Infor-
matie.

90.

Detective (vervolg)

XV

's Morgens tegen half tien opende Elsje Tervelde de deur der woning, die Hertzen de vorige avond verlaten had. Zij was in een opgewekte stemming en constateerde met genoegen, dat haar thans verdwenen arrestant het huis keurig had achtergelaten. Het bed was afgehaald, de dekens lagen opgevouwen op het kussen, de gebruikte lakens en het kussensloop had hij in de badkamer gedeponeerd, eveneens keurig opgevouwen. Daar vond zij ook de gebruikte handdoeken.
Alle eetgerei was afgewassen en stond op zijn plaats.
Zij zou nu maar beginnen met het schoonmaken van het bad, want van een man kon niet geëist worden, dat hij daarom dacht.
Dus ging zij naar de keuken om de Vimbus te halen, waarna zij zich vrolijk zingend op de badkuip wierp, tenminste in figuurlijke zin. Zo nu dan vond zij boenen leuk werk, mits het bij zo nu en dan bleef.
Het bad glom. Elsje bekeek het met grote tevredenheid en ging vervolgens naar de huiskamer, waar zij de ramen open zette om te luchten. Dit gedaan zijnde, liet zij zich met een plof in een armstoel vallen om een cigaret te roken.
Het was heerlijk hier te zitten in een vreemd huis, waar niet alles overbekend was en waar niemand kwam storen. Er was zelfs geen Otto of Peter en dat was toch ook wel eens prettig. En er was geen telefoon.
Door het geopende venster keek zij naar buiten, terwijl zij heel langzaam haar cigaret rookte.
Toen deze bezigheid beëindigd was, wierp zij het peukje uit het venster, gaapte heerlijk en wandelde daarna naar de keuken om een ketel water te halen, want zij moest de planten nog verzorgen.
Er werd gebeld. "Hebt U ook ouwe kranten?", zei Elsje luid en stapte naar het portaal, de waterketel in haar hand. "Vandaag niet!" riep zij, terwijl zij op de schakelaar drukte, die het deurslot opende.
Het was gaan krantenopkoper, die onderaan de trap verscheen, maar een man, die zich aandiende als van de recherche en die meteen de trap opliep. Hij wilde de woning binnentreden, maar Elsje bleef in de deuropening staan en zei - "Uw papieren!"
Haar opgewekte stemming was verdwenen en had plaats gemaakt voor een terriërachtige kwaadheid. De rechercheur keek haar aan, alsof hij overwoog om haar zonder meer opzij te schuiven, maar haalde tegelijkertijd het gevraagde bewijsstuk te voorschijn.
Elsje bekeek het nauwkeurig. "En wat wenst U?" vroeg zij.
"Ik wou dit huis even bekijken."
"Wou U 't huren?" informeerde Elsje.
"Neen, maar ik hoor dat er zich hier een inbreker heeft verborgen."
"Gossiewikkie!" riep Elsje, "wat ben ik blij, dat U komt, stel je voor, dat ze me stelen." Intussen overwoog zij wat haar te doen stond - de man binnenlaten of niet. Hij scheen niet het recht te hebben zo maar binnen te stappen, maar hij kwam natuurlijk kijken of Hertzen hier verborgen was. Hoe hadden de lui dit adres ontdekt?
"Mag ik er in, of niet?" vroeg de rechercheur, maar nu klonk zijn stem onvriendelijk.
" 't Lijkt me eigenlijk reuzen romantisch om alleen in een huis te zijn met een inbreker", antwoordde Elsje. 't Gekke is, dat ik hem nog niet gezien heb."
"Wie bent U?" vroeg de rechercheur.
"Weet U dat niet? Wat gek. Ik ben mevrouw Tervelde."
"Woont U hier?"
Elsje vond het beneden haar waardigheid om op deze vraag antwoord te geven. "Dit is het huis van mevrouw Cats, mijn vriendin, en ik ben hier om de planten water te geven en dergelijke dingen meer,

91

maar komt U binnen, anders vat U misschien kou." Zij trad terzijde en liet de rechercheur passeren. "En nu maar dieven vangen", zei ze. De rechercheur gaf geen antwoord, maar liep snel de woning binnen. Hij inspecteerde de verschillende kamers, inclusief de kasten en boog zich zelfs voorover uit het open venster. Elsje keek niet meer naar hem om en hield zich onledig met het verzorgen van de planten. "Zijn hier nog meer kamers?"
"Hier niet."
"Boven dan?"
"Jawel," antwoordde Elsje.
"Kan ik die ook zien?"
"Dat moet U aan de bovenburen vragen."
"Ik bedoel of er een zolderkamer bij dit huis behoort."
"Deze huizen hebben geen zolderverdieping."
Zij ging de kamer uit om opnieuw water te halen.
Hij kwam onmiddellijk achter haar aan. "Waarom staat dat raam open?"
"Voor de frisse lucht."
"Of om iemand gelegenheid te geven eruit te springen?"
"Die dief? Jammer, ik had hem zo graag willen zien. Ik was hier al een tijdje en heb niets van hem gemerkt. Als U niet gekomen was, had hij in het gootsteenkastje kunnen blijven zitten."
"Bent U altijd zo geestig?"
"Neen, bij hoge uitzondering, wanneer ik wil voorkomen, dat ik kwaad word op een of ander onbeschoft mens."
De rechercheur gaf geen antwoord, maar keek haar enige ogenblikken strak aan.
"Vindt U U zelf zo beleeft?" vroeg hij.
"Ja, want ik ben zo beleefd geweest U binnen te laten, wat ik niet had 'hoeven doen." Waarom ze het niet had behoeven te doen wist ze niet, maar ze vermoedde het.
"Waarom deed U het dan niet direct?"
"Omdat ik niet van smoesjes houd over inbrekers die hier in huis zouden zitten."
De rechercheur keek haar nog even aan, alsof hij naar een antwoord zocht, keerde zich toen om en vertrok met een kort - "Goedendag, mevrouw."

Otto is gisteren beslist door een voorspellende geest bezocht, dacht Elsje nadat de bezoeker vertrokken was. Met een smak zette zij de waterketel in de keuken op het aanrecht en ging op de rand van de tafel zitten om een cigaret te roken.
Was dat even een schrik. Natuurlijk was het onzin om te schrikken, want de vogel was gevlogen, maar dat was het slechte geweten. Zij werd dus gevolgd. Prettig idee! Enfin jô, geen gezeur.
Met een sprongetje stond zij weer op haar voeten, doofde de peuk van de cigaret onder de waterkraan en wierp de peuk in de asemmer. Daarna wandelde zij weer door de kamers om de ramen te sluiten en verliet de woning.
De rechercheur stond aan de overkant, maar zij deed alsof ze hem niet zag.

Haar gewezen arrestant trapte intussen lustig langs de weg van Amersfoort naar Putten. Hij was werkelijk in een opgewekte stemming, nu hij zich weer vrij bewegen kon, en had voor 't ogenblik alle zorgen uit zijn hoofd gezet. De dagen, die hij in het huis van mevrouw Cats had doorgebracht had hij genoeg gepiekerd.
Wat hem echter verbaasde, maar allerminst zijn humeur kon bederven, was dat nergens iets te bespeuren viel van een oproep tot opsporing, aanhouding en voorgeleiding van enz. Zou de politie hem toch

92.

niet zo hevig verdenken als hij dacht? Uit 't optreden van inspecteur Toen in Parijs had hij dat niet kunnen opmaken. Maar waarom zochten ze hem dan niet met man en macht?
Hij kon niet weten, dat Harsfeldt nooit zijn voornemen had opgegeven om hem door de radio te laten omroepen en dat hij slechts daarom aan dat voornemen nog geen gevolg gegeven had, omdat hij eerst uit de verschillende verhoren zijn constructie van de misdaad sluitend als een bus had willen maken. Zodra dit in orde was, zou hij toeslaan. Maar het laatste verhoor van Tervelde had heel zijn zorgvuldig beredeneerde constructie ineen doen vallen. Toch had hij na enige overweging besloten om dan maar zonder sluitende bus tot opsporing van Hertzen over te gaan, omdat hij het nodig vond een einde te maken aan 's man's onvindbaarheid.
Diezelfde ochtend, terwijl Hertzen langs de weg van Amersfoort naar Putten fietste had commissaris Harsfeldt de radio-oproep gereed gemaakt. Het speet hem voor mevrouw Hertzen en haar dochter. Maar er was niets aan te doen. Nog even wilde hij wachten op de komst van de rechercheur, die mevrouw Tervelde nu volgde, en als ook dat niets opleverde, moest de zaak maar voortgang hebben.
Beroerd voor die vrouw en dat kind, dacht hij. Hoe zou 't zijn voor zijn vrouw en kinderen als de man en vader door het gehele land werd rondgebazuind als verdacht van misdaad? Beroerd! Beroerd!
Voordat echter de rechercheur was teruggekeerd, stapte inspecteur Toen het bureau van zijn chef binnen en riep bijna triomfantelijk - "Lees dit eens, commissaris", waarbij hij de brief van Warndt voor Harsfeldt neerlegde, welke brief Tervelde des nachts nog op het politiebureau bezorgd had, ondanks het late uur.
Enige ogenblikken had Toen, nadat hij de brief, die op zijn lessenaar lag, geopend had, met wijd opengesperde ogen naar het papier gekeken. Was hier telepathie in het spel? Had de heer Warndt hem gisterenavond een ingeving gezonden toen hij dacht over de confrontatie met van Hoogen, of was het telepathisch initiatief van hem uitgegaan. Of was er alleen maar sprake van coïncidentie?
Het was gisteren al vrij laat toen deze gedachte bij hem was opgekomen. Tervelde was op dat uur zeker al bij Warndt op bezoek en ze hadden natuurlijk over Magda Berg zitten praten, want dat was de bedoeling en daarvoor had Warndt Tervelde uitgenodigd.
Alle telepathie terzijde - zou Tervelde Warndt ertoe hebben overgehaald om dit briefje te schrijven? Dat zou dan weer een reden zijn om hem ervan te verdenken dat hij een ander liet beschuldigen als afleidingsmanoeuvre.
We zullen zien. Voorlopig is 't zaak deze brief aan de commissaris voor te leggen.
"Ik verdenk van Hoogen ervan Magda Berg vermoord te hebben. Warndt", las Harsfeldt. "Ik verdenk van Hoogen", herhaalde hij langzaam. "Warndt, dat is die zonderlinge fluitist, nietwaar meneer Toen, waarvan U mij verteld hebt? Die man, die beslist geen vriend is van meneer van Hoogen. Hoe zou hij er ineens toe komen om dit te schrijven? Tegen U heeft hij er met geen woord van gerept."
"Ik weet het niet", antwoordde Toen. "Ik vind het ook nogal vreemd, maar het zal het beste zijn, dat we hem hier laten komen om te vernemen, waarop deze plotselinge beschuldiging berust.
"Ja, dat is het enige. Dan zal ik die radio-oproep" - hij schoof het papier waarop ze geschreven was naar den inspecteur - "nog maar zolang laten rusten. Hertzen schijnt niet omgeroepen te mogen worden. 't Lijkt wel een complot. Laten we maar meteen een boodschap naar meneer Warndt sturen."
"Hij heeft telefoon, ik kan hem wel opbellen", antwoordde Toen, nam de telefoongids en zocht het nummer.

93.

Het bleek, dat eigenaar ervan nog te bed lag, toen hij werd opgebeld, en zijn humeur dientengevolge te wensen overliet.
"Wat?" schreeuwde Warnd, "of ik komen wil? Man, ik ben nog niet eens wakker. Dit is toch geen tijd om iemand op te bellen."
" 't Spijt me, meneer Warndt", antwoordde Toen vriendelijk, "maar wij zijn altijd nogal vroeg."
Een onverstaanbaar gebrom was 't antwoord.
"Als 't U gemakkelijker is, wil ik wel bij U komen. Zeg maar, wanneer U echt wakker bent, hoe laat?" vervolgde Toen.
"Vanmiddag om twee uur!"
"Kan 't vandaag niet wat vroeger?"
"Kan! Kan! Kom maar over een uur, maar stel je niet teveel voor van m'n gastvrijheid."
Hierna was de verbinding verbroken.
"Een ongemakkelijk heer", merkte Harsfelt op, die had meegeluisterd. "O, dat valt erg mee", stelde Toen hem gerust. "Hij is een ongelikte beer, maar een goeie kerel, volkomen onbeheerst. 't Ene ogenblik brult hij je aan en 't volgende is hij de gemoedelijkheid zelve. 't Zal me niets verwonderen, als hij me heel vriendelijk ontvangt, al is 't dan op zijn manier.
Ik heb erover gedacht, meneer Harsfeldt, om hem met van Hoogen te confronteren, maar dan moeten we minstens een sterke agent achter zijn stoel zetten, anders lopen we 't risico, dat de heer van Hoogen hier de laatste adem uitblaast."
" 'n Leuk heerschap, dunkt me", zei Harsfeldt, "buitengewoon gemakkelijk in de omgang, Maar vertel eens, meneer Toen, wanneer is dat denkbeeld in U opgekomen? Nu, vanochtend toen U die brief ontving?"
"Neen commissaris, gisterenavond. Ik zat over de zaak na te denken en toen ben ik een beetje gaan combineren. Meneer Warndt heeft me verteld, dat de recensies over het laatste concert van van Hoogen, dat hij dirigeerde, zonder uitzondering vernietigend waren en daar dirigeerde hij nog wel werk van zichzelf, dat pianoconcert, waarvoor juffrouw Berg zo'n belangstelling had. Ik heb toen de krant nagekeken en de recensie gelezen; ze was inderdaad erg slecht, maar dat was niet het enig interessante - hij dirigeerde op de avond van de dag, waarop ik bij hem was. En de recensie spreekt van 'onverklaarbaar' en van een mislukking over de gehele linie."
Commissaris Harsfeldt keek Toen aandachtig aan, knikte bijna onmerkbaar en zei vervolgens - "Buitengewoon merkwaardig, buitengewoon, vooral nu de heer Warndt dit briefje geschreven heeft. Maar.... U had toch helemaal niet de indruk, dat van Hoogen ook maar enigszins belangrijk was, meneer Toen?"
"Neen, niet in 't minst. Misschien is hij ook niet belangrijk, misschien in alles schijn, toevalligheid, coïncidentie, maar ook misschien is meneer van Hoogen een geweldige simulant. Hij heeft een prachtige oefenschool gehad in zijn proces wegens collaboratie, net als Hertzen. Voor allebei geldt, dat Magda Berg iets of veel van ze geweten kan hebben, maar dat lijkt me waarschijnlijker in het geval van van Hoogen dan van Hertzen, omdat van Hoogen musicus is."
"Jawel", zei Harsfeldt, "dat is wel zo, maar die juffrouw werkte hier tijdens de bezetting voor de Gestapo en niet als musica, meneer Toen." "Dat weet ik immers, commissaris, maar Hoogen trad nogal op voor de Duitsers en zal wellicht meer haar belangstelling gehad hebben, dan een fabrikant van chemische artikelen."
"Ja, ja, ja" antwoordde Harsfeldt, "ja, ja, ja, dat zal natuurlijk wel. Vervloekt jammer, dat Tervelde zo weinig van haar weet." "Enerzijds weet hij erg weinig, inderdaad. Ze schijnt een zwijgzame jongedame geweest te zijn, maar anderzijds heeft hij ons iets heel belangrijks van haar verteld n.l. dat ze bij de Gestapo gewerkt heeft.

94.

En dat schijnen niet veel te weten, want ik heb, behalve Tervelde, er nog niemand over horen praten."
"Zou ze dan wel bij de Gestapo gewerkt hebben?" vroeg Harsfeldt. Toen hij dit hoorde, keek de inspecteur hoogst verwonderd naar zijn chef. "Hoe komt U daar ineens bij?" vroeg hij.
"Omdat het toch wel erg gek is, dat niemand het weet?"
"Wie zegt ons, dat niemand anders het weet. En waarom zou Tervelde zoiets gaan verzinnen? Toch beslist niet om er zijn positie gunstiger door te maken, want die kan hij er alleen door verslechteren. In elk geval wordt hij door een dergelijk verhaal niet vertrouwenwekkender vindt U ook niet?"
"Maar U vertrouwt hem toch wel heel erg, meneer Toen."
"Ja, dat doe ik."
"Waarom om 's hemelswil?"
"Kwestie van feeling commissaris, niets anders."
"Eigenaardig, dat U die man zo vertrouwt. Dat hele verhaal van al die nobele zielen en geknakte lelies blijft voor mij nu juist de ongeloofwaardigheid zelve. Ik heb telkens weer het gevoel, dat Tervelde ons in de luren legt."
"Weet U waarom?"
"Neen, of liever - ja; om dat verhaal."
Toen glimlachte. "Het heeft weinig zin hierover te discussiëren, meneer Harsfeldt. Wij worden het hierover toch nooit eens."
"Neen, dat geloof ik ook niet, maar het wordt zo langzamerhand tijd, dat U naar uw ongelikte beer gaat. Ik ben buitengewoon benieuwd naar wat hij te vertellen heeft en hoop U ongeschonden terug te zien. Ik wens U sterkte."
"Weest U maar niet ongerust hoor, commissaris; 't zal alles best meevallen."
Na deze woorden verliet inspecteur Toen het vertrek, de commissaris in gepeins achterlatend en zelf ook ten zeerste benieuwd naar wat Warndt voor geheimen te ontsluieren zou hebben.

Hij arriveerde iets vroeger dan afgesproken was bij het huis van Warndt, die hem zelf open deed. "Kom binnen", zei hij. "Was U bang, dat ik zat te wachten?"
"Neen meneer Warndt, alleen maar dat U weer in slaap gevallen was en ik U dus zou moeten wekken. Ik ben nogal benieuwd, ziet U."
"Zo!" antwoordde Warndt, terwijl hij zijn zitkamer binnentrad. "Ga zitten, ik heb niks te drinken. Voor jenever is 't nog te vroeg. Daar liggen cigaretten, steek maar op."
Zelf nam hij aan tafel plaats, kruiste zijn armen erover en begon te spreken.
"Gisterenavond heb ik met iemand zitten praten over die moordaffaire en toen kwam ie tot de conclusie, dat ik er jullie moest inhalen, omdat ik niet los kom van de gedachte dat van Hoogen haar vermoord heeft. Kijk, misschien is 't helemaal flauwe kul, wat ik denk, maar.... à propos, zeg eerst 'es wanneer U bij hem was, bij van Hoogen. Was dat op de dag van dat concert of later?"
"Dezelfde dag", antwoordde Toen.
"Weet U dat zeker?"
"Ja, want ik heb de recensie waarover U toen sprak in de krant opgezocht."
"O juist. Leuke lui zijn jullie. Een mens kan geen woord zeggen of jullie gaat snuffelen."
"Gaat U verder", zei Toen uitnodigend.
"Nou, kijk 'es - U was bij hem en 's avonds dirigeerde hij dat concert.....

95.

Magda heeft me na z'n tweede bezoek verteld, dat ie nooit meer zou Terugkomem. Ik dacht eerst aan een blauwtje, maar hij is taai. Zij kan natuurlijk gedacht hebben, dat een blauwtje voldoende was, maar hij is niet zo en schepte erg over haar op. Na z'n tweede bezoek geen woord meer. Gek hè? Maar ik geloof niet, dat zij dat gedacht heeft, want ze zal wel eens meer een aanzoek gehad hebben en daar zullen wel een paar hardnekkige vrijers bij geweest zijn. Maar in dit geval was ze absoluut zeker, dat ie nooit meer zou terugkomen. Dat is alles.
Is 't onzin?"
"Helemaal niet", antwoordde Toen. Waarom hebt U me dat de vorige keer niet verteld?"
"Toen zag ik 't niet zo en nu ik 't wel zo zie, wou ik 't nog niet aan jullie vertellen. Ik houd er niet van om iemand op te hangen, maar 't gaat hier om Magda en - Tervelde drong er erg op aan."
"Tervelde - is dat die meneer, die gisteren bij U was, waarmee U over deze zaak gepraat hebt?"
Warndt knikte. "Ik zou 't liefst de zaak zelf opknappen, dat weet U", zei hij vervolgens. "Maar ik deug daar niet voor."
"Neen, daar deugt U zeker niet voor, U kunt 't beter aan ons overlaten, dat lijkt me voor U veiliger."
Warndt gromde iets, keek vervolgens Toen aan en zei - "Er moet iets ernstigs gepasseerd zijn tussen die twee, dat hij meteen van alles afzag, capituleerde. Ze moet 'm iets gezegd hebben, waarvoor ie op zij ging. En een week later was ze dood. Z'n carriëre is 'm alles." "Maar ik heb de indruk gekregen, dat juffrouw Berg niet zoo bijster praatziek was over anderen", merkte Toen op. "Waarom zou hij dan zo bang geworden zijn door wat er is voorgevallen, dat hij haar uit de weg zou ruimen?"
Warndt gaf niet direct antwoord, rookte.
"Zou het niet kunnen zijn", vroeg hij als slot van zijn overpeinzing, "dat er mensen zijn, die hun zelfverzekerdheid verliezen, wanneer ze weten dat er iemand is, die ze de nek zou kunnen laten breken? Van Hoogen is zó zelfverzekerd, dat ik er niet meer in geloof."
"Zulke mensen zijn er, meneer Warndt. De meesten zijn minder overtuigd van zichzelf dan ze willen laten blijken."
"Juist", anwoordde Warndt. "Wat gaat U nu verder doen?"
"Van Hoogen een verhoor afnemen."
"Bij hem thuis in Wassenaar?"
"Neen, dit keer in Amsterdam. Wij zullen hem figuurlijk de duimschroeven moeten aanzetten. Ik heb erover gedacht U erbij te halen als hij onhandelbaar blijkt en Uw verklaringen ontkent. Maar ik ben een beetje bang voor die ontmoeting."
Warndt lachte grijnzend. "Als 't moet, moet 't, maar liever niet, ofschoon ik 'm wel eens wil zien zweten, de rotvent."
"U begint goed."
Weer lachte Warndt. "Ik zal m'n best doen."
"Goed", antwoordde Toen. "En nu moet ik U nog iets zeggen. Wij achten het niet geheel uitgesloten, dat juffrouw Berg zelfmoord gepleegd heeft."
"Hoe komt U daarbij?" viel Warndt uit. "Zelfmoord?"
"Ja. Er zijn geen sporen van geweld ontdekt."
"Bij vergif 'hoef je toch niet zoveel geweld te gebruiken? Kwestie van handigheid om iemand ertoe te brengen 't te slikken. Wijn? Nu, wat zegt U ervan? Weet ik 't niet goed? Ik heb veel gelezen. Maar zelfmoord - waarom om godswil?"
"Hebt U geen idee?"
"Niet 't minste."

96.

"Was ze altijd opgewekt, of beter gezegd - was ze de laatste tijd opgewekt?"
"Ja zeker! Nu ja, ze was niet een vrouw, die wat je noemt uitgelaten deed; dat zeker niet. Maar voor haar doen was ze de laatste keer, dat ik haar zag, best te spreken."
"En dat was na het gesprek met van Hoogen?"
"Ja, dat weet U toch."
"Goed, goed. Daarvan zou een eventuele zelfmoord dus geen gevolg kunnen zijn volgens U."
"Dat gesprek met van Hoogen? Luister eens, nu moet U 't niet te bont maken. Dacht U dat die snertvent iets zou hebben kunnen zeggen, waarvoor zij op zij ging? Zij was heus de sterkste. Ze was moreel verdomd sterk."
"Dus U sluit zelfmoord uit?"
"Dat kan ik natuurlijk niet zeggen. Ze kan een vriend gehad hebben, die 'r liet stikken. Vrouwen reageren dan soms plotseling zo fel. Zelfmoord in een opwelling. Maar had ze vergif in huis?"
"Ja", antwoordde Toen op zakelijke toon.
"Verdomme", vloekte Warndt. "Dan was zelfmoord dus een mogelijkheid in d'r levensprogram. Wat is dat verschrikkelijk. Misschien was ze daarom altijd zo vreemd stil, zo gereserveerd. Als je altijd met die mogelijkheid rekening houdt....... waarom om godswil..... wat moet er in haar leven gepasseerd zijn, dat ze altijd vergif in huis had?"
Inspecteur Toen gaf geen antwoord.
"Maar ze wàs niet neerslachtig, toen ik 'r de laatste keer sprak. "Hij sloeg met z'n vuist op tafel.. "Ze wàs niet neerslachtig, helemaal niet. Wat klets je dan van zelfmoord? Ik neem 't niet, ik neem 't onder geen voorwaarde." Met een ruk stond hij op, schopte zijn stoel achteruit. "Ik wil 't niet, ik wil 't beslist niet geloven, zie je, dat ze - onder mijn ogen ---- " krampachtig stootte hij de woorden uit, "onder mijn ogen --- verrekte."
Zijn gelaat was lijkwit. Inspecteur Toen voelde zich onbehagelijk. Langzaam wendde Warndt zich af en ging voor het venster staan. Geruime tijd hing een benauwende stilte in de kamer, die tenslotte door de man voor het venster verbroken werd. "Ik ben zo. De mensen moeten me nemen zoals ik ben."
"Wilt U een borrel?" vroeg Toen.
"Nee, een cigaret. Geef me er een, wil je?" Hij keerde zich niet om, bleef uit het raam staan kijken met zijn voorhoofd tegen de ruit geleund. Toen legde de cigaret in zijn zijwaarts uitgestoken hand. "Merci", zei hij dof.
Inspecteur Toen nam weer plaats, wachtte.
Eindelijk keerde Warndt zich om. Zijn ogen keken weer rustig en hij zag minder bleek. "Hebt U nog wat te vragen?"
"Neen, dank U, meneer Warndt. Ik kan nu wel gaan."
Inspecteur Toen stond op, legde even zijn hand op Warndt's arm en zei - "Tot ziens. U hoort nog wel van me."

Alleen gebleven wierp Warndt zich op de divan, vouwde de handen onder het hoofd en sliep vrijwel onmiddellijk in.

***

Dr.Leo Hertzen was afgestapt voor een buitencafé in de buurt van Putten en had zich in een rieten stoel neergevlijd in de klimop-omgroeide waranda. Het was mooi zonnig weer en hij genoot ervan.
Een meisje van een jaar of vijftien bracht de bestelde koffie. Zijn goede stemming noodzaakte hem om een genoegelijk praatje te maken over het weer, de klanten en de heerlijkheid van de streek.

97.

