Infor-
matie.

 

 

GELUKZOEKERS

door

Antonie Börger.

 

Naar nooit uitgegeven script.

(Nagekeken door H.W.)

 

------------------------------------------------------------------

 

1

 

HOOFDSTUK 1

Staande voor het venster keek hij uit over het Rapenburg, waarvan het zwartgroene water blikkerde in het kille onwezenlijke zonlicht van een winderige Novembermorgen. Aan de overkant stond een bakkerskar.
Moeizaam zwoegde een oud heertje voorbij, hand aan de brede hoedrand, lichtelijk gebogen tegen de waterkoude wind.
Wat late bladeren dwarrelden van de bomen.
Verder was het stil op de gracht.
Maar hij bleef hardnekkig naar buiten kijken, omdat hij de aanblik van zijn onttakelde kamer niet verdragen kon. Gisteren waren zijn meubelen en boeken weggehaald. Nu stonden er weer de groenpluche stoelen en het wiebelende mahoniehouten tafeltje, dat hij er had aangetroffen toen hij deze kamers huurde. Dat was vijf jaar geleden.
De eerste twee jaar van zijn studententijd had hij drie ploerterijen (hier: gezin van de huisbaas van een student) afgewerkt.
Bij de een stalen ze op het boekje; bij de tweede snuffelden ze alles na tot zelfs zijn correspondentie en verdwenen er telkens kleinigheden; de derde duldde beslist geen damesvisite en de meest correcte meisjes werden behandeld alsof ze uit een bordeel kwamen. De ploert beweerde, dat hij precies wist hoe het hoorde en ook, wat er in de wereld te koop was.
Tenslotte was hij op deze kamers beland en er gebleven. De mensen waren niet bemoeiziek en lieten de heren hun gang gaan, zolang alles maar "in 't nette bleef", althans voor het oog van de wereld.
Wat dat betreft, had René nooit aanstoot gegeven. Hij leefde kalm, werkte regelmatig en zorgde ervoor, dat zijn fuiven niet in een beestenbende ontaardden.
Nu was dit alles afgelopen. Hij wachtte op de kruier en dan zou Leiden tot het verleden behoren.
Wel hadden de clubgenoten elkaar in dronkemansweemoed eeuwige vriendschap gezworen en over talloze réunies gedaasd, maar in een zo nuchter licht als van deze Novembermorgen kon hij daaraan moeilijk geloven.
't Was voorbij; hij was arts en nu begon de ernst des levens, zoals zijn vader hem bij herhaling verzekerd had.
Die levensernst bestond dan in het doodsimpele feit, dat hij voortaan voor zichzelf zou moeten zorgen, maar ook in dit opzicht hadden de ouwelui niets aan het toeval overgelaten, want zij hadden een schatrijke vrouw voor hem uitgezocht, een vrouw, waarin hij geen zin had, maar waarmede hij zou trouwen, omdat hij zijn ouders niet wilde teleurstellen.
Hij wist heel goed, dat dit huwelijk niet alleen met het oog op zijn toekomst bedisseld was. Toen dertien maanden geleden de grote crisis losbarstte, was het vermogen van zijn vader dusdanig afgebrokkeld, dat hij nauwelijks instaat was de dure leefwijze van zijn zoon nog langer te betalen, maar hij had volgehouden.
René was verwend. Vijfhonderd gulden maandgeld, waarnevens de oude heer zijn collegegeld, boeken, repetitoren en buitengewone uitgaven voor zijn rekening nam, terwijl zijn moeder zich over het grootste deel van zijn kleermakersrekening ontfermde en hem ook van tijd tot tijd een paar honderd gulden extra toestopte voor zijn auto.
Hij was een opmerkelijk knappe verschijning, slank, regelmatig gebouwd met een fijn, iets verwekelijkt profiel, dat interessant matbleek contrasteerde tegen zijn glanzende gitzwarte haar, hield ervan goed gekleed te gaan en had een zwak voor zijden overhemden en ondergoed. Verder wist hij zich gezocht zowel door de clubgenoten als door de meisjes, wat de laatsten betreft ook al omdat hij doorging voor een goede, zoniet een rijke partij.
Sinds het vorige jaar was hij dit niet meer, maar niemand had iets bespeurd en terwijl de meeste studenten een ingrijpende vermindering van hun maandgeld moesten aanvaarden, was bij hem alles op de oude voet blijven doorgaan. De oude heer van Hove wilde voor de buitenwereld niet weten, dat hij bijna geruïneerd was. Wel had hij er bij René op aangedrongen ervoor te zorgen, dat hij binnen een jaar zou zijn afgestudeerd. Deze hoop was in vervulling gegaan en inmiddels had zijn vader met behulp van René's moeder het huwelijk met Agnes, enig kind van de bankier ten Brugge, in kannen en kruiken gebracht.
De oude ten Brugge had aan de crisis eerder verdiend dan verloren, zodat de bruidschat van een millioen vrijwel zeker was.
Agnes en René kenden elkaar reeds als kinderen, want de ouders waren sinds tientallen jaren bevriend. En toen Agnes' moeder stierf, had mevrouw van Hove zich het tere meiske aangetrokken en met haar zorgen omringd. Zelf had zij vier kinderen, drie zoons en een dochter, die met uitzondering van René alle getrouwd waren - Henri en Louis in Indië, in goede posities bij het Gouvernement, Lucie in Londen als de vrouw van de Duitse gezandschapsattaché baron Edgar von Rabenstein, een naam die René altijd met sterke beklemtoning der eerste en laatste klinkers uitsprak. Hij vond zijn zwager te schneidig, te gewichtigdoenerig en hield in het algemeen niet van Duitsers. En daar hij Lucie, die slechts anderhalf jaar ouder was dan hij, verafgode, gevoelde hij altijd een stille vijandschap tegen die zwager, maar wist zijn gevoelens meesterlijk te verbergen, omdat er in werkelijkheid niets op hem was aan te merken en René Lucie tot elke prijs wilde ontzien.

