Ook niet!"
Harsfeldt was weliswaar niet zeker in dit opzicht, maar hij poneerde zijn antwoorden als volstrekt vaststaand. Mr.Doellingen irriteerde hem wegens de hautaine manier, waarop hij sprak.
"Dan kan ik U niet inlichten omtrent de verblijfplaats van Dr. Hertzen", zei Doellingen koel.
"U bent toch zeer bevriend met hem, meneer Doellingen."
"Wij kennen elkaar sinds onze gymnasiumtijd."
"Dan zult U hem wel goed kennen. Hoe is Uw oordeel over Uw vriend."
"IJverig, wetenschappelijk, geen kwaad karakter, moreel een beetje slordig."
"Wat bedoelt U met dat laatste, als ik vragen mag!"
"Ik denk aan de onaangenaamheden destijds over zijn z.g. collaboratie en nu weer die affaire in Parijs. Alles een gevolg van datgene, wat ik als morele slordigheid kwalificeer. Er is natuurlijk geen sprake van, dat hij die Parisienne met een fles op het hoofd geslagen heeft, maar dat hij zoiets meemaakt als die arrestatie en dat hij zomaar in 't wilde weg met een totaal onbekende vrouw meegaat en zich dronken drinkt, dat is 't slordige in zijn karakter."
"Dr.Hertzen heeft geen gelukkig huwelijk, naar ik meen te weten", merkte Harsfeldt quasi-vergoelijkend op.
"Dat in mijns inziens geen excuus. Maar terzake, meneer Harsfeldt - zo is mijn oordeel over Dr.Hertzen."
"Acht U hem tot een moord in staat?" vroeg Harsfeldt na enige ogenblikken in gedachten verzonken naar buiten te hebben gekeken.
"Ik acht een moord niet te behoren tot de kategorie morele slordigheid", antwoordde Doellingen droog.
"Als iemand eenmaal begint zijn moraal te verwaarlozen...."
"Een moord lijkt mij toch wel het resultaat van uiterste slordigheid, waarbij van verwaarlozing zelfs niet meer gesproken kan worden. En ik heb nooit bemerkt, dat Dr.Hertzen dit uiterste bereikt heeft."
"U verdedigt natuurlijk Uw vriend."
"Pardon, ik beantwoord Uw vragen. Sta mij een wedervraag toe, meneer Harsfeldt. Waarom zou Dr.Hertzen die lerares vermoord hebben - uit morele slordigheid, extreme morele slordigheid volgens U?"
"Misschien - hij was collaborateur, dat staat vast, al moest hij van rechtsvervolging worden ontslagen - misschien wist juffrouw Berg iets van hem."
"Juffrouw Berg was die lerares nietwaar?"
Harsfeldt knikte.
"Juist, maar zo slordig was hij beslist niet, geloof mij, meneer Harsfeld, ik ken hem voldoende. Ik kan me voorstellen, dat een man tot een moord komt uit hartstocht, uit jalousie; ik kan mij voorstellen, dat een man een moord pleegt uit angst voor chantage, wegens een of ander verschrikkelijk misdrijf, dat hij eens gepleegd heeft, maar uit angst voor ontdekking van economische collaboratie kan ik mij zo'n beslissende daad niet indenken."
"Misschien was er wel sprake van wat U daar zei", merkte Harsfeldt laconiek op.
"Erg hartstochtelijk is Dr.Hertzen niet en jaloers - op wie - op die juffrouw? Dan zou hij toch minstens verliefd hebben moeten zijn en dat was hij niet mijns inziens. Hij vond haar charmant en - hoe zal ik 't zeggen? - interessant, maar daarmee is het dan ook afgelopen. Vergeet U niet, dat zij de lerares van zijn dochter was

56.

en dat hij heel veel bekijkt door de ogen van die dochter, die deze lerares adoreerde. Blijft over de angst voor ontdekking van een of ander zwaar misdrijf. Er is hem in zijn gehele leven nooit iets anders ten laste gelegd dan economische collaboratie, waarvoor hij echter niet gestraft is. En nu lijkt het mij wel hoogst onwaarschijnlijk, dat een pianojuffrouw op dat gebied bijster gevaarlijk zou kunnen zijn. Ik kan moeilijk aannemen, dat zij belangstelling had voor de chemische industrie, maar nog moeilijker dat zij kennis zou gedragen hebben van door U blijkbaar vermoede zware misdrijven van Dr.Hertzen. Ik kan mij niet indenken wat voor een schrikwekkend misdrijf hij dan wel begaan zou hebben - en wanneer."
"Er was nog andere collaboratie dan economische, meneer Doellingen."
"Natuurlijk, maar daarvan is toch nooit sprake geweest, nietwaar? Houdt U mij ten goede, maar ik ben min of meer" - hij sprak nu zeer langzaam - "verbijsterd over de vrijmoedigheid van Uw fantasie. Nogmaals - houdt U mij ten goede, meneer Harsfeldt - een zwaar misdrijf gepleegd tijdens de bezetting - dat is toch Uw suggestie nietwaar? - een misdrijf waarvan nooit iemand iets gehoord heeft, wanneer ook en waarvan ook niemand kennis draagt - behalve een pianojuffrouw. Die juffrouw moet dan wel een bijster geheimzinnig wezen geweest zijn, meneer Harsfeldt, in elk geval een vrouw met een mysterieus dubbelleven, vindt U niet?"
Commissaris Harsfeldt had graag iets heel erg onvriendelijks geantwoord, maar hij dacht aan de positie van de man tegenover hem en beperkte zich ertoe te zeggen, dat het inderdaad een gewaagde combinatie was. "Maar", vroeg hij vervolgens, "waarom houdt Uw vriend zich dan schuil? Als hij toch onschuldig is - waarom is hij dan bang? Want dat is toch blijkbaar het geval, nietwaar?"
"Misschien zou ik in zijn plaats ook bang zijn, nu ik gehoord heb met welke levendige fantasie U strafbare feiten construeert."
Nu werd het commissaris Harsfeldt toch te bar. "Misschien is onze fantasie niet zo levendig als U denkt, meneer Doellingen", viel hij driftig uit.
"Maar dan moet U toch in elk geval aanwijzingen hebben omtrent de gepretendeerde zware misdrijven van Dr.Hertzen."
"Ik ben U geen antwoord schuldig."
"Zoals U wilt", antwoordde Doellingen koeljes.
"Kende U juffrouw Berg, meneer Doellingen?"
"Neen, d.w.z. ik ben aan haar voorgesteld bij de familie Hertzen thuis op een avond, toen ik op het punt stond weg te gaan en juffrouw Berg juist op bezoek kwam. Mijn bekendheid met juffrouw Berg beperkt zich tot die ene minuut."
"Dan kent U haar dus niet en weet U ook niets van haar vrienden en kennissen."
"Niets."
"Had U toegang tot het privé laboratorium van Dr.Hertzen?"
"Zoals iedereen, die regelmatig bij hem thuis kwam, maar ik heb geen belangstelling voor chemie."
"Zouden er onder de mensen, die regelmatig bij de familie Hertzen op bezoek kwamen, kunnen zijn, die er belang bij gehad zouden kunnen hebben om de moord te plegen?"
"Hoe zou ik dat kunnen weten? Volgens mijn indruk kwamen er alleen behoorlijke mensen en ik heb nooit tegen een van hen het vermoeden gekoesterd, dat hij of zij een aspirant-moordenaar was. Ik vind Uw vraag overigens verwonderlijk, meneer Harsfeldt."
De commissaris ging hier niet op in; hij was woedend op de man met het onbewogen gelaat, die hem voortdurend een tikje bespotte. Hij was in een stemming om hem voortdurend te ondervragen, uren lang desnoods; dan zou hij eindelijk zijn hooghartige manier van doen

57.

wel laten varen.
"Wat voor mensen kwamen er alzo bij de familie Hertzen thuis?"
"Zakenlui, intellectuelen, vriendjes en vriendinnetjes van de dochter des huizes - dat was zo het gezelschap."
"Die vriendjes en vriendinnetjes waren natuurlijk allemaal jonge kinderen?"
"Vrijwel, ja, behalve een jonge man van ongeveer twee-, drie en dertig jaar, een fluitist. Hij speelt prachtig, maar 't is een excentrieke figuur." Mr.Doellingen glimlachte afwezig, blijkbaar in beslag genomen door een herinnering en zweeg enige ogenblikken.
Vervolgens zei hij - "Een grote kop met verwarde haren, vreselijk veel haren, volstrekt overbodig, maar een machtig voorhoofd. Jammer dat mond en kin wat slap zijn. Enfin, wilt U nog meer vragen, ik ben nogal geoccupeerd." De commissaris verveelde hem.
"Kende die fluitist juffrouw Berg?" vroeg deze zonder acht te slaan op de gentle hint, die hij ontvangen had.
"Gaat U nu om vredeswil die man niet verdenken. Ik heb anders spijt dat ik even iets meer gezegd heb dan strikt noodzakelijk is."
"Ik wil graag weten of die fluitist juffrouw Berg kende", zei Harsfeldt onverstoorbaar.
Mr.Doellingen was kennelijk onaangenaam getroffen; aan een dergelijke impertinentie was hij niet gewoon.
"Ik weet het niet", antwoordde hij kort.
"Sprak het dochtertje van Dr.Hertzen nooit met hem over juffrouw Berg?"
"Ik weet het niet."
"U weigert dus te antwoorden."
"Zoals U wilt, meneer de commissaris. Ik heb U gezegd, dat ik het niet weet."
"Kent U de leraar Spaans van Dr.Hertzen, meneer Doellingen?"
"Neen, meneer de commissaris." "Zijn vrouw dus zeker ook niet?"
"Neen, meneer de commissaris."
Harsfeldt voelde een bijna onweerstaanbare drang om de man achter het bureau aan te blaffen en op zijn gezicht te slaan en hij was overtuigd, dat de ander dit zeer goed wist, vermoedde zelfs dat hij er een bepaalde bedoeling mee had. Zocht hij een argument om zich over hem te beklagen en hem te disqualificeren wat het onderzoek in de moordzaak betrof, om op die manier zijn vriend Hertzen te hulp te komen? Maar daar liep hij niet in.
Hij schraapte zijn keel, maakte een verontschuldigend gebaar en zei op vriendelijke toon, dat het hem werkelijk heel erg speet zoveel kostbare tijd in beslag te moeten nemen van iemand, die zulk belangrijk werk te doen had, maar dat hij desondanks moest vragen nog even geduld te willen hebben.
"U kent natuurlijk mevrouw Hertzen evengoed als...", maar het lukte hem niet de zin te voltooien.
"Mevrouw Hertzen valt buiten elke verdenking!" Geen spier vertrok in Doellingen's gezicht en zijn ogen bleven koud en strak op de commissaris gevestigd, maar zijn woorden klonken als een commando. "Daar staat U voor in?"
"Met alles! Ik ken haar sinds haar verloving met Leo Hertzen en ik heb zeer grote eerbied voor haar. Zij is een hoogstaande, zuivere vrouw."
"Dat U voor mevrouw Hertzen instaat, is hoogst belangrijk. U bent niet de eerste de beste. Maar zoudt U hetzelfde kunnen verklaren inzake haar man?"
"Het komt mij voor, dat wij die kant van de zaak hebben afgehandeld. Ik heb U alle inlichtingen gegeven omtrent Dr.Hertzen, die U vroeg,

58.

en tegenover Uw levendige fantasie past mij bescheidenheid."
Harsfeldt stond op. "Ik zal U niet langer ophouden; alleen nog een vraag, meneer Doellingen - kunt U mij de naam van die fluitist noemen?"
"Ik heb een slecht geheugen voor namen, meneer de commissaris."
"In Uw ambt?"
"Ik heb mijn secretaris." Harsfeldt maakte een lichte buiging en wilde vertrekken.
"Een ogenblik", zei Mr.Doellingen, terwijl hij op de schelknop drukte, maar zonder op te staan. Toen de bode verscheen, gaf hij hem opdracht de bezoeker uit te laten.
"Goedendag, meneer Doellingen", zei Harsfeldt op afgemeten toon. "Goedendag, meneer de commmissaris", klonk het antwoord. Mr.Doellingen boog zich over zijn stukken.
Hij voerde die middag nog enkele telefoongesprekken, had een onderhoud met zijn secretaris en stond ten leste tegen zes uur op om zich gereed te maken voor zijn vertrek. Toen de bode verscheen, vroeg hij hem of er nog iets te melden was.
"Telefoon uit Amsterdam, meneer Doellingen. Meneer Tervelde vroeg of U al terug was uit Parijs en of hij een onderhoud met U kon hebben over Dr. Hertzen."
Mr.Doellingen keek de bode onbewogen aan. "Tervelde?" zei hij. "Die ken ik niet. Wat heb je gezegd?"
"Dat U de eerste dagen geen tijd hebt en dat hij Zaterdagochtend maar weer moet aanvragen."
"Goed. Als hij Zaterdag telefoneert, kun je laten doorverbinden. Goedendag Mulder."
"Goeden dag, meneer Doellingen. Tot morgen, meneer."

XI

Commissaris Harsfeldt wandelde naar de trein, in zichzelf allerlei onvriendelijkheden zeggende, die hij kort tevoren niet had kunnen uiten, welke bezigheid hem opluchtte.
Vervolgens hield hij zich bezig met de legpuzzel, welke de gegevens, waarover hij tot nu toe de beschikking gekregen had, voor hem vormden, althans voorlopig.
Mevrouw Hertzen uitschakelen? Als daderes en als medeplichtige. Tenminste volgens Doellingen. Maar dat verhinderde niet, dat ze kennis kon dragen van wat gebeurd was.
Van Hoogen had niets opgeleverd. Maar nu was er die fluitist. Zou mevrouw Hertzen de naam willen zeggen? Stom, dat hij er niet aan gedacht had om Doellingen er opmerkzaam op te maken, dat hij het haar zou moeten vragen, nu hij die naam vergeten was. Misschien was die ridder zonder vrees of blaam dan voor zijn dame opgekomen en had zich iets herinnerd. Ofschoon - neen - een diplomaat vang je niet met dergelijke middeltjes. Veel moois was die ridder overigens niet; er waren wel knappere. Geen man voor vrouwen.
Nu werd hij nijdig op zichzelf. "Oud wijf" mompelde hij. Een jongen, die voorbijkwam, keek naar hem om.

In Amsterdam gekomen vertelde hij aan inspecteur Toen, wat hij in den Haag vernomen had en droeg hem op van mevrouw Hertzen de naam van de fluitist te weten te komen en te vragen of zij iets wist omtrent een relatie tussen hem en de vermoorde.
De inspecteur ging naar de woning van Dr.Hertzen en vroeg de oude Dienstmeid, die opendeed, om mevrouw te spreken. " 't Is maar even", zei hij. "Ik zal hier wel wachten."

59.

Emilie Hertzen schrok zichtbaar, toen zij de inspecteur zag, maar deze stelde haar gerust. "Ik heb U laten vragen hier te komen, omdat ik niet weet of Uw dochter thuis is."
"Ja, die is thuis. Wat is er van Uw dienst?"
Hij vertelde haar, wat hij wilde weten.
"Ja", zei Emilie in antwoord op zijn desbetreffende vraag, "Warndt - zo heet hij - kende juffrouw Berg; zij musiceerden wel samen. Bij haar heeft Eva kennis met hem gemaakt en daardoor kwam hij ook wel hier, want door hem heeft mijn dochter belangstelling voor fluit gekregen."
"Weet U zijn adres?" vroeg Toen.
Zij noemde het.
"Dank U vriendelijk mevrouw. Nog steeds niets van Uw man gehoord?"
"Niets, helemaal niets. Ik weet me geen raad tegenover Eva."
"Ik kan 't me voorstellen, mevrouw, maar kan U helaas niet helpen. Ik dank U overigens voor de inlichtingen. Goeden avond, mevrouw."