Er was weinig verkeer langs de weg. Het hoofdverkeer liep een eindje verder en het was nog te vroeg in het jaar voor vacantiegangers, behalve een enkele uitzondering.
Aan de overkant van de weg stond achter een hek een koe stil te dromen.
Er kwamen drie kinderen aanwandelen. Ze zongen een liedje. Een droeg een vlaggetje. Hertzen wuifde met de hand, toen ze passeerden. Twee van het drietal keken hem aan met grote ogen; de derde met het vlaggetje knikte, maar het gezang werd niet onderbroken.
Even later stapte een veldwachter behoedzaam van zijn fiets, die hij tegen het houtwerk van de waranda zette en ging het café binnen zonder naar Hertzen te zien.
Ongeveer tien minuten later kwam hij weer te voorschijn, bleef in de deuropening staan en keek aandachtig naar de lucht.
"Mooi weertje vandaag, meneer", zei hij zonder zijn blik van de hemel af te wenden. "Geen kans op regen. Goed weer om te fietsen. Moet U nog ver weg?"
"Zover als ik wil", antwoordde Hertzen.
"Ah juist. Met vacantie. Ons land is een goed land voor fietsers, meneer. Mooi fietsje hebt U daar", vervolgde hij met een waarderend hoofdknikken in de richting waar Hertzen's fiets tegen een boom stond. "Mooi fietsje. Nog nieuw zie ik."
"Uitstekende fiets", bevestigde Hertzen joviaal. "Bevalt me best."
"De mijne is een oud beestje, meneer, maar beste kwaliteit. Ik ben benieuwd of de karretjes van tegenwoordig net zo solide zijn."
"Dat zal wel niet antwoordde Hertzen, die de veldwachter een pleizier wilde doen, omdat hij zelf in zo'n beste bui was. "We gaan er niet op vooruit, wij niet en de boel die we maken ook niet."
"Zegt U dat wel, meneer. 't Is niks gedaan met de mensen tegenwoordig. Je hoort de raarste dingen. Lees de kranten maar. Vroeger waren ze eerlijker, betrouwbaarder. Tegenwoordig..." Hij schudde het hoofd, langzaam, heel langzaam. "Neen, 't is niks meer, tenminste niet veel. Maar kom, ik moet weer eens verder. Goeie morgen, meneer en pleizierige rit verder."
De veldwachter wandelde rustig naar zijn fiets stapte behoedzaam op, tikte nog even tegen zijn pet en reed rustig weg.
Geen last van zenuwen, dacht Hertzen, wien het goed deed te constateren, dat hijzelf geen ogenblik zenuwachtig geweest was bij het zien van de veldwachter.
Dat ze hem niet zochten, daar begreep hij niets van.

Nog steeds stond de koe roerloos te dromen.
Waarom eet dat beest niet? dacht Hertzen. Misschien verliefd? Hij glimlachte, stond op; ging het café binnen en vroeg om hem een glas chocomel te brengen.
Chocomel was niet voorradig. "Ik heb dorst, maar wil geen bier."
"Fosco hebben we wel", luidde het antwoord.
"Uitstekend. Dan Fosco. Met spuitwater!"
"Komt in orde, menneer."
Hij keerde weer terug naar zijn plaats. De kinderen schenen op de terugweg te zijn, want hij hoorde hun gezang weer.
Toen ze bij de waranda waren, bleef die met de vlag staan en keek naar hem. De twee anderen liepen nog even door en hielden toen ook halt. Het gezang verstomde.
"Dag kindje" zei Hertzen tot het meisje met de vlag, "zijn jullie aan het wandelen?"
"Ja meneer. U ook?"
"Neen, ik ben aan 't fietsen en nu zit ik hier een beetje uit te rusten, zoals jullie ziet."

98.

"Bent U moe?"
"Een beetje."
Het meisje uit het café bracht de Fosco.
"Wat is dat meneer?"
"Fosco. Dat is net chocola. 't Is eigenlijk chocola, zie je."
"Wat raar."
Tot het dienstertje, dat was blijven staan kijken, zei hij om hem wat snoep te brengen voor de kinderen. Er was pepermunt in voorraad en dus bestelde hij drie rollen. Toen het dienstertje ze gebracht had, gaf hij er een aan het meisje met de vlag en wenkte vervolgens de beide andere kinderen, die schoorvoetend naderden.
"Alsjebieft", zei Hertzen, "eet 't maar lekker op."
"Dank U", zei het meisje met de vlag. Toen holden ze gedrieën weg. Hij dronk zijn Fosco staande op, waarbij hij glimlachend de wegdravende kinderen nakeek; vervolgens ging hij naar binnen om af rekenen, liep nog even na zijn terugkeer naar het tateltje, waar hij zijn cigaretten had laten liggen en stapte op de weg.
De koe was begonnen te grazen.
De verliefdheid is over, dacht Hertzen.
Fluitend reed hij in de richting van Harderwijk.

<***

Van Hoogen zat ingespannen te werken aan een nieuwe compositie, wat voor hem voornamelijk hersenwerk was. Hij vergeleek zich in dit opzicht gaarne met Honegger en Willem Pijper en het was zijn streven om minstens even beroemd te worden.
Hij was gekleed in een bruinrode kamerjapon met om het middel een gevlochten koord met zware kwasten van fijne zijdraad. Hij wist, dat ook Wagner veel belangstelling koesterde voor geacheveerde kamerjaponnen.
Het irriteerde hem hevig dat er geklopt werd.
"Binnen!" commandeerde hij kortaf zonder van zijn werk op te zien.
"Er is iemand om U te spreken, meneer", lichtte de huisknecht bedeesd in.
"Ik heb geen tijd, ben aan 't werk, wil niet gestoord worden, dat weet je."
"Ja meneer, maar die meneer wil niet weg."
"Niets mee te maken. Geef hem een stoel. Ik ontvang niemand."
"Hij is van de politie, meneer."
Verschrikt hief van Hoogen het hoofd op. "Politie?"
"Ja meneer."
Even keek hij de knecht nadenkend aan en commandeerde toen - "Laat binnen komen."
Het bleek een rechercheur uit Wassenaar te zijn, die zich aandiende.
"Wij zijn opgebeld uit Amsterdam. U moet daar direct heengaan.'t Is dringend."
"U ziet toch, dat ik aan 't werk ben. Ik heb vandaag beslist geen tijd! Morgen - neen morgen ook niet. Overmorgen kan ik in de namiddag."
"Wij hebben opdracht U erheen te brengen, als U niet vrijwillig gaat", luidde het antwoord. "Vandaag nog, nu, ik heb opdracht te controleren of U gaat."
Van Hoogen keek onthutst. " 't Lijkt wel of ik een moordenaar ben", zei hij met een gebaar van beledigd zijn.
" 't Is ook in een moordzaak", antwoordde de rechercheur.
Van Hoogen voelde een stekende pijn achter zijn ogen. Zonder verder te protesteren stond hij op, ontdeed zich van zijn kamerjas die hij nonchalant over een stoel gooide en ging vervolgens naar zijn slaapkamer om zijn okergele zachtleren pantoffels voor schoenen te

99.

verwisselen.
De rechercheur opende wijd de deur van de werkkamer en vatte post in de deuropening.
Van Hoogen verscheen door de slaapkamerdeur op de gang. Hij schrok, toen hij de rechercheur zag staan. Ze verdenken me, dacht hij.
Zonder een woord te zeggen, liep hij de rechercheur voorbij, die hem onmiddellijk volgde, daalde de trap af, nam in de vestibule zijn wandelstok uit de parapluiestandaard en verliet het huis. Langzaam wandelde hij naar de tramhalte. Op tien meter afstand volgde de rechercheur.
Van Hoogen nam de tram naar Leiden. Waarom zou hij zich haasten? De rechercheur stapte mee in.
In Leiden kocht hij cigaretten, alvorens een kaartje te nemen.
"Retour tweede", zei hij, nam het kaartje in ontvangst, betaalde, ging door de contrôle en wandelde naar het perron richting Amsterdam. Daar aangekomen keerde hij zich om en keek naar de ingang. In de verte tegen een muur geleund stond de rechercheur.
Het duurde nog negen minuten voor de trein kwam. Hij begon heen en weer te slenteren. De pijn achter zijn ogen was minder hevig.
Toen de trein binnengereden was, stapte hij in.
De rechercheur wachtte tot de trein vertrok. Daarna belde hij Wassenaar op. Tien minuten later ontving commissaris Harsfeldt bericht, dat de heer van Hoogen onderweg was. Inspecteur Toen vertrok naar het Centraal station.

Van Hoogen keek naar buiten, waar het landschap regelmatig wegwentelde.
Naast hem zat een dame met een kind op schoot, dat voortdurend naar hem toe wilde. Hij hield niet van kinderen.
Ze verdenken me, maar meer zullen ze nooit kunnen doen. Magda is dood. ***

Toen hij het bureau van commissaris Harsfeldt binnen stapte, voelde hij zich als een student, die examenkoorts heeft. Hij zou zijn hersens moeten inspannen. Er viel voor die lui niets te bewijzen.
Ofschoon hij en inspecteur Toen onderweg nauwelijks een woord gewisseld hadden, stelde diens aanwezigheid hem gerust. De commissaris kende hij niet. Harsfeldt stelde zich ook niet voor, maar opende vrijwel onmiddellijk het vuur.
Van Hoogen ontkende beslist, dat er iets bijzonders was voorgevallen tussen hem en juffrouw Berg. "We waren uitgepraat over die passage in mijn compositie en verder hadden we niets te bespreken."
En dat hij in zijn vriendenkring over haar gesnoefd zou hebben, was geklets, oude-wijven-praat, niets van aan.
"De man, die het mij vertelde was anders geen oud wijf", zei Toen scherp. Wie de zegsman was, deed er nog niet toe. Zo nodig zou hij met die zegsman geconfronteerd worden.
Hij werd angstig, maar bewaarde zijn uiterlijke kalmte, glimlachte zelfs. "Er wordt over mij zoveel gepraat."
"Waarom was U zo uit het lood, na het bezoek van meneer Toen?", vroeg Harsfeldt.
"Ik was helemaal niet uit het lood, niet in 't minst."
Harsfeldt legde hem de recensie voor. "En dit dan?"
"Ik was niet gedisponeerd."
"Geen enkele recensie spreekt daarvan, maar wel van onverklaarbaarheid en van een prulpraestatie." Harsfeldt wond zich op. De pafferige pedant ergerde hem ontzettend.
Van Hoogen gaf geen antwoord.
"Kunt U niet meer praten?" snauwde Harsfeldt.

100.

"U hebt mijn antwoord, meneer."
"Goed! Morgen verhoor in het bijzijn van de getuige, meneer Toen."
"Hoelaat?" vroeg van Hoogen hautain.
"Dat zult U wel zien!"
"Maar ik moet toch weten...."
"U blijft in arrest."
Van Hoogen sprong overeind van zijn stoel, dodelijk verschrikt. "Maar waarom, om godswil? Waarom?" Zijn stem sloeg over.
Hij kreeg geen antwoord. Harsfeldt belde, en gaf de binnentredende agent opdracht om hem weg te voeren.

"Ik begrijp nu, dat Warndt almaar over die rotvent praat", merkte Toen laconiek op.
"Ik ook", antwoordde Harsfeldt. "Wat een kwal! Probeert U Warndt te pakken te krijgen. Morgenochtend opnieuw verhoor, als 't enigszins kan."

***

Hertzen was in Harderwijk aangekomen en lunchte uitgebreid. De wereld kwam hem buitengewoon prettig en vriendelijk voor.
Eigenlijk had hij dit direct moeten doen in plaats van zich op te sluiten in het huis van mevrouw de weduwe Cats. Maar enfin - misschien was 't toch beter, dat hij eerst daar gebleven was, want hij zou toch te zenuwachtig geweest zijn en te angstig om zich vrij te kunnen voelen en als het ware op vacantie. Bovendien was het weer die dagen niet al te fraai geweest en hij had in het huis van mevrouw de weduwe tenminste droog gezeten.
Wonderlijke wereld. Een mens logeert in het huis van iemand, die hij nooit gezien heeft, komt in contact met allerlei dingen die de omgeving van die iemand uitmaken, dingen die hem vreemd zijn en blijven, omdat hij ze eigenlijk niet durft te gebruiken. Zodoende blijft hij onwennig in die omgeving, alleen, en de dingen staan om hem heen als weigeren zij hem te ontvangen. Hij behoort er niet bij.
En dit alles toch slechts, doordat hij de vrouw des huizes niet kende. Vanzelf gingen zijn gedachten nu terug naar het huis van Hortense Parvay, waar hij ook alleen geweest was in een volkomen vreemde kamer, gedurende de tijd die Hortense nodig had gehad om zich te verkleden. Toen had hij zich niet alleen en onwennig gevoeld. Hij had zich zijn cocktails bereid, alsof hij volkomen bij haar thuis was.
Hoe zou het nu met haar gesteld zijn? Hij dacht aan haar zoals ze in het ziekenhuis lag en naar hem keek zonder hem te herkennen en zag weer haar gezicht en de inspanning, die zij zich gaf om te begrijpen wat hij haar vertelde. Hij had zijn best gedaan, maar het was alles vergeefse moeite geweest.
Akelig moest het zijn om je geheugen kwijt te wezen, je niets en niemand te herinneren, zelfs niet te weten wie je bent.
Misschien had het ook wel een voordelige kant, want je maakte een schone lei. 't Leven was niet alleen maar leuk.
Beroerd slot had die fuifdag gehad. Maar ze hadden ook veel te veel gedronken. Hortense wist er ook raad mee.
Zou hij, als hij weer eens in Parijs was, haar weer gaan opzoeken? Eigenlijk was hij dat wel verplicht. Beleefdheidskwestie en dat niet alleen.
Onbegrijpelijk dat hij direct gearresteerd was. Als hij die vrouw had neergeslagen, zou hij toch zeker niet zelf de politie op zijn hals gehaald hebben. Hij zou zelfs niet om een dokter gevraagd hebben. Politiemensen zijn toch wel rare lui. Altijd 't ergste denken. Een liefdesavontuur waarbij de vrouw een malheur overkomt en prompt zit je in de nor. Goddank, dat André hem te hulp was gekomen.

101.

Hortense! Van de nacht herinnerde hij zich haar niet zo goed meer. Hij was te dronken geweest. Maar wel was het beeld van haar in de badkamer scherp in zijn herinnering bewaard gebleven. Ze was wel erg mooi, tenminste haar figuur.
Merkwaardig dat sommige beelden zo duidelijk bleven. Waaom zag hij bijvoorbeeld glashelder dat ene omgevallen glas naast de absinthfles? Goeie hemel! Wat was André verontwaardigd geweest over die ab- sinth. Rare kerel, André.
Nog een tijdje bleef hij zo zitten dromen - zijn gedachten draaiend om Hortense en wat daarmee samenhing. Maar tenslotte schudde hij alles van zich af, wenkte de kelner en vroeg om de rekening.
Hij was van plan om door te gaan naar het noorden tot aan de afsluitdijk en langs die weg naar Noord-Holland te gaan, waar hij dan wel ergens gelegenheid zou hebben om Tervelde op te bellen.
Maandagavond. Als André zich ook nu weer voor hem inzette, zou hij uiterlijk Woensdag weer op de fabriek kunnen zijn - en Eva zien. Heerlijk! Er was een gelukkige glimlach op zijn gelaat, toen hij het restaurant verliet.

***

Inspecteur Toen stapte op zijn fiets om naar huis te gaan. Hij had het voornemen om langs het huis van Tervelde te rijden, ofschoon dat niet op zijn weg lag. Waarschijnlijk zou Tervelde wel thuis zijn, want het was al laat in de middag.
Elsje Tervelde deed hem open. "Schrik maar niet, mevrouw", zei hij geruststellend, "ik moet Uw man even iets vragen, maar het is niets bijzonders.
"Wilt U binnenkomen?" Elsje was de vriendelijkheid zelve sinds de veine van die ochtend. Als Hertzen het huis eens niet zo keurig had opgeruimd....
"Even dan, hebt U bezoekt" informeerde Toen.
"Neen, meneer Toen; we zijn alleen thuis."
Zij ging hem voor naar de huiskamer, waar Tervelde en zij samen thee dronken. "Hier is meneer Toen, Otto, maar 't is niets bijzonders waarvoor hij komt."
Toen glimlachte. Tervelde bood hem een stoel aan.
"Thee?" vroeg Elsje.
"Gaag, mevrouw", antwoorde Toen. "Ja, suiker alstublieft, geen melk." En zich tot Tervelde wendende - "Meneer Tervelde, onze vriend Warndt zei, dat U hem hebt overgehaald om zich met ons in verbinding te stellen.
Is dat zo?"
"Ja zeker, dat vond ik heel erg nodig."
"Waarom vond U dat zo nodig?"
"Omdat hij bezig was zich hoe langer hoe meer vast te bijten in de overtuiging, dat van Hoogen de moord gepleegd heeft en daarom was ik bang, dat hij hem een dezer dagen de hersens zou inslaan en voor jaren de gevangenis ingaan."
"Dat is juist gezien", antwoordde Toen. "Ik heb hem ook gezegd, dat het voor hem veiliger was om ons de zaak te laten uitzoeken. En verder dat wij nog altijd rekening houden met de mogelijkheid van zelfmoord."
"Wat zei hij daarop?" vroeg Tervelde.
"Hij accepteert het niet, absoluut niet. Hij kan die gedachte beslist niet verdragen. U hebt een merkwaardige vriendin gehad, meneer Tervelde, hoogst merkwaardig. Excuseer me, mevrouw", vervolgde hij tegen Elsje, "maar hoe meer ik van die vrouw hoor, of liever gezegd, hoe meer ik merk welke indruk ze maakte, des temeer ik geïnteresseerd raak. Vooral natuurlijk omdat ze oorspronkelijk bij de Gestapo was."
"Ik geloof, dat het maar goed is, dat U haar nooit gekend hebt, meneer Toen", antwoordde Elsje schertsend. Hij moest hier mee uitscheiden,

102.

want Otto had 't al moeilijk genoeg. Aldoor dat gepraat over zelfmoord. "Alle mannen waren blijkbaar weg van haar", vervolgde zij. "U ook al en U hebt haar nooit gezien", vervolgde zij.
"Maar de man, die haar vermoordde", viel Tervelde uit, "die was beslist niet weg van haar."
" 't kan ook een vrouw geweest zijn", merkte Toen op.
"Theoretisch ja", zei Tervelde, "maar daarvoor ontbreekt ook de zwakste aanwijzing."
"Op 't gebied van de manlijke verdachten staan we ook nog niet bepaald sterk. Snapt U waar Dr.Hertzen uithangt?"
"Geen idee", verzekerde Tervelde, en hij vond het een heerlijk gevoel, dat hij dit naar eer en geweten kon verklaren.
"Waarom wordt niet openbaar gemaakt, dat hij gezocht wordt?" vroeg Elsje, die wilde horen of er kans was op een spoedige arrestatie van Hertzen, waarvoor ze toch wel een beetje bang was. Als hij iets verklapte, al was het maar door een verspreking, was alles mis. Want Otto en zij konden dan natuurlijk wel alles ontkennen, maar de commissaris zou waarschijnlijk eerder Hertzen geloven dan hen beiden.
"Daar is nog niet voldoende reden voor, mevrouw. Overigens boft hij wel, want als hij direct na zijn terugkeer gearresteerd was, had hij al die tijd in voorarrest gezeten en misschien helemaal voor niets."
"Hebt U reden om dat te vermoeden?"
"Daar praten we nu liever niet over, mevrouw. En verder zult U mij wel willen excuseren. Ik moet vertrekken."
Toen stond op. Tervelde deed hem uitgeleide.

Onder het naar huis rijden verheugde Toen zich over het feit, dat er ook nu geen enkele aanleiding tot wantrouwen bleek te zijn tegenover Tervelde. Hij verwonderde zich enigszins over zichzelf.
Alles romantiek, ouwe jongen, dacht hij spottend, maar hij voelde, dat zijn zelfspot niet ernstig gemeend was.

Van Hoogen zat in zijn cel en pijnigde zich de hersens met de vraag wie de man zou zijn, die morgen tegen hem in het vuur gebracht zou worden.
Alles tevergeefs, heren, dacht hij. Alles volkomen tevergeefs. Niemand was bij het gesprek geweest, dat hij met Magda gevoerd had en niemand zou er ooit iets van ervaren, al zouden ze nog zo aanhouden en hun bekende handigheidjes en strikvragen proberen. Hij zou zich niet laten vangen en Magda was goddank dood.
Wat een oord om te verblijven. Hij keek de cel rond, dacht aan zijn kamer, zijn zachte bed, zijn luxe. Dat dit hem moest overkomen. Hij voelde zich diep gekwetst.
"Ik wou, dat die meid verrekt was, terwijl ze me schreef", mompelde hij. Hij stond op en begon op en neer te wandelen.
Wie zou de man zijn, die morgen zou verschijnen. In elk geval geen vriend.

***

XV

Commissaris Harsfeldt zat gebogen over een brief die hij van zijn Parijse collega's ontvangen had en waarin gevraagd werd de heer Hertzen een verhoor af te nemen omtrent het gebeurde in de woning van mevromw Parvay te Parijs, aangezien de politie tot bepaalde ontdekkingen gekomen was.
Het was haar n.l. gebleken, dat mevrouw Parvay dezelfde was als Hortense la Rocho - de naam van haar overleden man - en in kringen verkeerde, waarvoor de politie belangstelling had, maar waarop zij

103.

tot nu toe geen vat had kunnen krijgen; kringen, die zogenaamd zeer moeilijk toegankelijk waren, omdat zij, die ertoe behoorden, exclusief waren en waarin vrij regelmatig vreemdelingen geïntroduceerd werden, die er dan aan de speeltafel werden geplukt. De politie had wel eens klachten ontvangen, maar tot nu toe geen bewijzen kunnen aanvoeren. Het ging alles zo volkomen particulier. Er werd gedanst, gedronken, geflirt, hier en daar werd aan een tafeltje wat gepokerd. Meer was het niet, maar er scheen nog al wat om te gaan bij dat pokeren.
Tegen mevrouw Parvay persoonlijk was nog slechts eenmaal een klacht binnen gekomen van een Amerikaan, die met haar was uitgeweest, nadat hij op een caféterpas met haar had kennis gemaakt en de volgende dag twee duizend dollar miste. Hij had de nacht in haar huis doorgebracht.
Volgens mevrouw Parvay had zij hem uit medelijden meegenomen, omdat hij zo dronken was, dat hij niet meer wist waar hij logeerde en zij hem niet op straat wilde laten staan of liever liggen. Want zij had hem met de grootste moeite mee kunnen slepen naar een divan, waarop hij onmiddellijk in slaap gevallen was.
De lezing van de Amerikaan luidde anders. Hij erkende dronken geweest te zijn, maar niet zo erg als mevrouw Parvay beweerde, en verder dat hij niet op een divan, maar bij haar te bed geslapen had. Toen hij de volgende ochtend laat wakker werd, was zij afwezig. Hij had nog geruime tijd gewacht en was toen aan de conciërge gaan vragen of deze wist waar mevrouw la Roche was heengegaan en of zij een boodschap had achtergelaten, maar de conciërge verstond hem niet. Toen had hij een briefje gekrabbeld en het aan de conciërge gegeven. In dat briefje had hij haar om een rendez-vous gevraagd, want hij vond haar damned charming. Maar zij was niet verschenen.
Eerst nadat hij geluncht had, was hij tot de ontdekking gekomen, dat hij het geld mist.
Mevrouw la Roche-Parvay was vreselijk boos geworden, toen zij hoorde welke beschuldiging de Amerikaan tegen haar inbracht. Zij was een correcte vrouw, die niet met de eerste de beste meeging en ook niet een wildvreemde meenam naar haar huis en dan nog wel in haar bed. Uit het voorgevallene met de heer Hertzen was nu echter gebleken, dat haar correctheid minder ver ging, dan zij destijds voorgaf. Natuurlijk was het mogelijk, dat zij plotseling verliefd op de heer Hertzen geworden was, maar dit was een twijfelachtig punt.
De heer Hertzen had verteld, dat hij tenslotte stomdronken geworden was in de woning van mevrouw Parvay en nu wilde de Parijse politie gaarne weten, of de heer Hertzen geld mistte, nadat hij des morgens was opgestaan en of er misschien een woordentwist tussen hen beiden was ontstaan met het noodlottige gevolg.
Het was duidelijk, dat het de Parijse collega's niet zozeer erom te doen was om Dr.Hertzen te grijpen, als wel om van hem verklaringen los te krijgen, waardoor het mogelijk zou zijn een vervolging tegen mevrouw Parvay in te stellen en daardoor zo mogelijk de bedenkelijke kringen, waarin zij verkeerde, het leven moeilijk en eventueel onmogelijk te maken.

Commissaris Harsfeldt zuchtte diep. Een verhoor van Hertzen. Jawel! Dat zou hem zelf ook erg aangenaam zijn, al was het dan om een andere reden. Hertzen was er in Parijs blijkbaar ingetippeld bij die mevrouw. Zou ze hem geplunderd hebben? Hij had er daarginds niets van gezegd, maar dat was vanzelfsprekend, want dan zou hij als het ware zelf een argument hebben aangevoerd, dat hij haar tegen de grond geslagen had.

104.