Hij zou met Agnes trouwen en daardoor millionair worden.
Zijn gedachten verwijlden een ogenblik bij het mooie boekhoudstertje van zijn boekhandelaar, zijn eerste passie, die de oorzaak was dat ondanks de déplorabele toestand van zijns vaders financiën zijn boekerij het laatste jaar aanmerkelijk in omvang was toegenomen, ofschoon zij hem in niets had aangemoedigd en nog even gereserveerd tegenover hem stond als bij de eerste ontmoeting. Hij had trouwens, voorzoverre hij zich kon controleren, nooit iets laten blijken.
Zij was een beschaafd meisje dat men niet voor de aardigheid het hof kon maken. Maar ze bracht geen millioen mee en de ouwelui hadden dringend geld nodig. Dus zou het Ages zijn, die niet zo mooi was, niet zo verzekerd in haar doen en laten, een onopvallende verschijning, een tikje flets, zoals bij mensen, die niet goed gezond zijn, vaak voorkomt. Een te tenger vriendelijk meiske, dat wel erg graag de vrouw wilde worden van een jonge knappe dokter.

Zuchtend keerde hij zich om, het verlaten Rapenburg stemde hem triest - symbool van de aftakeling van het studentenleven sinds de crisis door de wereld voer. Alle kleurigheid en fleurigheid waren voorbij en het proces der aftakeling ging nog steeds voort. In zoverre was hij blij, dat zijn studietijd was afgelopen, maar met dat al voelde hij zich weemoedig, ook omdat de toekomst hem niet bijster toelachte ondanks de te verwachten rijkdom.
Er werd geklopt. Op zijn "Binnen" verscheen de kruier. "Meneer, ik kom de koffers van meneer halen."
"Daar staan ze."
Snel schoot hij zijn jas aan, drukte de hoed even schuin op het hoofd en volgde de man, die de koffers droeg. In de gang trof hij de juffrouw. "Nu meneer, 't ga U goed hoor en dat U 'n mooie praktijk mag krijgen. En als U nogeens in Leiden komt, dan hopen we, dat U even aanloopt. Dag meneer."
Hij bedankte, even een beetje aangedaan, beloofde in zo'n geval zeker een bezoekje te zullen afsteken en dankte nogmaals voor alle goede zorgen gedurende de vijf jaren, welke hij er gewoond had.
" 't Was een goeie tijd meneer, die we niet meer terugkrijgen."
Het gesprek was afgelopen; nu was hij op straat en volgde de kruier, die een eindweegs voor hem uitliep. Een beetje zielig voelde hij zich. Jammer dat zijn wagen in de revisie was; rijden zou hem hebben afgeleid.

Loom leunde hij in de rode kussens en keek verstrooid naar het voorbijwentelende landschap.
Waarom kon hij nu helemaal geen blijdschap voelen? Hij ging toch een heel ander leven beginnen. En al was hij dan niet verliefd op Agnes, zij was het toch wel op hem en dus zou hun leven, als zijn werk wilde vlotten, goed kunnen zijn.
Zeker, wanneer het dat mooie boekhoudstertje geweest was, zou hij alles in een ander licht gezien hebben en dolblij geweest zijn.
Maar dat was nu eenmaal uitgesloten. Zijn ouders zouden het niet begrepen hebben, wanneer hij in de gegeven omstandigheden een arm meisje trouwde en een millionaire afwees. Zij lieten het niet in zich opkomen, dat hun zoon niet hield van deze millionaire, zoals een man van een vrouw moet houden. Zij lieten het niet in zich opkomen, omdat het niet paste in hun egoïsme van oude mensen, die geen afstand wilden doen van wat in hun leven altijd van het hoogste belang geweest was: luxe en aanzien. Volkomen duidelijk zag René in, dat hij werd opgeofferd aan dat egoïsme, dat zijn dure opvoeding

 

3

en luxueuse studie hem tenslotte achterlieten op een plaats, waar hij niet verkoos te zijn. En plotseling groeide een hevig verzet in hem. Wie gaf hun het recht over zijn leven te beschikken?
Regelmatig wentelden de vlakke velden langs het coupéraam.