Hij stond weer op straat en besloot maar meteen door te gaan naar Warndt, al begon hij steeds sceptischer te staan tegenover de gehele aangelegenheid. Als de overledene eens wat minder geheimzinnig geleefd had, zodat tenminste iemand zou weten wie haar kennissenkring vormde, zou het wel makkelijker zijn. Natuurlijk was het harerzijds wel begrijpelijk dat zij zo teruggetrokken leefde, want haar verleden gaf er alle aanleiding toe. Wanneer zij naar Duitsland was teruggegaan, zou zij haar bewegingsvrijheid herwonnen hebben; maar die had ze prijs gegeven ter wille van een man. En daardoor was alles zo vervloekt lastig.
Nu weer de heer Warndt - de nieuwste relatie, die ontdekt was. Hoeveel zouden er nog volgen? En wat leverde het op? De een wist niets van de ander. Hij zuchtte, stapte op de tram en liet zich naar het huis van Warndt rijden, die gelukkig thuis was. Warbol zou een betere naam voor hem zijn dacht Toen bij het zien van de fluitist.
Hij vertelde het doel van zijn komst.
"Ik kwam nog al eens bij haar", lichtte Warndt hem in, nadat Toen was uitgesproken. "Ze speelde verdomd goed, kon eigenlijk alles spelen. Jammer dat ze nooit wou optreden; ze zou reuzensucces gehad hebben. Ik musiceerde graag met 'r. 't Is zonde, verdomd zonde dat ze dood is. "Wat U daar zegt over haar spel, dat ze alles kon spelen, hoorde ik ook van meneer de Hoogen, de componist. Dat is hij immers, of is hij alleen dirigent?"
"Allebei", antwoordde Warndt. "Ze heeft wel eens tegen me over hem gesproken - dat ze zijn werk belangrijk vond. Als componist is hij ook wel belangrijk, geloof ik, maar of hij als dirigent een succes wordt, valt te betwijfelen. De recensies over 't concert, dat ie laatst dirigeerde zijn tenminste erbarmelijk. En toen stond nog wel z'n eigen pianoconcert op 't programma. Maar al componeert ie nog zo goed, hij is en blijft een kwal, een erbarmelijk stuk decadentie, hij met zijn geaffecteerde spraak. Ik kan de vent niet luchten of zien."
Toen's belangstelling ontwaakte.
"Juffrouw Berg oordeelde blijkbaar anders over hem, tenminste volgens zijn zeggen."
"Ach wat! Hij stinkt van ijdelheid. Was natuurlijk verliefd op 'r, de schortenjager. Ik weet, dat ie over haar schetterde in zijn kennissenkring. Ik had 'm de nek wel kunnen omdraaien."
"Kwam hij vaak bij juffrouw Berg?"
"Weet ik veel? Ik geloof 't niet. Toen ik haar de laatste keer sprak - natuurlijk bij haar thuis - en ik 'r vroeg of van Hoogen nog geweest was, zei ze - ja, maar hij komt niet meer. Ze heeft 'm beslist

60.

de bons gegeven. Wat zal ie de pest op 'r hebben; dat vergeeft ie 'r nooit." Plotseling werd hij somber en vervolgde langzaam - "Er is niks meer te vergeven."

Toen bleef bewegingloos zitten, observeerde Warndt, die met de ellebogen op de knieën, het hoofd in de handen, neerslachtig voor zich uit keek.
"Zie je," begon Warndt na een lange poos van zwijgen, "er zijn dingen die je niet accepteren kunt, onrechtvaardigheden van het leven zelf, die door niemand zijn recht te praten, ook niet door er God bij te halen. In die gevallen moet ik altijd denken aan Iwan Karamazov, die God z'n entreebiljet wilde teruggeven. In die gevallen kan ik alleen naar vloeken, razend vloeken. Dit is zo'n geval. De dood van Magda, een mooie vrouw, muzikaal tot in d'r vingerspitsen, een talent, een vrouw die niemand kwaad deed, die alleen maar schoonheid schiep, schoonheid in klanken. En dan komt een of andere ploert, die haar vermoordt. Als ik wist, wie 't gedaan heeft, sloeg ik de schoft de hersens in. Ik ben sterk, verdomd sterk - ik zou 'm vertrappen en dan zouden jullie me mogen arresteren, want dat is jullie beroep. Jullie zouden me braaf arresteren, als ik die hoop vuil had opgeruimd. Nette lui zijn jullie."
"Niemand mag zijn eigen rechter zijn", antwoordde Toen.
"Neen he? Maar er zijn gevallen waarin je alleen maar zelf rechter kunt spelen en 't niet kunt overlaten aan die deftige getabberde heren achter de groene tafel. Maar dat snapt U natuurlijk niet."
"Toch wel", antwoordde Toen rustig.
Warndt keek hem aan. "Maar U zou me toch arresteren, als ik die vent doodsloeg."
"Ja, beslist. Moord is moord."
"Zie je wel", smaalde Warndt, "moord is moord. Vuil opruimen is geen moord en een rechter is veel te netjes voor vuilnisman. Een borrel?"
"Dank U, antwoordde Toen."
"Niks dank U. Komt U mij in de war schoppen en weigert een borrel. Ik houd er niet van om alleen te drinken."
Hij stond op, ging naar de muurkast, nam er een jeneverfles en twee glazen uit, schonk ze vol en reikte er een aan Toen, die het glas aannam, eraan nipte en het vervolgens neerzette op de tafel, waaraan hij zat. Warndt dronk het zijne in een teug leeg, vulde het opnieuw en zette het op de schoorsteenmantel, waartegen hij ging staan leunen.
Hij keek Toen niet aan, maar hield zijn blik op de punten van zijn schoenen gevestigd. "Is er nog meer te vragen of zullen we 't over iets anders hebben? Ik vind 't onderwerp nogal belabberd, 't maakt me down.? Zijn stem klonk dof, alsof hij moe was, moe en ziek.
"Twee vragen nog, meneer Warndt, en dan praten we over wat anders. Op welke tijden kwam U bij juffrouw Berg?
"Soms 's morgens, maar meestal 's middags om een uur of drie", antwoordde Warndt prompt.
"Door de week?"
"Ja, Zondags wou ze geen muziek maken met het oog op de medebewoners van dat flatgebouw."
"Maakte U beiden altijd muziek?"
"Altijd? Nou ja, we kletsten ook wel eens wat."
"Zo maar in het algemeen?"
"Ja, wat anders?"
"Hebt U op wel eens andere kennissen van juffrouw Berg ontmoet?"
"Kennissen? Nee, leerlingen. Eva Hertzen o.a. Zit een boel in. Ik kom zo nu en dan bij de Hertzen's thuis. Moet er weer naar toe, maar sinds de dood van Magda ben ik nergens meer geweest. 't Zit me verdomd dwars."

61.

"Blijkbaar! Hield U van haar?"
"Rare vragen doen jullie. Dat gaat U toch zeker geen bliksem aan, wel?"
"Pardon."
"Ach wat pardon. Loop naar de hel met je pardon. Waarom vraagt U me dat?"
"Omdat U zo jaloers was op die meneer van Hoogen."
"Jaloers - op die knul?" Hij grijnsde minachtend, nam een slok jenever en zette zijn glas weer neer. "Drink liever eens, ik houd er niet van alleen te drinken."
Toen gaf gevolg aan zijn verzoek en hervatte rustig het gesprek door naar zijn werk te informeren. "Houdt U van Uw vak?"
"Vak? Vak? 't Is eigenlijk geen vak. Ik kan 't spelen niet laten, dat is 't. Vanaf mijn jeugd is er voor mij alleen maar muziek geweest. Ik ben de eerste in de familie. M'n vader was klompenmaker in de Zaanstreek. We waren zo arm als de mieren. Doordat ik een beurs kreeg, kon ik studeren. Toch heb ik een prettige jeugd gehad - beste ouwe lui. Vader was een driftkop - ontzettend - familiekwaal. Maar hij was een goeie kerel. Kwaad kon ie worden. Ik heb 'm eens een vent de deur uit zien schoppen - die liep een maand later nog met een kruk. Maar verder deed ie nooit iemand wat. Als je 'm maar niet kwaad maakte. Moeder was precies 't tegengestelde - een schat van een vrouw."
" 't Is wel heerlijk, zei Toen, "zo'n goede jeugdherinnering te hebben. Maar 't was ook wel fijn, dat U een beurs kreeg."
"Ja, ik heb geboft. Doet U Uw werk ook, omdat U 't niet laten kunt?"
"Ik zou 't wel kunnen laten. 't Is geen noodzaak voor me - ik bedoel zoals bij U. Maar ik houd er wel van; er zit iets opwindends in - de strijd tegen de misdaad."
"Maar je zit altijd in vuiligheid."
"Ja!", antwoordde Toen op langgerekte toon. "Maar vindt U niet, dat er mensen moeten zijn, die dat vuile werk doen? Denkt U nu eens aan juffrouw Berg! U vindt 't erg, dat ze vermoord is. Wij ook, maar we vinden niet dat iemand op eigen gelegenheid de moordenaar moet afmaken, zoals U wilt. Weet iemand zijn motieven, behalve hijzelf?"
"Nobele motieven misschien?" vroeg Warndt honend.
"Nobel? Ik weet 't niet. Denk eens aan wat U zei, als U hem zoudt vinden. Zou dat een nobel motief zijn of niet?"
"Een nobel motief? Ik ben een zoon van m'n vader. Maar Magda kan nooit iets gedaan hebben, dat een moord op haar wettigt."
"Hoe weet U dat?"
"Ik ken haar toch!" Zijn stem sloeg over.
Toen bleef rustig. "Sinds hoelang?"
"Sinds een half jaar zowat."
"Waarom wou ze niet optreden? Wat deed ze vroeger? Weet U daar iets van, meneer Warndt?"
"Geen bliksem en 't kan me ook geen bliksem schelen. Ze was een fijne vrouw, een sublieme musica."
"In elk mensenleven kan iets passeren, dat door een ander niet vergeven wordt. Alle mensenlevens zijn duister. Wij denken te gauw, dat we iemand kennen."
"Wilt U me wijsmaken, dat Magda Berg niet deugde?" Zijn stem klonk dreigend.
"Ik wil U niets wijs maken, maar U alleen aan Uw verstand brengen, dat we niet zo gauw een oordeel moeten vellen, noch over iemand, die we bewonderen, noch over een moordenaar. Ik zeg niet, dat juffrouw Berg slecht was; ik heb niet anders dan sympathiek over haar horen spreken, maar dat neemt niet weg, dat ze misschien eens een fout heeft gemaakt. Wij maken allemaal fouten en een enkele maal maakt iemand een dodelijke fout. Ik geloof niet in onfeilbare mensen. Geeft U me nog

62.

een borrel alstublieft."
Zwijgend greep Warndt de fles en schonk in. Hij dacht ernstig na en zei tenslotte - "Hoe kan je leven, als je zo denkt als U? Hoe kan je dan ooit in verrukking zijn voor een mens - blindelings bewonderen?"
"Let op wat U zegt," antwoorde Toen, "let U goed op."
"Wat zei ik dan voor verschrikkelijks?" vroeg Warndt verwonderd.
"Niets verschrikkelijk, maar U gebruikte het woord blindelings."
"Maar hoe kun je daar zonder leven? Hebt U wel eens van een vrouw gehouden?"
Toen knikte.
"En hebt U die niet blindelings aangebeden?"
"Waarschijnlijk niet zoals U. Ik ben anders. Ik heb heel veel van een vrouw gehouden en ik houd nog altijd van diezelfde vrouw."
Warndt keek naar hem zonder hem te zien, zweeg. Toen wachtte.
Eindelijk nam Warndt weer het woord. U hebt voor Uw werk natuurlijk geen inspiratie nodig, hoogstens ingevingen. Ja, dat zal 't wel zijn. Enfin, afgelopen daarmee. Hebt U al enig vermoeden wie de moordenaar zou kunnen zijn?"
"Meerderen."
"Wat meerderen?"
"Zouden 't kunnen zijn. U bijvoorbeeld."
"Ik?" Stomverbaasd keek Warndt zijn bezoeker aan, die in lachen uitbarstte.
"Als ik een nieuweling in 't vak was", lichtte Toen hem in, "zou ik U beslist verdenken tengevolge van Uw naïeve openhartigheid, maar ik loop al een hele tijd mee."
"Maar wat heb ik dan gezegd in 's hemelsnaam?"
"U bewonderde juffrouw Berg, U was jaloers op van Hoogen, U bent bereid iemand dood te slaan, U kwam herhaaldelijk bij haar thuis. U bent ontzettend driftig."
"Ja, maar - moet een mens bij jullie zo op z'n woorden passen?"
"Eerlijkheidshalve moet ik U dit in het algemeen aanraden."
"Wat een rotvak", zei Warndt. "Allemachtig wat een rotvak."
Toen lachte onbedaardelijk. Het was een van de amusantste verhoren, die hij ooit had afgenomen, maar hij zou de commissaris maar geen haarfijn verslag uitbrengen. Die was altijd "ambtshalve" als hij aan 't werk was. Op zijn hoogst was hij vriendelijk, maar dat was nooit helemaal echt. Toen kon goed met hem opschieten, maar zijn werkwijze beviel hem niet altijd.
Warndt wilde weer inschenken.
"Stop! Stop!", riep Toen. "Ik kan niet zoveel drinken."
"Moet U nog werken?", vroeg Warndt. "Nu nog?"
"Neen, ik ga hiervandaan naar huis."
"Nou dan kan die ene slaapmuts er nog wel bij. Ik wou nog even wat vragen."
Toen glimlachte. "Vooruit dan maar, maar dit is wel de laatste hoor." "Oké! U praatte over nobele motieven, maar die kunnen alleen in 't spel zijn bij een moord uit drift. Als er jaren voorbij gaan is er van nobelheid geen sprake meer want niemand blijft jarenlang driftig."
"U beweert toch niet, dat elke moord uit drift uit nobele motieven gebeurt, meneer Warndt?"
"Niks hoor, maar als je uit nobele motieven handelt, kan 't alleen in drift."
"Ik weet niet of ik dat met U eens kan zijn. Gesteld iemand had Hitler vermoord om een einde te maken aan de oorlog of om Duitsland te redden, dan zouden dat beslist nobele motieven geweest zijn, maar de man zou alles erg koel moeten hebben overleggen."
"Hitler, nou ja, Hitler. Een gewoon mens is toch geen Hitler. En U wilt toch geen vergelijking maken tussen Magda Berg en Hitler der Maler?"

63.

"Ik denk er niet over, maar laten we juffrouw Berg buiten beschouwing laten - dan blijft dus mijn simpele vraag over."
"Simpel? Hm. Toegegeven dat die veronderstelde moord op Hitler uit nobele motieven gebeurd zou zijn, dan herhaal ik toch wat ik zei n.l. dat een moord op een gewoon mens - dus niet op een politicus of een koning of zo iemand - nooit door dergelijke geweldige motieven kan worden ingegeven en dat dus iemand, die in koelen bloede en na rijp beraad een moord doet, botweg uit berekenend eigenbelang handelt en eigenbelang is niet nobel.
"Neen, eigenlijk niet", antwoordde Toen gapend. "Neem me niet kwalijk, ik krijg slaap. Ik ben niet gewend te drinken, behalve als ik verlof heb en een enkele maal op Zon- en Feestdagen."
"Kom dan eens op een Zondag bij me praten."
Weer moest Toen lachen. "Wonderlijke snoeshaan bent U, iemand die de recherche op een borrel inviteert."
"Waarom niet? Ik ben toch geen misdadiger."
"Neen, die indruk heb ik ook niet; maar nu ga ik weg." En de daad bij het woord voegende stond bij op, gaf zijn gastheer de hand en vertrok.

XII

Elsje en Otto Tervelde zaten samen in zijn werkkamer en trachtten de resultaten te overzien, die tot nu toe door Otto waren bereikt en die volgens hun beider opvatting nog niet bijster verstrekkend waren. Twee sporen wezen naar Zuid-Holland, waarvan een naar den Haag; het derde wees naar Hertzen.
Verder was er nog een brief gekomen van Toplitz, waarin bij schreef bereid te zijn om als getuige naar Nederland te komen onder voorwaarde van vrijgeleide en onder de verdere voorwaarde, dat hij alleen gehoord zou worden inzake de moord op Magda Berg-Marlewski. 'Zorg goed voor het boek' was er als postscriptum bijgeschreven.
Otto had na het bezoek van mevrouw Hertzen het boek in zijn schrijfbureau opgeborgen, verheugd, dat zij hem verder niets gevraagd had - niet hoe hij eraan kwam en ook niet welk boek er oorspronkelijk inzat, want hij zou natuurlijk moeten zeggen, dat hij het van haar man had, maar wist niets van de litteraire smaak van Hertzen.
Het was een grijze dag en hun stemming was navenant. Hoe zouden zij verder moeten gaan?
De beschrijving die Toplitz gegeven had van de man, die hij had ontmoet in café "Witteveen", stemde niet in het minst overeen met de verschijning van Hertzen, maar die man moest dan in elk geval contact met hem gehad hebben, en bovendien vriendschappelijk contact, want anders zou Hertzen hem die boekomslag niet geleend hebben. Tenzij hij hem gestolen had, maar waarom zou iemand een oude fluwelen boekomslag stelen, die geen enkele waarde bezat, ook niet artistiek, behalve natuurlijk wanneer zo iemand kleptomaan is.
"Hij kan ook wel een of andere psychopathische afwijking hebben", merkte Elsje op, "een zinlijk zwak voor fluweel, misschien speciaal voor rood fluweel."
Haar echtgenoot fronste de wenkbrauwen. "Weet je nog wat? Geen Freudiaanse hypothesen alsjeblieft."
"Waarom niet?" protesteerde Elsje. "Praat niet zo achterlijk. Er zat toch een boek in, waarin een crime de passion beschreven wordt. Kan die man geen ziekelijke afwijking hebben in dat opzicht?"
"Moet hij daarvoor een omslag stelen? Als hij kleptomaan is - goed, maar in 't andere geval is 't onzin. Laten we er alsjeblieft geen afwijkingen bij gaan halen; 't is al ingewikkeld genoeg. Natuurlijk is het mogelijk, dat Magda door een hele of halve gek vermoord is, maar ik vermoed, dat ze me dan wel iets over die knaap verteld zou hebben.