Gesteld, dat hij dat gedaan had - waarom had hij dan zelf om een dokter gestuurd? Brutaliteit misschien? Stilletjes weggaan zou gevaarlijker kunnen zijn, omdat de politie natuurlijk achter de onbekende bedgenoot van mevrouw la Rocho-Parvay zou aangaan en zijn signalement wel min of meer bekend zou zijn, al was 't maar bij de conciërge.
Hij had de eventuele beroving natuurlijk pas des ochtends gemerkt, want 's nachts was hij in elk geval dronken; 's morgens was hij nog niet eens helemaal nuchter geweest volgens de politie. En 's morgens zou hij natuurlijk door verschillende lui zijn opgemerkt, als hij het huis had verlaten.
Het werd toch wel hoog tijd, dat hij hem in handen kreeg. Weer overlegde Harsfeldt bij zichzelf of hij maar niet tot drastische maatregelen zou overgaan om te proberen hem te vangen.
Waarom hield hij zich hardnekkig schuil, als hij onschuldig was? Er flitste een gedachte door zijn brein. Zachtjes tokkelde hij met zijn vingers op de Parijse brief. Zou Hertzen zich misschien daarvoor schuil houden? Voor die Parvay-zaak?
Harsfeldt floot tussen zijn tanden. Daar had hij nog helemaal niet aan gedacht, maar na het lezen van deze brief leek dat helemaal niet uitgesloten. En dan was 't ook begrijpelijk, waarom hij er in Antwerpen vandoor gegaan was - niet om de zaak-Berg, maar om die affaire in Parijs. Was hij meegegaan, dan zat hij nu in arrest en al was hij dan in die Hollandse zaak onschuldig, dan hing hij toch voor die Parijse grap.
Maar als Hertzen Magda Berg niet vermoord had, dan bleven alleen over als mogelijke daders Tervelde, van Hoogen of de geheimzinnigs derde. Een liefdesgeschiedenis moest zeker niet worden uitgesloten. Wel had ze die affaire met Tervelde, maar daarom kon er ook nog wel een ander geweest zijn. Hij was niet zo naïef om aan te nemen, dat zij Tervelde eeuwige trouw gezworen had en niemand anders. Kom, kom. De vrouwen waren niet zo kieskeurig tegenwoordig en dan een Gestapo-juffrouw. Tervelde mocht zich dat wijsmaken of doen alsof, maar hem maakte niemand zo heel gauw wat wijs. En Tervelde had toch zelf ook een ander. Waarom hij wel en zij niet?
Dan werd 't ook verklaarbaar, dat zij altijd zo zwijgzaam tegen hem geweest was. Best mogelijk dat ze van Tervelde had gehouden, maar 't was evengoed mogelijk, dat ze hem op den duur alleen had aangehouden om te voorkomen dat hij haar het land zou laten uitzetten. Dan was die romanschrijver toch ook een sufferd, of.... och neen, dat 'hoeft niet eens, er worden zoveel mannen voor de gek gehouden. En in dit geval 'hoefde ze niet erg bang te zijn voor ontdekking, want zij wist natuurlijk precies, wanneer hij wel en wanneer hij niet kwam. Maar zou de ander, als die bestond, nooit iets gemerkt hebben? Moord uit jalouzie?
Hij haalde de schouders op.
Van Hoogen? Pedant, opgeblazen, natuurlijk overtuigd, dat naast hem geen man kans heeft bij een vrouw.
Musicus - zij musica - met belangstelling voor zijn werk. Zij had tegen Tervelde niet over hem gepraat. Waarom niet? Wel tegen Warndt. Maar die kende Tervelde niet. Als tenminste alles waar was, wat die twee vertelden.
Hij was beniewwd naar de heer Warndt. De man scheen volgens Toen ook al niet ongevoelig geweest te zijn voor juffrouw Berg. Wat was dat toch voor een vrouwmens geweest? Een soort Gestapo-Venus. Over dat Gestapo-gedoe scheen ze nooit met iemand gesproken te hebben. Zo slim was ze wel.
Alleen Tervelde wist ervan, maar die zweeg.

105.

Een grijns overtoog het gelaat van commissaris Harsfeldt. Ik heb nu wel, dacht hij, chantage vermoed, maar misschien lag de zaak net andersom en heeft Tervelde chantage op haar gepleegd. Zij betaalde dan met haar bekoorlijkheden en hij maakte zijn vrouw wijs, dat hij noodgedwongen juffrouw Berg bleef bezoeken uit angst voor zelfmoord. Dan heeft hij haar natuurlijk niet vermoord en had er ook geen enkel belang bij.
Plotseling verstrakte zijn gezicht. Neen, er klopt iets niet. Zij had vergif in huis. Maar waarom zou 't niet kloppen, als die chantage onverdragelijk zou worden voor haar? Het was natuurlijk mogelijk, dat ze meer gehad had dan die twee capsules, maar ook, dat ze die vergeten was en zich bij haar bezoek aan de Hertzen's een flesje had toegeëgend. Bij de Gestapo kon ze dergelijks handigheidjes makkelijk genoeg geleerd hebben.
Tervelde had een mooie, goedkope vriendin, die - misschien - ook nog wel eens - zijn cigaretten betaalden. Zij verdiende veel.
Hij had iets tegen Tervelde, dat wist hij heel goed en begon er nu ernstig over na te denken, omdat het geen pas geeft dat een politiecommissaris zich door sympathiën of antipathieën laat leiden. Wat had hij tegen die man?
Als alles waar was, wat Tervelde over die liefdesgeschiedenis verteld had, was hij een smerige egoïst, die eerst de liefde van die vrouw misbruikt had om zijn vrienden te redden en dan later wel met haar bleef omgaan uit angst voor zelfmoord, maar er beslist geen serieus bezwaar tegen kon hebben, omdat hij getoond had geen principiële bezwaren te koesteren tegen overspel. En dan was zijn vriendin nog mooi ook, muzikaal en zat altijd dik in de contanten. Niet zo gek bekeken voor een getrouwde man, die thuis een hoop zorgen had. Zijn vrouw - ach, die was dan eigenlijk een zielepoot. die zich voor de gek liet houden en het heel heldhaftig opnam voor haar nobele echtgenoot.
Aangenomen dus dat het verhaal van Tervelde waar was, wat het ontstaan van die liaison betreft, dan was 't nog de vraag of zij wel zo absoluut van hem was blijven houden als hij wilde doen voorkomen. Er kon toch best een ander gekomen zijn. Zo ideaal was 't nu ook weer niet, een man, die eenmaal in de week een nacht bleef. En als er nu aan ander was en Tervelde haar niet had willen laten gaan, omdat 't zo goedkoop en voordelig voor hem was - gratis nachtfeestjes met wijn enzovoort en misschien nog geld toe - en als die ander een dergelijke driehoeksverhouding nu eens niet accepteerde - dan was 't niet zo vreemd, dat zij er een eind aan gemaakt had. Iedereen zegt, dat ze iets vreemds over zich had. Blijkbaar een melancholiek type.
Toen vertrouwde Tervelde en geloofde alles wat hij zei, maar hij, Harsfeldt, kon zijn gevoel van antipathie tegen hem niet kwijtraken. Hij was blij, dat hij op dit punt nu eindelijk met zichzelf tot klaarheid gekomen was.
Welbeschouwd was 't helemaal niet uitgesloten, dat die juffrouw ondanks alles een beklagenswaardig mens geweest was.
Hij dacht nu aan wat Warndt volgens inspecteur Toen over haar had gezegd.
Zelfmoord - Hertzen ondergedoken wegens de Parijse affaire en niet wegens de moord op Magda Berg - bleef over van Hoogen. Die kant van de zaak moest nog tot klaarheid gebracht worden. Leverde dat niets op, dan zou hij met Toen overleggen of zij niet tot zelfmoord moesten concluderen.
Commissaris Harsfeldt zuchtte diep met een gevoel van opluchting.

106.

XVI

Elsje en Otto Tervelde waren tot de conclusie gekomen, dat het noodzakelijk was om mevrouw Hertzen in te lichten over Otto's voornemen om een onderhoud aan te vragen met Mr.Doellingen, al zouden zij natuurlijk verzwijgen, dat dit voornemen het gevolg was van een desbetreffend verzoek van haar echtgenoot. Zolang alleen zij beiden en Hertzen op de hoogte waren, zouden zij hun neen tegenover zijn ja kunnen stellen, maar wanneer mevrouw Hertzen erbij betrokken werd, zouden zij in de grond der zaak van haar afhankelijk zijn.
Het gevolg was, dat zij weer bij Emilie Hertzen op bezoek waren. Otto had haar zojuist verteld, wat hij van plan was.
"Dus U wilt van hem te weten komen of hij het adres van mijn man weet en of hij stappen voor hem wil doen bij de politie of de justitie. Ik betwijfel of het U zal lukken. Hij zou het waarschijnlijk niet eens voor mij doen, als ik het hem vroeg."
"U kunt het moeilijker aan hem vragen dan ik", antwoordde Otto, "want het zou verdenking kunnen doen opkomen, als U met meneer Doellingen in contact trad. Allicht zal hij dus tegen U zwijgen."
"Hij is een oude vriend van ons. Waarom zou ik niet naar hem toe mogen gaan?"
"De politie ziet dergelijke dingen anders, mevrouw."
"Nu ja, het doet er ook niet toe, want ik ga in geen geval. Na zijn terugkeer uit Parijs heeft hij niets laten horen, zelfs niet per telefoon en dat had hij toch allicht kunnen doen, vindt U niet. Ik denk dat hem iets ter ore gekomen is."
"Maar meneer Doellingen ging toch direct voor U naar Parijs", bracht Elsje in het midden.
"Ja, dat weet ik wel, maar Parijs is den Haag niet. Als hij iets voor mij doen kan, laat hij het niet. Ik ben zijn jeugdliefde." Zij bloosde, toen zij dit zei. "Hij doet alles voor me - behalve als het schadelijk zou kunnen zijn voor zijn positie en aanzien. Leo's reputatie is niet zo best. Als ik er niet was, zou hun vriendschap allang ter ziele zijn. André is verschrikkelijk correct."
"Leuk vooruitzicht", schertste Otto. "Ik ben niet zo'n toppunt van correctheid. Maar enfin, we zullen zien."
"Als hij werkelijk niets weet van dit geval, zal hij wel heel erg opkijken. Leo gemengd in een moordzaak en onvindbaar", zei Emilie. Dat hij onvindbaar was, ergerde haar ontzettend, niet omdat zij naar hem verlangde of ongerust was, maar omdat Eva zoveel last bezorgde. Zij had erover gedacht om Eva in te lichten, maar zag er erg tegenop. Naar hun mening hierover gevraagd, waren Elsje en Otto beiden van oordeel, dat het beter was Eva de situatie uit te leggen, dan haar voortdurend in onzekerheid te laten. "Wie weet hoelang het nog duren kan. Vergeet bovendien niet, mevrouw, dat 't altijd mogelijk is, dat de politie publiciteit aan de zaak geeft om Uw man op te sporen." Hierover had mevrouw Hertzen nog niet gedacht en het vooruitzicht maakte haar nerveus. Zou zij nooit rust krijgen? Zou Leo haar altijd in de weg blijven lopen?
Als de moeilijkheden met Eva er niet waren, zou haar leven nu beslist prettig zijn, want de afwezigheid van Leo gaf haar een gevoel van vrijheid, ofschoon hij haar altijd volkomen haar gang liet gaan ook als hij thuis was.
Maar van vrijheidsgevoel zou geen sprake zijn, wanneer de politie overging tot wat Tervelde zo juist gezegd had. Dan zou de hele wereld als een beschaming rond haar staan, om haar en om Eva, voor wie Leo niet alleen de vader, maar ook de afgod was.
"Ik zal het haar zeggen - vanavond nog", zei Emilie langzaam. Haar stem klonk dof.
"Dan zullen wij maar niet langer blijven, Otto, want Eva kan elk

107.

ogenblik thuiskomen. Met deze woorden stond Elsje op.
Emilie Hertzen zweeg, voor zich uitstarend.
"Kop op, mevrouw Hertzen", zei Tervelde. "U moet flink zijn, want anders gaat Uw dochter helemaal door de knieën."
Emille keek hem aan, knikte, een matte glimlach om haar mond.
Zwijgend deed zij hen uitgeleide.

Eva kwam tegen tienen thuis. "Niews?" vroeg zij. Zij gedroeg zich de laatste dagen erg onvriendelijk tegen haar moeder, alsof zij het deze verweet, dat haar vader niets liet horen.
"Oud nieuws", antwoordde Emilie. "Ga zitten, kind. Ik moet je wat vertellen."
"Eindelijk", zei Eva, terwijl zij op een stoel plaats nam, die tegen de muur stond, dichtbij en tegelijkertijd verweg van haar moeder. "Oud voor mij, nieuw voor jou. Papa is niet ziek in Parijs."
En nu vertelde zij omzichtig, hoe het kwam, dat zij van haar vader niets vernam, van de verdenking, van het gevaar van een arrestatie. "Maar waarom moest oom André dan naar papa naar Parijs?"
Emilie had deze vraag voorzien. "Omdat papa hem raad wilde vragen."
"Waarom daarginds? Waarom heeft hij hem niet in den Haag opgezocht, in plaats van direct naar Parijs te gaan?"
"Omdat hij zo geschrokken is, denk ik, dat hij halsoverkop het land uitgevlucht is.
Enige ogenblikken keek Eva naar haar moeder, alsof zij aarzelde te zeggen wat zij op het hart had. Emilie voelde zich nerveus worden onder de ernstige onderzoekende blik van haar dochter.
"Wat is er Eefje?" vroeg zij om de onbehagelijke spanning tussen haar beiden te breken.
"Je liegt, mama." Eva zei deze woorden zeer rustig en zonder een zweem van boosheid in haar stem.
Emilie schrok en trachtte zich te verweren door boos te worden. "Hoor eens, Eva", begon zij een tikje hooghartig, "je kunt tenminste beleefd tegen me blijven.
"Sorry", antwoordde Eva, "ik wilde alleen maar zeggen, dat je me op z'n minst zo zou kunnen behandelen als ik van papa gewend ben - vertrouwelijk. Ik weet, dat je iets voor me verbergt. Goed, dat moet jij weten, maar je moet niet kwaad worden, als ik het je zeg. En verder zal ik open kaart spelen. Ik heb in mijn tasje een brief uit Parijs aan papa geadresseerd; 't afzendersadres is een ziekenhuis. De brief was bij de middagpost. Ik gaf hem niet aan jou, omdat hij aan papa gericht is. Ik ben zijn vertrouweling. Jij niet. Daarom heb ik erover gedacht om hem open te maken - misschien zit er wel een rekening in van dat ziekenhuis, weet je wel, mama? En dan moeten we die toch zo gauw mogelijk voldoen, vindt je niet?" Haar stem klonk scherp en het was duidelijk, dat zij haar verbolgenheid nauwelijks kon bedwingen.
Even besloop Emilie een gevoel van radeloosheid. Ze kon toch niet....
"Geef mij die brief!" zei ze op bevelende toon.
Eva reageerde niet.
"Je hoort toch wat ik zeg, Eva."
"Ik wil graag weten, wat er in die brief staat, mama", antwoordde Eva volkomen rustig nu.
"Jij hebt met papa's correspondentie niets te maken."
"Hij bepraat alles met me en hij zal 't beslist op prijs stellen, als ik zijn belangen waarneem, nu hij op de loop is."
"Eva, maar Eva!"
"Stil maar, mama. Je moet begrijpen, dat ik niet voor de gek gehouden wil worden. Papa doet dat nooit. Als je me gezegd had, dat je me niet wilt inlichten, had ik het geaccepteerd, maar die verhalen over

108.

gebroken armen en consulten met oom Andé in Parijs neem ik niet."
Emilie wist niet direct wat te antwoorden. Een gevoel van grote verbittering jegens Leo steeg in haar op. Waarom moest ze hem dekking verschaffen tegenover haar dochter? Waarom moest zij nu met haar eigen kind in een vijandige atmosfeer zitten? Had Leo het ooit voor haar opgenomen tegenover hun dochter?
Een brief van een ziekenhuis - wat kon daar om vredeswil in staan? Of was Leo misschien toch in Frankrijk en had hij een ongeluk gekregen of was hij misschien.... Onzin! Dat zou haar toch niet op zo'n manier worden medegedeeld.
Tersluiks keek zij naar Eva, die haar blik vermeed.
"Ik vind het moeilijk Eefje" - haar stem klonk vriendelijk - "ik heb me nooit met papa's correspondentie bemoeid."
"Maak je geen zorgen, mama; ik neem de verantwoordelijkheid wel op me." Na deze woorden haalde zij de brief uit haar tasje te voorschijn, scheurde de enveloppe open en nam de brief eruit, die ze rustig openvouwde en op haar knie glad streek.
"Een heel verslag in 't Frans, mama. Goeie vertaaloefening." Na deze woorden zweeg zij en las.
Emilie wist niet wat te zeggen. Zij voelde zich volkomen machteloos en ontzettend verdrietig. Zoals haar dochter daar voor haar zat, was zij niets anders dan de dochter van Leo Hertzen - de dochter en vertrouweling en bondgenoot. Zij Emilie, deed niet mee, stond overal buiten. En als zij het voor die verafgode vader opnam, was zij nog de dupe. En natuurlijk niet Leo.
Plotseling sloeg haar verdriet om in verbittering. Driftig stond zij op en schoof haar stoel achteruit. "Ik ga maar", zei ze bits, "je hebt mij toch niet nodig."
"Wacht nog even, mama", antwoordde Eva zonder van haar lectuur op te zien. "Ik snap het niet helemaal, maar 't is machtig interessant." Emilie aarzelde even en ging toen weer zitten. Nu wachtte zij met in zich heel vaag een stille hoop, dat Eva misschien nog iets vriendelijks zou zeggen.
Toen Eva de brief beëindigd had, gaf zij hem aan haar moeder. "Lees zelf maar eerst, mama."
Emilie's hand trilde, toen zij de brief in ontvangst nam. Snel las zij hem door, vouwde hem daarna dicht en zuchtte.
"Als ik het goed begrepen heb", zei Eva, "is papa in Parijs met een dame op stap geweest, die haar geheugen verloren heeft. En nu willen de doktoren haar naar haar slaapkamer terugbrengen om haar daar te confronteren met de situatie, zoals die was op de avond toen papa bij haar was. Zo is 't toch ongeveer, nietwaar mama?"
Emilie knikte.
"Mooi! We gaan verder. Papa was dus bij haar op de slaapkamer en nu wordt hij uitgenodigd om alles zo te helpen arrangeren, dat het zoveel mogelijk lijkt op de situatie, zoals die was die nacht, waarin dat ongeluk gebeurde. Wat voor een ongeluk dat was, weet ik niet, want dat staat er niet. Als ik het goed begrepen heb, moet er ook een absinthfles en een paar glazen in die kamer zijn, wanneer madame Parvay er heen gebracht wordt. Ze zijn zeker dronken geweest. Leuk! Klopt 't mama?"
Weer knikte Emilie.
" 't Valt me mee, dat ik m'n Frans zo goed heb onthouden. Dat was dus de geschiedenis en die heb je mij niet willen vertellen. Eerlijk gezegd, kan ik me dat wel voorstellen, in elk geval van jou. Maar vertel eens hoe wist jij dat alles, of wist je het ook niet?"
Emilie besloot om zonder omwegen alles te vertellen, wat zij vernomen had en dus lichtte zij Eva in omtrent het ongeluk, dat madame Parvay was overkomen en over het feit, dat haar vader in verband

109.

daarmee gearresteerd was, maar door tussenkomst van oom Andé weer was vrijgekomen.
"Poor papa", antwoorde Eva. "Poor mama!" Daarna zweeg zij een poos en zei toen - "En nu is hij er weer vandoor wegens de moord op juffrouw Berg. Waar zou hij zijn? In Frankrijk?"
"Ik weet 't niet. Ik weet 't echt niet." Zou Eva haar nu geloven? Het meisje gaf geen antwoord. Het hoofd gebogen keek zij naar de grond, waar een half dode vlieg rondkroop. Telkens opnieuw bleef hij stil staan - dan ging hij weer verder, alsof hij de dood wilde ontlopen.
Zij moest aan haar vader denken.
Nu viel de vlieg van de rand van het tapijt ondersteboven op het parket en kon niet weer overeind komen.
Eva hief haar gezicht op naar haar moeder. "Papa zal ter zijner tijd moeten begrijpen, dat ik hem zijn gedrag kwalijk neem. Hij heeft niet weg te lopen, als hij vals beschuldigd wordt en hij dient ervoor te zorgen, dat hij niet in een situatie komt als in Parijs. Als hij met een vrouw uit wil gaan, is dat zijn zaak, maar hij heeft ervoor te zorgen, dat hij niet zo dronken wordt, dat hij ongelukken maakt en met de politie te doen krijgt. Ik heb geen zin in zo'n vader. Beslist niet!"
Zij had de laatste woorden hard en smalend gesproken, zodat Emilie ervan schrok.
"Hij is waarschijnlijk bang geworden door de moeilijkheden, die hij na de bevrijding gehad heeft - dat herinner je je nog wel - en zodoende is hij waarschijnlijk nu opeens de tel kwijt geraakt." "Onzin mama. Er waren altijd Duitsers in de fabriek en ook wel hier. 't Was toen helemaal niet zo gek, dat hij vervolgd werd, maar ondanks al die Duitse visite, waar iedereen van wist, liep hij niet weg. Nu wel. Hij is laf!"
"Maar", zei Emilie, die eigenlijk helemaal niet wist hoe zij op de woorden van haar dochter moest reageren, " 't is toch wel erg voor papa, dat hij verdacht wordt en nu - de hemel mag weten waar - uithangt.'t Is toch zielig, vindt je niet?"
Eva gaf niet direct antwoord; zij keek weer naar de vlieg, die nu bewegingloos op haar rug lag. Daarna zei ze op dezelfde harde toon en zonder haar moeder aan te zien - "Ik houd niet van een zielige vader. Zo een wil ik niet. Ik neem dit niet, mama; beslist niet. Ik ga naar bed."
Zonder goeden nacht te zeggen verliet zij het vertrek. Emilie in grote verwondering achterlatende.
Even later kwam zij weer binnen, maar bleef met de hand aan de deurknop in de deuropening staan. "Weet Warndt 't?"
"Neen! Hoe kom je erbij?"
"Dan ga ik 't hem morgen vertellen, maar natuurlijk niet die geschiedenis in Parijs."
"Maar Eva, dat is....."
Emilie voltooide de zin niet. Eva had de deur alweer gesloten.

De volgende ochtend om half tien belde zij aan de deur van Warndt's woning, maar kreeg geen gehoor. Nogmaals belde zij. Niemand opende. Nu werd ze woedend, drukte haar duim op de bouton, leunde er met haar volle gewicht tegen en bleef zo staan.
Plotseling werd de deur met een ruk opengegooid, waardoor Warndt zichtbaar werd in pyama en op blote voeten. Zijn haren hingen in dikke slierten langs zijn gezicht.
"Zeg ben jij bedonderd!" bulderde hij. "Er is geen brand."
Zonder te antwoorden liep zij langs hem en trad zijn zitkamer binnen. Hij volgde haar.

110.

"Doe tenminste wat aan", zei Eva, "zo kun je me niet ontvangen."
Warndt was te verbaasd om te antwoorden, maar gehoorzaamde en ging zijn slaapkamer binnen om een broek aan te trekken en een huisjasje. Met zijn vingers streek hij zijn haren achterover, schoot een paar pantoffels aan, hield enige ogenblikken zijn gezicht onder de kraan, waste zijn handen en keerde na dit vluchtige toilet terug naar zijn zitkamer.
"Wat kom je doen", vroeg hij kort en kwaadaardig. Hij was nijdig op zichzelf, omdat hij zich door dat nest van zestien had laten commanderen.
"Mijn vader is op de loop, want de politie wil hem arresteren."
"Wat?" Zijn gelaat drukte uiterste verbazing uit. "Je bent mesjogge".
"Ik niet; hij."
"Wat is dat voor onzin?" "Zoals ik je zeg. Hij wordt verdacht van moord op juffrouw Magda. En nu loopt hij weg. Alleen omdat hij verdacht wordt. Ik heb tegen mamma gezegd, dat ik het niet neem."
Warndt had een gevoel alsof hij dronken was en zijn gedachten niet kon verzamelen. Wat vertelde dat kind daar allemaal? Hij schudde zijn hoofd, blies als een zwemmer, die uit het water opduikt en zei toen - "Ik snap er geen bliksem van. Hier neem een cigaret."
"Ik mag nog niet roken, dat weet je", antwoordde Eva, terwijl zij de haar geboden cigaret aannam en opstak. "Papa vindt me er te jong voor, maar ik vind hem te stom om voor opvoeder te spelen."
"Je schijnt beledigd te zijn, jongedame."
"Allicht!"
"Maar zeg eens, als jij nog niet rookt - je wordt hier niet misselijk hoor. Geen gekots in mijn huis."
Eva lachte. "Doe niet zo stom. Denk je dat dit mijn eerste cigaret is? Als papa terugkomt, zal ik 't heus niet meer alleen buitenshuis doen, evenmin als drinken."
"Drinken! Wat! Toch geen jenever?" riep Warndt eerlijk verschrikt uit.
"Vindt jij jenever zulk bocht? Ik dacht van niet. Maar ik wel, ik lust 't niet. Ik drink alleen maar wijn."
"Verrek, jij speelde thuis aardig comedie, zeg."
"Zo kan je het noemen. Papa zou me graag zo hebben, hij is nogal ouderwets en ik wilde zijn gemoedsrust ontzien. Hij verwende me altijd zo. Dat is nu uit. Niet dat verwennen, maar dat andere. Dat was de prijs, die ik betaalde, maar ik betaal niet meer."
"Heb je soms ook al een man?" vroeg Warndt honend.
"Nog niet. Maar terzake. Ik wil dat hij thuis komt."
"Ga hem dan halen."
"Niemand weet waar hij is."
"Nou, wat wou je dan? Maar waarom verdenken ze jouw vader om 's hemelswil van de moord op Magda?"
"Dat weet ik niet en dat kan me ook niet schelen. Ik wil alleen, dat hij thuiskomt."
"Verlang je zo naar hem?"
"Neen! Sinds gisterenavond niet meer. Maar ik wil geen vader hebben, die voor niets voor de politie op de loop gaat, snap je? Als hij haar vermoord had - goed, dan was 't wat anders. Maar dat heeft hij niet gedaan."
"Hoe weet je dat zo zeker?"
"Ik ken hem, geloof me. Hij doet geen moord. Ik zou een moord kunnen doen, maar hij niet."
"Tut-tut, schetter niet zo en schep niet zo op."
"Ik schep niet op. Ik ben pas zestien, hé? Ik weet 't wel. Daarmee wordt je altijd doodgeslagen - je bent pas. Vertel liever hoe ik

111.

het moet aanleggen om hem weer thuis te krijgen."
"Dat weet ik niet. Daar zal de politie je beter over kunnen inlichten, als die zo'n belangstelling voor hem heeft."
"Goed, dan zal ik 't aan de politie gaan vragen, hoe ik hem te pakken kan krijgen."
"Zeg ben jij helemaal gek geworden?"
"Ik ben niet gek, heus niet. Geef me liever nog een cigaret."
Warndt schoof haar het pakje toe. "Ik snap er niks van, dat hij verdacht wordt. Hij had toch niks met 'r, kende d'r nauwelijks."
"Hij was een beetje verliefd op haar, erg schwärmerisch", zei Eva glimlachend, "maar meer was 't niet."
"Hoe weet jij dat?"
"Omdat hij me altijd alles vertelt. Ik ben zijn vertrouweling. Maar ik moest ook het lieve kind blijven dat niet rookt, niet drinkt en altijd voorbeeldig is, vooral niet modern."
"Kanker maar niet zo, je deed het toch?"
"Om hem een pleizier te doen. Daar kan jij niet over oordelen."
"En omdat 't zo voordelig was", smaalde Warndt.
"Neen, oh neen! Mama zou zeker even makkelijk voor me geweest zijn, maar als je kind bent uit een huwelijk als van die twee, moet je kiezen."
"En loop je dus nu naar je moeder over?"
"Ook niet, ik zal 't voortaan wel in m'n eentje opknappen. Papa heeft afgedaan. Ik kan laffe en zogenaamd zielige mannen niet uitstaan. Maar we dwalen teveel af. Jij kunt me dus niet helpen. Dan ga ik naar de politie."
"Doe toch niet zo idioot!"
"Ik doe niet idioot. Ik vertik 't om vandaag of morgen, als de mensen vragen waar mijn vader toch uithangt, voor schut te staan. Als hij die moord gepleegd had, zou ik zeggen - hij heeft een vrouw vermoord en is op de vlucht. Maar nu - neen, ik accepteer 't niet. Kijk, zie je, als ik zou zeggen, dat hij van moord verdacht wordt, alleen maar verdacht en dat hij daarom op de vlucht is, antwoorden ze natuurlijk, dat hij 't dan wel gedaan zal hebben - of ze denken het. En dat neem ik niet, want hij heeft 't niet gedaan."
"Ik geloof 't ook niet, hoor, ik verdenk trouwens een ander."
"Is die ook op de vlucht?"
"Neen!"
"Flinker dan papa."
"Dat denk je maar. Hij is alleen brutaler en zelfverzekerder; die vent stikt bijna van pedanterie, maar hij is een lafbek."
"En denk je, dat hij het gedaan heeft?"
"Ja!"
"Weet de politie het?"
"Ja!"
"En toch zoeken ze papa."
"Weet ik 't?"
"Ga je mee naar de politie?"
"Doe toch niet zo idioot.'t Is misschien een kwestie van een paar dagen, dat die kerel, die ik verdenk door z'n knieën gaat."
"Hoe weet je dat? Hebben, ze hem?"
"Ja! Verdomme, ik moet erheen. Er wordt 'm een verhoor afgenomen in mijn bijzijn. Ik ga me kleden. Bel een taxi!"