's Middags toen zijn vader zich in zijn kamer had teruggetrokken voor het afdoen van correspondentie, begon zijn moeder terstond vol enthousiasme over het aanstaande huwelijk te praten.
"Agnes is toch zo'n schat, jongen. Je bent een qeluksvogel hoor."
"Ik vind Agnes heel lief, mama, en wij hebben altijd goed met elkaar overweg gekund, maar ik zou haar uit eigen beweging nooit ten huwelijk gevraagd hebben."
"Wat zeg je daar?"
"Dat weet U heel best."
"Maar jongen ik dacht, dat jullie dol op elkaar waren."
"Mogelijk is Agnes dol op mij, maar ik in elk geval niet op haar en ik geloof, mama, dat U dat wel weet."
"Als ik het geweten had ..." de oude mevrouw sloeg de handen samen en liet het hoofd zinken.
"U zou het zeker geweten hebben mama, wanneer dat millioen er niet geweest was."
"Ik vind je niet aardig, René, helemaal niet aardig." Zij sprak op een beetje huilerige toon. "Wij hebben toch altijd alles voor je over gehad."
"En dat laat U me nu betalen mama, dubbel en dwars."
Hij dacht aan het meisje uit Leiden en zijn stem klonk bitter.
"Wees maar niet bang, ik zal jullie zin doen, maar ik wil niet, dat U over wat ik zei met papa spreekt. Als U 't doet, trouw ik niet met Agnes. Papa zou er niets van snappen."
"Waarom praat je er dan tegen mij over?"
"Omdat een man, ook al is hij zesentwintig, graag bij z'n moeder komt met zijn moeilijkheden. Daarvoor zijn jullie moeder."
"Zo vaak heb je anders je hart niet bij mij uitgestort."
"Ik heb 't vaak genoeg gewild, maar U vermeed altijd grote intimiteit, mama. U bent een zorgzame, goede schat, die altijd om mijn gezondheid en mijn toekomst dacht."
"Vind je, dat ik geen goede moeder was, René?" Groot en angstig staarden haar donkere ogen de zoon aan, die zich over haar heen boog en haar grijze haren streelde.
"Een beste, mama." Hij kon haar geen verdriet doen. "Ik ben misschien wel een beetje sentimenteel, een beetje weker dan de broers.
Fi-donc, niet zo kijken, daar kan ik niet tegen."
Zij sloeg haar ogen neer. "Misschien heb je gelijk", zei ze heel zacht. "Misschien heb ik altijd wat teveel aan carrière gedacht.
Jij bent anders dan je broers. Dat heb ik over het hoofd gezien, of niet willen zien. Ik weet niet. Vergeef me, René maar ik ben nu eenmaal die ik ben. Ik kan een bescheiden leven niet aanvaarden, niet voor mezelf, maar ook niet voor mijn kinderen."
"Dan ben je wel geslaagd, mama. En laten we er nu maar niet meer over spreken, 't is wel goed."
Hij ging weer zitten, spijtig dat hij dit gesprek gevoerd had.
Zijn moeder hechtte zeer aan uiterlijkheden, evenals zijn vader; heel gelukkig was hun huwelijk geweest.
Hij was anders. Van jongs af aan chic en luxe gewend was een gesoigneerd uiterlijk voor hem vanzelfsprekend geworden, maar zijn gevoelsleven woog hem het zwaarst en begrip daarvoor had hij gemist behalve bij Lucie. Tot haar huwelijk was zij de mens aan wie hij zich geheel blootgaf. Vier jaar geleden had hij haar verloren, zoals hij het voor zichzelf uitdrukte.
Als kinderen waren zij altijd samen, later lazen zij dezelfde boeken, spraken lang en diepzinnig over levensproblemen en maakten plannen voor de toekomst. Zij zouden altijd bij elkaar blijven en zij meenden het ernstig.
Toen zij trouwde, liet ze een leegte achter.
Ook dat huwelijk had mama in orde gemaakt. Zij hadden von Rabenstein leren kennen tijdens een vacantieverblijf in Cannes en mama had hem herhaaldelijk uitgenodigd voor een partijtje tennis, een tea, een zeiltocht. Hij leek oppervlakkig op René, maar was mannelijker en ook een beetje grover. Plotseling was Lucie tot over haar oren verliefd geworden en twee maanden later getrouwd.

 

4.