64.

Ze was erg dapper en ook erg onverschillig, maar over zo iemand zou ze wel met me gepraat hebben; zij heeft me verscheidene dingen verteld over zonderlinge mensen, die ze ontmoet heeft in haar leven. Zeg dus eens wat verstandigers."
"Dank je. Maar goed dan - geen gekken en psychopathen. Een vriend dus van Dr.Hertzen. Ken jij z'n vrienden?"
"Neen, behalve die meneer Doellingen, die ik overigens evenmin ken als jij, behalve bij naam."
"Hij is diplomaat hè", zei Elsje met iets van bewondering in haar stem.
"Zoiets. Hij is in elk geval vrijwel altijd in het buitenland; die indruk heb ik tenminste gekregen. Enfin, ik zie hem nog wel, als meneer eindelijk tijd heeft. Natuurlijk vind ik het uitstekend, dat meneer geen tijd heeft, want intussen hoop ik iets te ontdekken, dat voldoende van belang is om hem in beweging te krijg."
"Waarvoor eigenlijk?" vroeg Elsje. "Voor Hertzen?"
"Voor Hertzen? Neen natuurlijk niet, voor mezelf. Maar laat dat nu even rusten - we waren aan iets heel anders bezig - waaraan ook weer - o ja, de vrienden van Hertzen. Die knaap bij "Witteveen" moet dus een vrind van hem zijn. Maar wacht eens even - waarom eigenlijk? Zoveel waarde zal hij wel niet aan dat ding gehecht hebben, gezien de warmte van zijn gevoelens voor zijn vrouw. Hij kan op dus evengoed een paar monsters ingepakt hebben en meegegeven aan een of andere zakenrelatie."
"Fout, helemaal fout!" sprak Elsje vermanend, "want hij heeft dat ding natuurlijk niet op kantoor gehad; zoiets heb je thuis. En verder pak je geen monsters in een boekomslag, wanneer je verpakkingsmateriaal genoeg hebt. En thuis heeft hij wel een laboratorium, maar daar zal hij toch zeker geen monsters maken. Meneer de detective, ik verwerp Uw hypothese radicaal."
"Goed, dan was 't dus toch een boek."
"Mooi - dus een boek - van Couperus - dus een letterlievend man."
"Ja, maar 't was niet van Hertzen."
"Weet ik wel!!! Maar wat doet dat ertoe? Ik praat niet over Hertzen, maar over de meneer van het boek, de meneer die in den Haag woont of woonde." Elsje trok hem aan 't oor. "Opletten, meneer de detective!" "Waarom in den Haag? Kan hij 't er niet gekocht hebben?"
"Neen! Letterlievende meneren hebben een vaste boekhandelaar. Een boek van Couperus koop je maar niet zo eens ergens."
"Schitterend gewoonweg, schitterend. Ik bewonder je vernuft. Ga door, lieve assistente."
"Assistente? Wel allemachtig, ik moet al 't werk doen, 't hersenwerk bedoel ik. Maar luister en probeer de dingen vlugger te snappen. Hij woonde dan in den Haag en woont er misschien nog; hij staat in vriendschappelijke relatie met Hertzen, meer dan met zijn vrouw, anders had hij die omslag niet gehouden. De man is een bruut - of een slordigaard. Verder is hij een angsthaas, anders was hij destijds niet zo hard weggelopen en had hij het boek niet vergeten."
"Stop eens even!" Tervelde hief zijn hand op. "Hij is dus meer bevriend met Hertzen dan met mevrouw Hertzen. Maar zou hij dan niet de medeplichtige van Hertzen kunnen zijn of andersom?"
"En welk belang kan Hertzen hebben bij de dood van Magda?" vroeg Elsje. "Na de nederlaag van Frankrijk waren er allerlei lui, die geen nationaal socialist waren, maar overtuigd, dat Hitler de zaak gewonnen had en dat moesten aanvaarden. Die lui zochten een arrangement."
"Landverraders dus!" zei Elsje scherp.
Otto haalde de schouders op. Niet met opzet, tenminste niet allemaal, maar ze worden het wel op den duur; dat ging vanzelf. Natuurlijk waren er ook genoeg bij, die maar één doel hadden n.l. zichzelf veilig stellen en een goeie plaats krijgen bij de verdere voorstelling.

65.

Dat zijn van die lui, die met alle winden meewaaien. Hertzen was waarschijnlijk zo iemand, in elk geval was hij 't zeker wat zijn zaak betreft. Veel karakter heeft hij niet mijns inziens. Meestal noemen die lui zich realisten."
"Dan zou hij dus..." zei Elsje vol bewondering plotseling, "dan zou hij.....ja, ik begin 't te snappen. En dan was die man waar Toplitz van sprak de tussenpersoon met de Duitsers. Zelf bleef onze chemische vriend dus buiten schot. Wel iets voor hem."
"En als 't zo is", ging Tervelde ijverig verder, "dan kan Hertzen Magda niet gekend hebben en zij hem niet."
"Hij schijnt nog al over haar in de wolken geweest te zijn en heeft misschien met die vriend over zijn nieuwe vlam gesproken en zo kan van 't een 't ander gekomen zijn." Elsje dacht zeer ingespannen. "Zo zal 't zijn. Dan zou dus Hertzen met medewerking van die vriend of andersom die vriend met medewerking van Hertzen Magda vermoord hebben." "Ja!" beaamde Tervelde, "zo kan 't zijn, maar hoe vinden we uit wie die tussenpersoon is. Een vriend van Hertzen, speciaal van hem, dus geen huisvriend, maar toch iemand die bij hem thuis kwam, anders had hij dat boekenomslag niet in zijn bezit gehad. Het enige wat erop zit is dat we proberen uit te vissen met wie Hertzen bevriend was of beter gezegd is. Wie zal dat doen? Jij, ik of samen?"
"Samen alsjeblieft", antwoordde Elsje.
Tervelde dacht na. "Ik geloof, dat jij het beter doen kunt; zij spreekt denk ik gemakkelijker tegen jou dan tegen mij. Een vrouw met een vrouw. Ze heeft vertrouwen in je."
"Smerig eigenlijk hé", zei Elsje.
"Wat? Wat is smerig?"
"Het misbruik, dat ik van haar vertrouwen moet maken."
"Tja", antwoordde hij schouderophalend, "tja, maar daar zitten we nu eenmaal aan vast, als we er achter willen komen wie Magda vermoordde."
"Zouden we het eigenlijk maar niet liever aan de politie overlaten? Ik heb ineens genoeg van de zaak."
"We zijn nu eenmaal begonnen en...."
"Niet wij, jij bent begonnen en neemt me mee, maar de weg bevalt mij niet."
"Dan zal ik alleen verder moeten gaan", zei Tervelde en er klonk teleurstelling in zijn stem.
Elsje keek hem verdrietig aan. "De oorlog heeft niet veel goeds gebracht, beslist niet veel goeds. En we hadden zo grote verwachtingen. En nu weer dat gedoe met Hertzen.'t Hangt me de keel uit en ik denk erover hem te zeggen, dat Annie en haar dochter onverwachts terugkomen en dat hij weg moet. Ik ben beu van alles."
"Zoals je wilt", antwoordde Tervelde onverschillig, "maar waar moet hij dan heen?"
"Dat kan me niet schelen. Daarom hebben we hem trouwens niet in dat huis gestopt, maar alleen om hem vast te houden en ik ben zijn cipier. Ik heb er genoeg van."
"Jij vrijwaart hem voor arrestatie."
"Is hij dan nu niet in arrest?"
"Ja, maar niet in het Huis van Bewaring, dat is nog wel wat anders."
"Kan me niet schelen, ik ben er misselijk van."
"Hoe komt dat zo ineens, liefje?" vroeg hij.
Zij hoorde dat hij voelde wat er in haar omging, maar ze wilde het niet uitspreken.
"Is 't", vervolgde hij, "omdat het om Magda gaat? Haar aanwezigheid in mijn leven was een zware opgaaf voor je en nu ze dood is, is ze nog aanwezig, spookt als het ware rond. Maar desondanks kan ik niet anders doen dan ik doe. Ik moet de kwestie Magda liquideren, moet weten

66.

of het zelfmoord was of niet, of ik haar in de dood gedreven heb of dat een ander het deed."
Elsje huilde stilletjes zonder snikken, zoals soms een kindje huilt. Otto stond op, knielde bij haar stoel en legde zijn arm om haar schouders. Zij drukte haar hoofd tegen hem aan.
Zo bleven zij lange tijd. Het was heel stil in de kamer.
Voor Otto's geestesoog rezen beelden op - van kort geleden, maar ook van voor enkele jaren. En terwijl Elsje zacht tegen hem aan snikte, zag hij de donkere melancholieke ogen van Magda, wier blik soms was alsof zij ver, heel ver weg toefde en een andere maal vol van warm, innig gevoel voor hem.
Vaak hadden zij samen gezeten zonder te spreken, elk met zijn eigen gedachten en toch met een gevoel van volkomen bij elkaar te behoren en te zijn.
Magda was nu dood. In zijn arm snikte Elsje. De oorlog had het leven moeilijk gemaakt, moeilijker dan hij ooit had kunnen vrezen.

***

Elsje Tervelde had Emilie Hertzen opgebeld en gevraagd of zij haar ontvangen kon, en Emilie was erg blij geweest, toen zij Elsje's stem hoorde. Zij was alleen thuis; Eva verscheen nog slechts aan de maaltijden.
Nu zaten de beide vrouwen samen en praatten.
"Ik dacht zo dat ik maar weer eens moest komen kijken", leidde Elsje het gesprek in, "want in omstandigheden als deze zul je altijd zien, dat niemand naar je omkijkt, geen kind of kraai."
Emilie was dat met haar eens, maar voegde eraan toe, dat zij ook zoveel mogelijk bezoekers weerde, omdat zij niet wist, wat zij zou moeten vertellen over Leo, naar wie natuurlijk gevraagd zou worden. "Dan moet ik zeggen dat hij ziek is en dan gaan ze van alles vragen over de ernst van die ziekte, over het ongeluk dat hij gehad heeft en of zijn arm al goed geneest en ik weet al niet wat. En ik kan zo moeilijk liegen."
"Dat strekt U tot eer", zei Elsje met een uitgestreken gezicht. "Jullie hebt zeker veel vrienden?"
"Vrienden? Wanneer is iemand je vriend? Kennissen hebben we genoeg. Mr. Doellingen is wel een vriend van ons, maar die kennen we dan ook al zolang als we elkaar kennen en mijn man kent hem nog langer, want hij was met hem op 't gymnasium. Er komen hier veel mensen, die Leo door zijn zaken kent en dan natuurlijk van die lui, die je plotseling ontmoet en die even plotseling weer verdwijnen, levenswegen lopen meestal niet parallel.
En dan zijn er natuurlijk de vrienden en kennissen van Eva."
"Dat zijn natuurlijk allemaal kinderen, jongelui, daar zult U niet veel aan hebben."
"Toch wel! 't Is wel leuk, vindt U niet? Uw zoon brengt toch ook wel vrienden thuis?"
"Jawel", antwoordde Elsje op een beetje spijtige toon, "wel thuis, maar nooit in de huiskamer. Hij leidt zijn eigen leven. 't Is jammer, maar er is niets aan te doen."
"Zegt U er nooit wat van?"
"Nooit! Otto en ik zijn van mening, dat hij dat zelf moet uitmaken. Vroeger bracht hij ze natuurlijk wel binnen, maar de laatste jaren nooit meer."
"U staat toch wel op goede voet met Uw zoon?" vroeg Emilie echt bezorgd.
"O ja, uitstekend, maar hij heeft zijn eigen opvattingen van vrijheid, wat doe je daartegen?"

67.

"Niet veel, denk ik. Maar ik vind 't erg prettig, dat Eva nog niet zo vrij doet. Natuurlijk is ze wel eens met haar vriendinnen op haar eigen kamer, maar daartoe beperken hun bezoeken zich niet; ze komen gelukkig ook in de huiskamer en dat is heus echt gezellig vooral als haar grote vriend er is. Die 'hoort er niet bij - bij de jongelui bedoel ik, maar hij kan uitstekend met ze opschieten. Hij is fluitist, veel ouder dan Eva, vreselijk leuk type - een vaatje buskruit, maar een hart van goud."
"Wat grappig", zei Elsje, "maar hoe komt Eva aan zo'n oude vriend? Ze is nog zo jong."
"Zij heeft hem bij Magda Berg leren kennen, was direct épris van hem en van zijn fluitkunst en heeft daardoor belangstelling voor fluit gekregen. U zou die twee eens samen moeten meemaken - een en al ernst en onzin door elkaar."
"Ja, dat zou ik zeker wel willen. Waarschuw me, als hij weer eens komt, dan kom ik ook als U 't goed vindt."
"O, dat vind ik vreselijk leuk, maar dan moet U Uw man ook meenemen, want hij zal zich heus amuseren."
"Graag, ik zal 't hem zeggen en hij zal 't zeker doen, want hij is dol op muziek."
Emilie glimlachte. "Dan heb ik jullie tweeën gevangen, want hij komt vanavond. Vanochtend belde hij op en Eva eiste, dat hij vandaag nog komen zou; we hebben hem een tijd niet gezien en zij is dol op hem. Ik vind 't ook daarom zo prettig, dat U komt, omdat er dan weinig kans is, dat er over mijn man gepraat wordt. Hij weet niet, dat mijn man zoek is of ziek, zoals dat officieel heet."
*Hoe heet die meneer?" vroeg Elsje kinderlijk enthousiast.
"Warndt, Frederik Hendrik Warndt."
"Een stadhouderlijke naam."
"Ja, maar hij stamt niet van de stadhouders af, z'n vader was klompenmaker."
"Oei, zei Elsje, "klompenmaker! Daar heb ik respect voor."
"Voor klompenmakers?" vroeg Emilie Hertzen verbaasd.
"Neen, voor die zoon van een klompenmaker. Hij is bekend hè?"
"Ja nogal, maar ik zeg niets meer. Wait and see!"

***

De verwachtingen van het echtpaar Tervelde waren hoog gespannen, maar gingen aanvankelijk niet in vervulling, want Warndt was zwijgzaam.
Hij had zijn fluit meegenomen, zoals altijd, om met Eva te spelen en zij hadden ook wel het een en ander ten beste gegeven, maar voor het overige gedroeg hij zich als een eerzaam bezoeker. Elsje kon tot nu toe niets interessants aan hem ontdekken, behalve zijn uiterlijk. Zij vond het een beetje vervelend Otto daarvoor uit zijn werk gehaald te hebben, maar mevrouw Hertzen was zo enthousiast geweest, dat zij gedacht had Otto een reuzenpleizier te doen door hem deze afleiding te bezorgen. Zij zag heel goed, dat Warndt geen alledaags type was, maar in hoeverre was niet uit te maken. Hij keek aldoor somber en als hij glimlachte, deed hij haar denken aan een vleugje bleek zonlicht op een verregend park.
Elsje had even een kleine binnenpret om haar vergelijking, keek naar Warndt en vooral naar zijn haren.
"Wat ben je stil, Henk", zei Emilie. "Is er wat?"
"Ja natuurlijk, waarom zou ik anders stil zijn?"
"Wat scheelt er dan aan?"
"Wat doet dat ertoe, maar als je 't weten wilt - ik kan de dood van

68.