Ondanks het protest van Warndt reed Eva mee. Zij had al in de auto plaats genomen voor hij gereed was en terwijl hij afrekende, liep zij het politiebureau binnen, waar ze mededeelde, dat ze een van de heren wille spreken, die bij de moordzaak van juffrouw Berg betrokken waren.

112.

Men verzocht haar even te wachten en op een bank in de gang plaats te nemen. Even later kwam een agent haar vragen wat zij precies wenste, maar Eva antwoordde, dat zij daarover alleen met de commissaris wilde spreken.
"U hebt nogal pretentie", antwoordde de agent, "maar dan zult U moeten wachten, want de commissaris is bezig en 't kan lang duren."
Eva gaf geen antwoord. De agent haalde de schouders op en ging heen. Alleen gelaten begon zij de omgeving op te nemen. De spheer beviel haar niet en evenmin de gezichten van de mensen, die zij de kamers in en uit zag lopen, welke op de gang uitkwamen. Voor die lui was haar vader dus op de loop gegaan. Nogal stumperig.
Eva blufte niet, zij was een naoorlogs kind - hard, realistisch, een kind, dat haar gevoelsleven verborg voor de buitenwereld en zich alleen uitte in de muziek.
"Wat doet U hier?" vroeg een ambtenaar - dat veronderstelde zij tenminste naar zijn gezicht te oordelen toen hij haar passeerde. "Wachten."
"Op wie?"
"Is in orde." Zij had geen zin om tekst en uitleg te geven. De man keek haar onderzoekend aan en liep daarna verder.
Het duurde lang. Zij stond op en begon heen en weer te lopen. Inmiddels zocht zij in haar tasje naar cigaretten. Stom om die te vergeten.
Een slampamper, die met zijn benen voor zich uitgestrekt op een bank tegen de muur geleund zat, zag haar zoeken en vroeg of ze een cigaret moest hebben. "Graag", antwoordde Eva. Zonder van houding te veranderen hield hij haar een half leeg, verfrommeld pakje voor. Zij nam een cigaret, waarna hij haar de peuk voorhield, die hij in zijn mondhoek geplakt had en die nog brandde. Eva nam de peuk in ontvangst en stak haar cigaret aan.
"Gooi maar weg" zei de man. "Waarom motte ze je hebben?"
"Ik moet hun hebben", antwoordde Eva.
"Ben je begapt?"
"Neen", zei Eva, "Er is iemand vermoord."
"Wees voorzichtig, meid, blijf daar liever buiten. Je mot ze in de smieze houe. Is 't een vrindje van je?"
"Neen, een vriendin."
"En heit die iemand vermoord?"
"Ze is vermoord."
"O!" zei de man en keek haar aan of hij geen tien kon tellen. Rotzooi. Moord! Nee, dat is me te grijs." Hij spuwde op de grond en keek naar het einde van de gang. Eva hervatte haar wandeling. Telkens als ze hem passeerde, keek hij zijdelings naar haar.
Hoelang zou het nog duren?
Voor de zoveelste maal keerde zij op haar schreden terug van het ene einde van de gang naar het andere, toen zij in de verte Warndt zag verschijnen. Haar eerste opwelling was hem te roepen, maar zij bedwong zich en bleef staan, zag hem naar de uitgang gaan en hervatte toen weer haar wandeling tot aan de bank, waar zij had zitten wachten."
Het duurde nog ongeveer een kwartier voor een agent verscheen, die haar naar commissaris Harsfeldt bracht.

Thuis gekomen, belde Warndt mevrouw Hertzen op en vroeg naar Eva. Zij was tamelijk vroeg het huis uitgegaan en nog niet teruggekomen, vertelde mevrouw Herzen, die niet begreep waar ze bleef.
"Op 't politiebureau", lichtte Warndt haar in.

113.

Hij vertelde, dat zij die ochtend bij hem geweest was en met alle geweld naar het bureau wilde. Hij had gedacht, dat ze wel alweer thuis zou zijn. Enfin, ze zou het zelf wel aan haar moeder vertellen en anders hoorde zij het wel van hem. Hij zou die middag nog even aankomen.
Vervolgens belde hij Tervelde op, die aan de koffietafel zat, en deed hem verslag van het verhoor van van Hoogen, die begonnen was met brutaal te ontkennen, maar een toontje lager was gaan zingen, toen Warndt allerlei namen had genoemd - allemaal vreselijk sjieke kennissen van 'm in den Haag en Wassenaar. Toen had hij toegegeven, dat hij wel had laten blijken Magda erg charmant te vinden, maar die praatjes over een huwelijk waren niet van hem afkomstig. "De mensen overdrijven zo vaak in zo'n geval" had hij gezegd. En toen had Warndt opgemerkt, dat hij ook wel had laten blijken haar erg charmant te vinden maar dat niemand op de gedachte gekomen was om over een huwelijk van hem met haar te praten, waarop van Hoogen nogal laatdunkend had opgemerkt - "nu ja, met jou". Welke opmerking niet in goede aarde gevallen was, zodat hij gevraagd had, wat die pafzak zich wel verbeeldde.
De commissaris had hem toen tot de orde geroepen, maar het was bijna helemaal misgegaan, toen van Hoogen insinueerde, dat zij misschien zelf die praatjes had rondgestrooid. Inspecteur Toen en de commissaris hadden gezamentlijk moeten interveniëren.
Van Hoogen had geprobeerd er gebruik van te maken door te zeggen dat de getuige vooringenomen was, maar de commissaris had geantwoord, dat daarmee rekening gehouden werd.
De smeerlap was zich doodgeschrokken, toen hij - Warndt - gevraagd had, wat zij hem gezegd had bij hun laatste onderhoud en eraan had toegevoegd, dat hij haar kort daarna gesproken had. Hij was zo in de war geweest, dat ie geen boe of bah kon zeggen. Vervolgens was ie niet goed geworden en werd 't verhoor geschorst. Later werd 't hervat, maar hij weigerde te antwoorden. Het enige wat hij voortdurend zei, was dat ie de behandeling meer dan schandelijk vond en zich bij de minister zou beklagen, maar de commissaris had lak aan z'n dreigementen.
"Enfin, hij is weer opgesloten. Hij zit al sinds gisteren."
"Luister nog even", voegde hij er onverwacht aan toe, toen Tervelde reeds dacht dat het gesprek was afgelopen. "Weet jij dat Hertzen verdacht wordt?"
"Wie heeft je dat verteld?"
"Z'n dochter, Eva."
"O!" antwoordde Tervelde, niet wetende wat hij verder moest zeggen. Maar Warndt praatte alweer door. "Dat is een geschiedenis. Kom vanmiddag bij mevrouw Hertzen, wil je?"
"Ik kan pas na vieren" antwoordde Tervelde.
"Goed, dan ben ik er ook. Tot ziens."

Warndt voelde zich opgelucht. Hij was nog steeds en sterker dan ooit overtuigd, dat van Hoogen het misdrijf had gepleegd en het deed hem goed zijn verbittering over de dood van Magda een beetje te kunnen afreageren, maar hij wist, dat het maar een beetje was en bleef sceptisch gestemd t.a.v. de weg, die Tervelde hem had opgedreven, die weg, waarvan hij niet geloofde, dat hij hem tot vrede zou voeren. Weer dacht hij aan Iwan Karamasoff.
In die tussentijd zat Eva in de kamer van commissaris Harsfeldt, die zijn oren niet kon geloven en zijn verwondering nauwelijks verbergen. Dit was dus de door Hertzen verafgode dochter. Hij had zich haar anders voorgesteld.

***

114.

Eva verscheen laat aan de koffietafel, waarvoor zij zich excuseerde en vervolgens deelde zij mede wat zij die ochtend gedaan had. Haar moeder luisterde in stijgende verwondering over haar dochter, die heel anders bleek te zijn dan zij vermoed had.
Eva verbloemde niets van wat zij over haar vader dacht, noch omtrent het feit, dat zij altijd zich had gedragen zoals hij graag van haar zag, waarbij zij niet vergat te zeggen dat dit voortaan uit was. "Ik heb destijds gekozen", zei ze. "Jullie huwelijk dwong me ertoe. Nu loop ik natuurlijk niet over, zoals Warndt dacht; dat zou misselijk zijn. Maar denk vooral niet, dat ik het land aan je heb, mama. Misschien kunnen we nu vriendinnen worden. Jij bent wel veel ouder, maar ik ben ook bevriend met Warndt."
Emilie had het gevoel, dat zij tegenover een meerdere zat.
"Wat heb je met de commissaris besproken?" vroeg zij.
"Ik heb hem gevraagd of hij geen kans zag om mijn vader op te sporen en hij zei toen, dat hij dan door de radio moest laten omroepen dat papa gezocht werd en dat hij overal een biljet met zijn portret moest laten aanplakken. En verder vertelde hij, dat papa vermoedelijk in Nederland is. Eerlijk gezegd vind ik dat aanplakken en zo teveel van het goede, wat ik hem ook gezegd heb.
Hij behandelde me een beetje uit de hoogte, gebruikte woorden als jongedame, jongejuffrouw, beweerde dat ik pas kwam kijken enzovoort, maar daar heb ik me niets van aangetrokken. Hij lijkt me een typische huisvader, zo een met een tikje hoogmoedswaanzin omdat hij ouder is.
Maar ik heb hem ook verteld, dat het crazy is te veronderstellen, dat papa Magda Berg vermoord heeft, en natuurlijk vroeg hij me, waarom dat zo crazy is. Toen heb ik hem antwoord gegeven en hem gevraagd of hij Harsfeldt heette. Hij keek een beetje verbaasd, toen ik dat vroeg. Waarschijnlijk vond hij het niet eerbiedig. Ik heb hem toen verteld, dat hij bij papa geweest is de dag voordat papa naar Parijs vertrokken is, en dat papa me dat zelf verteld heeft, omdat hij mij altijd alles vertelt.
Papa is zo'n heerlijke idioot, mama. Ik moest altijd het lieve, brave dochtertje zijn, maar hij vertelde me alles en alles, alsof ik tachtig ben in plaats van zestien. Maar laten we verder gaan met die commissaris. De man vroeg met een plechtig gezicht of ik wel eens iets gehoord heb van de moeilijkheden, waarin papa verkeerd had na de bevrijding. Natuurlijk kon ik ja zeggen, want papa heeft na afloop van zijn proces met me over die zaak gesproken en heel uitvoerig. Hij wilde me natuurlijk ervan overtuigen, dat hij onschuldig vervolgd was en dat alles overdreven was voorgesteld, maar dat is niet waar, want hij is wat ze noemen fout geweest. Maar dat is zijn zaak.
Meneer de commissaris vond alles nogal krankzinnig, geloof ik. Ik heb hem tenslotte gezegd, dat ik er met jou over zou praten om papa per radio te laten omroepen. Hij vertelde, dat dat maar niet zo kan en dat je daarvoor dood moet zijn of ongeveer op sterven moet liggen en hij keek boos, toen ik antwoordde, dat jij of ik misschien wel heel erg ziek zouden worden uit verdriet over papa."
"Voor zoiets is een doktersverklaring nodig", merkte Emilie op. "Maar luister eens, zouden we niet liever nog een paar dagen wachten. Meneer Tervelde gaat dezer dagen naar oom André; die weet misschien waar papa is."
"Oom André" zei Eva, "oom André - hm. Ik doe die dingen liever zelf. Je weet dat ik niet erg op hem gesteld ben. Hij is altijd zo glad beleefd, zo..... neen, geef mij Warndt maar."
Nu barstte Emilie in lachen uit. De vergelijking tussen Mr.André Doellingen en Frederik Hendrik Warndt was te absurd.
Van de weeromstuit meest Eva ook lachen. Zij vond het prettig om

115.

in deze vertrouwde spheer te zitten, tegenover haar moeder in plaats van tegenover commissaris Harsfeldt.
"Dus we wachten?" vroeg zij.
"Nog een paar dagen. Morgen belt meneer Tervelde oom André op om een afspraak te maken. Geloof jij ook niet, dat het beter is om de zaak zolang uit te stellen."
"Allright", zei Eva luchtig. "Zullen we vanmiddag uitgaan?"
"Warndt komt. We kunnen niet weg, tenminste ik niet."
"O leuk! Hij was vanochtend woedend omdat ik hem zo vroeg uit z'n bed belde, maar het was wel goed, want hij had een verhoor."
"Warndt? Waarover?"
"Als getuige in dezelfde moordzaak, waarvoor papa op de loop is."
"Is er dan een verdachte?"
"Ja, maar ik weet niet wie; ik heb er niet naar gevraagd."
"Daar weet ik niets van."
"Waarom zou je 't wel weten? Maar als Warndt komt, blijf ik thuis."
"Je bent erg op hem gesteld, hè?"
"Geweldig, maar wees maar niet bang hoor."
Eva stond op."Ik ga nog wat in mijn kamer studeren. Dag!"
Enige ogenblikken later hoorde Emilie pianoklanken, die uit Eva's kamer kwamen.
Zij verzonk in een vage dromerij, waarin de meid haar stoorde, die binnenkwam om de tafel af te ruimen.

's Middags tegen vieren kwam Warndt en een half uur later Tervelde; ook Eva verscheen op het appèl. Er werd het honderd uitgepraat, ook over de al of niet wenselijkheid om Hertzen op te sporen. Tervelde deed zijn best om zo objectief mogelijk te blijven, ofschoon hij liever zag, dat Hertzen voorlopig niet te voorschijn kwam. Daarom koos hij toch maar de zijde van Emilie, die nog wilde wachten, wat hem bovendien niet moeilijk viel, omdat hij binnen enkele dagen Hertzen aan de telefoon zou hebben, zodat heel dat spektakel met de radio achterwege kon blijven. Hij zou hem inlichten over de plannen dienaangaande en dan moest hij maar zelf uitmaken of hij te voorschijn wilde komen of niet.
Eva nam aan deze discussie geen deel en luisterde alleen maar. Als mama niet gauw wat deed, zou ze zoveel kinine inslikken, dat ze bewusteloos in elkaar zakte. Zij kon geen kinine verdragen.
Tervelde beloofde, dat hij mevrouw Hertzen onmiddellijk zou opbel- opbellen, zodra hij Mr.Doellingen had gesproken.
"Kent U hem?" vroeg Eva.
"Neen, ik heb hem nooit ontmoet."
"Ik ben benieuwd hoe U hem vindt."
"Hoe dat? Mag je hem niet?"
"Doet er niet toe. Ik ben benieuwd. Nu ja, goed, ik mag hem niet. Mama wel. Papa is vol bewondering. Ik ben hier de uitzondering. U laat toch weten of en wanneer U gaat, hè?"
"Ja, waarom?"
"Omdat ik een boodschap voor hem heb."
"Wat is dat voor een boodschap?" vroeg Emilie, bang dat haar ondernemende dochter weer iets in het schild voerde.
"O niets bijzonders. Zeg Warndt, zullen we nog wat muziek maken met z'n tweeën."
"Ik heb m'n fluit niet bij me", verontschuldigde de toegesprokene zich.
"Sufferd!" schimpte Eva.
"Dank je wel schat. Speel jij maar wat", antwoordde Warndt.
"Neen!"
"Wel voor den duivel. Vanochtend heb je me voor dag en dauw uit m'n bed gehaald en ........

116.

"Stil maar", viel Eva hem in de rede. "Ik zal spelen, ondanks het feit, dat de manier waarop je me vanochtend ontvangen hebt een weigering wettigt."
Zij zette zich voor de vleugel. Vandaag geen Beethoven", zei ze. "Alleen Bartòk."

XVII

Het gelukte Tervelde inderdaad om een afspraak te maken met Mr. Doellingen, zij het dat de ontmoeting moest wachten tot Dinsdagmorgen half elf. Terstond stelde hij mevrouw Hertzen op de hoogte, die op haar beurt Eva inlichtte.
"Oom André heeft geen haast", zei Eva. "Toen hij destijds naar Parijs moest wegens papa's ziekte, zoals dat heette, kon hij op staande voet vertrekken, maar nu heeft hij het te druk. Hij geneert zich zeker een beetje tegenover zijn Haagse vrienden voor zijn grote vriend Dr.Hertzen. Die is nogal onpleizierig, niet zo netjes, zo keurig als oom André. Per slot van rekening is die vriend een man, die door de politie gezocht wordt, verdacht van moord."
"Wat ben je hatelijk over oom André, Eefje?"
"Vind je? Ik zeg alleen maar hoe ik over hem denk. Ik houd niet van dat type. 't Is zo volkomen uit de tijd,zo....belachelijk."
"Je weet, dat ik hem wel mag."
"Ja zeker. Vreemd genoeg. Jij bent moderner, mama."
"Maar dat is toch niet alles bepalend."
"Neen of liever gezegd - ja! Tussen oom André en ons jongeren is elk contact onmogelijk. Hij is een mummie."
Weer moest Emilie lachen. De laatste vier en twintig uur was haar dochter haar veel nader gekomen, al bleef zij verbaasd over dit kind, dat helemaal geen kind meer was.
Vervolgens zich weer tot haar dochter wendende, herinnerde zij haar eraan, dat zij Tervelde nog een boodschap moest meegeven voor oom André.
"O ja, dat is waar", antwoordde Eva. "Ik zal er morgen wel even heengaan. 't Is niet zo belangrijk."

***

Dr.Leo Hertzen was zijn tocht over de Afsluitdijk begonnen. Het weer was niet zo mooi als het de laatste dagen geweest was, de hemel bewolkt en de wind west-zuidwest. Weliswaar noemde het K.N.M.I. deze wind matig, maar Hertzen kon de matigheid ervan niet waarderen en had een ander oordeel.
Over zijn stuur gebogen zwoegde hij over de eindeloos schijnende dijk. Hij had de indruk, dat er een storm stond.
Had hij niet beter dezelfde weg terug kunnen gaan langs het IJselmeer, die hij gekomen was. Inplaats van hier te zwoegen als een ploegos? Natuurlijk woei het daarginds ook, maar waren de wegen meer beschut. Hier was hij genadeloos bloot gesteld aan de wind.
Hij weifelde, trapte intussen nijver voort, hijgend en transpirerend. Het leek wel of hij niets vorderde.
Na een poos stapte hij af om uit te blazen, veegde met zijn zakdoek zijn voorhoofd af, snoot luidruchtig zijn neus en keek naar het grijze woelige water van het meer, dat hij nog steeds de Zuiderzee noemde. De aanblik deed hem goed. Hij hield van de zee. Zij gaf hem een gevoel van vrijheid, van onttrokken zijn aan al wat dagelijks en banaal was en haar zilte geur was hem een reukwater vergeleken bij de vele allesbehalve zilte geuren, waaraan hij in zijn fabriek gewoon was.
117
Het wapperen van de wind langs zijn oren stemde hem nu blij, zoals het gewapper van vlaggen op een feestdag.
Zo nu en dan suisde een auto voorbij en hij stond daar maar naast zijn fiets, nog steeds niet wetend of hij verder zou gaan af terugkeren. Het was beslist de kortste weg, die hij nu nam, maar dringend nodig was het niet om langs de kortste weg te gaan, want hij had geen haast. Maar teruggaan - hij was nu eenmaal bezig om een tour rond de Zuiderzee te maken en dan moest hij toch eigenlijk niet opgeven.
"Voorwaarts! Attaqueer!" commandeerde hij zichzelf, nam een aanloop en sprong op zijn fiets.
Taai zwaaide hij verder tegen de wind in, het geklots van het water onafgebroken in zijn oren, slechts onderbroken, wanneer een auto passeerde.
Weer stapte hij af en herhaalde het ritueel van de eerste halte. Het viel toch niet mee. Zijn rug en benen deden zeer en hij kreeg last van zijn chronische bronchitis, die weliswaar licht was, maar daarom niet minder hinderlijk in de gegeven omstandigheden.
Een vrachtauto passeerde. De chauffeur keek naar de zwoegende wielrijder, bracht de wagen een eindje verder tot stilstand en boog zich uit de cabine.
Toen Hertzen hem had ingehaald, vroeg hij of hij wilde meerijden, tenzij hij in training was voor de tour de France, wat door Hertzen zeer beslist werd ontkend. Hij wilde erg graag mee.
"Leg die fiets dan maar achter in, zei de chauffeur en kom hier naast me zitten."
Hertzen voldeed met grote bereidwilligheid aan het verzoek, al viel het hem niet mee de fiets in de auto te tillen. Zijn borst piepte en zijn armen deden pijn. Hij was niet meer gewend aan zulk gesjouw. Maar tenslotte zat hij veilig en wel in de cabine en rolde de wagen met een snelheid van ca. 70 km per uur in de richting van den Oever.
Den chauffeur vertelde hij, dat hij naar Medemblik moest, waarop hij vernam, dat hij dan in den Oever moest uitstappen, omdat de wagen naar Alkmaar ging, maar dat vond hij niet erg. Hij was overgelukkig hier te kunnen zitten in plaats van zich doodmoe te trappen langs de dijk. Dertig kilometer tegen zogenaamde matige wind in. Nu deed hij weliswaar niet alles per fiets, maar toch.....
Hij had een paar goede sigaren in zijn zak, die hij de chauffeur wilde geven als hij de wagen verliet.
Spoediger dan hem lief was, arriveerden zij in den Oever. "We zijn er", zei de chauffeur. Hertzen gaf hem de cigaren, die de bestuurder in de borstzak van zijn overall wegborg, bedankte voor de lift en stapte uit.
Zijn benen deden erg pijn, alsof hij alle spieren verrekt had. Moeizaam tilde hij de fiets uit de auto. "Ready" riep hij tegen de chauffeur, die met zijn halve bovenlijf uit de cabine hing om te zien of hij misschien helpen moest. Sigaren van een gulden kreeg hij niet elke dag.
Het bovenlijf verdween. Hertzen hoorde de wagen starten. Met een weemoedige blik staarde hij hem na.
Eerst eens kijken of hij hier een kop koffie kon krijgen en iets te eten.

Nu was hij weer onderweg, maar het viel niet mee. Zelfs het K.N.M.I. zou moeten toegeven, dat dit geen matige wind meer was. Afwisselend fietste en wandelde hij een eindje, twijfelend of hij nog ooit Medemblik bereiken zou.
Het begon te regenen en werd vroeg donker. Voorzichtigheidshalve

118.

schakelde hij zijn lantaarn vast in. Medemblik leek verder dan ooit. Maar waarom eigenlijk juist Medemblik en waarom niet ergens anders? Zodra hij een hotel zag, zou hij afstappen. Hij zag er geen.
Soms waren de windstoten plotseling zo krachtig, dat hij bijna van zijn fiets geblazen werd. Sapristi, wat een noodweer!
Dat was het weliswaar niet, maar hij ondervond het zo. Stof woei in zijn ogen en half geopende mond, waaruit hortend zijn adem kwam. Hij knarsetandde. Nu begon het te gieten. Met half dicht geknepen ogen keek hij in de verte. Dat daarginds moest Medemblik zijn. In een bocht passeerde een motorrijder hem, slipte en wierp hem omver. Roerloos lag hij op de verregende weg.
De motorrijder stopte, zette zijn motor op de standaard, liep naar waar Hertzen lag en keek bedenkelijk. Uit de richting Medemblik naderde een auto. De motorrijder ging midden op de weg staan, breidde beide armen uit en schreeuwde iets wat onverstaanbaar bleef. De auto stopte en de bestuurder vroeg, wat er aan de hand was.
"Ik heb die daar omver gereden. Wilt U een dokter halen?"
"Blijft U dan bij hem?" vroeg de bestuurder. "Anders denken ze misschien, dat ik het gedaan heb."
"Als ik gewild had, was ik doorgereden", antwoordde de motorrijder.
"Dat is waar", zei de bestuurder gerustgesteld, startte, keerde zijn wagen en reed terug naar vanwaar hij gekomen was. Tien minuten later arriveerde hij met een dokter. Hertzen lag nog steeds roerloos. "Wij zullen hem onderdak moeten brengen om te beginnen", zei de dokter. "Ik weet niet wat eraan mankeert, maar ik kan hem hier niet onderzoeken in die stortregen en ik durf hem ook niet te transporteren voor ik hem heb nagekeken. Maar waar moeten we met hem heen?"
"Daarginds staan huizen", zei de motorrijder.
"Ja, maar.... enfin, ik zal gaan vragen." De dokter overwoog, waar hij zou aankloppen om hulp. In 't ene huis woonde een oude juffrouw met twee katten en een half blinde hond; ze was van kerkelijken huize; daar had hij dus de meeste kans.
De juffrouw luisterde aandachtig. Toen de dokter zijn verhaal gedaan had, schudde zij het hoofd. Mis, dacht hij, maar vergiste zich. "Ik heb altijd gezegd, dat al die gauwigheid nergens goed voor is. Maar je kunt als christenmens een evennaaste niet op de straat laten liggen. Breng 'm maar hier dokter, maar.... hij moet zo gauw mogelijk weg, als 't kan natuurlijk. 't Is een mens en geen hond, ofschoon...... ach een hond laat je ook niet liggen creperen."