Mama was veel te gelukkig om iets te bemerken van de wanhoop van haar jongste zoon. Zij werd geheel in beslag genomen door de voorbereidingen voor het huwelijk, de recepties en déjeuners.
Heel stil was hij geweest die maanden, maar niemand had het opgemerkt - behalve Lucie, die eens bij hem gehuild had, hevig, bijna hysterisch zonder te zeggen waarom. En hij had niets gevraagd.
Haar tranen en de lange ogenblikken, welke zij toen in zijn armen had gesnikt, dicht tegen hem aangedrukt, hadden hem met veel verzoend, maar sindsdien was in hem het wrange weten, dat zijn moeder hem aan zijn lot overliet, duidelijker dan ooit gevoeld omdat Lucie er niet meer was.

Loom stond hij op. "Ik ga naar mijn kamer, mama. En denk erom, geen woord over ons gesprek ook niet meer tussen ons. Hoe laat drinken wij thee?"
"Om half vijf" antwoordde zij en loosde een diepe zucht.
"All right! Tot straks dan."

Mevrouw van Hove bleef geruime tijd voor zich uit staren. Een lange magere gestalte met diepliggende ogen en streng gelaat, waarin de conventionele glimlach diepe plooien gegroefd had.
Zij dacht na over het verwijt van haar zoon en wentelde haar gedachten om en om tot zij tot de conclusie kwam, dat het blijkbaar maar een gril was van haar jongen, een ogenblikkelijke ontstemdheid, een tijdelijk gedesequilibreerd zijn tengevolge van het beëindigen van zijn studentenleven. Waarschijnlijk ook een tikje angst voor de toekomst.
Zij glimlachte stil voor zich heen, een beetje toegeeflijk, de glimlach van een oude vrouw, die zeker is van haar levensinzicht.

------------

HOOFDSTUK II

Hij deed zijn best om zijn huwelijk tot iets goeds te maken en vooral tot een geluk voor zijn vrouw, maar wist, dat hij hierin niet altijd slaagde, dat zij soms bevreemd over zijn geprikkelde gereserveerdheid angstig en schuw, bijkans geruisloos door de kamers ging, niet begrijpend wat zij misdaan had.
Zij misdeed nooit iets. Slechts één misdaad had zij begaan, beging zij voortdurend n.l. dat zij de matheid niet overwon welke over haar innerlijke en uiterlijke leven lag, het lethargisch morbide van haar wezen, waarvan hij ondanks al zijn zorgen als arts en echtgenoot niets kon veranderen.
Een periode van slechts enige maanden lichtte in zijn herinnering als een tijd van waarachtig huwelijksgeluk - de periode om de geboorte van Paulientje, ruim een jaar nadat zij getrouwd waren.
Na de bevalling was zij een tijdlang heel mooi geweest met de tere blos op haar wangen en de zachte glans in haar ogen, die hij nooit gekend had. Zij was geweest als een andere vrouw en van een ontroerende innigheid. Maar geleidelijk was zij weer teruggezonken in haar matheid, waren haar wangen weer vaal, haar ogen dof en haar haren glansloos.
Zij leefde zwak, stilletjes, als ineengedoken, maar met een dankbare blik voor elke attentie, die hij haar schonk en deze waren vele, want hevig was soms zijn zelfverwijt, als hij haar broze doen ontwaarde en hoe zij trachtte te zijn de goede vrouw voor een jonge echtgenoot, hoe zij poogde zijn stemming niet te verstoren. Dan verweet hij zich, dat hij haar somtijds stug bejegende.
Altijd was er angst in haar, onzekerheid, twijfel.
Toen zij moeder geworden was, had zij gekend een wijle van zelfverzekerdheid en van stille, innige blijdschap om haar leven en dat van haar kind. Toen ook was er geweest een grote verinniging van het familieleven, omdat grootouders hun kleinkinderen gemeenlijk adoreren. En dientengevolge was haar huis een tijdlang het middelpunt geweest niet slechts voor de grootouders maar ook voor vele ooms en tantes, die medegesleept in de roes wedijverden in bewondering voor het kind en de moederlijke schoonheid van Agnes.

 

5.