Magda niet verwerken. Ik zit er hele dagen mee. Is me daar een paar dagen geleden een smeris bij me op bezoek geweest om inlichtingen over haar. Stel je voor - bij mij. Wel een geschikte vent, al is ie dan smeris of rechercheur. Een echte hypothesenfabriek. Wat een beroep. Ik heb 'm gezegd, dat ik z'n vak een rotvak vind. Hij lachte maar wat en zei, dat ik me verdacht maakte. Ik ben - wacht 'ns even, wat ben ik ook weer allemaal - jaloers, driftig, moorddadig, verliefd geweest op Magda bij wie ik herhaaldelijk thuis kwam en ..... nee meer niet, maar dat was genoeg. Niet voor hem, zie je, maar wel voor een nieuweling in 't vak - zijn vak."
"Was je verliefd op juffrouw Berg, Warndt?" vroeg Eva.
"Dat vroeg die smeris me ook - meneer Toen. Ik heb 'm gezegd, dat 't 'm geen bliksem aanging."
"Maar was je verliefd? vroeg Eva opnieuw.
"Eva!" zei haar moeder verwijtend, "maar Eva, zoiets vraag je toch niet."
"Waarom niet?"
"Omdat 't onbescheiden is, Eva."
Het meisje bloosde, tikte nerveus met haar voet op de grond, maar keek haar moeder recht aan. Even was er een pijnlijke stilte en in Emilie angst voor een uitbarsting, maar Eva wendde haar blik naar Warndt en zei rustig - "ik ben niet onbescheiden, Warndt, maar ik heb destijds....gehoopt dat...." Zij aarzelde een ogenblik en voltooide daarna snel de zin - "dat jij met juffrouw Berg zou trouwen."
Warndt stond op, liep naar de piano en sloeg een paar accoorden aan. Daarna keerde hij zich weer om, liep op Eva toe, greep haar aan de schouders en keek haar ernstig vriendelijk aan.
"Geen kans, Eva, geen schijn van kans, maar ik vind 't erg lief van je, dat je dat gehoopt hebt, heel erg lief."
Ineens liet hij haar los en wendde zich tot het gezelschap. "Ja, stel je voor, die smeris vroeg me dat ook. Snap je nou, dat iemand zo'n vak kiest, waarin je zulke dingen moet vragen? Maar hij was toch wel een geschikte vent. Ik heb 'm op een borrel uitgenodigd. Hij heeft er trouwens, toen ie bij me was, al drie moeten slikken. Hij wou niet, maar hij zat er aan vast."
"Hoe hebt U 'm dat gelapt?" vroeg Elsje.
"Ik heb 'm aan z'n verstand gebracht, dat als ie iemand eerst in de war schopt, hij er maar voor heeft te zorgen, dat die iemand weer uit de war komt en dat ik daarvoor een borrel nodig heb en er niet van houd alleen te drinken. Hij joeg me nog de pest in ook. Begon te kletsen over van Hoogen, je weet wel Emilie, die componist. Ik kan dat stuk ongeluk niet uitstaan. Hij heeft 't gewaagd over Magda te kletsen alsof ze weg was van 'm. De zwetser - de schoft. Magda! Magda en hij! Ik zou de vent wel eens willen ontmoeten, die dat naar eer en geweten kan zeggen. Er zal er wel een geweest zijn, natuurlijk, maar wie mag de duivel weten."
"Ach Otto", zei Elsje, toen Warndt zweeg, "wil je even m'n zakdoek uit mijn mantel halen? 't Hangt aan de kapstok."
Tervelde stond op en verliet de kamer.
Goeie hemel, dacht Elsje, wat heb ik uitgehaald. Otto er eens uit halen en nu rolt hij middenin de kwestie Magda en dat op deze manier. Zij kreeg het er benauwd van.
"Juffrouw Berg was excentriek, he?" zei Emilie, maar Warndt accepteerde deze kwalificatie blijkbaar niet.
"Excentriek? Wat excentriek? Zeg liever anders dan anderen, maar ze was beslist een normale vrouw. Die snuffelaar, die bij me was, begon van allerlei te dazen over wat ze vroeger misschien gedaan zou kunnen hebben en waarom ze niet wou optreden, alsof 't 'm een bliksem

69.

aangaat. Magda was Magda. Zoals ze was, toen ik 'r kende was ze goed, prachtig en met de rest heb ik niks te maken, heeft geen mens wat te maken, die klabak ook niet."
Otto was weer binnen gekomen en gaf Elsje haar zakdoek. Hij had de laatste woorden van Warndt gehoord en merkt laconiek op - "De politie is van mening dat ze met alles te maken heeft."
"Alles goed en wel", zei Emilie, "jullie hebt nu wel allemaal critiek op de politie, maar jullie wilt ook allemaal, dat de moordenaar ontdekt wordt en niet alleen deze moordenaar, maar in 't algemeen, elke misdadiger."
"Ik wou dat ik die moordenaar ontdekte", zei Warndt grimmig, "dan stampte ik 'm tot corned beef". Zijn stem klonk verbeten en zijn ogen keken dreigend. Elsje voelde plotseling angst voor hem."
"Zullen wij samen hem gaan zoeken?" vroeg Tervelde.
"U? En ik?" Elsje werd doodelijk beangst, toen zij zag hoe hij naar Otto keek. "Wat hebt U met Magda Berg te maken? U kende haar immers niet."
"Neen", zei Tervelde zacht, "ik kende haar niet en ik ben geen detective, maar ik heb al zoveel van deze zaak gehoord, dat ik 't gevoel heb, dat in dit geval de moordenaar onherroepelijk gevonden moet worden. Er zijn nu eenmaal misdaden, die niet te accepteren zijn."
Warndt's gelaatstrekken ontspanden zich terwijl hij naar Tervelde luisterde. "Zoiets heb ik ook tegen die klabak gezegd. Dat ik haar dood niet accepteer. Wat bent U van Uw beroep?"
"Romanschrijver en leraar Spaans."
"Romanschrijver. O juist. Dan snap ik 't. Wij samen de moordenaar opsnorren? Uitgesloten, ik ben een flapuit. Zeg Eva, speel wat, wil je?" "Ik alleen?"
"Graag. Straks doe ik weer mee. Als ik me kwaad gemaakt heb, heb ik muziek nodig en ik ben gauw kwaad, want ik ben verdomd driftig. Net als mijn vader. Als die kwaad werd sloeg ie de lui met een klomp op hun kop." Hij lachte luid. "Vooruit Eef, geen gezeur. Je moet je kwaadaardige vriend helpen."
"Wat moet 't zijn?" vroeg Eva.
"Beethoven. Sonaten."
Eva zette het sonatenalbum op de vleugel en speelde. Allen luisterden, ieder in zijn eigen gedachten verzonken.

Toen zij haar spel beëindigd had, maakte Warndt haar een compliment.
"Je zult 't ver brengen, Eef, maar je moet weer les gaan nemen en gauw."
"Ik wacht tot papa terug is", antwoordde het meisje.
"Onzin. Ik kan je beter raad geven dan je vader, want ik weet er wat van en hij geen bliksem. Je moet weer les nemen en verdomd hard werken. Al dat wachten is onzin."
"Weet jij dan iemand?" vroeg Eva.
"Ja! Morgenochtend kom ik je halen, dan gaan we naar hem toe. Wacht, ik zal 'm even opbellen." Door de schuifdeuren verdween hij in de eetkamer.
"Een interessant mens", zei Tervelde tegen Emilie Hertzen, "buitengewoon interessant, maar een beetje moeilijk in de omgang, dunkt me."
"Ik zat in doodsangst dat hij je aan zou vliegen", mengde Elsje zich in het gesprek.
"Dat valt erg mee", stelde Emilie gerust. "Hij is vreselijk gauw kwaad, maar 't is ook weer gauw over."
"Hij is een schat", zei Eva.
Warndt kwam binnen, terwijl zij dit zei. "Wie is een schat?" vroeg hij. "Jij" antwoordde Eva.
"Weer wat nieuws! Je zat dus over mij te kletsen. Ga je gang hoor. Morgenochtend om tien uur voorspelen. Ik ga met je mee."

70.

Eva gaf geen antwoord, keek alleen maar, doch Warndt wist, dat ze het doen zou.
Het gesprek nam een andere wending en de stemming bleef opgewekt. Later op den avond speelde hij nog een en ander, waarbij Eva hem begeleidde.
Toen na afloop hiervan Elsje aankondigde, dat zij moesten vertrekken, gaf Warndt hetzelfde voornemen te kennen.

Gedrieën stonden zij op straat om afscheid te nemen; Warndt moest een andere richting uit dan de Tervelde's.
De rechercheur, die aan de overzijde in de schaduw van een portiek stond, merkten zij niet op.
"U kende Magda Berg niet?", zei Warndt tegen Tervelde. "Kom eens aanlopen.
Ik heb behoefte over haar te praten met een man, die haar niet kende, die dus geen oordeel heeft en niet meepraat. Met een man, niet met een vrouw. Excuseer me, mevrouw. De zaak zit me dwars. Maar als je ooit een woord zegt over wat ik je ga vertellen, sla ik je de hersens in. U ziet er niet naar uit, dat U dat doen zult."
Tervelde wilde meteen een afspraak maken.
"Morgenochtend ben ik bezet", zei Warndt, "dat weet U. Morgenmiddag repeteren en dan les geven. Ik geef ook les. Morgenavond? Om een uur of tien? Hindert 't als 't laat wordt? Ik houd van de nacht."
Tervelde ging met alles accoord. Tot morgen dan."
Daarna namen zij afscheid.

"Daar heb je weer zoiets", zei Elsje, nadat zij enige tijd zwijgend gelopen hadden.
"Misbruik van vertrouwen bedoel je natuurlijk", antwoordde Otto. "Maar ik kan toch niet anders dan ja zeggen, als hij mij uitnodigt?"
"Of 't beslist niet anders kan, weet ik nog niet zo precies. Maar 't blijft misbruik van vertrouwen. Van de ene gemeenheid komt altijd de andere."
Otto gaf geen antwoord. Thuis gekomen, spraken zij over andere dingen, maar het gesprek op straat bleef als een schaduw tussen hen beiden.

XIII

Commissaris Harsfeldt had inspecteur Toen bij zich ontboden om de zaak-Berg te bespreken. Hij had alles zeer grondig overwogen, had de legpuzzel met de grootste aandacht bestudeerd en was tenslotte tot een sluitend geheel gekomen, dat hij nu aan de inspecteur wilde voorleggen.
Inspecteur Toen zag reeds bij het binnentreden aan het gezicht van zijn superieur, dat deze hem ontboden had om hem de oplossing van het raadsel voor te leggen, en was zeer benieuwd.
"Het spijt mij, m'n waarde", begon commissaris Harsfeldt zijn uiteenzetting, "dat ik meer en meer moet gaan twijfelen aan de juistheid van Uw kijk op Otto Tervelde. Ik weet, dat ik hiermede een teer punt aanraak, omdat niemand er prijs op stelt in zijn vaste overtuiging geschokt te worden en dat wij het in het algemeen allesbehalve prettig vinden, wanneer we op een punt, waaromtrent we meenden volkomen gelijk te hebben, in het ongelijk gesteld worden. Maar ik reken erop, dat U bereid bent om open te staan voor wat ik nu ga zeggen."
Grote goden, dacht Toen, wat een breedsprakigheid; 't lijkt wel catechesatieles.
"Om te beginnen dan", vervolgde Harsfeldt, "is gebleken, dat Tervelde in nauwere relatie staat tot de familie Hertzen dan hij heeft voorgegeven. Volgens hem was hij alleen maar de leraar Spaans en kende hij meneer Hertzen slechts als leerling. Maar dit is beslist niet waar.

71.

Verder zijn wij er achter gekomen, dat hij ook die zonderlinge snuiter kent, de fluitist Warndt, en dat het dus een leugen is, dat hij nooit iemand van de vrienden of kennissen van juffrouw Berg ontmoet heeft. Begrijp goed, meneer Toen, dat dit objectieve feiten zijn, gerapporteerd door de rechercheurs, en dat er dus geen sprake van is, dat ik mij aan enigerlei hypothese bezondig.
Gesteld hij zou Warndt pas kort geleden bij de familie Hertzen ontmoet hebben, dan zou het toch wel erg wonderlijk zijn, dat die meneer hem uitnodigt om 's avonds om tien uur - let wel tien uur - bij hem op bezoek te komen. En waarvoor? Om over die vermoorde jongedame te praten. Maar let nu goed op - Warndt denkt dat Tervelde haar niet kent en wil juist daarom met hem over haar praten. Mijns inziens moeten die twee dus wel op erg vertrouwelijke voet staan, vindt U ook niet?"
Hoe ik dat alles weet? Wel heel eenvoudig, doordat die meneer fluitist een bulderbas heeft, die je een straat ver kunt horen. De rechercheur kon alles letterlijk verstaan, wat hij zei.
Tervelde wilde direct een afspraak. Waarom wil hij dat zo graag? Ik kom daar straks op terug. Voorlopig gaan we verder.
De heer Hertzen is spoorloos verdwenen en moet dus helpers hebben. Natuurlijk zult U zeggen, dat hij in ons land kan gaan en staan waar hij wil, omdat zijn opsporing niet verzocht is, maar hij moet toch met deze of gene in contact staan, die hem op de hoogte houdt van de stand van zaken en - natuurlijk - van de toestand van zijn aangebeden dochter. Ik zou dat wurm wel eens willen zien - een dochter die door zo'n vader wordt aangebeden.
Wij moeten aannemen, dat Hertzen in Nederland is, omdat hij noch in Parijs, noch in Lyon verblijf houdt volgens de politie aldaar. U weet verder, dat zijn post gecontroleerd wordt.
Volgende punt! Uit wat U van de heren van Hoogen en Warndt hebt gehoord, blijkt dat juffrouw Berg niet elke ochtend bezet was met lessen, want zij ontving die heren 's morgens; ook 's middags zult U zeggen, maar in elk geval ook 's morgens; Zaterdags en Zondags gaf ze geen les. Blijven over vijf ochtenden per week en nu gaan we rekenen.
Een maandinkomen van ca. duizend gulden à vijftien gulden per lesuur komt neer op ca. zeventig lessen per maand d.w.z. ca. zeventien lesuren per week en dat is bij een werkweek van vijf dagen drie en een half uur per dag. Klopt het?"
Inspecteur Toen knikte instemmend.
"Mooi! Dan gaan we weer verder." Het gelaat van Harsfeldt verried, dat hij buitengewoon in zijn schik was. "Drie en een half uur per dag - maar de jonge dame gaf geen drie en een half uur per dag les. Dat staat vast. Vanwaar dan maandelijks die duizend gulden - tenminste zo ongeveer?
Haar administratie is niet bijster veelzeggend. 't Enige wat wij gevonden hebben, is een notitieboekje, waarin onder het hoofd 'Ontvangen' een rijtje getallen staan, maar zonder datum en alleen naar de maand gerangschikt en - let wel, meneer Toen - zonder namen. In plaats daarvan staan er nummers voor. Gek hè? Maar er is nog iets gekkers n.l. dat een kaartsysteem of een klapper, waarop die nummers uit elkaar gehouden worden door er de corresponderende namen achter te schrijven, ontbreekt. Geen spoor van zoiets. En toch zou zoiets verwacht mogen worden, nietwaar, al blijf ik het idioot vinden om zo'n gecompliceerd systeem te gebruiken.
Waarom niet direct de bedragen achter de namen?
Nu lijkt het antwoord daarop mij niet zo verschrikkelijk moeilijk te vinden, wanneer we op de bedragen zelf letten. Hier heb ik een lijstje ontvangsten - luister! Twee honderd zeven en dertig gulden.

72.

Honderd vijftien. Zestig. Driehonderd en twee. Twee honderd tachtig. Dit is een maand en wanneer we optellen krijgen we in totaal negenhonderd en vier en negentig gulden.
Maar daar klopt iets niet; het lijkt nergens naar. Vijf leerlingen, die zulke reuzenbedragen besteden."
"Mag ik U even in de rede vallen?" vroeg de inspecteur.
"Natuurlijk! Gaat U gang gaat Uw gang."
"Dank U. Er klopt iets niet zegt U, en dat ben ik met U eens, maar om te beginnen klopt alleen het getal zestig uit die lijst met het getal vijftien d.w.z., dat dat het enige getal is in de lijst, dat door vijftien deelbaar is. Afgezien van de grootte der bedragen, kunnen ze ook geen betrekking hebben op de leerlingen van juffrouw Berg, tenminste niet rechtstreeks."
"Juist! Uitstekend" riep commissaris Harsfeldt", "precies wat ik ook heb overwogen. Die hele ontvangstenboel heeft niets of weinig met haar leerlingen te maken. De enige post, die van een leerling zijn kan, is die van zestig gulden, zoals U opmerkt. Zou 't niet kunnen zijn, dat ze alleen maar voor de show les gaf en dat haar inkomen dus in hoofdzaak een andere bron had of andere bronnen?"
"Alles is natuurlijk mogelijk" antwoordde Toen. "Maar het beeld, dat U nu ophangt, verschilt wel heel erg van de beschrijving van de mensen, die ik over haar gehoord heb."
"Wat voor mensen zijn dat? Tervelde - maar die ging met haar naar bed. En dan die meneer van Hoogen, een kwast volgens U, die allicht vertelt, dat zij iets bijzonders is, omdat ze bewondering had voor zijn werk en dan tenslotte die wildeman, Warndt, die natuurlijk verliefd op haar was en waarmee ze misschien ook wel naar bed ging. Denk toch eens na, meneer Toen. Wat zeggen al die verhalen eigenlijk, wat hebben ze te maken met een objectief oordeel over die jongedame. Voor mij weegt in de eerste plaats, dat ze bij de Gestapo gediend heeft en dus niet deugde. Basta! Wat al die jonge kerels zeggen, interesseert me eigenlijk bitter weinig.
Ik weet wel dat ik ook even onder de indruk gekomen ben van Tervelde, maar ik ben veiligheidshalve maar weer tot mijn gezonde verstand teruggekeerd. En daarom ben ik overtuigd - ach U snapt 't natuurlijk wel, waarvan ik overtuigd ben."
"Van chantage", antwoordde Toen droog.
"Juist, meneer Toen, chantage. Maar op wie en op welke grond?"
"In elk geval niet op Tervelde" zei Toen, "want die heeft geen geld."
"Neen, die had ze op een andere manier in haar macht en die betaalde ook op een andere manier."
De commissaris lachte breed om zijn eigen geestigheid, maar zijn inspecteur nam geen deel aan de vreugde, doch keek onverschillig voor zich uit. Het speet Harsfeldt telkens opnieuw te moeten constateren, dat Toen geen gevoel voor humor had. Een uitmuntende kracht, maar nuchter en droog, vreeselijk droog en vaak veel te lichtgelovig. Onbegrijpelijk wat de man in die Tervelde zag. Het zou nog moeite genoeg kosten om zijn vertrouwen in die man kapot te krijgen. Maar enfin, het zou wel lukken.
Harsfeldt schraapte zijn keel. Laten we weer verder gaan? Tervelde valt dus weg, wat haar inkomen betreft. Maar hoe met Hertzen? Hier komen we vanzelf weer op Tervelde, die bij uitstek in de gelegenheid is om Hertzen op de hoogte te houden aangaande zijn dochtertje, aangenomen natuurlijk dat hij weet waar Hertzen zich bevindt, wat we gerust mogen aannemen, wanneer wij van de veronderstelling uitgaan, dat hij medeplichtig is en ik geloof, dat we dat gerust mogen doen. Voor mij staat het onherroepelijk vast, dat mevrouw Tervelde slechts één wens kan koesteren n.l. dat juffrouw Berg eindelijk van het toneel verdween, een verlangen, dat zij haar