Voetje voor voetje droegen de mannen de bewusteloze het huis van de oude juffrouw binnen, die in haar voorkamer bezig was een veldbed te spreiden. De mannen moesten even wachten tot zij het laken recht had getrokken. Zo gauw ging het niet en een mens moest toch fatsoenlijk liggen.
Hertzen lag fatsoenlijk. De dokter maakte zijn kleren los, wat voor de juffrouw aanleiding was om zich te verwijderen.
"Hersenschudding en voorzover ik kan nagaan is de knieschijf gekneusd of gebroken, maar dat laatste geloof ik niet. We zullen hem maar uitkleden vindt U niet?" zei de dokter tot de beide anderen. "Wilt U mij helpen?"
Voorzichtig en nogal onhandig ontdeden zij Hertzen van zijn kleren. "Ik kan dat oude mens niet vragen om ijscompressen op zijn hoofd te leggen", zei de dokter, toen zij met het uitkleden gereed waren. Waar haalt ze trouwens ijs vandaan? Vervelende boel."
"Kan ik binnenkomen?" klonk een stem achter de deur.
"Gerust!" antwoordde de dokter. "Ja!" riepen de twee anderen.
De juffrouw verscheen. "De stumper", zie ze meewarig. "Wat moet ik aan

119.

'm doen, dokter?"
"Eigenlijk heeft hij ijscompreseon nodig", antwoorde deze, "maar met koud water zou hij al een boel geholpen zijn, als 't maar goed koud is."
"Ik heb nog een pomp achter 't huis, die ik niet meer gebruik, maar hiervoor lijkt 't me wel goed. 't Pompwater is verschrikkelijk koud." "Is dat niet teveel werk?" vroeg de dokter.
"Wat zal ik daarvan zeggen", antwoordde de juffrouw. " 't Is wel veel werk, maar..... misschien kunt U me vanavond nog iemand sturen, ook voor vannacht. Wie heeft 'm eigenlijk omver gereden?" Beschuldigend keek zij de kring rond.
"Ik" zei de motorrijder.
"En wat doet U nu verder! Ik vind 't netjes, dat U niet bent doorgereden en die man niet hebt laten liggen, maar wat doet U nu?" "Ik moet naar huis, naar Alkmaar, daar zal ik 't wel aan de politie rapporteren. Ik vind 't erg vervelend, maar ik kon er niets aan doen. Ik slipte heel even in de bocht en hij reed zowat midden op de weg. Ik wilde voor hem uitwijken maar dat lukte niet meer."
"Zijn fiets lag inderdaad midden op de weg", zei de automobilist.
"Die is gekraakt", voegde de motorrijder eraan toe. "Laten we maar gaan, we kunnen hier niet blijven."
De automobilist bood aan om de dokter weer naar huis te brengen, welk aanbod gretig aanvaard werd. Het weer lokte niet uit tot een wandeling, want het stortregende nog steeds.
Eerst maar naar huis. Straks na het eten - hij was laat - kijken of hij hulp kon krijgen voor de juffrouw. En dan - o ja natuurlijk - naar de politie.

De agent, die de bureaudienst waarnam, was niet buitensporig geïnteresseerd; er gebeurden zoveel ongelukken. "Is er levensgevaar, dokter?" informeerde hij. De dokter ontkende.
"Mooi, dan kan 't wel tot morgen wachten. U weet natuurlijk niet wie die meneer is. Goed, dat zullen we morgen dan wel uitzoeken. Ik kan hier nu niet weg en als de aflossing komt, is 't te laat om er nog heen te gaan."
In de loop van de Zondagochtend kwam de politie poolshoogte nemen. Hertzen was nog steeds buiten kennis. Zijn kleren werden doorzocht naar papieren, waarbij het paspoort te voorschijn kwam. De agent noteerde naam, beroep, adres, leeftijd, alles om een behoorlijk rapport te kunnen opmaken, hetgeen dan ook geschiedde, maar dat verder bleef liggen, omdat de chef die dag afwezig was.
In de namiddag kwam de dokter aanlopen om te vertellen, dat de gewonde de volgende dag naar het ziekenhuis in Hoorn getransporteerd zou worden. Hij vond het het beste om hem niet verder te vervoeren dan strikt noodzakelijk was; de man was weliswaar zo nu en dan bij kennis, maar moest nog erg ontzien worden.

***

Diezelfde Zondagmiddag verscheen Eva Hertzen ten huize van de familie Tervelde, nadat zij telefonisch belet had aangevraagd.
"Ik kom naar aanleiding van de boodschap voor oom André", zei ze, "maar dat is alleen een aanleiding, want in werkelijkheid wou ik eens op bezoek komen."
De Tervelde's moesten hartelijk lachen om haar woorden en informeerden of zij het beslist onmogelijk achtte om zo maar eens aan te lopen, wat niet het geval bleek te zijn, maar zij had die boodschap nu eenmaal ter beschikking en hem dus gebruikt.
De boodschap bleek niet zo bijster belangrijk te zijn. Oom André had

120.

destijds een pakje achtergelaten op een avond en dat aan haar vader in bewaring gegeven. Hij moest nog ergens heen en wilde het daarom niet meenemen. "Hij doet graag gewichtig en hij zou 't persoonlijk komen halen, maar toen is hij halsoverkop naar Parijs gegaan achter papa aan en dus kwam hij niet en is er nog niet geweest.
Papa gaf het me voor zijn vertrek in bewaring en nu wil ik graag, dat U er oom André aan herinnert, dat er bij ons nog staatsgeheimen zijn, en dat U hem vraagt of ik het moet opsturen."
"Zal ik 't dan maar niet meteen meenemen?" vroeg Tervelde. "O neen, alsjeblieft niet. Stel je voor. Hij zou 't kunnen opvatten als bewijs van gebrek aan eerbied voor zijn gewichtigheid."
"Jij hebt niet veel op met oom André, geloof ik", zei Elsje, terwijl zij enigszins verwonderd naar het meisje keek. "Wat heb je tegen hem?"
Elsje Tervelde had een zoon, die ouder was dan Eva, maar niet half zo verzekerd in zijn oordeel over de mensen en die ook nooit zo hard en minachtend keek.
Eva kon hard zijn, maar het was niet uit te maken of het een pose was of een kwestie van karakter.
Haar oordeel over Mr.Doellingen luidde zeer onvriendelijk: vervelend, aanstellerig, mager als een lat, maar toch opgeblazen als een kikker en volkomen uit de tijd. Zij was overtuigd, dat hij door had, dat zij hem niet mocht, maar natuurlijk was hij altijd lief voor haar, want zij was papa's oogappel en hij en papa kenden elkaar al een jaar of dertig.
"Je bent erg zelfstandig en zeker in je oordeel, Eva", merkte Tervelde op, "en dat voor een meisje van zestien jaar."
"Is dat een verwijt?" vroeg zij koel.
"Neen, neen, zeker niet; ik constateer alleen maar een feit."
"Ik heb jong uit mijn ogen leren kijken. Daar is thuis wel voor gezorgd, al dachten ze dat ik nooit iets zag."
"Niet verbitterd zijn, Eva", zei Elsje verzoenend.
"Ik ben niet verbitterd, mevrouw. Ik vind de wereld moeilijk."
"Heb je veel vriendinnen?"
"Nogal. Jammer, ontzettend jammer dat juffrouw Magda dood is. Ze was natuurlijk geen vriendin van me, maar ik mis haar erg."
"Hield je veel van haar?" vroeg Elsje.
"Ja, mevrouw. Waarom weet ik niet. Zij was tegen mij niet anders dan tegen de anderen, maar ik was altijd graag bij haar. O weet U" - ze lachte en ging rechtop zitten - "op papa heeft ze een reuze indruk gemaakt. Hij was gewoonweg verliefd op haar - niet echt hoor, maar z'n beetje ouderwets, zo schwärmerisch."
"Heeft je vader je dat dan ook verteld?" vroeg Elsje stom verbaasd. "Niet met zoveel woorden, maar hij zeurde me 't hoofd gek over juffrouw Magda." Toen plotseling weer ernstig zei ze - "Ze was een schat."
Zij dronken thee, praatten over allerlei onderwerpen, ook over Eva's vacantie, die nu wel voor de deur zou staan, wat zij echter ontkende. Zij was niet op het Conservatorium en evenmin op het Muzieklyceum en kreeg dus geen officiële vacantie. Of ze op reis zouden gaan, was natuurlijk niet te zeggen wegens de belangstelling van de politie voor papa, die overigens al een hele tijd met vacantie was en wie weet hoelang nog zou wegblijven.
Alleen op reis gaan mocht ze niet, want papa was bang voor.... "nu ja, dat snapt U wel. Papa heeft niet veel fiducie in de mannen en ook niet in zijn dochter."
"Vindt je dat zo gek?" vroeg Otto.
"Neen, ouderwets en dom. Je krijgt juist neiging om wel te doen -- waar ze zo bang voor zijn."
Onverwacht veranderde zij van onderwerp en vroeg hun oordeel over

121.

Warndt. Hun antwoord deed haar blijkbaar heel veel pleizier en zo kwamen zij vanzelf over muziek te spreken.
Over zessen vertrok Eva, nagekeken door Elsje Tervelde, die er echt genoegen in had haar op haar fiets te zien wegrennen - als een meisje van zestien jaar.

***

's Maandagsmorgens werd het rapport betreffende Hertzen naar het Hoofdbureau van Politie te Amsterdam doorgegeven met de mededeling, dat de gewonde diezelfde dag naar het ziekenhuis in Hoorn zou worden vervoerd en met het verzoek om de familie op de hoogte te stellen.
Commissaris Harsfeldt had niet eerder dan om vier uur gelegenheid om Hoorn op te bellen en naar de toestand van de zieke te informeren, eraan toevoegende, dat de heer Hertzen als getuige gehoord moest worden. Tot zijn spijt vernam hij echter, dat daarvan de eerste dagen geen sprake zijn kon.
"Weer uitstel!" mopperde hij. "Enfin, niets aan te doen. Ik zal mevrouw Hertzen maar inlichten, dat haar man terecht is."
Hij telefoneerde, maar kreeg ten antwoord, dat mevrouw niet thuis was en ook niet thuis kwam dineren. Mevrouw was met haar dochter de stad in.
Dan niet, dacht Harsfeldt. Leuke dochter. Eigenwijs nest. Vanavond nog maar eens proberen. Ach waarom ook eigenlijk. Morgenochtend was ook goed, want die twee maakten zich toch niet bezorgd over de man en vader.

***

Eva en haar moeder dineerden in de van Baerlestraat bij "Keizer" en wandelden na afloop naar het Leidseplein, waar een stuk gegeven werd, dat zij beiden graag wilden zien.
Zij hadden een prettige avond en gingen na afloop nog even naar "American".
"Wat wil je drinken, Eefje?" vroeg Emilie.
"Port", antwoordde Eva, "maar witte".
Het deed Emilie onaangenaam aan haar dochter dit zo zakelijk te horen zeggen alsof zij eraan gewoon was, maar zij liet niets blijken en bestelde het gevraagde.
Wat weten wij eigenlijk van onze kinderen? dacht zij een beetje verdrietig. Maar anderzijds was er in haar een stille vreugde, omdat zij het gevoel had, dat Eva haar nader kwam, ondanks het feit, dat zij gezegd had niet te willen overlopen naar haar moeder.

De volgende morgen belde commissaris Harsfeldt op en deelde haar in voorzichtige bewoordingen mede, dat haar man een ongeluk gehad had en in het ziekenhuis in Hoorn verpleegd werd, maar dat er geen levensgevaar bestond. Hij gaf haar het telefoonnummer van het ziekenhuis.
Zodra het telefoongesprek was afgelopen, ging Emilie naar de slaapkamer van Eva. Zij was bang. Ondanks alles, wat Eva gezegd had, vreesde zij, dat het ongeluk, haar vader overkomen, haar weer geheel aan zijn zijde zou brengen. In dergelijke omstandigheden wordt zoveel vergeven.
Eva sliep nog, maar werd wakker, toen haar moeder op de rand van het bed plaats nam, gaapte, wreef zich de ogen uit en ging daarna half overeind zitten, op haar ellebogen steunend. "What is the matter, mama?" Zij was niet gewend, dat haar moeder haar kwam wekken.
"Nieuws over papa?"
"O ja? Vertel eens."

122.

Emilie vertelde, omzichtig zoals Harsfeldt gedaan had, maar ongerust tevens.
"Poor papa", zei Eva, toen haar moeder uitgesproken was.
"Wij zullen naar hem toe moeten", merkte Emilie tegen haar zin op. "Ja dat zal wel, maar dat kan wel wachten. Hij zal niet veel aan bezoek hebben in zijn toesstand. Bel eerst het ziekenhuis maar op."
Emilie had een gemengde gewaarwording van vreugde en ontsteltenis. "Wil je hem dan niet graag zien?"
"Hij liep weg, ik niet."
Na enige ogenblikken zwijgen nam Emilie weer het woord. "Ik zal oom André moeten opbellen. Meneer Tervelde spreekt hem vanochtend en oom André dient te weten, dat papa terecht is, vindt je niet?"
"Neen, neen, neen, neen", riep Eva haastig. "Ik wil vreselijk graag weten wat hij antwoordt, of hij wat doen wil voor papa. Als je hem nu zegt dat papa in het ziekenhuis ligt, heeft hij een prachtig argument om meneer Tervelde af te poeieren. Je moet beslist niet telefoneren. Hoe laat is 't?"
"Half tien", antwoordde Emilie.
"Over een uur spreekt meneer Tervelde hem. Ik ben zó benieuwd. Mam, ik sta op, ga van m'n bed af. Heb je al ontbeten?"
"Nog niet."
"Wacht dan nog een kwartiertje, wil je? 't Was leuk gisterenavond hè? Tot zometeen." Na deze woorden holde zij de kamer uit naar de badkamer.
Emilie bleef nog enige ogenblikken staan, haar ogen gevestigd op de deur, waardoor haar dochter verdwenen was. Toen zuchtte zij glimlachend, verliet het vertrek en ging naar beneden om intussen het ziekenhuis op te bellen.

***

Otto Tervelde zat in de trein naar den Haag en overwoog hoe hij het gesprek met Doellingen zou inleiden. Uit wat hij over hem gehoord had, had hij niet de indruk gekregen dat het eenvoudig zijn zou. Hij hield niet van die vreselijk correcte mensen; je wist nooit wat je aan ze had.
Hij was vroeger dan gewoonlijk opgestaan, omdat hij de trein van tien over negenen moest hebben, en omdat vroeg opstaan hem niet lag, had hij zich tenslotte toch nog moeten haasten en voelde zich nu een beetje koortsig en allerminst gedisponeerd voor een onderhoud met een diplomaat. Hij moest aan Eva denken, wat hem opvrolijkte. Diplomaat was een te groot woord voor die meneer. Hij was hoogstens ambtenaar in diplomatieke dienst, maar hij scheen zich nogal te voelen.
Gesteld, dat die meneer Doellingen wist, waar Hertzen uithing.. ..... Een invallende gedachte verstoorde de regelmatige gang van zijn denken - Hertzen had niet opgebeld en de afspraak luidde beslist op Maandagavond omstreeks tien uur. Els en hij hadden er geen ogenblik aan gedacht, zo druk hadden zij het gehad over de manier, waarop hij zijn onderhoud met Doellingen zou inkleden.
Hij zal toch niet gearresteerd zijn? Of zou hij mij niet vertrouwen? Tervelde piekerde.
Hertzen brandde van ongeduld, toen hij hem de laatste keer sprak. Zijn ziel en zaligheid hingen af van wat zijn vriend André zou beslissen, André de geweldige, de invloedrijke.
Of zou hij proberen hem, Otto Tervelde, erin te draaien door hem te compromitteren door dat bezoek aan Doellingen? Nee, dat kon niet, want hij had geen vermoeden, dat hij Magda gekend had.
Waarom zou de politie dat eigenlijk zo verzwijgen?

123.

Ineens bekroop hem een onbehagelijk gevoel. Zouden ze hem toch nog verdenken? Zou mevrouw Hertzen..... en was de houding van Eva en haar gepraat over oom André misschien comedie? Dan hadden ze hem vies te pakken."
Hij voelde zich wee worden.
Dit word oppassen geblazen! Hij had beter niet kunnen besluiten om detective te worden.

Haarlem. Zou hij uitstappen? Teruggaan? Dat was natuurlijk verdacht.
Eva! Hij dacht aan wat zij gezegd had over oom André. Waarom was ze toen zo gauw over Magda gaan praten? Was 't een waarschuwing geweest?
En mevrouw Hertzen? Geweldig waren haar gevoelens voor haar heer gemaal zeker niet, maar ja 't ging ook om haar reputatie d.w.z. die van het gezin. Desondanks kon hij het zich niet indenken, wanneer hij zich haar voorstelde.
Zijn ongerustheid verminderde. De trein reed weer.
Maar net doen als Napoleon. Wanneer zijn plan voor de veldslag eenmaal vast stond, wijzigde hij het niet meer, wat voor inlichtingen er ook binnen kwamen, behalve op ondergeschikte punten.
Napoleon! Juist. Napoleon Bonaparte en Otto Tervelde. Volkomen gelijkwaardige grootheden. Bescheidenheit ist eine Zier.
Ineens werd hij onverschillig. Hij zou wel zien. Tenslotte was die meneer in den Haag niet anders dan een gewone ambtenaar, een hoge, maar toch gewoon. Een roman schrijven kon hij niet.
Met genoegen sloeg hij nu het landschap gade, verheugd te zien hoe alles vooruitgegaan was sinds de bevrijding. Wij zijn nog wel energiek, dacht hij.
De meneer tegenover hem legde het ene been over het andere en schopte hem daarbij tegen zijn scheen. "Au", gromde Tervelde.
"Sorry", zei de ander en las verder.
"Beleefder zijn we er niet op geworden sinds de moffen", zei iemand, die een paar plaatsen verder zat.
"Neen zeker niet", antwoordde Tervelde.
"Hebt U 't over mij?" vroeg de man, die hem geschopt had.
"Wat denkt U?"
"Hebt U nooit iemand tegen zijn schenen geschopt?"
"Ja natuurlijk", antwoordde Tervelde, "maar dan bood ik tenminste behoorlijk mijn excuses aan en bleef niet met m'n neus in een boek zitten."
"O!" zie de man, "is 't dat?" Hij sloot het boek, legde het naast zich en begon te spreken. "Mijnheer. Ik bied U mijn alleronderdanigste verontschuldigingen aan, omdat ik met mijn ordinaire laars Uw tedere scheenbeen heb gekwetst. Geloof me, dat ik dit misdrijf tot aan mijn dood in mijn ziel zal voelen branden." Hij sprak galmend en maakte daarbij allerlei theatrale gebaren. "Is 't zo voldoende, of moet er nog meer bij?" vroeg hij.
Tervelde wist niet wat hij moest antwoorden, maar toen hij zag, dat de man weer wilde beginnen, maakte hij snel een afwerend gebaar en verzocht hem om om godswil te stoppen.
De man ging weer zitten, nam zijn boek op en las verder. De mensen in de coupe keken alle naar hem, maar niemand zei een woord.
Wat is dit voor een idioot? dacht Tervelde. Helemaal mesjogge. De man schijnt geen tussenweg te kennen. Daar zat hij nu weer rustig te lezen zonder zich om iets of iemand te bekommeren. Hij wilde hem iets vragen, aarzelde, maar tenslotte won zijn nieuwsgierigheid het en de knie van zijn overbuurman even aanrakende, vroeg hij gedempt,

124.

waarom hij zich zo zonderling had aangesteld.
De man keek op. "Dat wou U immers."
" 't Was wel een beetje overdreven."
"Beter teveel dan te weinig. De mensen kunnen de dingen van me krijgen, zoals ze willen. Ik vind niemand belangrijk, mezelf ook niet. U vindt Uzelf belangrijk."
"Waarom?" Tervelde voelde zich enigszins gekwetst.
"Anders maakte U niet zo'n drukte van een schop tegen Uw schenen."
"Ja, maar...."
"Goede manieren, bedoelt U. Hebben hun goede kant, maar ik heb ze niet, tenminste niet zoals U bedoelt. Waarom moet ik meer zeggen dan sorry? Alles wat erbij komt, is overbodig. Ik meen dat sorry n.l. U hebt natuurlijk veel betere manieren dan ik, daarom stoort U me nu al voor de tweede maal in m'n lectuur, die me vreselijk boeit."
"Sorry", zei Tervelde.
De man grijnsde breed. "Mieters" zei hij, boog zich over zijn boek en las.
Otto dacht na over het gesprek. Had die man eigenlijk niet gelijk? Waarom moesten we allemaal van die hoogdravende woorden gebruiken? Die idioot had een persiflage gegeven. Warndt hield er ook al van die wonderlijke manieren op na. En Eva? Neen, Eva was toch wel beleefd. Maar was hij eigenlijk niet een beetje gek om zich druk te maken over het feit, dat hij op bezoek moest bij een meneer, die volgens de verhalen uit niet anders dan goede manieren bestond? Zoals Warndt en die knaap aan de overkant zou hij zeker nooit kunnen worden en hij verlangde er ook niet naar, maar 't moest toch wel zijn goede kant hebben om een beetje minder woorden te gebruiken en een beetje eerlijker bedoelingen te hebben.
Mr.Doellingen was een man, die woorden gebruikte om niet te zeggen wat hij zei. Dat stond voor hem vast, want diplomaten beschouwde hij als de meest onbetrouwbare individuen ter wereld, lui voor wie de taal is uitgevonden om hun gedachten te verbergen. Hij had werken gelezen over Tailleyrand en dergelijke heren en het gelukte hem niet om Mr.Doellingen van deze figuren los te maken, om werkelijk in te zien, dat de heer Doellingen maar een ambtenaar was.
Hij zag er eigenlijk erg tegen op en voelde zich allerminst opgewassen tegen zijn taak. De detective Tervelde had het zwaar.

Leiden. Er gingen mensen uit en in. Naast zijn overbuurman kwam een plaats vrij. Zonder op te kijken ging hij dwars zitten. Hij las. Het boek was bijna uit.

De stationschef liep voorbij het coupévenster, de rode schijf omhoog geheven. De trein zette zich weer in beweging.

De man sloeg het boek dicht, wierp het in het bagagenet, keek naar Tervelde en zei - "Ik ben dol op lezen. U ook?"
Tervelde knikte.
"Snapt U dat iemand zo'n boek schrijven kan?"
Weer knikte Tervelde.
"Hoe dat zo?" vroeg de man verwonderd.
"Ik schrijf zelf."
De man ging rechtop zitten. "U? Echt? Wel allemachtig, 't is altijd m'n heiligste ideaal geweest om een romanschrijver te ontmoeten.
Ben ik even blij, dat ik U tegen Uw schenen geschopt heb. Vertel eens, hoe doe je dat? Hij was een en al enthousiaste belangstelling. "Je zet natuurlijk eerst een schema op."
"Er zijn er wel, die dat doen", antwoordde Tervelde, "maar ik doe het nooit. Ik begin maar met een of andere figuur, die ik me voorstel, en dan ga ik schrijven en komen de andere figuren er vanzelf bij."

125.

"Hee", zei de man, "doet U dat zo? Maar dan moet U toch een geweldige fantasie hebben."
"Zo kun je het noemen", antwoordde Tervelde, "maar 't komt allemaal helemaal vanzelf. Ik ben zelf vaak verwonderd over de mensen, die plotseling in mijn verhaal opdoemen en over wat ze zeggen en doen en ook wel over de veranderingen, die ze ondergaan. Ik bedoel, dat ik van ze maken kan wat ik wil, maar dat dat altijd vanzelf gebeurt."
De man zweeg en keek door het coupéraam. "Dus 't gaat vanzelf", zei hij eindelijk halfluid en daarna zich tot Tervelde wendende - " 't Lijkt me geweldig om dat te kunnen. Je kunt leven in elke wereld, die je wilt. Mieters lijkt me dat. Ik vind de echte wereld rot. Daarom lees ik zo graag. En daarom wou ik, dat ik zelf kon schrijven, dan had ik mijn eigen wereld en niet deze."
"Wat bent U pessimistisch." zei Otto.
De man gaf geen antwoord. Even later vroeg hij tot hoever Tervelde meeging.
"Ik moet er in den Haag uit", antwoordde deze. "Jammer. Verduiveld jammer. Ik had graag nog wat willen praten."
"Later misschien", zei Tervelde.
"Later. Er is geen later."
Wat kon hij hierop antwoorden. De hemel mocht weten, wat de man had doorgemaakt. Hij nam hem scherp op. Misschien was hij geschikt om later een roman mee op te bouwen, of een kort verhaal.
De trein reed het station binnen. Zij namen afscheid.
Terwijl hij over het perron wandelde, dacht hij aan wat de man gezegd had en daarna aan Eva, die de wereld moeilijk noemde. En tenslotte aan zichzelf.
Misschien waren de jongeren sterker door hun hardheid, misschien tobden ze minder, namen ze de dingen meer als vanzelfsprekend.
Die man zou waarschijnlijk niet wee geworden zijn in zijn positie en niet getwijfeld hebben aan mevrouw Hertzen en aan Eva. Wie in niets en niemand gelooft, kan ook nooit aan iemand twijfelen.
Hij geloofde in Elsje, zoals hij ook in Magda geloofd had.
Magda. Moord of zelfmoord. In het laatste wilde hij niet geloven.

Het was niet druk buiten het station. Hij keek op de klok. Een kop koffie? Nee, 't was beter om er meteen heen te gaan, lopende, dan was hij tijdig genoeg op het Plein.

***

Dr.Leo Hertzen was zo nu en dan bij kennis, maar de buitenwereld drong slechts vaag tot hem door.
De rit hierheen had hem vermoeid, want de beweging van de auto had hem gehinderd. Hij wilde stil liggen, doodstil.
Toen hij eruit gedragen werd, was er even verwondering in hem geweest. Wat gebeurde er eigenlijk met hem? Hij was ziek. Hoe kwam dat?