Na twee maanden echter had zij reeds niet meer voldoende voedsel voor haar kindje; vanaf dat moment begon zij te verwelken en dientengevolge verminderden de bezoeken der familieleden. Wel kwamen nog de grootouders, vooral de oude heer ten Brugge, die zelf gaarne een groot gezin had willen hebben en thans vergoeding zocht in dat zijner dochter, waarin hij nog vele kinderen verwachtte.
"Als je maar zorgt, dat er een zoon komt. Ik wil een opvolger hebben. Weten jullie daar nog altijd geen middeltje op? Wat duivel, de medische wetenschap is al zo oud en verstaan jullie dat kunstje nu nog niet?"
"De tweede wordt een jongen, papa." René had deze woorden zo beslist gesproken, dat de oude heer er niet aan durfde te twijfelen.
Zouden zij er toch wat op weten?
Nu was het zover, dat de tweede binnen enkele maanden verwacht kon worden, bijna twee jaar na de geboorte van Paulientje.
Als hij niet zelf kon komen, telefoneerde de oude heer elke dag om naar de gezondheidstoestand van Agnes te informeren. Hij wilde niet weten, dat hij ongerust was. De eerste bevalling was moeilijk verlopen en hij kende de zwakke gezondheid van zijn dochter te goed om niet bang te zijn. Zij aardde geheel naar haar moeder, een frêle wondermooie vrouw, op wie zij sprekend leek na de geboorte van Paulientje, maar aan wie zij thans slechts een vage herinnering opriep.
René was niet ongerust. Hij had alle voorzorgen genomen en zich de assistentie verzekerd van een bekende gynaecoloog, die in overleg met hem besloten had de bevalling pijnloos te doen verlopen.
Zelf controleerde hij haar regelmatig, waakte zorgvuldig over haar diëet en zag toe, dat zij voldoende lichaamsbeweging nam.
Een bevalling was een normale gebeurtenis voor een vrouw en het zou te dwaas zijn, wanneer zijn vrouw deze niet goed zou doorstaan na alle voorzorgen, welke hij genomen had en nog dacht te nemen.

Alles verliep, zoals hij verwachtte, veel vlotter dan de eerste maal. En toen hij 's morgens om vijf uur met collega de Bratt een glas bourgogne dronk, voelde hij zich gelukkig en trots, maar ook dankbaar tegenover Agnes, omdat zij hem een zoon geschonken had.
De oude heer ten Brugge stotterde in de telefoon, toen René hem 's morgens om zeven uur uit zijn bed belde. Vóór half acht was hij reeds aanwezig, ongeschoren, slordig gekleed met verwarde haren.
"En hoe noemen jullie hem?"
"Hans!"
"Hans? Naar mij!" Hij maakte een luchtsprong. Daarmee verdient-ie een ton. Ik zal het geld vandaag nog op zijn naam zetten."
"Wacht U tenminste tot hij een naam heeft, papa. Ik moet hem nog aangeven", wierp René lachend tegen.
"Dat kan je toch om negen uur doen. Kan ik hem zien?"
"Neen papa. Agnes slaapt en het kind is natuurlijk bij haar.
Komt U vanmiddag terug. Maar kalmpjes aan hoor en niet langer dan vijf minuten in de kraamkamer."
Een slag op zijn schouder was het antwoord. "Hans! Hans van Hove.
Ik zal er later de naam ten Brugge voor hem bijkopen. Ten Brugge van Hove, bankier! Dat klinkt hè. Sapristi René!"
"Een glas bourgogne, papa? Ga even zitten."
De oude heer nam plaats, dronk stil glimlachend zijn glas leeg.
Toen plotseling met een ruk stond hij op, sterk en machtig ondanks zijn bijna zeventig jaren, die men hem niet aanzag.
"Dus jij geeft hem vanochtend aan. Ik maak dan vanmiddag die geldzaak in orde en verander mijn testament. Nu heb ik toch een opvolger. Kroonprins Hans!"
Lachende liet René hem uit.
"Hoe laat mag ik komen?"
"Laten we afspreken om drie uur. Dan zal ik zorgen thuis te zijn."
"Vertrouw je me niet?"
"Jawel, maar ik wil U zien met voor de eerste maal Uw kleinzoon in Uw handen."
Er was een nerveuze trilling in het gelaat van de oude heer.
Zonder iets te zeggen keerde hij zich om en stapte in zijn auto.

 

6.

Zachtjes sloot René de deur en ging naar de badkamer om zich gereed te maken voor zijn dagtaak.

-------------------

Onuitsprekelijk gelukkig gevoelde hij zich en nooit was hij zo zacht en voorkomend geweest voor Agnes, als de eerste maanden na de geboorte van Hans.
Zij was er verbijsterd door, kon het niet vatten en evenmin beantwoorden. En zo groeide in haar de angst, dat zij tekort schoot. De angst maakte haar nerveus.
René deed zijn uiterste best om haar op te beuren, afleiding te bezorgen en omdat zij niet veel kon uitgaan en dit ook niet wenste, nodigde hij dikwijls gasten en voerde zelfs een vaste familieavond in, waarop hij trachtte zijn vrouw te maken tot het middelpunt. Maar het mislukte. Zij klaagde, dat de drukte haar vermoeide, dat zij liever alleen was met hem of tijdens de middaguren met de kinderen, dat zij het wel prettig vond, wanneer papa kwam van tijd tot tijd en ook de ouders van René en verder desnoods zo nu en dan een der anderen, maar niet al die mensen tegelijk. Zij geloofde ook niet, dat allen er genoegen in vonden, want er waren velen bij, die van zeer geringe middelen moesten rondkomen en dus de rijke oom of neef niet voor het hoofd durfden te stoten.
Hij raadpleegde een zenuwarts, die Agnes kende, maar deze haalde de schouders op. "Gebrek aan vitaliteit collega, en een massa levensangst. En dan voelt zij natuurlijk, dat jij haar ánders wenst."
"Dat doe ik ook, maar dat is toch natuurlijk."
"Zeker, volkomen. Maar met deze wetenschap verander je niets aan de situatie."
"Wat moet ik dan?"
"Niets. Je vrouw is nu eenmaal niet te veranderen, evenmin als jij. Misschien verdraag je haar beter, als je een vriendin neemt."
Driftig schudde René het hoofd. "Ach nee, heel die smeerboel, dat geknoei met een liaison."