73.

man wel zal hebben laten blijken. Ik heb nog nooit een vrouw ontmoet, die haar man een dergelijke geschiedenis toestaat. Nonsens.
Maar de gehele redenering staat of valt met de vraag of Hertzen er belang bij had die juffrouw te laten verdwijnen.
Wat weten we van Hertzen? Dat hij collaborateur was en volgens zijn grote vriend Mr.Doellingen moreel slordig is - hoe bedenkt de man de uitdrukking? Maar diezelfde Mr.Doellingen weet niets van het Gestapo-verleden van de vermoorde en is daarom overtuigd, dat zij nooit iets zou kunnen weten van handelingen van Hertzen, die ver boven economische collaboratie uitgaan.
En wat weten we verder van Dr.Hertzen, behalve dat hij een ternauwernood aan een veroordeling ontsnapte economische collaborateur is. Mij dunkt, dat we behalve dat nog wat anders weten n.l. dat hij in Frankrijk verdacht wordt van poging tot doodslag of van zware mishandeling, terwijl hij hier verdacht wordt betrokken te zijn in de moord van juffrouw Berg."
"Als 't tenminste geen zelfmoord is", zei Toen laconiek.
"Zelfmoord? Houdt U daar heus nog rekening mee? Maar waarom is Hertzen dan op de loop. En waarom is die brief zoek. Waarom wel de brief en niet de enveloppe? Zou 't niet zo zijn, meneer Toen, dat Hertzen de brief heeft gevonden en meegenomen - vernietigd natuurlijk, maar in zijn agitatie het flesje vergeten heeft? Iedere misdadiger maakt een fout. En zou 't verder niet zo zijn, dat Tervelde op de hoogte is, maar dankbaar dat hij van dat vrouwspersoon verlost is, bereid om Hertzen te helpen. Die moet dan eerst een tijdje weg en Tervelde zal intussen de kat uit de boom kijken. Maar Hertzen haalt een stommiteit uit in Parijs, waardoor de boel in de war loopt. Dank zij zijn vriend Doellingen komt hij er daar uit, maar is daarom hier nog niet veilig. Tervelde voert nu de afleidingscomedie op van de bedroefde minnaar, die niet anders dan nobels weet van die Gestapo-juffrouw. Och, och, ze was zo nobel, mooi, lief, maar door het leven gebroken, een geknakte lelie. En passant laat hij Hertzen onderduiken.
Mevrouw Tervelde is ook al zo'n nobele figuur, die de liaison van haar man als een stil gedragen leed aanvaardde - om te voorkomen, dat die Gestapo-engel zelfmoord zou plegen. Alsof ze de hemel niet op haar blote knieën dankt, dat die jongedame eindelijk uit de weg geruimd is.
Nu heeft Tervelde het op een of andere manier ook nog voor elkaar gekregen, dat die fluitist hem vertrouwelijke mededelingen gaat doen over zijn engel, zodat hij hopen kan om materiaal te krijgen om Hertzen te ontlasten. Hoe meer hij te weten komt van haar doen en laten met anderen, des te makkelijker het wordt om een compleet verhaal in elkaar te zetten. Als hij werkelijk zo weinig van haar weet, als hij voorgeeft - wat ik overigens niet geloof - dan zal ze hem ook wel ruimschoots bedonderd hebben.
Tervelde heeft haar natuurlijk niet vermoord, maar nu Hertzen het deed wil hij hem wel helpen. En als Hertzen 't deed, deed hij 't om een einde te maken aan haar chantage. Dat staat voor mij vast. En die gedachte is niet zo maar uit de lucht gegrepen, meneer Toen. Waarom knoeit Hertzen met de belasting? Waarom in elk geval heeft hij altijd ruzie met die lui van de belasting? Zou dat niet zijn, omdat die juffrouw te duur was? Zijn huishouden is ook duur. Dat is altijd zo als een huwelijk niet goed gaat."
Commissaris Harsfeldt zweeg, nam een pakje cigaretten van zijn bureau, presenteerde aan inspecteur Toen, bediende zichzelf en stak vervolgens zijn cigaret aan aan de lucifer, die Toen hem voorhield. Hij inhaleerde diep, hoestte, liet zich achteroverzinken in zijn stoel en zei, terwijl hij de rook, die hij uitblies nastaarde - "en nu

74.

meneer Toen, zou ik graag Uw oordeel horen."
De inspecteur wachtte enige ogenblikken alvorens antwoord te geven; de commissaris had hem zo overstelpt met hypothesen, dat hij even tijd nodig had om de zaak te ordenen. Tenslotte nam hij het woord. "U bent begonnen, commissaris, door uit te gaan van objectieve gegevens, ons verschaft door de rechercheurs. Maar U bent niet bij dat soort gegevens gebleven. Integendeel bent U allerlei hypothesen gaan opstellen met als zeer wankele grondslag dat notitieboekje van de vermoorde. Gesteld dat daar een doodsimpele verklaring voor is, dan valt het gehele gebouw van chantage en wat daaruit zou zijn voortgevloeid, in elkaar. U gaat er bovendien van uit, dat iedereen liegt over de vermoorde en dat iedereen U een verkeerde voorstelling van zaken geeft. Alles is natuurlijk mogelijk, maar het theoretisch mogelijke kan ook te onmogelijk worden. Zoals U de zaak in elkaar gezet hebt, klopt ze precies, maar de boel klopt alleen maar theoretisch en hypothetisch. U weet, commissaris, dat ik niet van theoretiseren houdt; ik wil feiten."
Toen doofde zijn cigaret. Harsfeldt keek hem geërgerd aan. "Dacht ik het niet?" zei hij. "Dacht ik het niet? Als ik aan Tervelde kom raak ik aan een heilig huisje. De nobele aanbidder van de nobele jonkvrouw. Een fijn stel - tijdens de bezetting, gaat hij met haar naar bed - om zijn vrienden te redden. Wat een leuke redder. Niet gek bedacht hè? Maar wat wilt U nu eigenlijk?"
"Tervelde horen en nu onmiddellijk; ik ga meteen naar hem toe, of neen, laat ik dat niet doen; ik kan hem beter hier laten komen."
"Wanneer?"
"Morgenochtend."
"Goed, dan zal ik in die tussentijd zijn vrouw een bezoek gaan brengen en haar eens duchtig aan de tand voelen. De zaak ergert me langzamerhand. We zullen spijkers met koppen moeten slaan. Ik hoor nog van U hoe laat Tervelde morgen door U verhoord wordt?"
"In orde, commissaris. Nog iets van Uw dienst?"
"Neen, dank U."
Inspecteur Toen vertrok en liet zijn chef hevig ontstemd achter."

***

De volgende ochtend belde inspecteur Toen het huis van Tervelde op; Elsje Tervelde kwam aan de telefoon. Of hij even wilde wachten, haar man was nog niet beneden.
"Haal ik hem uit zijn bed?" vroeg Toen.
"Neen, zo erg is 't ook niet; een ogenblikje alstublieft."
Zij ging de kamer uit en gilde onder aan de trap "Otto!!" Zij had daarvoor een bepaald gilletje, dat zij de huistelefoon noemde. Het hoofd van Otto verscheen over de trapleuning. "Wat is er geliefde?" vroeg hij. "Je stem klinkt me als muziek in de oren."
"Meneer Toen voor je aan de telefoon."
"Ook dat nog. Ik kom!"
Langzaam liep hij de trap af. Er was altijd verzet in hem om met de politie te spreken in het geval Magda - de zaak-Berg noemden ze het.
"Hier Tervelde."
"Hier Toen. Kan ik U vanochtend spreken om tien uur?"
"Waar, meneer Toen?"
"Hier op 't bureau."
"Als 't moet, moet het."
"Dus tot straks."
"Alweer een verhoor", zei hij, terwijl hij nijdig de hoorn op het

75.

apparaat wierp. "Nu ja, je weet, dat het niet verhoor heet, maar inlichtingen verstrekken, maar ik voel me zo langzamerhand een tuchthuisboef, die voortdurend door de politie achter z'n vodden gezeten wordt. Telkens nemen ze je weer te pakken en maar knijpen en persen met de vriendelijkste gezichten van de wereld. Een mens is voor die lui net een citroen."
Zij streek hem vluchtig over zijn haar. Hij ging weer naar boven. "Zeg die leerling van me af, Vermeulen" riep hij, toen hij halverwege de trap was. "Dat gedonder."
Zij hoorde hem mopperen. "Arm Otto-tje", zei ze half-luid, nam de telefoongids en zocht het nummer van Vermeulen.

Enige minuten later kwam Otto weer beneden; zij schonk hem een kop thee in en gaf hem beschuiten.
"Ik heb geen trek", zei hij het bord wegschuivende. "Alleen thee. Die lui bederven mijn trek en m'n humeur elk ogenblik."
"Zoet nu maar, er is toch niets aan te doen."
"Is 't niet bezopen, dat je als vrije burger telkens op 't bureau ontboden wordt. Laat ze hun eigen boontjes doppen."
"Ik kan 't niet helpen, jô. Mopper toch niet zo."
Hij zweeg, dronk zijn thee en sloeg intussen met zijn vingers van zijn linkerhand een roffel op de tafel.
Elsje bleef enige ogenblikken staan kijken, liep toen resoluut op hem af, nam zijn hoofd in haar armen en gaf hem een zoen. "Kom jô, wees nu niet zo down. Ik zal je wel helpen - met alles - en niet meer doen zoals gisteren en eergisteren. Geef me nu maar een zoen."
Hij hief zijn gezicht naar haar op, glimlachte en gaf haar de zoen, waarom ze gevraagd had. Je bent een schat, Els, een echte lieve schat." Elsje plofte op de stoel neer, keek op de klok en zei - "Je hebt nog wel tijd voor een tweede kop thee en een cigaretje, als je op de fiets gaat."
"Oké!", antwoordde Otto en schoof haar zijn kopje toe.
"Kom je gauw terug?" vroeg ze "Ik ben benieuwd."
"Ik maar matig", antwoordde hij, "en ik zal heel erg blij zijn, als die zaak is afgelopen."
Nadat hij zijn cigaret gedoofd had, schoof hij zijn stoel achteruit, stond op, gaf Elsje nog een zoen en verliet het huis. Eén minuut over tienen stapte hij het bureau van inspecteur Toen binnen.

"Goeden morgen, meneer Toen", zei hij opgeruimd, terwijl hij aan Elsje dacht. "Wat is er van Uw dienst?"
Toen keek hem onderzoekend aan, schoof hem een pakje cigaretten toe en zei vervolgens, alsof het de gewoonste zaak ter wereld was - "Jammer, dat U ons voor de gek gehouden hebt."
Tervelde keek hem verwonderd aan. Wat zou dat betekenen, dacht hij en vond het geheel nogal bedenkelijk. Op 't bureau ontboden en dan horen, dat hij niet meer vertrouwd werd. Was Toen omgegaan?
"Voorzover ik weet", antwoordde hij, "heb ik U nog nooit voor de gek gehouden. Ik zou dus graag een nadere verklaring hebben."
"U kende geen van de relaties van juffrouw Berg, nietwaar?"
"Neen, geen een."
"En meneer Warndt dan?"
"Die ken ik sinds gisteren; heb hem toen bij mevrouw Hertzen ontmoet."
"Nooit eerder gezien?"
"Neen, nooit."
"Dan weet U dus zeker ook niet waar hij woont?"
"Ja, dat weet ik wel, want ik heb een afspraak met hem. Hij heeft mij gevraagd bij hem te komen."
"Zo plotseling na een eerste ontmoeting?"

76.

"Hij heeft Magda Berg goed gekend en wil tegen mij over haar praten."
"Weet hij dan, dat U haar ook gekend hebt? Ik dacht, dat alleen Uw vrouw en ik, wij, de politie op de hoogte waren?"
"Dat is ook zo. Hij weet het niet."
"Maar hij wil met U over haar spreken."
"Niet met mij, maar tegen mij - omdat ik haar niet gekend heb." "Waarom hebt U hem dan niet de waarheid gezegd?"
"Hij werd kwaad om iets wat ik zei. Hij wil de moordenaar tot corned beef stampen, zei hij en toen stelde ik voor om met hem die moordenaar te gaan zoeken. Zoiets was 't ongeveer. Toen werd hij razend en schreeuwde, dat ik Magda Berg toch zeker niet gekend had. En toen heb ik neen gezegd."
"Waarom zei U neen?"
"Als ik ja gezegd had, meneer Toen, zou ik door mevrouw Hertzen en waarschijnlijk ook door Warndt met vragen overstelpt zijn en ik wil niet meer dan strikt noodzakelijk in deze zaak betrokken worden of beter gezegd - ik wil niet graag met anderen spreken over mijn geschiedenis met Magda Berg."
"Dat begrijp ik", antwoordde Toen, "maar vindt U 't fair om meneer Warndt in de waan te laten en tegelijkertijd hem daardoor van alles en nog wat te laten vertellen?"
"Neen, fair is 't niet, tenminste niet helemaal, dat weet ik wel, maar ik zie geen kans om eraan te ontkomen."
"'t Lijkt me ook niet gemakkelijk", antwoorde Toen, maar ik benijd U uw positie niet."
"Doet U eigenlijk ook niet vaak dergelijke dingen?" vroeg Tervelde. "Wanneer wij het doen, gebeurt het met het doel een misdadiger op te sporen of te ontmaskeren, maar dat doel zult U wel niet hebben. Of denkt U dat de heer Warndt de moord begaan heeft?"
"Zeker niet.'t Is een wonderlijk heerschap, maar dat hij stiekum een moord zal doen, geloof ik niet, beslist niet."
"Ik ook niet", zei Toen. "Laten we verder gaan. Dr. Herzen was een relatie van juffrouw Berg, nietwaar? En U was destijds verbaasd en noemde het een coïncidentie, toen U hoorde, dat de Hertzen's en Uw vrienden elkaar kenden. Herinnert U zich dat nog?"
"Ja zeker, meneer Toen."
En nu begon Toen uiteen te zetten, dat het verwondering en achterdocht gewekt had bij de politie, dat er plotseling zulk een grote vriendschap ontstaan bleek te zijn tussen de beide families, juist nu Dr.Herzen verdacht werd en zoek was. Iedereen wist, dat Dr. Hertzen graag berichten zou ontvangen omtrent zijn dochtertje en misschien over nog wel andere dingen ook.
Tervelde liet zich niet van zijn stuk brengen, maar gaf de inspecteur heel rustig antwoord, alsof hij zijn vragen de doodgewoonste dingen ter wereld vond.
"Ik kan me dat wel voorstellen", zei hij, "dat U zo redeneert, want tenslotte behoort wantrouwen bij Uw beroep. Maar U moet U anderzijds kunnen indenken, dat een vrouw wel eens medelijden kan krijgen met een andere vrouw. Dat was nu het geval wat mijn vrouw betreft en daarom is ze eens naar mevrouw Hertzen gewandeld en later op verzoek van mevrouw Hertzen er voor een tweede keer geweest. Mijn vrouw is niet de eerste de beste; ze heeft begrip voor vrijwel alle mensen en situaties, of liever gezegd niet zozeer begrip als wel gevoel; ze voelt een ander vrij snel aan. Het was dan ook niet zo heel gek, dat mevrouw Hertzen haar hart uitstortte tegenover mijn vrouw en ook niet, dat ze een tegenbezoek bij ons aflegde. Zo kwam de zaak op gang en gisterenavond waren wij weer bij de Hertzen's, omdat die meneer Warndt zou komen, waarover mevrouw Hertzen zich in erg

77.