Nu lag hij op een zaal, de ogen gesloten. Heerlijk was 't hier. Hij herinnerde zich niet, waar hij tevoren geweest was. Vaag doemden beelden op - een vrouw - neen twee vrouwen - een man die hem onderzocht - een dokter natuurlijk. Langzaan doezelde hij weg.
Toen hij een paar uur later de ogen opsloeg, zag bij een verpleegster naast zijn bed staan en vroeg haar waar hij was.
"In Hoorn in het ziekenhuis."
Weer sluimerde hij in.
Tegen de avond was hij klaar wakker. Hij herinnerde zich, dat er iets gezegd was over Hoorn. Toen de zuster kwam, vroeg hij. Zij lichtte hem

126.

in, kort en zakelijk, maar niet onvriendelijk.
"Ben ik hier allang?"
"Vanochtend gekomen."
"Wat scheelt me eigenlijk?"
"U bent aangereden door een motorfiets, opgenomen in een huis daar vlakbij en vanmorgen hierheen getransporteerd."
Hertzen vroeg niet verder, sloot de ogen. De zuster verwijderde zich. Zijn hoofd deed erge pijn en ook zijn knie. Zijn been was blijkbaar in verband. Welke dag zou 't zijn? Hij opende de ogen, maar de zuster was weggegaan, hij kon haar in elk geval niet zien en durfde zich niet bewegen.
Onverwachts stond een man in een witte jas naast zijn bed. De dokter, dacht hij.
"Hoe voelt U zich?" hoorde hij vragen.
"Veel pijn, erg veel pijn. Wat mankeert me, dokter?
"Hersenschudding en knieschijf beschadigd, maar gelukkig niet gebroken. Verder een half dozijn schaafwonden."
"Duurt 't lang voor ik beter ben dokter?"
"U zult gauw een week of vier het bed moeten houden, meneer Hertzen. Een hersenschudding is iets, waarover niet roekeloos gedacht moet worden, wat meestal wel gebeurt. Uw knie valt erg mee. Toch voorzichtig zijn."
"Welke dag is het, dokter?"
"Maandag."
Dan moet ik Tervelde opbellen, dacht hij. Wat zal die denken als ik niets laat horen. Zal ik de zuster vragen of zij uit mijn naam....
Neen, dat kan niet, niemand mag het weten. Wat doet mijn hoofd zeer.
Niet denken.
De dokter had inmiddels de zuster gewenkt en vroeg of er iets bijzonders te melden was. Aangezien dit niet het geval bleek te zijn, groette hij en vervolgde zijn tocht langs de bedden.
Hertzen sloot de ogen. Slapen! Wat zou Tervelde denken? Zou André helpen?
Langzaam dommelde hij in.

De volgende morgen was er een telefoontje van mevrouw Hertzen, die naar de gezondheidstoestand van haar man informeerde, alsook wanneer zij hem zou mogen bezoeken.
"In de namiddag is het beste, maar meneer slaapt nog bijna voortdurend. Wanneer U niet al te ongerust bent, kunt U Uw bezoek beter een paar dagen uitstellen. Het is misschien nog te opwindend voor Uw man."
Emilie was niet ongerust en Eva zei alleen maar - "Dan wachten we nog." Zij had eigenlijk alleen maar belangstelling voor de resultaten die Tervelde zou bereiken, maar zij verwachtte gaan enkel. "Ik ga naar mevrouw Tervelde, mama. Ik ben reuze nieuwsgierig naar wat meneer te vertellen heeft."
"Maar hij kan toch nog niet terug zijn, Eefje."
"Neen, dat weet ik wel, maar ik ga toch maar. Dag!"

Elsje was verbaasd haar te zien, en vroeg of er iets bijzonders was. "Papa is terecht. Hij ligt in Hoorn in het ziekenhuis. Hersenschudding en een kapotte knie."
"Gaan jullie naar hem toe?"
"Nog niet. We kunnen beter nog een paar dagen wachten, is er gezegd. Ik ben toch zo benieuwd naar wat Uw man te vertellen heeft" "Waarom?" vroeg Elsje.
"Als oom André weigert, zal ik papa zeggen, dat hij hem niet meer moet ontvangen. Hij is altijd vreselijk vriendelijk voor me, zo

127.

vriendelijk. Ik kan hem niet uitstaan."
Er werd gebeld. "Een ogenblikje", zei Elsje.

***

Diezelfde ochtend had commissaris Harsfeldt inspecteur Toen bij zich ontboden om datgene te bespreken, wat hij kort geleden had overdacht omtrent de verhouding tussen Magda Berg en Tervelde.
Hij wist wel, dat Toen het niet onmiddellijk met hem eens zou zijn, en was dan ook niet verwonderd hem te horen vragen, hoe dan verklaard moest worden, dat er geen vingerafdrukken op het flesje gevonden waren, maar ook hierover had de commissaris nagedacht.
"Herinnert U zich, dat er een zakdoek in haar slaapkamer gevonden is met de initialen O.T. Wat dunkt U, zou het niet mogelijk zijn, dat de overledene die zakdoek opzettelijk gebruikt heeft om te vermijden dat haar vingerafdrukken erop zouden staan en om op die manier Tervelde in verdenking te brengen? Dat zij dit dus gedaan heeft uit wraak? En lijkt het U dan ook niet verklaarbaarder, dat Tervelde onder geen enkele voorwaarde van zelfmoord wil horen? Want zelfmoord door Magda Berg staat in dit geval volkomen gelijk met moord op haar door Tervelde. Dat weet hij natuurlijk bliksems goed; vandaar dat hij zo hardnekkig aan die moordhypothese vasthoudt."
Harsfeldt zweeg. Hij had gemerkt, dat inspecteur Toen pijnlijk getroffen was door wat hij gezegd had. Zijn vertrouwen in Tervelde moest wel erg groot zijn. Merkwaardig! In andere gevallen was hij zo zakelijk en nuchter, maar wat hem dit keer bezielde mocht de hemel weten.
De lippen opeen geklemd, keek inspecteur Toen voor zich uit. Een gevoel van felle vijandigheid jegens de commissaris maakte zich van hem meester - en hij wist, dat dit onbillijk was, want de redenering van Harsfeldt zat logisch in elkaar - al bleef 't een hypothese. En dat was 't beroerde in deze zaak. Altijd opnieuw hypothesen.
Ondanks zijn hevige ontstemming lukte het hem eindelijk rustig te woorden. "Als 't zo is, commissaris", zei hij, "en ik geef toe, dat Uw redenering lang niet gek is, dan zal ik nog eens een hartig woordje met de heer Tervelde moeten spreken. Als 't zo is." Harsfeldt kreeg een gevoel van opluchting, toen hij dit hoorde. Tervelde wankelt, dacht hij. Eindelijk was Toen op weg om zijn onzinnige en hardnekkige vooroordeel op te geven.
"Laten wij nu het verhoor van van Hoogen beginnen. Die zaak moet in elk geval afgehandeld worden. Ik hoop, dat de kerel handelbaarder is, anders houdt hij ons alleen maar op en het is hoog tijd, dat er een einde komt aan deze affaire."

Enige ogenblikken later zaten de commissaris, inspecteur Toen, Warndt en van Hoogen bijeen. De verdachte volhardde in zijn stilzwijgen. Warndt wond zich op, maar zonder resultaat.
"Hoelang bent U van plan dit vol te houden?" vroeg Harsfeldt aan de verdachte, maar deze gaf geen antwoord.
"Ziet U wel", viel Warndt uit tegen Toen, dat ik 't zelf beter had kunnen opknappen met m'n eigen handen. Als Otto Tervelde me er niet toe overgehaald had, was ik nooit met jullie begonnen."
Bij het horen van de naam Otto Tervelde flitste plotseling een gedachte door van Hoogen. Otto Tervelde.... zou dat?..? Als hij ze ertoe kon krijgen om die Otto te verdenken... waarschijnlijk zou Warndt dan ook wel.... Maar 't was een gok, want misschien had deze Otto niets te maken met die van Warndt. Maar als hij raak gokte dan zou meneer Warndt

128.

ook wel een toontje lager zingen, want hij was zo verliefd op de jongedame als een aap.
Als ze met z'n allen die meneer Otto gingen verdenken, zouden ze hem natuurlijk laten gaan. Eindelijk weer uit dat hok, weer thuis. Maar voorzichtig zijn - misschien was 't een andere Otto - voorzichtig spelen.
"Ik begrijp niet", barstte hij los, "dat U mij arresteert, terwijl U weet, dat Otto....." Hij zweeg abrupt.
"Gaat U verder", zei Harsfeldt.
"..... dat die haar vriend was." Had hij raak gegokt of niet?
"Waaruit leidt U dat af?" vroeg Toen snel.
"Ze heeft 't mij zelf verteld."
"En waarom zei U destijds niets van dat alles, maar alleen, dat U haar met iemand, die ze Otto noemde, hoorde telefoneren?"
"Omdat ik geen Warndt ben".
"Wat bedoelt U daarmee?"
"Ik houd er niet van me in andermans zaken te mengen."
"Kent U Otto Tervelde?" vroeg Harsfeldt.
"Ik weet niets van de man, commissaris, behalve wat Magda Berg mij verteld heeft."
"Wat heeft ze U dan gezegd? Praat toch eens wat man"! snauwde Harsfeldt. "Ik moet maar trekken en trekken."
"Ik ben geen Warndt", herhaalde van Hoogen.
"Ja, dat weten we nu wel, vooruit!"
"Wist U dat Tervelde haar kende?" vroeg van Hoogen.
"Ja man, vooruit dan toch. Zeg eindelijk wat."
"Hij kende haar helemaal niet", schreeuwde Warndt, die eerst verbaasd had toegehoord.
"Dat heeft hij U gezegd, dat weten we, maar hij was dik bevriend met haar", voegde Harsfeldt hem toe en maakte een gebaar, dat hij zijn mond moest houden. Maar Warndt was dat nog niet van plan. "Wel alle duivels, is t-ie..." bulderde hij.
"Stilte nu!" gelastte Harsfeldt. "Ga verder meneer van Hoogen."
En nu volgde een verhaal, dat Magda na het telefoongesprek erg stil geweest was, zodat hij haar gevraagd had wat de reden daarvan zijn kon. Zij had toch zo opgewekt met die Otto gepraat. Zij had eerst niets willen zeggen, maar tenslotte op zijn aandringen verteld, dat ze wel zo moest doen, omdat hij tot alles in staat was. En daarna had ze met hem dat gesprek gevoerd, waarop meneer Warndt aldoor doelde, dat gesprek, waarna het vast stond, dat hij nooit meer terug zou komen. En daarom had hij niet meer over haar gesproken. Hij was helemaal niet zo verliefd op juffrouw Berg geweest, als meneer Warndt het voorstelde. Zijnerzijds zou het een mariage de raison geworden zijn, omdat zij zijn werk zo volkomen begreep, maar hij had het niet nodig geoordeeld dat wereldkundig te maken. "Ik ben geen man die op staande voet verliefd wordt."
"En nu de verklaring van de debâcle op het concert", zei Toen. "Maar dat is toch duidelijk", antwoordde van Hoogen, die nu langzaam en bijna plechtig sprak. "U had mij 's middags ingelicht omtrent het overlijden van Magda Berg. Toen ik het podium betrad, dacht ik aan de hoop, die ik gekoesterd had omtrent ons gezamentlijk optreden en dat heeft me de hele avond niet meer losgelaten."
Er viel een stilzwijgen, dat door Warndt verbroken werd. "Ik weet niet, waarom Tervelde me bedonderd heeft, maar dat jij liegt, vuile schoft, staat voor mij vast."
Van Hoogen keek strak naar de zijmuur tegenover inspecteur Toen. "Meneer Toen, het spijt mij, maar ik acht mij genoodzaakt op grond van de verklaringen van deze verdachte Tervelde te laten arresteren. 't Lijkt mij het beste, dat U dat doet."

129.

Inspecteur Toen keek even naar zijn chef, maar deze ontweek zijn blik. Daarna stond hij op en zei Warndt hem te volgen. Zonder een woord ten afscheid verlieten zij het vertrek.
"Kan ik nu naar huis gaan, commissaris?" vroeg van Hoogen.
"Neen, U blijft in arrest", antwoordde Harsfeldt bars. Hij geloofde plotseling niets meer van al wat deze verdachte verteld had, zonder te weten waarom.

Op de gang gekomen nam Warndt afscheid. "Tervelde heeft 'r niet vermoord", zei hij tot de inspecteur. "Beslist niet!"
"Hoe weet U dat zo zeker?" vroeg Toen op vlakke toon.
"Ach barst, vent. Je weet het net zo goed als ik. Na deze woorden keerde hij zich om en verdween. De inspecteur keek hem na tot hij uit het gezicht verdwenen was, zuchtte en ging zijne weegs.

***
Toen Elsje Tervelde de deur opende, zag zij de inspecteur en twee mannen voor zich staan.
" 't Spijt me voor U, mevrouw, maar ik heb opdracht Uw man te arresteren en huiszoeking te doen."
Elsje keek hem aan als door de bliksem getroffen. Toen en de twee anderen traden de woning binnen, de deur werd gesloten en een der beide rechercheurs ervoor op post gezet.
Elsje kon nog steeds geen woord uitbrengen. Zij zag Toen en de andere rechercheur het huis binnen gaan en de kamers doorlopen. In de huiskamer hoorde zij spreken.
Schoorvoetend liep zij de gang door en bleef bij de huiskamerdeur staan. Zij hoorde de stem van Eva Hertzen.
"Ik ben hier op bezoek."
Wat Toen vroeg verstond zij niet, maar Eva's stem klonk helder als metaal. "Ik vind mevrouw Tervelde erg sympathiek, daarom ga ik bij haar op visite."
Elsje trad binnen, zij kon nu weer spreken. "Mijn man is niet thuis", zei ze. "Zoekt U meneer Tervelde?" vroeg Eva. "O, dan hebt U de tijd, hij is de stad in."
"Kan mevrouw Tervelde niet zelf praten?" vroeg Toen scherp.
"Zij is erg geschrokken", antwoordde Eva, "dat ziet U toch wel. Ik ben aan dergelijke dingen al gewend, maar mevrouw Tervelde nog niet." "Zwijg nu maar!" Toen's stem kbnk bars.
"Heil Hitler!", zei Eva.
Even was er een dreigende flikkering in de ogen van de inspecteur, maar het ging snel voorbij. Zich tot de huisvrouw wendende vroeg hij waar Tervelde heen was.
"Ik weet het niet", antwoordde zij, "hij heeft een heleboel boodschappen te doen. Hij stelt altijd alles uit en doet het dan ineens."
"Verwacht U hem met de koffie thuis?"
"Neen, hij zal wel ergens in de stad een hapje eten. Voor vier uur is hij hier zeker niet, misschien half vijf. Wij drinken graag samen thee. Dat is zo rustig." Nu begon zij plotseling te schreien.
Eva trad op haar toe, streelde haar over haar wang en zei - "Kop op, mevrouw, Uw man is immers onschuldig, net als mijn vader."
De rechercheur keek haar verwonderd aan.
"Ik zal maar weggaan", vervolgde Eva. "Ik heb al teveel van die narigheid meegemaakt. Dag! En houd U maar flink."
Even later kwam ze weer binnen en zei tot Toen - "Die Cerberus aan de voordeur wil me er niet uitlaten. Wilt U hem zeggen, dat ik niet de gezochte moordenaar ben, noch zijn vrouw - noch zijn dochter", voegde zij er langzaam aan toe.
Toen gaf geen antwoord, maar ging haar voor naar de huisdeur, waar hij

130.

de wachthoudende rechercheur opdracht gaf haar te laten passeren. Zonder te groeten verliet Eva het huis, nam haar fiets en reed snel weg.
Bij de eerste telefooncel, die zij passeerde, stapte zij af om haar moeder op te bellen.
"Luister goed, mama. De politie is bij meneer Tervelde thuis om hem te arresteren. Ze weten niet waar hij is en denken, dat hij in Amsterdam is. Ik ben even thuis geweest, maar weer weggegaan om bij een vriendinnetje te lunchen. Jij weet de naam niet meer: ik heb zoveel vriendinnen. Tot straks. Dag!"
Stom verbaasd legde Emilie de hoorn op het toestel. Tervelde! Hoe kan die verdacht worden? Hoe is dat om 'n hemelswil mogelijk?
Zij wilde mevrouw Tervelde opbellen, maar bedacht zich bijtijds. Wat zou Eva in het schild voeren?

Eva had op haar horloge gezien, dat het half twaalf was. Zij zette haar fiets in een stalling en nam een taxi om haar naar het Centraal station te brengen, waar zij in de hall de vertrekuren der treinen uit den Haag naging.
Half elf, dacht ze. Oom André is punctueel en laat niet graag wachten. Uiterlijk half twaalf afgelopen. Oom André heeft het altijd vreselijk druk. Dan kan hij de trein hebben, die hier ongeveer om een uur aankomt, en als 't korter duurt die van half een, maar dat is krap. Toch maar opletten.
Zij kocht een perronkaartje en ging naar de wachtkamer van het eerste perron om er een kop koffie te drinken, kocht in het voorbijgaan een tijdschrift aan de kiosk en zette zich binnen aan een hoektafeltje om op haar gemak haar koffie te drinken en het tijdschrift te lezen.
Het was stil in de zaal. De meeste mensen zaten buiten.
Zo nu en dan keek zij over het tijdschrift op de klok boven het buffet om te zien hoe laat het was.
Om twintig over twaalven rekende zij af en verliet het station, maar bleef aan de binnenzijde van de uitgang staan tegen de muur geleund, ofschoon zij wist dat dat verboden was.
Zo nu en dan kwam er een reiziger, tenslotte kwamen er enkelen tegelijk en toen volgde de grote stroom, maar Tervelde was er niet bij. Trein van een uur dus, dacht zij. Ik sta hier goed.
De ambtenaar aan de contrôle keek naar haar - een slank meisje, dat er naar zijn oordeel uitzag alsof zij een beetje mensenschuw was, een echt kind nog. Eigenlijk moest hij haar wegsturen.

XIX Otto Tervelde arriveerde vijf minuten voor half elf op het departement en werd om drie minuten over halt elf binnengelaten in de kamer van Mr.Doellingen.
De eerste indruk, die Tervelde kreeg was die van een toneeldecor.
Mr.Doellingen zat achter een tamelijk groot schrijfbureau tegen een achtergrond waarin twee hoge ramen, omzoomd door groene gordijnen. Zijn bezoekers zaten in het volle licht. Diplomatentrucje, dacht Tervelde. Flauwe kul!"
"Neemt U plaats", zei Doellingen met een handbeweging in de richting van een leren armstoel, die evenals de hoge met gobelin beklede zetel schuin tegenover zijn bureau stond.
Hij houdt van afstand, dacht Tervelde. Minstens drie meter. Geen vent om gezellig mee te borrelen. Hij maakte een lichte buiging en nam in de stoel plaats, waarbij hij de gewaarwording had, alsof hij tot op de grond zonk.

131.

Rotstoel, dacht hij.
"U wou mij spreken over Dr. Hertzen?" De stem klonk afgemeten. "Inderdaad!" antwoordde Tervelde. "Maar laat ik beginnen U in te lichten." En nu begon hij alles te vertellen wat hij wist, behalve dat hij Hertzen zelf gesproken had. Dit veranderde hij een beetje door te zeggen dat een vriend van Dr.Hertzen, die hij niet persoonlijk kende, bij hem geweest was en hem het verzoek had overgebracht. Hij zou die vriend vanavond weer spreken d.w.z. de vriend zou hem opbellen en nu wilde hij graag weten welk antwoord hij kon overbrengen.
Mr.Doellingen legde de vingerspitsen tegen elkaar en keek ernaar in gedachten verzonken.
Wat een griezelige handen heeft die knaap, dacht Tervelde, die erg gevoelig was voor handen.
Mr.Doellingen hief langzaam zijn blik op en vestigde die op het blad van zijn bureau, mompelde plotseling iets en zei vervolgens - "Excuseert U me, dat ik vergat U een sigaar aan te bieden. Wilt U roken?"
Tervelde rookte nooit sigaren, maar Doellingen opende reeds het deksel van de kist, die op zijn bureau stond en maakte een uitnodigend gebaar.
Met enige inspanning ontworstelde Tervelde zich aan de omhelzing van de armstoel, waarin hij zat, deed enige stappen in de richting van het bureau en nam een sigaar.
"Dank U vriendelijk", zei hij, maar begreep niets van wat hij de diplomatenbeleefdheid noemde. Die vlerk is te beroerd om een poot te verzetten. Wat een boomstammen rookt die vent. Hoe krijg ik dat ding ooit op?
Hij zette zich weer, beet het puntje van de sigaar af en wierp het in de staande asbak, die naast zijn stoel stond. Vervolgens zocht hij lucifers in zijn zakken, vond ze eindelijk en stak met veel gevlam de brand erin.
Er kwam nog steeds geen antwoord van achter het bureau. Hij wachtte. Eindelijk begon Doellingen te spreken. "Ik vind het hoogst onverstandig wat U doet. U kunt Uzelf alleen maar verdacht maken door U hiermee te bemoeien. Als de politie merkt, dat U op enigerlei wijze met Dr.Hertzen in verbinding staat, wordt U misschien zelf gearresteerd. Vergeet niet, dat hij van moord verdacht wordt en nu kunnen U en ik wel zeggen......."
De zinnen stroomden langzaam en geresigneerd over Mr.Doellingen's lippen. Hij meende zich te herinneren, dat meneer Tervelde Spaanse les gaf aan Dr.Hertzen, maar hij achtte die verhouding niet van een dergelijke aard, dat zij Dr.Hertzen het recht gaf een beroep te doen op iemand, die geheel buiten de zaak stond en er alleen maar onaangenaamheden door kon krijgen.
Tervelde dacht aan Eva.
"Ik waardoor Uw belangstelling in zijn persoonlijke situatie in deze zaak", antwoordde hij, waarbij hij met verwondering constateerde dat hij ook al 'stadhuistermen' ging gebruiken. "Maar", vervolgde hij, "als ik vanavond kan antwoorden, dat U het voor Dr.Hertzen wilt opnemen, is mijn taak afgelopen.
Verdomme, wat is die sigaar zwaar, dacht hij. Waar ben ik aan begonnen? Nu was 't ding nog uit ook. Weer aansteken.
Een beminlijke, maar door het scherpe tegenlicht slechts vaag waarneembare glimlach was voorlopig het antwoord. Mr.Doellingen overwoog kennelijk wat hij zeggen zou.
Als dat zo doorgaat, zit ik hier vanmiddag om vier uur nog, dacht Tervelde.
Eindelijk nam Doellingen weer het woord. "U schijnt te denken, dat ik

132.

maar dadelijk met ja of neen kan antwoorden, maar zo eenvoudig is dit geval niet. Als ik optreed ten behoeve van Dr.Hertzen zal het eerste wat mij gevraagd wordt, zijn waarom ik de zaak niet aan een advocaat overlaat. Ik ben geen advocaat. En wat moet ik eigenlijk vragen? Om hem vrij te laten? Maar hij is op vrije voeten. Moet ik misschien garantie vragen, dat hij niet gearresteerd zal worden? Maar op grond waarvan kan ik zo'n verzoek doen? Hij wordt verdacht - natuurlijk ten onrechte, dat spreekt vanzelf - maar hij wordt in ieder geval verdacht en waarom versterkt hij nu de verdenking tegen zich op een onzinnige manier en in hoge mate door zich schuil te houden. Dit is mijns inziens wel het domste wat hij in de gegeven omstandigheden doen kan.
Als hij gearresteerd was, dan zou het misschien wat anders zijn, ofschoon het ook voor mij niet zo'n eenvoudige kwestie is om in de justitiële gang van zaken in te grijpen. Dit past ons niet. De justitie staat boven elke verdenking en zelfs als het gaat om iemand, die wij al jaren kennen, is het onverdedigbaar om in die regelmatige gang der rechtspleging in te grijpen.
Maar vertelt U eens, is de verdenking tegen hem nu werkelijk zo sterk? Ik sluit nu dat dwaze wegschuilen uit. Is er bij de huiszoeking bezwarend materiaal tegen hem gevonden?"
"Ik weet niets van een huiszoeking af", antwoordde Tervelde, die op hete kolen zat, want de sigaar viel hem te zwaar.
Ik lijk wel een kleine jongen, dacht hij geërgerd. Ik kan dat ding toch niet wegleggen. Hij dampt ze of het cigaretten zijn.
"Maar waarom doet hij dan zo dwaas? Waarom meldt hij zich niet? Als de politie niet eens huiszoeking nodig acht, hoe kan Dr.Hertzen zich dan inbeelden, dat hem een of ander Damocleszwaard boven het hoofd hangt?"
"Voorzover ik weet", antwoordde Tervelde, "zijn er tegen hem maar twee bewijsstukken - een enveloppe met zijn handschrift en een flesje met cyaankali in de slaapkamer van de vermoorde. Dat flesje is volkomen van hetzelfde model als hij in zijn laboratorium gebruikt. Andere bewijsstukken zijn er volgens mij niet."
"Geeft U hem dan een goede raad en zegt U hem namens mij, dat hij zich vrijwillig moet melden."
"Weet U, dat hij al in Parijs door een Nederlandse rechercheur, inspecteur is opgepikt en meegenomen?" vroeg Tervelde.
"Neen", antwoordde Doellingen verbaasd. "Daar weet ik niets van. Hoe is 't dan mogelijk, dat hij nu plotseling onvindbaar is? Als de politie hem al had?"
"Hij is in Antwerpen uit de trein ontsnapt op het station."
"Ach zo..... en berustte dat alleen op die lege enveloppe en dat flesje?"
"Hij was ook al eerder vertrokken dan zijn plan was en in Parijs had hij toen die onaangenaamheden, maar dat weet U allemaal wel." "Ach zo. Ja, dat weet ik allemaal. Maar eerlijk gezegd, begrijp ik niet, dat de politie op zulke zwakke gronden tot arrestatie overgaat. Ik begrijp er werkelijk niets van."
"Zou 't niet kunnen zijn, dat die Parijse aangelegenheid de verdenking tegen Dr.Hertzen heeft versterkt? U hebt U daar immers mee bemoeid?"
"Ja, ik heb me ermee bemoeid. Allicht heb ik dat gedaan, want ik wil niets liever dan hem helpen. In Frankrijk was dat niet zo moeilijk. Als lid van het corps diplomatique kun je daarginds altijd wel iets doen voor een landgenoot, maar hier in ons land liggen de zaken natuurlijk volkomen anders, principieel anders, omdat we hier in ons eigen land zijn. Al ben ik nu honderdmaal lid van het corps diplomatique, toch is het niet gewenst en feitelijk onbehoorlijk, wanneer

133.

ik me hier in de zaken zou mengen. Nogmaals - als Dr.Hertzen gearresteerd was, zou ik misschien via een collega op Justitie, enfin U begrijpt dat wel. Maar nu zie ik werkelijk geen mogelijkheid."
Tervelde zocht intussen weer naar zijn lucifers, ondanks het feit dat hij zich wee voelde worden. Hij wilde niet opgeven.
Mr.Doellingen merkte het op. "Uw sigaar is weer uit", zei hij. "U bent zeker geen sigarenroker en ik heb helaas geen cigaretten. Maar legt U die sigaar toch weg, gerust. En als U cigaretten bij U hebt, steek er dan vooral een op. Ik vind het hoogst onpleizierig, dat ik U zo slecht of liever zo verkeerd heb bediend, maar ik denk nooit aan cigaretten."
"Graag", antwoordde, Tervelde, die een beetje bleek zag, en haalde een pakje uit zijn zijzak te voorschijn.
"Laat ik U nu eens vuur geven", zei Mr.Doellingen en zijn stem klonk ditmaal werkelijk vriendelijk. "U bent Uw lucifers kwijt, zie ik. Zeker tussen de leuning en de zitting gevallen."
Al sprekende was hij opgestaan en trad op Tervelde toe. "Blijft u zitten, zei hij zich voorover buigende. "Blijft U vooral zitten."
Dankbaar keek Tervelde naar hem op.
"Wordt U niet goed?" vroeg Doellingen verschrikt. "U had die sigaar eerder moeten wegleggen. Ik rook nogal zwaar. U gaat toch niet overgeven?"
"Neen", antwwoordde Tervelde, "neen dat niet. 't Is trouwens niet alleen die sigaar. Ik heb dit wel meer als mijn maag een beetje van streek raakt. Dat dateert nog van de bezettingstijd."
"Bent U daarvoor onder medische behandeling?" vroeg Doellingen, terwijl hij naar zijn bureau liep en op de bel drukte. "Een glas water", beval hij de bode, die binnen trad.
Tervelde lag met gesloten ogen tegen de leuning van de armstoel; hij transpireerde over zijn gehele lichaam en had een gevoel of hij flauw zou vallen.
De bode verscheen met een groot glas water en hielp hem drinken. "Doet 't U goed, meneer?" vroeg hij vriendelijk belangstellend. "Heerlijk, dank U hartelijk, hoor", antwoordde Tervelde met een zwakke glimlach.
Toen hij wilde opstaan, raadde Mr.Doellingen hem aan om nog even te blijven zitten; hij stond nu tegen de schoorsteenmantel en keek aandachtig naar zijn gast.
"Er schijnt toch een essentieel verschil te zijn tussen sigaren roken en cigaretten roken", zei hij luchtig. "Ik geloof, dat ik ziek zou worden, wanneer ik een pakje cigaretten per dag gebruikte."
"Kwestie van wennen", zei Tervelde, terwijl hij zich door de bode liet helpen om uit de stoel overeind te komen.
"Is het nu heus over, meneer Tervelde?" vroeg Doellingen.
"O ja", antwoordde Tervelde opgelucht. "Ik voel me weer uitstekend."
"U ziet nog een beetje witjes, meneer", merkte de bode op.
"Dat gaat wel over als ik op straat ben in de frisse lucht", en vervolgens zich tot Mr.Doellingen wendend om afscheid te nemen - "Tot ziens, meneer Doellingen. En bedankt voor Uw bereidwilligheid om mij te ontvangen. Ik zal Uw advies overbrengen."
Mr.Doellingen antwoordde met een lichte buiging en zei vervolgens, dat het naar zijn overtuiging het enig juiste was, wat hun beider vriend kon doen. Al sprekende begeleidde hij hem naar de kamerdeur.
Op de gang gekomen bracht de bode hem zijn regenjas, die hij bij zijn komst in ontvangst genomen had en liet hem met de beste wensen gaan. Tervelde gaf hem een cigaret.
"Dank U wel, meneer. Ik moet ook niets hebben van de sigaren van meneer Doellingen. Ze zijn mij veel te zwaar."
Glimlachend verliet Tervelde het gebouw.