Ofschoon zijn liefde voor Agnes niet groot was en zijnerzijds niet meer dan een kalme vriendschap, eerbiedigde hij in haar de moeder zijner kinderen, terwijl hij bovendien haar trouwe aanhankelijkheid ervoer als een ontroerende zelfovergave, een zich blind toevertrouwen aan haar man. En ook was in hem het schuldbesef omdat hij haar getrouwd had om haar geld, zij het dan terwille van zijn ouders.
Soms hinderde zijn rijkdom hem tot walgens toe, de grote villa met haar parketvloeren en kostbare meubilering, zijn tot het uiterste volmaakte spreek- en onderzoekkamers met haar vitrines voor instrumenten en medicamenten.
Zijn illusie was anders geweest: Een plattelandspraktijk, een flink huis met grote tuin, waarin veel bloemen, heel veel bloemen en vruchtbomen. Een uitteraard beperkte kennissenkring van enkele notabelen. En zo nu en dan naar stad voor een toneelvoorstelling, een concert, een enkele goede film.
Zoals hij nu leefde, ging alles naar zijn gevoel tegen de draad.
Zijn praktijk was chic en hij werd overstelpt met uitnodigingen uit de grote kennissenkring zijner ouders en van zijn schoonvader.
Wel had hij meestal een excuus door zijn werk, terwijl Agnes' gezondheidstoestand een rede was voor hen beiden om talrijke invitaties af te slaan, maar vaak, veel te vaak naar zijn smaak, kon hij er niet aan ontkomen - aan teas, waarbij dan soms ook nog gedanst werd, aan diners met heel de oppervlakkige liefdoenerij en plichtpleging, die daaraan vastzat. Voor studie en lectuur bleef zodoende te weinig tijd, wat hem verdriette, want hij hield zowel van het een als van het ander.
Zou hij nu ook nog een liaison aangaan, dan zou zijn leven nog gecompliceerder en vermoeiender worden. Moeilijk zou het hem niet vallen, want er waren genoeg vrouwelijke patiënten, die graag een andere relatie zouden willen, dan de enkel medische. Hij wist wel, dat hij nog altijd gezocht werd, maar evenmin als vroeger maakte hij er thans gebruik van.

 

7.