opgetogen bewoordingen had uitgelaten. 't Is ook inderdaad een merkwaardig geval, vindt U niet?"
"Waarom vraagt U dat", vroeg Toen.
"Omdat U hem kent. Hij spreekt over de politie niet in eerbiedige termen, maar over U liet hij zich waarderend uit. Gaat U nog een borrel bij hem drinken?"
Toen glimlachte. "Dat weet ik niet, maar U in elk geval wel - vanavond." Nu was Tervelde toch even verbaasd. "Ik schijn gecontroleerd te worden", zei hij. Erg prettig vond hij het niet, maar in elk geval zou hij er rekening mee houden.
"Wij moeten bepaalde dingen weten", antwoordde Toen. "En onze vriend Warndt heeft niet bepaald een zacht stemmetje."
"Komt U misschien ook vanavond?" vroeg Tervelde. "Of stopt U een van Uw rechercheurs in een kast bij Warndt thuis om te luisteren?"
Toen schudde ontkennend het hoofd, glimlachend weer. "Neen, ga gerust. Ik kom niet en er zit in geen enkele kast een rechercheur. Maar vertelt U eens of Uw vrouw tegen mevrouw Hertzen gezegd kan hebben, dat U bevriend was met juffrouw Berg."
"Neen, natuurlijk niet, dan had ik gisterenavond toch voor schut gezeten. En bovendien. Ik zei U immers al.... "
Toen maakte een beweging met zijn hand, alsof hij wilde zeggen 'laat maar'. Tervelde zweeg.
"Zo, dat is dat", mompelde Toen en keek op een blad papier, dat voor hem lag. "Maar er is nog iets. Juffrouw Berg hield er niet bepaald een uitvoerige administratie op na en voor zoverre daarvan gesproken kan worden, is ze volkomen duister. Wij hebben een zakboekje gevonden, waarin een rubriek, die zeer plechtig betiteld wordt als ontvangsten, maar onder dit hoofd is niet anders te vinden dan een paar nogal flinke bedragen, waarbij geen enkele naam vermeld staat, maar wel - nogal geheimzinnig - een stel cijfers, waar we niets van snappen. Ondanks 't feit, dat U nooit iets weet omtrent juffrouw Berg - eigenlijk stelt U wel erg hoge eisen aan onze goedgelovigheid - ondanks dat feit dus, zou ik graag van U horen of U daarvan enige opheldering kunt geven."
"Dat kan ik wel", antwoordde Tervelde. "U bedoelt natuurlijk, dat kleine zakboekje met zwarte omslag. Daarin schreef ze de bedragen, die op haar bankrekening gestort waren, of beter gezegd, de saldi van haar bankrekening, want ze liet ook alles door de bank betalen. En de cijfers die erbij staan, zijn de cijfers van de saldobiljetten."
"Stik!" zei Toen.
"Dank U" antwoordde Tervelde.
"Maar", ging Toen verder, "er is nergens een spoor van een bankrekening gevonden. Hoe zit dat dan?" "O, dan waren haar paperassen bij haar accountant, die ook haar boeken bijhield en haar belastingconsulent was."
"Hoe komt 't dan, dat we niets van die accountant gehoord hebben. Er is ook geen enkele brief voor haar gekomen van een accountant."
"Dat weet ik niet, ik zou daar maar niets geheimzinnigs achter zoeken. Waarschijnlijk is de man op reis; hij heeft een groot kantoor en heel veel te doen. Geef dat stuk papier maar even, dan zal ik zijn adres opschrijven."
Toen schoof hem het papier toe.
"Alstublieft", zei Tervelde, terwijl hij hem het papier teruggaf. "Dat zijn zeker bedragen, die U in haar zakboekje vond, de getallen, die daar op staan."
"Ja, een totaal van negenhonderd vier en negentig gulden en dat in één maand - niet gek hè?"
"Neen, ze verdiende veel, maar ze kon ook veel vragen. Want ze was

78.

prima."
"Vijftien gulden per uur, hè?"
"Ook wel meer. Als iemand erg rijk was, of een groot inkomen had, vroeg ze meer. Twintig, vijf en twintig gulden per les."
"Ach juist, zo", zei Toen, terwijl hij peinzend naar Tervelde keek. "Dat zit dus zo. Juist. Goed! Dat is dan alles."
"Dan zal ik maar weer gaan", zei Tervelde terwijl hij opstond. "Blijft U nog wat zitten, want ik wil U nog wat zeggen. Ik vind 't n.l. juister om U nog iets te zeggen. Wat U mij verteld hebt, is in strijd met een bepaalde theorie. Op grond van die theorie wordt momenteel aan Uw vrouw een verhoor afgenomen. Blijf nu rustig. Ik kan zoiets niet verhinderen, ik heb superieuren. 't Is erg vervelend voor U en voor Uw vrouw, dat snap ik volkomen, maar er is niets aan te doen. Rook nog een cigaret. Ik krijg bericht, wanneer het verhoor is afgelopen."
"Is mijn vrouw ook hier?"
"Neen, thuis."
"Dus U lokte mij weg?" Tervelde's stem klonk onvriendelijk.
"Ik vond 't beter, dat U niet tegelijkertijd in Uw huis verhoord werd; dat zou U maar nerveus gemaakt hebben."
"Dat ben ik nu anders wel."
"Allicht, maar Uw vrouw wordt niet opgegeten. 't Zal wel gauw afgelopen zijn." Hij keek op de wandklok. "Hm. Het kan nog wel even duren."
Er viel een zwijgen. De minuten kropen. Tervelde rookte de ene cigaret na de andere. Even over elven ging de telefoon. Toen luisterde. "Merci", zei hij en legde de hoorn neer, waarna hij opstond. U kunt nu wel gaan."
Tervelde holde na een vluchtige groet het bureau uit, sprong op zijn fiets en wervelde naar huis, waar hij een erg opgewonden Elsje vond, die echter allerminst verslagen bleek te zijn.
"Ik ben ook verhoord,jô", riep ze, zodra hij bimentrad. "Ik heb nog niet eens de koffie klaar. Wat was 't met jou?"
"Niks bijzonders, maar vertel op, wat was er aan de hand? Zijn ze beleefd geweest en hebben ze je niet de ziel uit je lijf gehaald?"
"Kom maar in de keuken; ik ben juist bezig koffie te zetten, dan zal ik intussen vertellen."

Commissaris Harsfeldt was begonnen met op minzame toon zijn verontschuldigingen aan te bieden over het feit, dat hij haar enige ogenblikken moest lastig vallen en vooral over de noodzakelijkheid om haar vragen te moeten stellen over bepaalde zeer intieme aangelegenheden. Dit is, had hij eraan toegevoegd, in ons vak nu eenmaal onvermijdelijk.
Elsje had het niet erg snugger gevonden, dat hij zoveel pourparlers gebruikte, omdat een gewaarschuwd man - in dit geval vrouw - voor twee geldt en zij beslist niet bereid was om aan een politiecommissaris intieme dingen te gaan vertellen. Maar dat had ze natuurlijk niet gezegd.
Harsfeldt was vervolgens gaan spreken over de grote innerlijke moeilijkheden, die zij ondervonden moest hebben door de liaison van haar man met juffrouw Berg en had eraan toegevoegd, dat hij zich volkomen kon indenken, dat zij die juffrouw dikwijls mijlen ver had weggewenst. "Hij zei niet doodgewenst, zie je. Maar ik voelde op m'n sloffen aankomen, waar hij heen wilde. Ik was echt een verdachte, jô, moordenares of medeplichtige. Vindt je 't niet reuze? Maar ik deed natuurlijk of ik geen flauw vermoeden had."
Harsfeldt was daarna over Magda gaan praten in aller onvriendelijkste termen, zoals die Gestapo-agente, die gevaarlijke juffrouw en wat al niet meer, maar zij had doodleuk opgemerkt, dat juffrouw Berg haar

79.

man erg geholpen had en verscheidene van zijn vrienden van het vuurpeloton had gered.
En toen had Harsfeldt met een aartsvaderlijk gezicht gevraagd, of zij eigenlijk wel begreep, waarom die juffrouw dat gedaan had, waarop Elsje had geantwoord - "omdat ze zoveel van mijn man hield."
"En vond U dat goed?" had hij stomverbaasd uitgeroepen, waarop zij had gezegd, dat er in zo'n geval niets goed te vinden is. "Als een vrouw van een man houdt, houdt ze van hem; dat is dan een feit. Een andere kwestie is, of ik het prettig vond, maar je kunt je leven nu eenmaal niet inrichten volgens de maatstaf prettig of onprettig."
De commissaris had toen als zijn mening gezegd, dat zij best van haar man had kunnen eisen, dat hij die liaison verbrak, en toen Elsje geantwoord had dat zij van oordeel was dat zij dat niet mocht eisen, omdat zij wist, dat de mogelijkheid bestond, dat juffrouw Berg dan zelfmoord zou plegen, was hij plotseling losgebarsten en onbeschoft geworden. Hij had gepraat van kletskoek, mooipraterij, boekentaal, en wat al niet meer en verder als een onaantastbare waarheid gesteld, dat geen enkele normale vrouw een liaison accepteert.
Maar toen was Elsje op haar beurt nijdig geworden en had hem duidelijk gemaakt, dat zijn oordeel over vrouwelijke normaliteit haar niet in het minst interesseerde. "Kijk eens, meneer de commissaris, een getrouwde vrouw, die niet anders is dan getrouwde vrouw, een vrouw die een man heeft en die desnoods over lijken gaat om haar bezit te verdedigen, is in Uw ogen waarschijnlijk bijster eerbiedwaardig en normaal, maar in mijn ogen een egoïstisch loeder."
"Zo vindt U dat?" had Harsfeldt toen smalend gezegd, "en denkt U nu heus, dat ik dat gezwets van U geloof? Uw man heeft ons immers zelf verteld, dat hij van haar af wou en ..."
"Dat liegt U!" Driftig was Elsje hem in de rede gevallen. "Dat liegt U! Dat heeft mijn man nooit gezegd."
En toen was hij heel erg boos geworden en had geschreeuwd, dat hij als politiecommissaris zich niet liet aanblaffen en voor leugenaar uitmaken door een verdachte, waarop Elsje gezegd had - "Ach zo!"
"Wat ach zo?" vroeg Harsfeldt toen.
"Ik word dus verdacht?"
"Ja, mevrouw!"
"Waarvan? Van moord misschien?"
"Nee, van medeplichtigheid."
Daarop had zij haar schouders opgehaald en gevraagd of hij nog meer te vertellen had, waarop hij had gezegd, dat hij nog een heleboel had te zeggen. "Uw man was natuurlijk op een of andere manier in haar macht."
"Dat heb Ik U toch gezegd?"
"Hoe dan? Die zelfmoord?"
"Ja meneer de commissaris."
"Schei daar nu eindelijk mee uit, mevrouw, iemand, die zelfmoord plegen wil, schreeuwt het niet van de daken, maar doet het."
"Ten eerste heeft juffrouw Berg het nooit van de daken geschreeuwd, maar het eenmaal tegen mijn man gezegd en niet eens met zoveel woorden. Kunt U zich voorstellen, wat mijn man voor haar betekende, dat zij hier bleef in Nederland met alle risico daaraan verbonden? En wat praat U over 'in haar macht hebben'? Wie was in de macht van wie? Toch zeker zij in die van mijn man, die maar even naar U had behoeven te gaan om haar te doen uitwijzen. Of is 't soms niet zo? Maar dat deed hij niet. En ik heb het ook niet van hem gevraagd. En verder meneer de commissaris, U die zo goed weet wat normaal is, denkt U heus, dat zij ooit zelfmoord wilde plegen?"
"Nu, wat praat U dan?" had hij stomverbaasd gevraagd.
"Dacht U soms, dat ooit iemand zelfmoord wil plegen? Dat de Joden het

80.

wilden? Maar ze deden het toch." Daarna had de commissaris een tijdje gezwegen, maar hij had nog niet losgelaten en was weer begonnen over die Gestapo-agente en over de volkommen onmogelijkheid om de beweringen van haar man te controleren. Zij had illegalen gered. Prachtig, maar welke? Haar man kende ze enkel onder schuilnamen. Wie gelooft dat? Hij, commissaris Harsfeldt, zeker niet."
"En toen ben ik ineens vuil geworden, jô. Ik schrok van wat ik gezegd had, toen hij woedend opstoof."
"Wat zei je dan?" vroeg Otto, die gespannen, vol bewondering, maar ook vol onrust toehoorde.
"Vindt U dat zo gek commissaris?" had ze gevraagd en vervolgens - "Wat deed U eigenlijk tijdens de bezetting? Was U ook bij de illegaliteit?"
Hij had haar aangebekt en gezegd, dat hij haar een verhoor afnam en niet andersom. En dat het nu maar uit moest zijn met al die brutaliteiten, dat gedaas over nobele juffrouwen van de Gestapo, die als geknakte bloemen in de levenstuin staan - dat heeft ie vast ergens gelezen - en over nobele vrouwen, die uit puur mededogen met zo'n zachtzinnige engel erin berusten, dat haar man er een verhouding mee heeft." Zegt U nu maar eerlijk, dat de oorzaak was, dat zij Uw man in haar macht had en wat Hertzen met die zaak te maken heeft."
"Over mijn man heb ik U nu voldoende ingelicht en meneer Hertzen heeft met dat alles nooit iets te maken gehad. En verder verzoek ik U niet zo te schreeuwen. Ik wens behoorlijk behandeld te worden." Hij was toen inderdaad weer kalmer geworden, maar het was duidelijk dat hij de zaak niet geloofde, niet kon geloven, omdat het voor hem volkomen krankzinnig was zo te doen en te denken.
Verder had hij geklaagd, dat de mensen het de politie altijd moeilijk maken en bijna nooit medewerking verlenen. Hij begreep wel, dat zij haar man verdedigde. Maar hij wilde haar er toch in alle gemoede op wijzen, dat het voor haar veel voordeliger was om maar eerlijk alles op te biechten. De rechters zouden heus wel begrijpen in wat voor hel zij en haar man hadden moeten leven.
Maar ook dit had hem niet geholpen, want Elsje had geantwoord, dat zij en haar man heel erg gelukkig waren en helemaal niet in een hel leefden, noch geleefd hadden, en dat juffrouw Berg nooit een gevaar voor hun huwelijk geweest was.
"Ik voel er veel voor U te laten arresteren, U en Uw man; dan zult U beiden wel handelbaarder worden. Dat nobele spel van U tweeën verveelt me", had hij daarna gezegd.
Maar ook dit dreigement had Elsje niet uit het veld geslagen, al had ze maagpijn gekregen. Zij had rustig geantwoord, dat hij dat dan maar doen moest.
Toen was hij over de Hertzen's gaan praten en over onze plotselinge vriendschap; hij zag overal complotten. "Maar ik heb hem gezegd, dat mevrouw Hertzen niet eens weet, dat jij Magda kende en dat ik naar haar ben toegegaan, omdat ik haar toestand zo zielig vond. Natuurlijk vroeg hij prompt, waarom mevrouw Hertzen dat niet weten mocht?"
"Waarom spreken wij er met niemand over?" had Elsje gevraagd.
"Ja, dat zou ik wel eens willen weten", had hij geantwoord.
"Omdat een mens over zulke dingen niet praat, meneer de commissaris", was haar antwoord geweest en toen had hij zijn schouders opgehaald.
"Al met al bent U een nobele ziel, vreselijk nobel. Ik heb zoiets nog nooit eerder meegemaakt." Toen was hij opgestaan.
"U blijft dus bij al Uw verklaringen?"
"Bij alles."
"U durft er een eed op te doen?"
"Op alles."

81.

Daarna had hij een diepe zucht geslaakt en had afscheid genomen, niet eens onvriendelijk. Misschien was al dat gedoe maar comedie geweest om haar te intimideren, ofschoon......
De koffie was klaar en zij gingen naar de huiskamer.
"En wat moesten ze van jou weten?" vroeg Elsje.
Otto bracht verslag uit.
"Die Toen is een geschikte kerel", zei hij tot slot. "Ik heb de indruk, dat hij mij gelooft."
"Goddank! Stel je voor, dat hij net zo was als die hier." Elsje lachte een beetje nerveus, maar gelukkig, omdat zij en Otto hier zaten en koffie dronken.
Het leven was soms erg moeilijk.
Zij dacht terug aan de illegaliteit, stilletjes voor zich uit dromen, haar hand op die van Otto.