134.

De frisse lucht deed hem goed; het weeë gevoel in zijn maag verdween. Door de Poten liep hij naar de tramhalte van lijn 8, wachtte en reed vervolgens naar het station, waar hij nog tijd had om een kop koffie te drinken.
Weer dacht hij aan Eva. Pientere bliksem!

***

Dat zij op hem stond te wachten verwonderde hem. "Er is toch niets gebeurd", vroeg hij bezorgd.
"Ja, een heleboel, maar vraag nu niets, straks zal ik je alles vertellen", antwoordde zij.
Langs de westelijke uitrit van het station voerde zij hem naar de taxi-standplaats. "Apollohal", zei ze tot de chauffeur en stapte in. Gedurende de rit werd geen woord gesproken.
Ter plaatse aangekomen liep zij onder vermijding van het tamelijk druk bezette terras naar het restaurant, waar zij aan de zijde van het water plaats nam. Achterin zaten vijf mensen uitgebreid te lunchen met wijn en veel opgewektheid. Hun conversatie zoemde door het gehele restaurant.
"Zullen we een hapje eten?" vroeg Eva.
"Goed", antwoordde hij en gaf haar de kaart.
"Bestel maar wat, maar eerst koffie." Tervelde gaf de kelner opdracht overeenkomstig haar instructies - zo voelde hij tenminste haar optreden.
Nadat de koffie gebracht was, nam zij onmiddellijk het woord. Hij luisterde aandachtig.
De komst van de kelner onderbrak het gesprek enige ogenblikken. Toen zij uitgepraat was, keek hij haar ernstig aan. "Jij gelooft dus niet, dat ik het deed."
"Neen", zei ze, "evenmin als papa."
"Ken je de mannen, die me kwamen arresteren?" vroeg hij. "Neen! Een was de baas. Hij was erg beleefd tegen je vrouw. Het viel hem op, dat zij hem tutoyeerde, maar hij voelde het als volkomen vanzelfsprekend.
"Hoe zag hij er uit?"
Zij beschreef de man nauwkeurig - "achterover gekamd krullend haar, korte rechte neus, erg witte tanden, net vals, een klein litteken op zijn bovenlip."
"Dat is inspecteur Toen", zei Tervelde. "Die had voorzover ik kon nagaan, wel fiducie in me. Hij was dus vriendelijk tegen mijn vrouw."
"Ja, erg beleefd, maar niet tegen mij."
"Waarom niet?"
"Omdat ik me in het gesprek mengde. Hij zette toen een grote mond op en daarop heb ik 'Heil Hitler' gezegd. Toen was hij woedend."
Tervelde lachte. "Brutaal nest", zei hij.
"Daardoor zit je hier", antwoordde Eva droog. Maar jij moet nu eerst eens zeggen hoe het komt, dat jij gearresteerd wordt. Als je het tenminste zeggen wilt."
"Ik heb Magda Berg gekend."
"Ja, dat snap ik", antwoordde Eva, "gek hè? Toen ze je kwamen halen, heb ik me alleen maar afgevraagd wat jij met die moordzaak te maken kon hebben, ofschoon 't eigenlijk net zo goed mogelijk zou zijn, dat je ergens had ingebroken. Maar wij leven thuis nu eenmaal in die spheer."
Nu pas drong het tot Tervelde door, dat hij er helemaal niet aan gedacht had, dat zei tot nu toe niets gehoord had van zijn betrekking tot Magda en dat eigenlijk zijn vraag of zij geloofde, dat hij het niet gedaan had, nogal onzinnig was.

135.

"Ik zit in hetzelfde schuitje", zei hij. "Ik zal je die zaak later nog wel nader vertellen."
"Zoals je wilt", antwoordde zij. "Je zult wel redenen hebben, dat je zo hardnekkig gezwegen hebt."
Als antwoord streelde hij even haar arm en verzonk vervolgens in gedachten.
"Wil je nog wat voor me doen?" vroeg hij, nadat hij blijkbaar tot een besluit gekomen was.
"Wat?"
"Naar inspecteur Toen gaan."
"Leuk! Weet je nog wat?"
"Ik wil hem spreken."
"Ik niet."
"Doe je het niet?"
"Ja! Wat moet ik hem vertellen?"
"Dat ik hem spreken wil, hem en de commissaris, bij jullie thuis. Mijn vrouw moet er ook bij zijn. Ga haar dat dus zeggen en laat haar het boek met de rode omslag uit mijn bureau meenemen."
"Nog meer orders?" vroeg Eva.
"En de brief van Toplitz."
"Hebben dat boek en die brief iets met Magda te maken?"
"Ja!" antwoordde hij. "Alles!"
"En denk je dan, dat die nog bij je thuis zijn? Er was huiszoeking, jongeman."
Even bleef het stil tussen hen beiden. "Vraag aan Toen, of hij dat boek en die brief meeneemt. In elk geval die twee dingen."
"Hangt je vrijheid daarvan af?"
Hij knikte. "Ik zoek zelf de moordenaar."
Zij wenkte de kelner en bestelde cigaretten. Otto sloeg haar gade. Zestien jaar, dacht hij, zestien pas. Hoe is 't mogelijk? Toen ik zo oud was, was ik anders, heel erg anders.
"Wanneer ben je jarig?" vroeg hij.
Nu was het haar beurt om verwonderd te zijn. "Hoe kom je daar nu ineens bij? Maar als je 't weten wilt - de twaalfde Augustus. Waarom vraag je dat zo plotseling?"
"Omdat je zo volwassen bent."
Zij gaf geen antwoord. De kelner bracht de cigaretten. Zij scheurde het pakje open en bood Otto een aan.
" t Is niet zo leuk", zei Eva, "om volwassen te zijn op je zestiende. Dat heb ik aan jullie te danken en in het bijzonder aan mijn ouders." "Hoe dat - jullie? Dat van je ouders kan ik me indenken."
"Jullie? Jullie ouderen, volwassenen, bedoel ik. Papa denkt, dat de oorlog langs me gegaan is, maar dat is een vergissing van papa. Overigens niet zijn enige."
Otto zweeg. Eva rookte.
"Als dit cigaretje op is, ga ik er vandoor. Hoe laat moet ik afspreken?"
"Zo laat als Toen en Harsfeldt kunnen."
"Die zullen wel haast hebben."
"Maar ze kunnen bezet zijn."
"De arrestatie van een moordenaar zal wel voorgaan bij de heren. Maar goed, ik bel je op. Blijf hier wachten. Lees dit tijdschrift maar, dan heb je wat te doen. Ik zal vragen naar meneer Zwaag - dat ben jij."
Weer wenkte zij de kelner. "Wilt U een taxi bestellen?"
Even later vertrok zij naar het hoofdbureau.

Nadat zij vertrokken was, rees er iets als gewetenswroeging in Otto. Mocht hij dit wel eisen van een kind van zestien? Was het eigenlijk geen egoïsme?

136.

In gedachten keek hij naar buiten. Er voer een bootje onder de brug door - werklui, die het een of ander te doen hadden. Hij dacht aan een verhaal van Magda over een roeitocht met haar vader op het Bodenmeer, maar hij wilde nu niet aan Magda denken. Hij bestelde koffie en nam het tijdschrift, dat Eva hem gegeven had, en begon te lezen.

Inspecteur Toen was niet aanwezig, toen Eva naar hem vroeg, maar hij kon elk ogenblik komen. Zij moest wachten. Prettig vond zij het niet. Liever zou ze thuis zijn op haar kamer met haar muziek.
Het duurde bijna een half uur voor zij geroepen werd.
Inspecteur Toen keek vreemd op, toen zij binnentrad. Zonder te groeten liep zij naar het bureau, waaraan hij zat en richtte terstond het woord tot hem. "Meneer Tervelde wil U spreken, U en de commissaris."
"Laat hem dan maar hier komen."
"Dat doet hij niet. Hij verwacht U bij ons thuis."
"Wij komen niet op bestelling, jongedame."
"Allright", antwoordde zij, keerde zich om en ging naar de deur.
"Wacht even!" commandeerde Toen. "U hebt hem dus gesproken."
"Ja", antwoordde Eva zonder zich om te wenden, haar hand aan de deurknop.
"U wist vanochtend waar hij was."
"Ja!"
"En U hebt hem gewaarschuwd."
"Ja!"
"Weet U, dat U daarmee een strafbaar feit gepleegd hebt?"
"Nee en 't interesseert me ook niet."
"Daarom gaf U dus vanochtend antwoord voor mevrouw Tervelde."
"Ja."
Toen zweeg, keek naar het meisje bij de deur en kwam tot de erkenning, dat zij eigenlijk erg flink was.
"Komt U met de commissaris bij mama, ja of neen?" hoorde bij haar plotseling vragen.
"Gaat U nu eerst even zitten", antwoordde Toen op vriendelijker toon. "U moet begrijpen, dat het een vreemd verzoek is."
Eva draaide zich naar hem toe, ging op de dichtst bijzijnde stoel zitten, nam een cigaret uit haar handtasje en vroeg permissie te mogen roken, maar wachtte zijn antwoord niet af.
"Meneer Tervelde", begon Toen, "is verdachte en ik heb bevel hem te arresteren."
"Dat weet ik. Maar meneer Tervelde is niet gek en hij loopt ook niet weg, zoals mijn vader. Hij wil alleen een onderhoud met U bij mama thuis. Daar kunt U hem altijd nog arresteren."
"Waar wil hij over spreken?"
"Dat weet ik niet."
"U jokt."
"Neen."
"Hoe komt hij mijn antwoord te weten?"
"Door mij".
"Dus U gaat weer naar hem toe?"
"Neen."
Klein loeder, dacht Toen.
"Ik moet er in ieder geval eerst met de commissaris over spreken." "Dan wacht ik."
Inspecteur Toen weifelde tussen kwaad worden en glimlachen. Maar zijn gelaat bleef uitdrukkingloos, terwijl hij naar haar keek. Eva sloeg de ogen niet neer.
Toen belde de kamer van commissaris Harsfeldt op en vroeg of hij hem even kon spreken. Het antwoord luidde bevestigend en zonder iets

137.

tot Eva te zeggen verliet hij het vertrek.
Alleen gebleven slaakte het meisje een diepe zucht, stond op, wierp haar cigaret in het asbakje op Toen's bureau en ging voor het raam staan. Zij voelde zich doodmoe. De spheer van het gebouw drukte haar, ofschoon alles licht en helder was. Als ze nu maar niet meer lang behoefde te wachten. Zij wilde weg, zo gauw mogelijk naar huis, naar haar kamer.
Even dacht zij aan haar moeder, ging weer terug naar de stoel, waarop zij gezeten had, en stak opnieuw een cigaret op.

De deur werd opengeworpen door Harsfeldt, die binnenstormde, op de voet gevolgd door Toen.
"Wat is dat nu weer voor een krankzinnigheid, die je uithaalt?" bulderde hij.
"Voor U ben ik U, commissaris", antwoordde Eva.
Harsfeldt was een ogenblik perplex. "Goed! Dan zeggen we U dame!
Maar vertel eens, sinds wanneer is 't gewoonte, dat wij achter een verdachte aanlopen?"
"Ik meen sinds altijd."
Inspecteur Toen kon een glimlach niet onderdrukken.
"Maar we gaan niet met ze op theevisite."
"Dat is ook de bedoeling niet. Meneer Tervelde wil U spreken en blijkbaar in tegenwoordigheid van mama en van zijn vrouw."
"Wel ja, 't lijkt wel een kransje. Maar dat kan evengoed hier gebeuren."
"Meneer Tervelde oordeelt er blijkbaar anders over."
"Die heeft niet te oordelen!" schreeuwde Harsfeldt, die zich blijkbaar in zijn waardigheid voelde aangetast.
"Sorry", antwoordde Eva, "dan zal ik hem zeggen, dat het niet doorgaat."
"Waar is hij?" vroeg Harsfeldt streng.
Eva gaf geen antwoord.
"U weet de verblijfplaats van iemand, tegen wie een arrestatiebevel loopt, U bent geen naaste familie en U verzwijgt zijn verblijfplaats voor de politie. Ik zal U laten arresteren."
Eva schrok, toen hij dat zei. Zij boog het hoofd en keek naar de vloer, waarop as van haar cigaret gevallen was, die ze met de punt van haar schoen uitwreef.
"Gaat Uw gang", antwoordde zij met zachte stem.
"Dus U weigert te zeggen waar verdachte Tervelde is."
"Ja!" Zij keek Harsfeldt weer recht aan, hard.
"Wat moeten we daarmee beginnen?" wendde deze zich tot de inspecteur. "Een kind van zestien."
"Kind?" antwoordde Toen. "Kind?"
"Goed, dan geen kind, maar wat moeten we ermee beginnen?"
Nu richtte Toen het woord tot Eva. "U bent overtuigd, dat meneer Tervelde ons niet voor de gek houdt?"
"Anders was ik niet hier. Ik ben hier niet voor mijn pleizier."
"Nee!" antwoordde Toen. "U bent hier om hem te helpen. Dat hebt U vanochtend ook gedaan - verhinderd dat wij hem te pakken kregen. Waarom zou U dat nu niet doen?"
"Ik zou hem niet helpen, als hij wilde weglopen."
Harsfeldt dacht aan hetgeen zij over haar vader gezegd had.
"Dus", zei hij, vriendelijker nu, "dus bent U overtuigd, dat meneer Tervelde ten onrechte verdacht wordt?"
"Ja, evengoed als mijn vader."
Op welke grond berust Uw overtuiging - ik bedoel inzake Tervelde?"
"Dat weet ik niet, kan ik niet zeggen. Maar ik heb al tegen de inspecteur gezegd, dat hij niet gek is. O ja, hij vraagt of U dat boek

138.

in rode omslag en een brief van meneer Toplitz meegenomen hebt van zijn huis en of U die dan wilt meebrengen."
Harsfeldt keek zijn inspecteur aan. "De brief wel, antwoordde deze. "Maar dat boek niet."
"Dan zal ik aan mevrouw Tervelde zeggen, dat zij het moet meebrengen", antwoordde Eva. "En hoe laat komt U dan?"
Dit werd Harsfeldt te bar. "U doet, alsof we beloofd hebben te zullen komen, maar er is geen woord over gezegd."
Eva gaf geen antwoord. Harsfeldt wendde een vragende blik naar de inspecteur.
"Wij kunnen het in elk geval proberen", zei deze. "U bent er ook, wanneer wij komen?" vroeg hij aan Eva.
"Ja, ik moet er ook bij zijn heeft meneer Tervelde gezegd."
"Snapt U het meneer Toen?" vroeg Harsfeldt.
"Neen, we zullen moeten afwachten." En zich weer tot Eva richtende vervolgde hij - "Maar U moet goed begrijpen, dat U onherroepelijk gearresteerd wordt, als U ons voor de gek gehouden hebt."
"Allright" zei Eva. "Dan kan ik nu zeker wel gaan. Hoe laat spreken wij af?"
De beide mannen overlegden even.
"Vanavond om acht uur. Mooie tijd om thee te drinken." Harsfeldt kon niet nalaten dit eraan toe te voegen.
"Goed. En U wilt thee. Ik zal 't aan mama zeggen."
Met een vluchtige hoofdknik verliet zij het vertrek door de beide mannen nagestaard.
Toen de deur gesloten was achter haar, zei Harsfeldt - "Ik ben blij, dat mijn kinderen anders zijn."
"Dat begrijp ik, commissaris", antwoordde Toen, "maar het valt niet te ontkennen, dat ze verduiveld flink is. Ze hield kranig vol ondanks onze dreigementen met arrestatie."
"Ze is naar mijn smaak te flink. Zestien jaar en dan zo. Merci hoor. Geef mij maar een gewoon kind."
Inspecteur Toen deed er het zwijgen toe. Hij wist, dat er voor commissaris Harsfeldt geen betere kinderen bestonden dan de zijne, die allen met eerbied naar hun vader opzagen.

***

Eva was op lijn 10 gestapt. Bij de halte Vijzelgracht stapte zij uit en ging in de telefooncel om de "Apollohal" op te bellen. Zij deelde Tervelde mede, dat de twee heren om acht uur aanwezig zouden zijn; zij zou nu een taxi nemen en langs zijn huis rijden om zijn vrouw te zeggen, dat zij het boek moest meenemen. Hij kon eerder komen als hij wilde. Sinds papa gevonden was, werd hun huis niet meer bespionneerd.
Na het teletoongesprek wandelde zij naar de taxistandplaats op de Vijzelgracht en liet zich naar het huis van Tervelde brengen. Onder het rijden hield zij de ogen gesloten; zo nu en dan liep een lichte nerveuze trilling over haar gezicht.
Haar gedachten dwaalden naar Magda Berg en de herinnering stemde haar verdrietig. Zij had Magda met haar vriendelijke gereserveerdheid en haar beheerste optreden als voorbeeld gekozen voor het bepalen van haar eigen levenshouding en zij zou haar zeker niet vergeten, maar het zou gemakkelijker geweest zijn, wanneer zij in leven gebleven was. Ook voor haar studie. De nieuwe leraar beviel haar wel, maar miste het fijne invoelingsvermogen, dat Magda kenmerkte.
De taxi stopte. Zij zei de chauffeur te wachten, liep naar de huisdeur en belde. Elsje deed open.
"Ik heb maar even tijd", zei Eva. "Uw man is in Amsterdam en niet

139.

gearresteerd. Hij verwacht U om acht uur vanavond bij ons thuis. De commissaris en de inspecteur komen ook."
"Maar.... " Elsje begreep er niets van.
" 't Is in orde. Weest U maar niet ongerust. Ik moet nu weg. O ja, U moet dat boek met de rode omslag meenemen. Vergeet 't alstublieft niet. De politie neemt de brief van die Duitser - Toplitz - mee."
"Kom toch even binnen!" drong Elsje aan, geagiteerd.
"Sorry, ik heb heus geen tijd. De taxi staat te wachten. Maar weest U maar niet ongerust, alles komt wel in orde."
Zij wist niet waarom ze dit zei, niet of ze het zelf geloofde. Zij was alleen maar moe, doodmoe en wilde rusten - als het kon slapen vóór al die mannen vanavond zouden komen praten over de dood van Magda Berg.

Elsje voelde zich verschrikkelijk opgewonden, nadat Eva vertrokken was. Jammer dat ze niet langer kan blijven. Zij had blijkbaar met Otto gesproken. Onbegrijpelijk. Waar? Hoe had ze dat aangelegd?
In haar zenuwachtigheid belde zij mevrouw Hertzen op, die echter geen enkele inlichting kon geven. Eva was nog steeds niet thuis; mevrouw Hertzen was aldoor een beetje ongerust geweest, omdat Eva zo geheimzinnig gedaan had 's morgens door de telefoon. Daarom informeerde zij of ze nu op weg naar huis was. Mevrouw Hertzen begon angstig te worden. Maar Elsje kon haar geen uitsluitsel geven. Eva had alleen gezegd, dat ze geen tijd had.
Juist wilde zij gaan vertellen, wat Eva haar had medegedeeld, toen zij mevrouw Hertzen hoorde vragen om even te wachten. "Ik hoor een auto stoppen. Misschien komt ze er aan."
Het bleek het geval te zijn.
Elsje wilde haar nu niet langer ophouden. Eva zou haar wel inlichten. Nu moest zij zelf gauw het nieuws aan haar zoon vertellen, die de gehele dag zijn moeder niet in de steek gelaten had.
Hand in hand zaten zij aan tafel. Elsje zachtjes huilend. Peter ernstig verdrietig kijkend naar zijn moeder, waar hij anderhalf hoofd boven uit stak.
Ergens door de stad zwierf vader.
Zou hij vanavond thuiskomen?

Eva vroeg haar moeder mee te gaan naar haar kamer. "Ik wil wat liggen. Ik ben doodop."
Emilie legde haar arm om het middel van haar dochter en ging met haar de trap op.
Zodra zij haar slaapkamer binnenkwam, schopte Eva haar schoenen uit, ritste haar jurk los, liet hem zakken, stapte eruit en liet zich op haar bed vallen.
"God, wat ben ik moe", zuchtte zij. "Kom op de rand van 't bed zitten, mam, dan zal ik je vertellen wat er aan de hand is, maar kort."
Zij gaf een sober verslag van het gebeurde, maar het greep Emilie zo aan, dat zij na een hevige nerveuze rilling in snikken uitbarstte. "Wat is dat nu, mama? Wat is dat nu." Eva's kleine hand streelde zachtjes haar moeders wang. Emilie zat voorovergebogen, haar linkerhand steunde op de bedrand, met de andere kneep zij heftig in het zijden dekbed, waarop haar dochter lag.
Het snikken nam af. Eva's hand streelde.
Toen zij rustig geworden was, ging Emilie weer rechtop zitten. "Neem me niet kwalijk, Eefje, maar...." Zij zocht naar woorden. Zij kende deze dochter niet, er was nog geen brug tussen hen beiden.

140.

"Zeg maar mam."
"Dat jij dat alles deed - alleen - dat je het durfde", bracht Emilie aarzelend uit.
"Ik heb zoveel moeten durven, mama. Ik heb moeten durven kiezen tussen jou en papa. Ik heb met de vrienden en kennissen moeten durven praten en omgaan, toen papa vervolgd werd. Collaboratie was toen nog heel erg. Ik heb moeten durven alleen zijn."
Emilie was door de woorden van haar dochter te ontroerd om te kunnen antwoorden. Zij knielde bij het bed, greep Eva's kleine hand en drukte die tegen haar voorhoofd.
Toen zij eindelijk haar hoofd weer ophief, zag zij, dat Eva in slaap gevallen was.
Onhoorbaar stond zij op en verliet op haar tenen het vertrek.