Terwijl hij aan het stuurrad zat, hield deze kwestie zijn denken bezig. Waarom had hij eigenlijk nooit gebruik gemaakt van de adoratie, waarvan hij het voorwerp was? De enige uitzondering was Agnes, maar daaraan was nu juist geen spoor van romantiek te ontdekken. Agnes met haar schuchtere leven, die slechts één doel kende n.l. hem niet te mishagen. Als zij er tenminste naar gestreefd had hem te béhagen, maar daartoe kwam zij niet door haar negatieve levenshouding. Alleen ten opzichte van de kinderen voelde zij zich volwaardig, was zij de allesgevende, de alleskunnende en zij zou dit blijven zolang zij klein waren. Maar over enkele jaren zou zij ook tegenover hen gaan aarzelen.
René zuchtte. Nog nooit had hij met een vrouw iets beleefd dat de moeite waard was. Een verhouding met een studentenmeisje kon men moeilijk onder de belevenissen rangschikken. Tegelijkertijd realiseerde hij zich dat hij nimmer naar zoiets verlangd had, tenminste niet bewust. Behalve met Lucie had hij nooit dromen gedroomd en toen zij was heengegaan, had hij alle droomillusies prijsgegeven en was in hem gegroeid langzaam maar steeds helderder het verlangen naar het platteland, een resignatie - hij wist het - maar daarom niet minder begeerlijk.
Ook hiervan was niets geworden. Hij was ontspoord en overspel kon de verwarring alleen maar vergroten.
Tot zijn schrik merkte hij, dat hij in gedachten naar huis gereden was inplaats van naar Mevrouw Verhoogh, die hem alweer verzocht had te komen, omdat zij zich niet geheel in orde gevoelde.
Hij glimlachte nu hij aan haar dacht - een zeer knappe vrouw, die hem bij herhaling verzocht haar te onderzoeken, ofschoon haar niets mankeerde.
Om geen dwaas figuur te maken stapte hij uit en ging naar zijn werkkamer. De huisknecht deelde hem mede, dat nog twee patiënten hadden opgebeld; één geval was dringend - kolonel Bocholte, men dacht, dat het een beroerte was.
René bleef slechts enige ogenblikken in zijn kamer en stapte toen weer in de auto om de kolonel te bezoeken. De oude heer was alweer op en zat wat beverig in zijn stoel; ook sprak hij nog een beetje moeilijk. Het was inderdaad een lichte beroerte geweest.
"Ik heb U destijds een diëet voorgeschreven kolonel. Houdt U zich daaraan?"
"Neen", antwoordde de kolonel vriendelijk. "En ik denk er niet over. Geen vlees, geen wijn, geen sigaren, geen vrouw meer. Merci m'n waarde. Ik lig liever op het kerkhof."
"Maar U bent toch pas vijfenzestig kolonel. Dat is nog niet oud genoeg om naar het kerkhof te verlangen."
"Doe ik ook niet dokter, beslist niet. Maar ik ben liever 'n echt lijk dan een levend. Men moet van twee kwaden altijd het minste kiezen."
"Vind U het leven zonder alles wat U opnoemde dan niet de moeite waard?"
"Neen dokter, absoluut niet. Ik begrijp al wat U zeggen wilt - plichten, gezin, hogere belangen, idealen. Alles prachtig. Maar afgezien nog van het feit, dat mijn kinderen getrouwd zijn en mijn tegenwoordige vrouw veel te jong is om te sterven aan een gebroken hart, terwijl ik bovendien ambteloos staatsburger ben, acht ik een leven zonder de dingen die ik noemde geen echt leven, maar een spookbestaan. Ik gun alle geheelonthouders, vegetariërs, reinlevenaars en dat soort lui hun principes, maar ik wil leven, niet vegeteren. Een mens leeft maar eens, dokter, en ik heb geleefd.
Op mijn grafsteen zal ik de wisselclausule laten bijtelen - waarde genoten."
Aandachtig had René toegehoord. Toen de kolonel uitgesproken was, stond hij op, glimlachte zijn doktersglimlach, reikte de hand en vertok. Maar heel de verdere dag en avond bleef het gesprek hem voor de geest zweven. "Een mens leeft maar eens. Waarde genoten.
Spookbestaan."
De rijke dokter van Hove leidde zo een spookbestaan, als man, niet als vader. Als man leefde hij nauwelijks, al was hij noch vegetariër noch geheelonthouder. Telkens moest hij hieraan denken en dan dwaalden zijn gedachten af naar mevrouw Verhoogh en naar de vrouw van de kolonel, die nog te jong is om te sterven aan een gebroken hart.
Maar hij veranderde zijn leven niet.

 

8.

Kleurloos schoven de jaren voorbij.

Agnes begon meer en meer zijn aandacht te eisen. Na haar bevalling was een nieraandoening, die haar reeds gedurende haar zwangerschap in lichte mate gehinderd had, ernstiger geworden, tengevolge waarvan zij meer en meer bedlegerig werd en langzamerhand in de eerste plaats een patiënte voor haar man, die over haar ziekte regelmatig een collega-specialist consulteerde en er verder al zijn aandacht van arts aan wijdde.
Alles veranderde ongemerkt, geheel vanzelf, tot hij op zekere dag plotseling tot het inzicht kwam, dat hij eigenlijk weduwnaar geworden was.
Het zou heel gewoon geweest zijn, als hij in deze omstandigheden bezweken was voor de bekoorlijkheden van mevrouw Verhoogh of van een ander, maar hij bleef onwillig. Koppig hield hij vast aan zijn voornemen geen liaison te beginnen, ondanks het feit, dat hij overtuigd was, dat Agnes hiervan niets zou bemerken en zelfs niet aan de mogelijkheid ervan dacht.
Hij vermoedde niet, dat hij zich in dit opzicht vergiste. In werkelijkheid leefde Agnes in gestadige angst. Erover spreken durfde zij niet, bevreesd dat hij misschien boos zou worden.
Zij merkte heel goed, dat hij vaak in een prikkelbare stemming verkeerde, al beheerste hij zich altijd tegenover haar.
Als hij maar bij haar bleef, zolang zij nog leefde. Zij was ervan overtuigd, dat zij jong zou sterven. Eens had zij daarop gezinspeeld tegen René, had gezien hoe hij schrok, zijn gezicht gevoeld op haar hand, die vochtig werd van zijn tranen.
"Dat mag je niet zeggen, dat mag je nooit neer zeggen. Wij zullen je wel beter maken."
Heel erg verdrietig had hij tenslotte haar kamer verlaten, bleek en verward. Een stille glimlach was op haar gelaat verschenen, toen hij zich zo verdrietig toonde. Het bewees haar immers hoeveel hij van haar hield. Maar desondanks bleef zij bang. Intussen zat hij in zijn werkkamer en staarde somber voor zich uit. Waarom dat verdriet, toen zij hem zei te weten dat zij niet oud zou worden? Hij wist dat immers al lang. Waarom te schrikken van het bekende?
Boos stond hij op en bleef toen besluiteloos bij zijn werktafel staan, gedachteloos de brieven in het mandje rangschikkend. De gong voor het diner riep hem naar de eetkamer, waar hij de kinderen aantrof met de kinderjuffrouw. Ze werden al groot en konden heel genoegelijk met hem babbelen. Hun vrolijke stemmen klaterden door de kamer en het deed hem leed, dat zij bijna moederloos opgroeiden. Agnes was een goede moeder. Voorzoverre het haar mogelijk was, bemoeide zij zich met wat in haar kinderen omging, de uiterlijke verzorging overlatende aan de juf, die deze taak uitmuntend vervulde. Maar desondanks waren zij teveel zonder moederlijk toezicht.
Soms stond hij na het diner verdrietig op. De kinderen merkten dat wel. Kinderen merken zoveel. En dan gebeurde het een enkele maal, dat Paulientje naar hem toekwam en haar armpjes om zijn hals sloeg. "Niet verdrietig zijn, papa. Mama wordt wel weer beter. Jij bent toch dokter."
Er bleef hem dan niet anders over dan ja te zeggen en haar te zoenen op haar donkere krullen. Mooi was zij. De oude heer ten Brugge zei, dat zij sprekend geleek op zijn vrouw haar Grootmoeder, van wie René slechts een geschilderd portret kende, dat inderdaad een beeldschoone vrouw voorstelde, wier trekken Paulientje vertoonde.