***

"Ik vrees, dat wij Hertzen zijn congé zullen moeten geven", zei Otto nadat zij een tijdlang stil bij elkaar gezeten hadden. Wij staan nu eenmaal allebei onder verdenking, weliswaar niet bij inspecteur Toen, voorzover ik kan nagaan, maar wel binnen het gehele schema van vermoedens, dat is op opgezet. Misschien gaan ze ons ook schaduwen, evenals mevrouw Hertzen, want dat dat het geval is, is duidelijk. En als ontdekt wordt, dat we contact hebben met Hertzen, valt alles in elkaar en geloven ze ons niet meer. En natuurlijk worden we dan allebei gearresteerd. Ik zal dus nu maar naar hem toe gaan en hem op de hoogte stellen."
"Wat bedoel je daarmee?" vroeg Elsje verschrikt. "Je gaat hem toch niet zeggen, dat we verdacht worden?" "Ik zal wel wijzer wezen. Ik zeg heel eenvoudig, dat moeder en dochter onverwachts terugkomen."
"O ja, dat is goed. Maar als ze hem te pakken krijgen, zou hij ons dan verraden?"
"Dat is natuurlijk mogelijk, maar laten we daarom nu vast afspreken, wat we dan zullen zeggen. Om te beginnen natuurlijk dat hij liegt en verder hetzelfde wat ik aan Doellingen ga vertellen n.l. dat een tussenpersoon, die ik niet ken, het verzoek van Hertzen heeft overgebracht om assistentie te vragen aan zijn grote vriend. Overigens ben ik benieuwd, of ik die knul nog ooit te spreken krijg. Maar dat is hiervoor bijzaak. Alles loopt dus over die tussenpersoon, die jij zelfs niet gezien hebt en die mij op straat heeft opgewacht. Accoord? Mooi. Dat weten we dan."
Plotseling maakte zich een gevoel van dodelijke vermoeidheid van Elsje meester. Zij zou zo graag willen uitrusten, rust krijgen van alles. Geen verhoren meer, geen leugens, geen politie aan de deur en aan de telefoon. Eindelijk weer het gevoel hebben van vrijheid en niet in voortdurende angst leven voor een arrestatie van Otto of van hen allebei.
"Ik wou maar, dat ze hem pakten", zei ze als conclusie van haar gedachtengang. "Dan zou jij aan Toen kunnen vertellen, wat je van Toplitz hoorde en hem dat boek geven. Dat detective-gedoe van ons loopt toch op niets uit. 't Is veel te moeilijk om daar zomaar ineens aan te beginnen. Dan zouden wij van alles af zijn en moeten zij 't maar verder uitzoeken."
Otto had haar van terzijde aangekeken, terwijl ze sprak. Wat is ze moe, dacht hij, moe en moedeloos. Dat komt natuurlijk door die vervloekte commissaris. Maar wat ze daar voorstelde, was niet onmiddellijk aan de orde. Hij zei haar dan ook dat ze dat beter voorlopig konden laten rusten, omdat Hertzen nog niet gearresteerd was.
"Ik zal nu meteen naar hem toegaan", voegde hij eraan toe. "Hoe

82.

eerder we hem kwijt zijn, des te liever het mij is."
"Kijk goed uit, of je niet gevolgd wordt", zei Elsje.
"Dat trucje ken ik nog wel van vroeger", stelde hij haar gerust? "Ik ga op de fiets en dan is 't een knappe vervolger, die mijn spoor niet kwijt raakt, al zit ie in een auto."
Meteen stond bij op. "Kop op, meid, we komen er wel door."
Haastig verliet hij hun woning.

Hertzen was zichtbaar verheugd, toen hij Tervelde zag binnentreden. "Hebt U Mr.Doellingen gesproken?"
Tervelde schudde het hoofd. "Die is nog steeds onbereikbaar. Zaterdag moet ik weer opbellen. U moet me niet kwalijk nemen, maar die vriend van U heeft heel wat noten op zijn zang."
Hertzen zuchtte. "Hoelang moet ik hier nog blijven? Ik word er dol van en ik maak me meer en meer verdachte."
"Ja!" antwoordde Tervelde, die er tegen op zag om hem te vertellen, dat hij het huis moest verlaten, "ja, dat is natuurlijk zoo, maar we zitten er nu eenmaal mee en ik kan moeilijk de deur gaan intrappen bij de heer Doellingen. Alleen - eh - wat dat blijven betreft, heb ik een vervelende boodschap voor U. Mijn vrouw heeft bericht gekregen van haar vriendin, dat ze morgen terugkomt, eerder dus dan haar plan was. 't Is verduiveld vervelend, want wij hebben geen ander onderduikadres voor U."
Hertzen schrok hevig. "Moet ik hier weg? Maar wat moet ik dan? Waar moet ik heen?"
Tervelde gaf geen antwoord; Hertzen verzonk in gedachten. Hij pijnigde zijn hersens om een antwoord te vinden op zijn eigen vraag, maar vond er geen. Angstig vragend keek hij Tervelde aan, die plotseling een gevoel van afkeer tegen hem in zich voelde opkomen. Slappe lammeling, dacht hij.
"Wat moet ik doen?" vroeg Hertzen weer.
"U zult vanavond", antwoordde Tervelde, als het donker is, weg moeten gaan de stad uit, net zoals U erin kwam, en dan zult U door Nederland moeten gaan zwerven - per fiets natuurlijk. 't Is zomer en dus zal het wel meevallen. Ik weet er ook niets anders op."
"Maar hoe houden we dan contact? Ik moet toch op de hoogte blijven van de stand van zaken en ik moet toch weten of Doellingen me wil helpen of niet."
"Hoe houden we contact?" herhaalde Tervelde. "Dat is niet zo eenvoudig, maar we zullen er toch wat op moeten vinden."
Hij dacht na. Hertzen keek in angstige spanning naar hem; hij was zelf helemaal niet meer in staat te denken, voelde zich volkomen ontredderd.
"Ik weet 't al", zei Tervelde. "Zaterdag bel ik Mr.Doelingen weer op; maar voor Maandag krijg ik hem natuurlijk niet te pakken. Zorgt U er nu voor dat U Maandagavond ergens bent, waarvandaan U mij volautomatisch kunt opbellen, zo omstreeks tien uur. Dan weet ik in elk geval iets. Afgesproken?"
Hertzen ging met het voorstel accoord.
"Verder heb ik voor U een koffertje meegebracht", vervolgde Tervelde, "om Uw bagage in te stoppen, al is dat niet veel, maar U hebt nu eenmaal een koffer nodig voor de hotels en wat U nodig hebt, koopt U onderweg wel. Hebt U nog geld?"
Hertzen haalde zijn portefeuille te voorschijn en telde. "Ongeveer driehonderd gulden", zei hij.
"Dat is voorlopig ruim voldoende", decreteerde Tervelde.
"'t Is allemaal even beroerd", zuchte Hertzen, maar nadat hij enige ogenblikken had nagedacht, zei hij - "Aan de andere kant ben

83.

ik toch ook wel blij eindelijk eens uit dit huis te komen, want hier ben ik voortdurend bang en schrikachtig als een muis."
"Ik snap 't", zei Tervelde. " 't is misschien niet zo gek om weer eens in de frisse lucht te komen, al is de buitenlucht voor U een beetje gevaarlijk. Maar à propos, meneer Hertzen, één ding staat vast hè - n.l. dat U, als U onverhoopt gegrepen mocht worden, geen woord zegt over dit huis, noch over mijn vrouw en mij. Dat staat toch beslist vast, nietwaar meneer Hertzen?"
"Ja", antwoordde Hertzen, een beetje verschrikt door de scherpe klank in Tervelde's stem. "U hoeft niet bang te zijn, echt niet. Ik ben U en Uw vrouw buitengewoon dankbaar, want er is geen enkele reden voor U, waarom U mij zoudt helpen en U hebt het toch gedaan en doet het nog. Als ik gepakt mocht worden, weet ik natuurlijk niet meer precies, waar ik overal geweest ben, dat is vrij eenvoudig. Geen enkele politieman kan een zo enorm geheugen eisen van iemand, die op de vlucht is. Ik zal beslist Uw naam niet noemen, noch dit huis. Daar kunt U van op aan. Wat zou ik er bovendien mee gebaat zijn? Niets! Mijn positie wordt er niet beter door en misschien wel slechter."
Tervelde knikte iets vriendelijker gestemd na deze uitvoerige verzekering van geheimhouding.
"U vertrekt dus vanavond, meneer Hertzen. Mijn vrouw komt dan morgen de boel opruimen. Veel zal ze niet te doen hebben, want U hebt nooit veel rommel gemaakt."
"Ik zal alles keurig achterlaten", beloofde Hertzen. "Ik ben U heus dankbaar, want wat hebt U eigenlijk met mij te maken? Een leerling meer niet, een leerling, die U een hoop last bezorgt. Gelukkig voor U, dat ze niet allemaal zo zijn."
Tervelde wist niet wat te antwoorden, klopte hem maar eens op de schouder. "Alles is dus goed afgesproken hè? Maandagavond om tien uur belt U op."
"Accoord", antwoordde Hertzen, drukte hem de hand en nam afscheid. Enige ogenblikken later stond Tervelde op straat, bleef staan om een cigaret aan te steken, gedurende welke bezigheid hij nonchalant rondkeek, stapte daarna op zijn fiets en reed weg.

XIV

De avond van diezelfde dag zat inspecteur Toen in zijn huiskamer, terwijl Hertzen naar Weesp peddelde en Tervelde op weg was naar Warndt.
Inspecteur Toen was alleen; zijn vrouw had zich ter ruste begeven. De huiskamer van inspecteur Toen verschilde uiterlijk niet van zovele kamers, die alle op dezelfde weinig oorspronkelijke manier zijn ingericht met de weinig oorspronkelijke meubelen van een der grote meubelmagazijnen. Ook de huiskamer van inspecteur Toen toonde, dat wij leven in de tijd der massaproductie.
Maar zij verschilde toch ook van de vele andere weinig oorspronkelijke huiskamers, doordat zij de indruk maakte nauwelijks bewoond te worden en toch was inspecteur Toen getrouwd, maar zijn huwelijk was een drama, niet omdat hij en zijn vrouw niet van elkaar hielden - integendeel - maar omdat mevrouw Toen altijd ziek was. Haar nieren hadden hun huwelijk tot een lijdensweg gemaakt.
Daardoor hadden zij geen kinderen en had inspecteur Toen altijd onder hoogspanning geleefd. Zijn vrouw was anders dan mevrouw Tervelde.
En daarom zat inspecteur Toen meestal alleen in de huiskamer en hield zich onledig met werk of - met dromerijen. Hij had van het leven iets anders verwacht.

84.

Soms is het moeilijk het leven te aanvaarden, zoals het is, en inspecteur Toen had een zware strijd met zichzelf gevoerd om zijn leven te kunnen aanvaarden.
Meerdere malen, als zij in hoge koorts lag, had zijn vrouw ijlende haar angst geopenbaard, dat hij haar verlaten zou, en dit had hem weerhouden om te doen, wat van een man in zijn omstandigheden verwacht kon worden.
Een enkele maal had een andere vrouw zijn pad gekruist, maar na korte tijd was hij weer alleen verder gegaan.
Hij had veel van zijn vrouw gehouden, echt gehouden met een sterke jonge liefde, maar geleidelijk was dit gevoel veranderd in medelijden, diep-innig medelijden met de vrouw aan wie hij zijn leven verbonden had, en die het buiten haar schuld tot een mislukking gemaakt had, tot een skelet.
Buiten haar schuld? Niet helemaal. Zij hield niet genoeg van hem om hem toe te staan deel te hebben aan het leven.
Daarom hadden de Tervelde's zo'n indruk op hem gemaakt, vooral zij. En omdat hij geloofde in de mogelijkheid van een liefde als die van mevrouw Tervelde voor haar man, en omdat om Tervelde's verhouding tot Magda Berg die romantische spheer was, waarvan hij gedroomd had en waarvan hij voelde, wist, dat ze mogelijk was, daarom geloofde hij in Tervelde en zijn vrouw.
Harsfeldt kon zoiets niet begrijpen. Hij was getrouwd met een gezonde vrouw en had zes gezonde kinderen. Alles in dat huis was gezondheid, nuchterheid, gewoon en normaal. Wat daarbuiten viel was onzin en onmogelijk.
Voor Harsfeldt was het gedrag van mevrouw Tervelde volkomen onaanvaardbaar. Geen enkele normale vrouw stond haar man een liaison toe. Hiermede was elke discussie uitgesloten.
En wat Magda Berg betreft - waarom zou ze niet zo geweest zijn als Tervelde had verteld? Natuurlijk was ze abnormaal. Een mooie jonge vrouw, die nog bovendien een kunstenares was en die altijd cyaankali in huis heeft om desgewenst uit het leven te kunnen stappen, moet ergens een zonderlinge kronkel in haar hersens hebben. Maar - waarom niet?
Hij zag zeer goed in, dat zijn grote vertrouwen in Tervelde door gevoelsargumenten bepaald werd en ook, dat iedere normale commissaris hiermede geen rekening kon houden, omdat zijn gevoelsargumenten eigenlijk niets te maken hadden met de feitelijkheden in de moordzaak-Berg - en het ging tenslotte om feiten en niet om een romantische spheer, die wat zijn oordeel over Tervelde betrof, zo'n grote rol speelde, en die bovendien nog door de romanschrijver Tervelde was opgeroepen.
De redenering van Harsfeldt was sluitend geweest. Dat ze in elkaar gevallen was door wat Tervelde verteld had - altijd weer diezelfde romanschrijver - veranderde niets aan het feit, dat ze had gesloten als een bus. Toch had hij die gehele redenering onmiddellijk verworpen. Waarom? Hij hield inderdaad niet van theoretiseren en eiste feiten, maar in dit geval hing zijn feitenkennis wel heel nauw samen met zijn geloof in Tervelde, die zo bliksems weinig wist van het particuliere leven van zijn vriendin. Maar aan de andere kant - redeneerde Harsfeldt eigenlijk wel realistischer dan hij? Berustte Harsfeldt's hele constructie eigenlijk niet op zijn wantrouwen in Tervelde en op het feit, dat hij onmogelijk in dergelijke verhoudingen geloven kon, in mensen een zoals mevrouw Tervelde en zoals Magda Berg? Deed niet in alles een zekere mate van feeling mee? En was dan vertrouwen niet een zekerder voorwaarde voor het juist aanvoelen dan wantrouwen?
Het sterkste, zo niet enige werkelijke argument van de commissaris was, dat Magda Berg bij de Gestapo gediend had - Gestapojuffrouw was

85.

geweest, zoals Harsfeldt het bij voorkeur uitdrukte, en dat het dus helemaal niet dramatisch, of tragisch was, dat ze er een einde aan gemaakt had of vermoord was - tenzij Tervelde de waarheid sprak, de oncontroleerbare waarheid. Hier hield alle feitenkennis op. Alles hing eigenlijk af van Tervelde - of hij betrouwbaar was, of loog - bewust of onbewust als romanschrijver, die - nu de vrouw waarmede hij een onvrijwillige liaison was begonnen dood is - haar en die liaison plotseling gaat idealiseren.
Toen fronste de wenkbrauwen. Liet hij zich voor de gek houden? Dan was Tervelde een geweldige comediant en zijn vrouw ook, maar dan moest hij verder gaan en ook Warndt van comediespelen verdenken en dit werd al te dol, want als één mens een flap-uit was, dan wel deze loslippige fluitist.
Tervelde geloofde niet in zelfmoord. Allicht niet, want hij wilde zijn geweten niet bezwaren. Natuurlijk had hij wel ergens een of ander schuldgevoel, want als je zijn verslag naging, dan had hij altijd maar geprofiteerd tijdens de bezetting en zij niet. Zij had alles gedaan, wat hij haar vroeg en dat moest toch een riskant werk geweest zijn, wat haar de kop had kunnen kosten. En tenslotte bleef ze ook nog voor hem hier met alle gevaren daaraan verbonden.
Ondanks zijn sympathie voor Tervelde kon hij zich niet verhelen, dat deze meneer min of meer egoïstisch geweest was in zijn verhouding tot Harsfeldt's Gestapo-juffrouw. En als er nu nog zelfmoord bij kwam ook, werd het wel wat zwaar voor de man.
Maar als dat meisje zo excentriek was en die rare kronkel in haar hersens had, waarom zou ze dan eigenlijk er geen eind aan gemaakt hebben, zolang alles nog goed was tussen die twee? Alleen dus om te verhinderen, dat de verhouding zou verlopen. Of misschien was ze ook ziek, net als zijn eigen vrouw en had ze de gedachte opgevat, dat het beter was tijdig alles af te breken, haar hele leven. In dat geval zou 't wel erg prettig geweest zijn, wanneer ze een briefje had achtergelaten, al was 't maar voor de politie. Het zou een hoop werk bespaard hebben, werk dat tot nu toe tot niets geleid had, behalve een ernstige verdenking tegen Hertzen op grond van - een flesje, een lege enveloppe en die Parijse geschiedenis.
Matig dat alles, eigenlijk erg matig. Natuurlijk kwam er nog bij, dat Hertzen verdwenen was, maar hield hij zich schuil of nam hij vacantie om uit te rusten van alle schrik en dacht hij misschien - 'barsten jullie allemaal en zoek maar'.
Bij deze gedachte schoot Toen in een lach. Misschien zit Hertzen ergens rustig op een terras een sigaar te roken in de warme zon, terwijl wij onze hersens bot denken, waar hij mag uithangen, dacht hij. Er werd nu wel verondersteld, dat hij zich schuil hield, maar was dat zo?
Harsfeldt was blijkbaar ook niet zeker van zijn zaak, anders had hij allang ernstige pogingen gedaan om de voortvluchtige op te sporen, maar wat is er op te sporen aan een voortvluchtige, die niet voortvluchtig is.
Maar als de chantage wegviel waarom zou hij dat meisje dan vermoord hebben? Mr.Doelllingen had terecht gezegd, dat een beschuldiging van economische collaboratie - die bovendien niet eens door een veroordeling gevolgd is - allerminst het recht geeft om te concluderen tot andere collaboratie. Jammer dat die man niets afweet van het verleden van de vermoorde. Had Harsfeldt hem niet beter kunnen inlichten? Neen - beter van niet. Met diplomaten moet je voorzichtig zijn en ze niet te wijs maken.
Zelfmoord dus of Hertzen - met een reeks vraagtekens - of iemand anders. Maar wie? Tervelde? Neen! Warndt? Evenmin! Van Hoogen? Volgens Warndt moet hij een blauwtje bij haar gelopen hebben, maar vermoordt je iemand om een blauwtje, iemand die je voor de