***
Om half acht arriveerde Tervelde; een kwartier later commissaris Harsfeldt en inapecteur Toen; precies om acht uur Elsje.
Eva en haar moeder waren voordien al in de zitkamer aanwezig om de gasten te ontvangen. Mevrouw Hertzen schonk thee.
Er werd weinig gezegd voor Elsje kwam.
Zodra zij plaats genomen had, wilde commissaris Harsfeldt het woord nemen, maar Tervelde was hem voor.
"Voor mij", zo begon hij zijn uiteenzetting, "heeft deze zaak gedraaid om de vraag moord of zelfmoord. In 't laatste geval zou ik vermoedelijk de moordenaar geweest zijn; ik zou er tenminste van overtuigd zijn geweest.
Omdat er geen vorderingen gemaakt werden, besloot ik zelf handelend op te treden. Weliswaar ben ik geen detective, maar ik kende Magda Berg sinds 1944 en wel zeer intiem."
Toen hij dit zei, keek Eva hem scherp onderzoekend aan.
"Ik ben toen", vervolgde Tervelde, "inlichtingen gaan inwinnen bij Frits de Lange, die in de illegaliteit zo'n gevaarlijke rol speelde, dat we hem een tijdlang volkomen gewantrouwd hebben en erover dachten hem te liquideren. Hij verwees me naar een zekere Toplitz uit Düsseldorf, die ik ben gaan opzoeken en die me het boek met de rode omslag meegaf in bruikleen voor mijn onderzoek. Hij had het boek destijds meegenomen van een tafeltje in café "Witteveen", waar hij een Nederlander ontmoet had, die met Magda Berg in verbinding stond. Het was een van die politieke figuren, die na de nederlaag van Frankrijk geloofden, dat Hitler het pleit gewonnen had en die zich schikten in het onontkoombare.
Magda Berg was toen ziek. Het was in de tweede helft van Januari 1945. Ik wist dat zo precies, omdat ik in die dagen vreselijk in spanning zat over een van mijn vrienden, die gegrepen was en die zij bezig was te redden door hem als z.g. getuige naar Duitsland te laten overbrengen. Het was een kwestie van leven en dood.
De Nederlander had het boek voor zich liggen; de rode omslag was het herkenningsteken, voorgeval Magda eens verhinderd mocht zijn. Maar het gezicht van Toplitz met zijn loerende ogen schijnt hem zo benauwd gemaakt te hebben, dat hij na het lezen van haar brief en na zijn antwoord gegeven te hebben, halsoverkop is weggegaan, waarbij hij het boek vergat. Zoals gezegd nam Toplitz het mee en bewaarde het als aandenken aan Magda Berg.
Dat die Nederlander zo bang was, heb ik begrepen, toen ik Toplitz zag. Hij kijkt je aan met half gesloten ogen, maar je voelt, dat hij alles opneemt om het te onthouden. Hij wist mij precies te vertellen hoe die Nederlander er uit zag."
"Weet U dat nog?" interrumpeerde Harsfeldt.
"Straks, wacht u nog even alstublieft" antwoordde Tervelde, die zijn

141.

verhaal niet wilde onderbreken. "Dat boekomslag, dat mijn vrouw in haar handen houdt" - Elsje deponeerde het boek in de omslag op tafel - "is door mevrouw Hertzen voor haar man gemaakt, toen zij nog verloofd waren. Zij herkende het, toen ze bij ons op bezoek was. Ik had vergeten het weg te sluiten, wat ik na haar vertrek direct gedaan heb. Het boek, dat erin zit is niet van haar man; het is in den Haag gekocht, wat U kunt zien aan het etiketje, dat erin geplakt is. Hij sloeg het boek open bij de schutpagina.
Toplitz vertelde, dat de Nederlander met een auto gekomen was, letter H. Het nummer wist hij niet meer, maar wel garandeerde hij mij, dat hij de man zou herkennen. In de brief, die U in beslag genomen hebt, hebt U natuurlijk gelezen, wat zijn condities zijn om te komen getuigen.
Hij vertelde verder, dat diezelfde Nederlander er destijds voor gezorgd heeft, dat Magda nieuwe papieren kreeg op de naam Berg, dat is de naam van haar moeder, een Nederlandse. Zij zou daarmee na de bevrijding in Holland onderduiken en vervolgens in Duitsland weer opduiken, heeft Toplitz me verteld, maar hij heeft haar niet kunnen vinden, ondanks al zijn zoeken, wat overigens vanzelf spreekt. Zoals ik U verteld heb, kon zij zich niet van mij losmaken.
Alweer diezelfde Nederlander is kort na de bevrijding voor enige jaren naar het buitenland gegaan. Toen hij terugkwam, ontdekte hij dat Magda Berg niet naar Duitsland vertrokken was.
Maar voor ik verder ga, wil ik eerst een beschrijving geven van die Nederlander, zoals Toplitz mij die gaf - lang, mager, vervallen gezicht, Hitlersnorretje, lichtbruine ogen, lelijke tanden, gelig, behalve zijn hoektand. Die was dus vals volgens Toplitz."
Emilie Hertzen slaakte een gil. "Blijf rustig, mama", zei Eva, die naast haar moeder ging staan en de arm om haar schouders legde. "Waarom schrikt U zo, mevrouw?" vroeg de commissaris.
"Ik kan beter eerst doorvertellen", zei Tervelde. Harsfeldt gromde iets bij wijze van protest, maar deed er verder het zwijgen toe.
Er heerste thans een beklemmende spanning in de kamer.
Nu vertelde Otto de geschiedenis van de sigaar, die hij van Mr.Doellingen te roken gekregen had. "Toen hij zich naar mij overboog om vuur te geven, verlichtte de vlam van de sigarenaansteker zijn Hitlersnorretje, waaronder een glimlachende mond met gele tanden en een valse hoektand. Ik zou dat nooit van zijn leven hebben opgemerkt, als Toplitz me het niet verteld had. Wel waren zijn lange handen mij opgevallen, maar ik dacht daarbij nog in de verste verte niet aan enig verband tussen Mr.Doellingen en de man, van wie Toplitz gesproken had. Mr.Doellingen had tot dat ogenblik aldoor met zijn rug naar het licht gezeten. Toen hij mij vuur gaf, zag ik ook, dat zijn ogen lichtbruin waren. En toen wist ik ineens, dat hij de moordenaar is van Magda Berg. Het flesje op de schoorsteenmantel in de slaapkamer moest U op een dwaalspoor brengen."

Eva had evenals de anderen, ingespannen geluisterd. Toen Tervelde zweeg, liet zij haar moeder los en deed een stap naar voren. "Mag ik iets vragen?" zei ze.
Allen keken haar aan, maar niemand gaf antwoord. Daarom vervolgde zij zich tot Otto wendende - "Wat heeft meneer Doellingen geantwoord toen je hem mijn boodschap overbracht?"
Oom André is overleden, dacht Tervelde. "Sorry, Eva", antwoordde hij, "ik heb 't glad vergeten".
"O juist. Dus meneer Doellingen is de moordenaar volgens jou."
"Zeg jongedame", viel de commissaris haar in de rede, "we hebben voorlopig nog geen tijd voor onderonsjes en vergeten boodschappen."
Zonder antwoord liep Eva de kamer uit.

142.

"De jongedame is op haar teentjes getrapt", zei Harsfeldt en had er kennelijk pleizier in. Zij had hem meer dan genoeg geërgerd. Aangezien niemand glimlachte of op andere wijze reageerde, wendde bij zich tot Tervelde. "U hebt daar een beschuldiging geuit, die wij natuurlijk in overweging zullen nemen." En zich vervolgens tot inspecteur Toen kerende - "Is 't niet komiek, meneer Toen, dat elke verdachte in deze zaak prompt een ander als verdachte aanwijst. De heer van Hoogen beschuldigt Tervelde en de heer Tervelde op zijn beurt Mr.Doellingen. Ik ben benieuwd, wie deze heer als de moordenaar zal aanwijzen. Wij zullen ruimte tekort komen voor onze arrestanten."
Terwijl hij sprak, kwam Eva binnen, legde een pakje voor Harsfeldt op de tafel en vroeg of hij dit zou willen nakijken, maar eerst nadat hij vernomen zou hebben, wat zij te zeggen had.
De commissaris, die allerminst ingenomen was met het feit, dat zij weer ten tonele verscheen, wilde iets in het midden brengen, maar inspecteur Toen legde voorzichtig zijn hand op Harsfeldt's arm en boog zich een weinig voorover naar waar Eva stond.
Harsfeld vroeg haar te vertellen, wat zij op het hart had, "maar kort alsjeblieft."
"Toen meneer Doellingen", begon Eva, "vlak na de dood van juffrouw Magda bij ons op bezoek kwam, had hij dit pakje bij zich. En omdat hij nog ergens heen moest en dit pakje zo gewichtig was, wilde hij het niet meenemen, omdat hij zijn jas moest afgeven en het daar niet in kon laten zitten. En hij wilde het ook niet aldoor in zijn hand houden. Daarom vroeg hij of papa het in bewaring wilde nemen; hij zou het de volgende dag of in elk geval binnen enkele dagen persoonlijk komen terughalen.
Natuurlijk vond papa het goed. Meneer Doellingen vroeg of papa het erg zou vinden, als hij het verzegelde. Je kon nooit weten en tenslotte was hij toch altijd de verantwoordelijke man. Ook daarmee ging papa accoord, al vond hij het overdreven.
Toen papa een paar dagen later plotseling op reis ging, heeft hij mij dit in bewaring gegeven om het aan meneer Doellingen te overhandigen, als hij het zou komen halen. Maar hij is nog altijd niet gekomen en nu zou ik graag willen weten wat er in zit."
Harsfeldt antwoordde niet direct, keek naar Toen en vervolgens naar het pakje.
"Als U het niet durft", zei Eva, terwij1 zij het pakje bliksemsnel wegnam, "maak ik 't zelf open".
"Ja maar", protesteerde Harsfeldt, "alles goed en wel - wat Mr.Doellingen ook gedaan mag hebben - maar we kunnen niet zo maar kennis nemen van wat hij als ambtenaar aan een derde heeft toevertrouwd - in bewaring gegeven. Het is toch blijkbaar belangrijk, wat zegt U, meneer Toen?"
Zonder af te wachten, wat de inspecteur zou antwoorden, schudde Eva driftig het pakje heen en weer voor het oor van Harsfeldt. "Staatsgeheimen! hoort U wel, staatsgeheimen - 't lijkt wel of er hout in zit", zei ze. "Maakt U 't open of niet?"
Zij deed weer een stap achterwaarts, het pakje achter zich verbergend. Harsfeldt schudde het hoofd. Hoe was 't mogelijk?
"Ik geloof", zei Toen, die zijn commissaris kende, dat we er juist aan doen het verzoek van juffrouw Hertzen in te willigen. Als er staatsgeheimen in zitten, kunnen wij ons excuseren tegenover de chef van het departement, volledig excuseren op grond van de zware beschuldiging, die tegen Mr.Doellingen is uitgebracht en die, voor zoverre wij dat thans kunnen beoordelen, toch niet geheel uit de lucht gegrepen is. Bovendien schijnt de heer Doellingen deze stukken, die volgens juffrouw Hertzen als hout klinken, vergeten te hebben."

143.

Harsfeldt haalde de schouders op, keek vervolgens naar Eva en zei - "Geef dan maar hier. U wilt toch altijd Uw zin hebben?"
Eva overhandigde het gevraagde.
"Dit zegel", zei Harsfeldt, zijn bril rechtzettend, "is niet van Mr. Doellingen. Ik lees tenminste L.H."
"Neen, dat is van papa. Hij lakte het met papa's stempel."
"Was U erbij?"
"Neen, papa vertelde het me."
"Ach zo", zei Harsfeldt, "dus....enfin we zullen zien."
Met zijn zakmes opende hij voorzichtig de lakken zonder ze ernstig te beschadigen en vouwde vervolgens het papier open. Behalve het kraken hiervan werd geen geluid vernomen.
Er kwam een platte doos te voorschijn van hard karton. Harsfeldt nam er het deksel af; hij transpireerde in lichte mate.
Bovenop lag een brief, die hij openvouwde en las.
"Kent iemand dit handschrif?" vroeg hij de brief tonend.
"Het is van mijn man", antwoordde mevrouw Hertzen.
De commissaris ging verder. "Is dit ook van Uw man?" Hij toonde een gouden cigarettenkoker.
"Neen", antwoordde Emilie, "die heb ik nooit gezien."
"Die kunt U ook nooit gezien hebben", zei Tervelde, die bij de aanblik van de cigarettenkoker van zijn stoel was opgesprongen. "Het is de koker van Magda Berg, die zij in 1945 cadeau gekregen heeft van de Nederlander, die haar de nieuwe papieren bezorgde, dat wil dus zeggen van Mr.Doelingen."
"Er staat M.M. op", zei Harsfeldt.
"Magda Marlewski, de naam van haar man, onder welke naam ze gewerkt heeft tijdens de bezetting. Doellingen gaf haar die koker als aandenken en uit erkentelijkheid."
"Waarom dan niet M.B.?"
"Berg zou maar tijdelijk zijn."
"We gaan verder", zei Harsfeldt. "Wat is dat? Een injectienaald. Is 't niet zo meneer Toen?"
De inspecteur keek. "Ja", zei hij kortaf, waarna hij zich tot mevrouw Hertzen wendde. "Eenzelfde naald is in de bagage van Uw man gevonden, die hij in Antwerpen achter liet."
"Met insuline?" vroeg Emilie.
"Ja, er was ook insuline in zijn koffers."
"Mijn man heeft suikerziekte gehad en gaf zich toentertijd zelf injecties; zijn dokter had het hem geleerd. Hij is nu weliswaar beter, maar als hij op reis gaat, kan hij niet altijd zijn dieet houden en neemt daarom als voorzorgsmaatregel insuline mee. Maar die injectienaald, die U vond, was toch nieuw nietwaar?"
"Ja mevrouw", hij zat nog in de verpakking.
"Juist", zei Emilie, "hij kon de oude nergens vinden, heeft er nog zijn hele bureau voor overhoop gehaald."
"Toen heeft hij mij ook dat pakje gegeven", interrumpeerde Eva. "Ik heb hem helpen zoeken."
"Was dat voor hij naar Parijs ging?" vroeg Toen.
"Ja, inspecteur, mijn dochter zegt toch, dat haar vader haar toen dat pakje in bewaring gegeven heeft."
"Juist, ah juist!" antwoordde Toen nadenkend. En even later tot de commissaris - "Gaat U verder, meneer Harsfeldt."
"Was Uw man een dichter in zijn vrije tijd?" vroeg Harsfeldt aan mevrouw Hertzen.
"Ik heb er nooit iets van gemerkt, commissaris", antwoordde zij.
"Dit is toch wel dichterlijk, nietwaar meneer Tervelde?" richtte hij zich tot Otto. "Luister:

144.

De blearen vallen zacht....
Ik kan alleen betreuren
Dat ik niet eens verwacht,
Wat eens nog kan gebeuren...
De blaeren vallen zacht....
"Dat is van Willem Kloos", lichtte Tervelde in. "Dat heeft meneer Hertzen overgeschreven."
Meneer Hertzen was dus wel wat je noemt verliefd op die ...op juffrouw Berg", merkte Harsfeldt een tikje spottend op.
"Papa was niet echt verliefd", viel Eva scherp uit, alleen maar een beetje aan het dwepen."
"Wat weet U dat goed", zei Harsfeldt hatelijk.
"Hij heeft het me zelf verteld."
"Vreemde verhouding", mompelde de commissaris. "Welke vader vertelt dat nu aan zo'n jong kind".
Niemand gaf antwoord.
"Maar", vervolgde Harsfeldt, "als meneer Hertzen dit niet heeft ingepakt, hoe komt het dan in dit pakje?"
"Magda Berg heeft het mij destijds laten lezen", lichtte Tervelde hem in. Kijk eens", zei ze, "alweer een aanbidder. U weet, dat ze kort daarvoor een huwelijksaanzoek gehad had van een oudere man, blijkbaar goed gesitueerd, want als huwelijk zou het niet slecht geweest zijn. Ik heb haar met dat gedicht geplaagd en het eerst in mijn zak gestoken z.g. als bewijs, dat ze zich door anderen het hof liet maken. Later heb ik het in de zitkamer op haar bureau gelegd."
Harsfeldt knikte. "Juist! En de man die haar vermoorde, heeft het vers in dit pakje gedaan om Dr.Hertzen in verdenking te brengen. Juist! Maar nu de rest van de inhoud. Wat denkt U ervan, meneer Toen, of hebt U nog geen oordeel gevormd?"
"'t Is glashelder", antwoordde de inspecteur, terwijl hij opstond en heen en weer begon te lopen.
Harsfeldt kende dit verschijnsel. Toen geraakte altijd in een staat van beheerste opwinding, wanneer hij de oplossing van een misdrijf gevonden had. Alle aanwezigen keken in gespannen verwachting naar hem, maar hij lette op niemand, bleef zo nu en dan even staan en tikte met zijn potlood tegen zijn tanden.
Eindelijk begon hij te spreken.
"De Nederlander, die met de vermoorde in relatie stond, maar op andere manier dan meneer Tervelde, was Mr.Doellingen, wat Toplitz zal kunnen bevestigen, maar wat uit de beschrijving, die meneer Tervelde gaf en door de gil van mevrouw Hertzen al voldoende vaststaat.
Mr.Doellingen heeft nooit verwacht Magda Marlewski, die hij in Magda Berg veranderd had, weer te ontmoeten. Dat gebeurde toch na jaren en wel in dit huis. Voor het bedreigende, dat volgens het verslag van meneer Tervelde van Toplitz uitgaat, was Mr.Doellingen op de vlucht geslagen, maar aan Magda Berg was niet te ontkomen. Uit wat wij omtrent haar hebben vernomen, betekende zij geen gevaar voor hem, maar hij moest wel bang voor haar zijn en besloot dus het gevaar uit de weg te ruimen - eerst heel fatsoenlijk door een huwelijksaanzoek te doen, maar dit werd afgeslagen, daarna door haar te vermoorden en zijn vriend Dr.Hertzen voor de moord te laten opdraaien.
Blijkbaar heeft hij geweten, dat Magda Berg een zwak had voor kersenbonbons, wat niet verwonderlijk is, omdat hij haar allang kende. Misschien ook had zij ze in huis, toen hij haar bezocht om zijn aanzoek te doen.
Hij is haar daarna een afscheidsbezoek gaan brengen, want Mr.Doellingen is een man van standing, die uiterst goede manieren heeft,

145.

en bij die gelegenheid heeft hij voor haar een doos kersenbonbons meegebracht, nadat hij de bonbons met een uit het bureau van Dr.Hertzen gestolen injectienaald en de uit het laboratorium van Dr.Hertzen gestolen cyaankali vergiftigd had. Het onderzoek van haar mond heeft bewezen, dat zij ervan gegeten heeft.
Het flesje in de slaapkamer van de vermoorde moest de eerste aanwijzing zijn en hij verwijderde dan ook zorgvuldig alle vingerafdrukken. De overige bewijsstukken deponeerde hij in handen van Dr. Hertzen onder het mom van staatsgeheimen, want hij rekende natuurlijk op een huiszoeking."
"Daar heeft hij tegen mij ook over gesproken", viel Tervelde de inspecteur in de rede, maar Toen vervolgde zijn uiteenzetting zonder hem zelfs maar aan te zien.
"De cigarettenkoker voegde hij eraan toe ,omdat hij die niet wilde achterlaten in haar woning. Hij had hem haar immers zelf cadeau gegeven en de mogelijkheid was niet uitgesloten, dat iemand dit zou weten. Dus moest die koker verdwijnen, maar weggooien was gevaarlijk, allicht kon iemand het hem zien doen, zelfs 's avonds wanneer hij hem dan bijvoorbeeld in het water zou hebben gegooid. Ook vanachter ramen kan gekeken worden en Mr.Doellingen was geen held, wat blijkt uit zijn hard weglopen, als hij tegenover een sujet als Toplitz geplaatst wordt en verder uit zijn hele optreden in deze zaak. Hij was een der vele laffe moordenaars, die een ander de schuld in de schoenen trachten te schuiven. Daarom heeft hij de koker als bewijsstuk tegen Dr.Hertzen aan de overige bewijsstukken toegevoegd.
De bonbons heeft hij wel meegenomen. Een kartonnen doos is gemakkelijk te vernietigen en de inhoud kan hij zonder gevaar door een of ander toilet wegspoelen.
Maar de heer Doellingen maakte één fout - het gedicht. Wanneer Dr. Hertzen iets met deze zaak te maken had zou hij het gedicht verscheurd hebben. Dit versje is het sluitstuk in mijn bewijsvoering, dat Mr.Doellingen de moord gepleegd heeft.
Acoord commissaris?"
Harsfeldt antwoordde met een krachtig -"Ja! Volkomen!" Daarna bleef hij geruimen tijd voor zich naar de grond kijken, langzaam en bijna onmerkbaar met het hoofd knikkend.
Inspecteur Toen had weer plaats genomen; hij hijgde een weinig; allen zwegen.
De commissaris was de eerste die de stilte verbrak. "Meneer Tervelde, U hebt ons aan grote dienst bewezen en - eh - U ook, jongejuffrouw", zei hij zich tot Eva wendende. "Ik heb weliswaar tegen Uw manier van optreden bezwaren, maar ik beken graag eerlijk, dat Uw energieke manier van optreden veel heeft bijgedragen tot de oplossing van het mysterie van de dood van juffrouw Berg."
Onmiddellijk hierop wendde hij zich tot inspecteur Toen, wien hij mededeelde, dat de post bij het huis van meneer en mevrouw Tervelde kon worden ingetrokken. Toen beloofde er direct langs te zullen gaan om te voorkomen, dat meneer Tervelde toch nog zou worden gearresteerd. "Doe dat", zei de commissaris, "wij zullen deze staatsgeheimen meenemen, want het spuitje moet reglementair nog worden onderzocht. En dan zal ik nu meteen naar den Haag gaan om Mr.Doellingen te laten arresteren. En dus zullen we nu maar vertrekken, vindt U ook niet, meneer Toen?"
De inspecteur stond op. Zij namen afscheid.

"Vindt U het goed, dat wij nog even blijven?", vroeg Elsje Tervelde aan mevrouw Hertzen, nadat de beide mannen vertrokken waren, "anders staan die rechercheurs er nog. Over een kwartiertje zullen ze wel weg zijn. Ik wil wel zo gauw mogelijk naar huis, omdat Peter erg in

146.

onrust zit natuurlijk."
Tervelde stamde hiermede in.
Zwijgend en bleek zat Emilie Hertzen in haar stoel, stijf rechtop. Eva drentelde door de kamer, verlangend dat de Tervelde's zouden vertrekken.
Het kwartier was om. Otto Tervelde nam afscheid van Emilie met een hartelijke handdruk. Elsje boog zich over haar heen en fluisterde haar iets toe.
Toen hij op het punt stond de kamer te verlaten, hield Eva Otto staande. "Ik ben blij, dat Magda jou gekend heeft, dat ze iemand had van wie ze hield. Ze was zo alleen."
Emilie schrok toen zij de laatste woorden hoorde.
Otto keek het meisje aan en haar hoofd tussen zijn handen nemende, gaf bij haar een kus op het voorhoofd.
Eva deed hen uitgeleide.

***

Teruggekeerd in de kamer nam zij de telefoonhoorn op, draaide het nummer van Warndt en wachtte. Er kwam antwoord.
"Warndt, de dader is gevonden."
...............................
Mr.Doellingen. Tot ziens."

Zij keek naar haar moeder, die wezenloos voor zich uit zat te staren. "Vooruit, mama, niet zo van de kaart zijn."
Emilie keek haar dochter aan, knipperde een paar maal met de ogen en vroeg vervolgens - "Begrijp jij dat van oom André?"
"Je weet, dat ik niet van hem hield, mama en hij evenmin van ons." Zij sprak snel en hard.
Emilie aarzelde even. Toen zei ze - "Je bent gewend van allerlei te horen, daarom kan ik je ook wel vertellen, dat ik zijn jeugdliefde was." Eva gaf niet direct antwoord.
"Verstond je wat ik zei, Eefje?" vroeg haar moeder. "Ik was zijn jeugdliefde."
"Precies", antwoordde Eva. "Hij is nooit getrouwd, hij is altijd jou trouw gebleven. Wat roerend. Maar toen hij dacht gevaar te lopen, wou hij met Magda Berg trouwen en toen die hem niet hebben wou, ruimde hij haar uit de weg. Dan nog papa en hij zou zich als de eeuwig getrouwe minnaar aan je voeten hebben kunnen werpen. Dat zou hij natuurlijk niet gedaan hebben, want dan ging de vouw uit zijn broek. Een juweel van een aanbidder, mama, werkelijk volmaakt."
Emilie wist niet wat te antwoorden.
"Kijk eens mama", vervolgde Eva, "je kunt natuurlijk sentimenteel worden vanwege die jeugdliefde, maar dat verandert niets aan het feit, dat hij een schoft is. Wie een moord doet, moet er niet een ander voor laten opdraaien."
Emilie knikte toestemmend. "Je hebt natuurlijk gelijk, maar zie je, als je elkaar zolang kent en volkomen vertrouwt, dan is 't niet zo gemakkelijk te verwerken, als je merkt, dat je jezelf heel, heel erg vergist hebt."
"Je hebt je vergist in meneer Doellingen en...... in mij,
mama. Je hebt natuurlijk gedacht, dat ik meer van papa houd dan van jou, ook al omdat papa me zo verwende. Je hebt je vergist. Ik heb alleen gekozen. Waarom ik hem koos? Ik denk, omdat hij de zwakste is van jullie tweeën. Daarom heb ik in elk geval altijd zo gedaan als hij graag van mij zag. Dat doe ik niet meer, zoals ik je al gezegd heb.
Maar er is nog wat anders mama. Jij hebt je vergist in meneer Doellingen en in mij. Zou 't niet kunnen zijn, dat je je ook vergist hebt

147.

in papa? Misschien is hij wel heel anders dan je denkt. Snap je nu, waarom ik zo uitviel tegen de commissaris, toen hij zei, dat papa verliefd was op Magda Berg? Om dat gedicht. Ik weet 't nu niet meer, maar dat doet er niet toe. Je moet het maar eens opzoeken; jullie hebt Kloos immers. Dan begrijp je wel, wat ik bedoel.
Mam, je moet nu echt proberen om...... ja, hoe zal ik 't zeggen...... zouden jullie elkaar niet eens alles zeggen wat jullie op 't hart hebt? Maar neem er dan de tijd voor. Ik ga intussen wel naar Zwitserland.
Je zult het wel met me eens zijn, mamma, dat ik oud genoeg ben om alleen op reis te gaan, en je zult wel snappen, dat ik hier een tijdje weg wil. Jij en papa moeten in die tijd maar uitmaken wie van jullie tweeën zich 't ergst vergist heeft, ik blijf er buiten."
Na deze woorden stond zij op en ging aan de vleugel zitten. Zij speelde bijna anderhalf uur onafgebroken.
Toen zij het instrument sloot, zei ze - "ik ga naar bed, mam. Ik ben zo moe. Ga jij ook slapen?"
Haar moeder stond op, keek haar aan en nam het meisje heel innig in haar armen, een gebaar dat zij sinds jaren had nagelaten. Het meisje Eva - het ongekende kind, dat haar eigen dochter was.

Het was over elven, toen Emilie haar slaapkamer binnentrad. Zij kleedde zich uit, maar ging nog niet naar bed. In een peignoir gehuld zat zij in een armstoel en wachtte.
De stilte in huis was volkomen.
Tegen middernacht stond zij op en liep resoluut naar de deur van haar kamer die zij voorzichtig opende. Zij luisterde.
Onhoorbaar liep zij door de gang, bleef even stilstaan bij de deur van Eva's kamer. Daarbinnen was het stil. Daarna daalde zij zonder gerucht te maken de trap op. De zware loper dempte elk geluid. Beneden gekomen ging zij de zitkamer binnen, sloot zorgvuldig de deur en belde Wassenaar op. Het duurde even voor zij antwoord kreeg.
"Hoor je met wie je spreekt?" vroeg zij. "Goed, luister dan André." Zij dempte haar stem zoveel mogelijk. "Je kunt elk ogenblik gearresteerd worden. De politie weet alles. De Gestapoman Toplitz wordt tegen je opgeroepen, die man, die je in 1945 in café "Witteveen" hebt ontmoet. Dit wat ik nu gezegd heb, is het laatste wat je ooit van mij zult horen, ik laat je over aan je geweten."
Meteen verbrak zij de verbinding.

Toen de politie het huis van Mr.Doellingen binnendrong, vond zij hem gekleed op zijn bed liggen. Hij had zich een kogel door het hart geschoten.

=============