86.

tweede maal ziet. Neen, als hij haar vermoord heeft, moet hij haar in elk gevel driemaal gezien hebben. Maar goed - die ijdeltuit is geen man voor een crime de passion. Nonsens. Beledigde trots? Neen, ook al erg onwaarschijnlijk. Hij zal zichzelf wel te gewichtig vinden om gauw beledigd te zijn.
Even nakijken in zijn notities, wat hij omtrent het onderhoud met van Hoogen had opgeschreven.
Hij bladerde in zijn zakboekje en vond - 'twee bezoeken, bloemen, eerbiedige bewondering, niets bijzonders aan haar opgemerkt, Dinsdagochtends, Vrijdagochtends, haar brief niet direct vindbaar, niemand bij haar ontmoet, zij telefoneerde met Otto, was tegen Otto anders dan anders.
Dat is alles. Die brief heeft hij blijkbaar nog niet gevonden, of hij is 't vergeten, of hij wenst zich voor de zaak geen moeite te getroosten.
Twee brieven die onvindbaar zijn - een van Hertzen aan Magda Berg en een aan van Hoogen van Margda Berg.
Volgens het ingewonnen rapport was de heer van Hoogen nogal fout geweest, maar evenals Hertzen vrij gekomen of beter gezegd gebleven met nogal wat morele veroordeling, maar van Hoogen had 't in dat opzicht zwaarder te verduren gehad dan Hertzen.
Zou de heer van Hoogen iets meer op zijn geweten hebben? Zou er reden zijn om hem toch te verdenken? Warndt had gesprokon over die slechte recensies en hij - Toen - had daarna de krant nagekeken en gezien, dat het concert waarover ze spraken, gegeven was op de dag, waarop hij van Hoogen had bezocht. Er zou dus verband kunnen liggen tussen die mislukking en zijn bezoek. Mogelijk was 't, dat de heer van Hoo- gen erg geschrokken was, al maakte hij niet de indruk.
Als hij hem eens met Warndt confronteerde? Misschien zou meneer van Hoogen dan iets minder gewichtig en zelfverzekerd zijn. Maar hoe was dat te arrangeren?
Formeel in alle gemoedelijkheid en zonder enige verdenking - ze tegelijkertijd ontbieden zonder dat ze het van elkaar wisten onder het voorwendsel, dat in een gemeenschappelijk gesprek misschien herinneringen loskomen aan feiten, die ze nu vergeten zijn.
Eigenlijk verdomd gemeen. Achter Warndt zou hij in elk geval een potige agent moeten zetten om moord en doodslag te voorkomen.
Doen of niet doen? Zou het iets opleveren?
Hij zou er morgen eerst maar eens met Harsfeldt over praten om te horen, wat die er van dacht.
Hij keek op de klok. Kinderbedtijd!
Inspecteur Toen zuchtte.

***

"We zullen maar een borrel nemen, hè", had Warndt gezegd, nadat Tervelde had plaats genomen. "Twee kerels en dan thee" en de daad bij het woord voegende had hij de jeneverfles uit de kast genomen en met twee glazen op de tafel gezet, waaraan hij zelf plaats nam. "Hier liggen cigaretten, neem maar, ik bied verder niet aan."
Tervelde nam een cigaret en wachtte verder af wat Warndt zou gaan zeggen.
"Ik wil over Magda praten, heb ik gezegd", begon Warndt, maar eigenlijk is dat niet waar, d.w.z. niet over Magda, maar over haar dood. Ik zei dat niet zo precies, omdat Uw vrouw erbij was. Luister dus!
Ik heb net zoveel aanleg voor detective als een kat voor zwemmen, en daar is ineens een soort kwaje geest in me gevaren, die me dwingt al maar te denken over de vraag wie haar vermoord zou kunnen hebben.

87.

En dan denk ik voortdurend aan één bepaalde figuur - van Hoogen, aan wie ik zo de pest heb. Eigenlijk heb ik geen enkel steekhoudend argument om de kerel te verdenken, maar dat hebben detectives geloof ik nooit, behalve aan 't einde van 't verhaal. Wat ik denk in dit geval, berust alleen op combinaties.
Hij heeft bezoek gehad van die klabak, die ook bij mij was. Als hij daarna dat verknoeide concert gedirigeerd heeft, is de mislukking mijns inziens daaruit te verklaren. Maar dan moet ie zich een stuip geschrokken zijn, toen ie dat bezoek kreeg."
"Heeft die meneer daar niets van gezegd?"
"Nee! en ik heb er toen helemaal niet aan gedacht om verband te leggen tussen het een en het ander."
"Dat begrijp ik", zei Tervelde, "maar al zou er verband zijn, kan 't dan niet zo zijn, dat het bezoek van de recherche naar aanleiding van de dood van Magda Berg zijn zenuwen in de war gebracht heeft?"
"Hm, ja, dat zou natuurlijk kunnen. Hij zegt altijd, dat hij zo overgevoelig is. Maar er is nog wat. Magda zei nadrukkelijk, dat hij niet weer zou terugkonen. Ik neem aan, dat hij haar een huwelijksaanzoek of zoiets gedaan heeft en ze hem de bons heeft gegeven, maar hij laat zich door zoiets niet uit het veld slaan."
"Goed, goed, maar daarom kon zij wel denken, dat hij niet meer terug zou komen, als ze hem de kous op de kop gegeven heeft. Maar heeft hij haar een huwelijksaanzoek gedaan?"
Tervelde vond de situatie erg pijnlijk. Hij was er zeker van, dat van Hoogen geen huwelijksaanzoek had gedaan, omdat Magda het hem dan verteld zou hebben, maar dat kon hij niet tegen zijn gastheer zeggen. Warndt praatte al weer verder, terwijl hij de glazen opnieuw vulde. "Daar heb ik je", zei hij. "Als hij haar niet gevraagd heeft, waarom stond 't dan voor haar vast, dat hij nooit zou terugkomen? Wat is er dan gebeurd, of beter - wat is er dan gezegd?"
"Tja - dat weet ik ook niet", antwoordde Tervelde. "Ik was er evenmin bij als U. Maar neem me niet kwalijk, dat ik weer afdwaal, U werd woedend toen ik voorstelde om met z'n beiden de moordenaar te gaan opzoeken en nu bent U zelf bezig met mij te overleggen over een veronderstelde moordenaar. Ik snap er niet veel van."
"Dat komt juist door dat voorstel van U. Zeg, tussen haakjes, laten we elkaar tutoyeren; al dat gemeneer en U vind ik stom vervelend. Ik heet Warndt zonder meneer."
"Allricht", zei Tervelde, "dan heet ik Tervelde dito." "Mooi. Verder dus. Ik werd woedend, maar dat word ik nogal gauw, maar achteraf bedacht ik, dat 't misschien niet zo gek zou zijn om met jou over de zaak te praten, omdat je van Hoogen niet kent."
"Neen, die ken ik niet, maar ik zou hem wel eens willen zien."
"Waarom om 's hemelswil. Er is aan die vent niks te bekijken, wat de moeite waard is, maar veel om je te ergeren."
Tervelde verklaarde zich niet nader, maar verzocht Warndt om voort te gaan met zijn combinatie.
"Ik denk, dat ze iets van hem geweten heeft. Hij heeft in de oorlog nogal carriëre gemaakt dank zij zijn Duitse relaties en misschien was zij op de hoogte van de manier waarop hij dat gedaan heeft."
"Hoe zou zij dat hebben kunnen weten?"
"Ja, dat weet ik natuurlijk niet."
"Wat klets je dan?"
"Vindt je dat kletsen? Magda was niet bepaald uitnodigend voor de mensen, maar als ze met je omging, zou ze nooit iets doen of zeggen wat je kwetste. Daar kan ik van meepraten. Ze was een verdomd fijne vrouw, Tervelde. Je had 'r moeten kennen."
Tervelde nam een slok jenever, verslikte zich en kreeg een hoestbui.

88.

Warndt wachtte totdat hij gekalmeerd was. Toen vervolgde hij - "misschien is 't wel alleen, omdat ik zo de pest aan die vent heb en omdat ie zo over haar geschetterd heeft tegenover z'n vrinden. Maar ergens zit in mij 't gevoel, dat er iets ernstigs gepasseerd is tussen die twee, meer dan een huwelijksaanzoek."
"Wel alle goden", schreeuwde Tervelde. "Wat zit jij te kletsen?" Eerst veronderstel je een huwelijksaanzoek plus een blauwtje en nu ineens iets veel ergers."
"Ja, dat weet ik wel; schreeuw maar niet zo. Ik ben al verder. Als hij haar een huwelijksaanzoek gedaan heeft, dan heeft ze hem vriendelijk z'n congé gegeven, dat weet ik zeker. Maar wacht eens ..." Hij keek peinzend naar zijn jeneverglas, dat hij langzaam in zijn vingers ronddraaide.
Tervelde wachtte geduldig tot hij weer zou gaan spreken.
"Toen hij de eerste keer bij haar geweest was", begon Warndt opnieuw, "heb ik mijn nijdigheid daarover niet onder stoelen of banken gestoken tegenover haar. Ik zei, dat ik niet begreep, dat ze die smeerlap ontving. En toen antwoordde ze laconiek - ik ontvang een componist van een pianoconcert, dat me sterk interesseert en niemand anders."
Hij keek in afwachting naar Tervelde, die echter zei nog steeds niet te kunnen inzien, dat van Hoogen haar moordenaar moest zijn. Wat hij tot nu toe vernomen had, was alles zo vaag en speculatief, dat het hem onzinnig toescheen om daaruit een verdenking te distilleren."
"Dan lijd ik zeker aan een dwangvoorstelling", antwoordde Warndt. "Dat is best mogelijk. Jij bent neutraal ik niet. Nog een borrel?"
"Graag, maar 't woord dwangvoorstelling is wel wat groot. Praat eens met die rechercheur die hier geweest is."
"Met die klabak?" Warndt zette grote ogen op. "Dus je vindt, dat ik hem moet gaan aanbrengen?"
"Aanbrengen? Wat gebruik jij toch allemaal een grote woorden. Waarom moet dat nu aanbrengen heten?"
"Wat is 't dan anders? En daar heb ik echt de pest aan, zelfs als 't om een vent als van Hoogen gaat. Die klabak was wel een geschikte vent, maar ik houd niet van die lui."
"Jij verdenkt van Hoogen, nietwaar? Goed! Je hebt mij de zaak voorgelegd, maar ik zie er niets in. Daarom raad ik je aan het eens aan die rechercheur voor te leggen, misschien bekijkt die de zaak anders." "Rotzooi!" zei Warndt. "Maar ik verdenk van Hoogen, reken maar. Naar ik hoorde, praatte hij over Magda, alsof ze binnen een week zouden aantekenen. En dan plotseling is hij voorgoed weg en een week later ongeveer is zij dood. Hij was een kerel om een vrouw te belegeren, had geen grein werkelijk eergevoel in z'n lijf en geen grein respect voor een vrouw. Maar na zijn tweede bezoek heeft hij met geen woord meer over haar gerept. En laten we daar nu de mislukking van zijn concert bij optellen - hij heeft geen drie paar handen op mekaar gekregen. Vindt je nu nog, dat ik alleen maar kletst?"
"Neen", antwoordde Tervelde. "Achteraf beschouwd zit er wel wat in, een heleboel zelfs, maar ik herhaal wat ik al gezegd heb - praat er met die rechercheur over."
"Dus toch aanbrengen."
"Schei nu toch uit met je geklets over aanbrengen. Er is een moord gepleegd op een vrouw, die jou niet onverschillig was. De politie zoekt en zoekt en jij zit hier met de overtuiging aanwijzingen te kunnen geven en je zwijgt. Vindt je dat juist tegenover die vrouw?"
Hij had heftig gesproken. Warndt speelde weer met zijn glas.
Zijn stem klonk toonloos, toen hij het woord nam.
"Windt je niet zo op; 't lijkt wel of jij met 'r bevrind was. Bevrind - nee, dat is een te groot woord in mijn geval. Ze was gereserveerd vrindelijk tegen me en ik - nou ja - ik ben ik elk geval altijd

89.

correct tegen haar geweest ondanks mijn slechte manieren. Altijd. Moeite kostte 't me nooit. Dat lag aan haar. Ik maakte me geen enkele illusie, dat 't ooit anders worden zou. En toch - sinds ze dood is, heb ik het gevoel, dat mijn grote liefde uit m'n leven gegaan is. Ik kan haar dood niet verwerken. 't Liefst zou ik zelf haar moordenaar opzoeken, maar dat kan niet. Daarom werd ik zo kwaad op je. Ik zou hem willen zoeken en vinden en dan vermoorden met m'n eigen handen. Dat met de politie is een surrogaat, waardoor ik nooit m'n vrede vinden zal. En daarom is 't me te doen - niet om recht."
Wat hij zei, maakte grote indruk op Tervelde, bovendien had hij het gevoel, dat er iets dreigends uitging van de man tegenover hem. "Maar als je het niet zelf kunt doen" zei hij, vindt je dan niet, dat je toch alles moet proberen om haar dood te wreken." "Dat kan ik alleen met mijn eigen handen."
"Als je het dus niet zelf kunt doen, laat je haar ongewroken."
"Wat bedoel je daar mee?"
"Dat 't dus om jou gaat en niet om haar, om jouw vrede."
Nu barstte Warndt los. "Ach loop naar de hel. Je snapt er geen bliksem van."
"Toch wel!" Tervelde riposteerde, maar ziet zachtzinnig. "Ik ben niet achterlijk en ik heb ook wel eens van een vrouw gehouden en ik heb ook wel eens zoiets meegemaakt als jij. Ik weet bliksems goed, wat je voelt. Je wilt wraak, geen recht! Goed! Gebruik daar dan de politie voor. Dan heet 't wel recht, maar wat doet dat ertoe?"
"Wraak in gemeenschap", zei Warndt somber. "Dus jij vindt, dat ik die kerel, die Toen, moet inlichten? En wat gaat ie dan doen?"
"Wat jij niet kan en wij samen ook niet - uitpluizen of meneer van Hoogen haar vermoordde."
"Ik ben overtuigd. Waarom is dat uitpluizen dan nodig en waarom zal ik hem niet meteen van kant maken?"
"Omdat hij misschien de verkeerde is en de echte moordenaar dan toch zou blijven rondtippelen."
Warndt keek peinzend naar zijn bezoeker. Tervelde wachtte af in spanning. Wat Warndt gezegd had, bevatte allerlei waarschijnlijks, maar zekerheid was er allerminst. Hij wilde proberen die meneer van Hoogen te zien te krijgen om uit te maken of hij eruit zag, zoals Toplitz die man in 'Witteveen' beschreven had. En verder wilde hij met alle macht verhinderen, dat Warndt van Hoogen de hersens insloeg, omdat het enige zekere resultaat daarvan zou zijn, dat hij een jaar of zes à tien in de gevangenis zou verdwijnen. En daarvoor was hij te goed. Warndt begon weer te spreken. "Ik heb je laten komen om raad. Geef me een velletje papier. 't Ligt daar naast je op m'n bureau en geef me ook een enveloppe. Als ik 't tot morgen uitstel, doe ik 't niet meer."
Met grote hoekige letters schreef hij - "Ik verdenk van Hoogen ervan Magda Berg vermoord te hebben. Warndt."
Hij sloot het nog half nat in de enveloppe, schreef als adres - Hoofd- bureau van Politie. Den Heer Toen, en gaf de brief aan Tervelde.
Daarna dronk hij zijn glas leeg, schonk zich weer in en snauwde tegen Tervelde, dat hij zijn borrel moest opdrinken. Tervelde haastte zich aan die wens te voldoen, waarop Warndt het opnieuw vulde.
"Waar zullen we 't nu over hebben?" vroeg hij, terwijl hij weer met zijn glas ging spelen.
"Over Eva Hertzen", antwoordde Tervelde. "Ik zou graag willen horen of er werkelijk zoveel van dat meisje te verwachten is."
Langzaam begon Warndt los te komen. Niet Magda, maar de muziek was zijn grote liefde.
Toen Tervelde 's nachts om drie uur vertrok, namen zij hartelijk afscheid van elkaar. "Tot ziens" zei Warndt en Tervelde vond dit een gunstig slot van de avond.

***