----------------

Zeven jaar was zij geworden. Het was een feestdag geweest als voor een prinsesje. Mooie kinderen hebben veel bewonderaars.
Een stroom gasten, ooms, tantes, neven, nichten en in de eerste plaats de grootouders hadden haar overstelpt met cadeaux. René had geprotesteerd tegen het geschenk van zijn schoonvader - een met smaragden en brillanten versierd armbandhorloge, dat aan haar grootmoeder behoord had.

 

9.

"Het is toch te gek, papa. Een kind van zeven jaar. Wat moet dat met juwelen beginnen?"
Paulientje was het niet met hem eens. Zij vond het mooi omdat de juwelen zo schitterden. "Ik vind het wat fijn, hoor grootvader.
En hier papa, bewaar jij het maar voor me tot ik groot ben."
"O, zie je", triompheerde de oude heer. "Dat kind is verstandiger dan jij."
"En dan U", had René meesmuilend geantwoord. Grootpapa ten Brugge verwende de kinderen schandelijk. Als het zo doorging waren zij schatrijk voor zij meerderjarig waren. René vond het verkeerd, maar zijn protesten hielpen bitter weinig.
Ook Agnes had aan de algemene feestvreugde deelgenomen, ofschoon het haar erg vermoeide. Zij genoot, omdat dit feest, al deze vreugdevolle drukte haar kind gold, haar mooie meisje, dat zij gebaard had, zij de onopvallende vrouw met haar stille, matte leven.
Dit mooie kind vol levenslust was het hare en zij voelde het eerbetoon haar dochtertje bewezen als mede haar deel. Zij was haar trots, zij en Hansje, stevige gezonde boy, een strijdlustige rakker, kwaadaardig soms als men hem te na kwam.
's Avonds had zij verhoging, maar deze ochtend was de temperatuur weer normaal. Wel was ze moe, erg moe, maar ook gelukkig.
René had haar voorgeschreven de gehele dag haar kamer te houden.
"De kinderen hebben het druk genoeg met het nieuwe speelgoed en bovendien heeft Paulientje vandaag les."
Hij had haar nog niet naar school gezonden, wilde haar in huis niet missen vooral terwille van Agnes, die haar dan nog minder zou zien. Daarom had zij huisonderwijs, wat haar best beviel.
De school lokte niet bijster.

Opgewekter dan gewoonlijk deed hij die dag zijn werk. Het verjaardagfeest had hem goed gedaan; Agnes was een schattige gastvrouw geweest en geen wanklank was gehoord ondanks het drukke familiebezoek.
Bij het diner was hij vrolijk, en maakte zoveel grapjes met de kinderen, dat de juffrouw hem een standje gaf, omdat hij ze van het eten afhield. Quasi schaamde hij zich vreselijk, lei zijn servet over het hoofd, opdat ze zijn gezicht niet zouden zien, waarop het spektakel onbedaardelijk werd, holde toen de eetkamer uit en verscheen proestend bij Agnes, die eerst verbaasd en toen innig gelukkig was om zijn vrolijk gepraat over de kinderen.
Zij babbelden een tijdje, waarna hij opstond met de mededeling, dat hij naar de bioscoop ging.
"Is er een mooie film?"
Hij haalde de schouders op. "Ik weet nog niet eens naar welk theater ik ga. 't Is me alleen te doen om een beetje afleiding, plaatjes kijken. Een of andere love-story met of zonder moord.
In de filmwereld is de liefde nogal amusant."
Hij gaf haar een kus op het voorhoofd en verliet het vertrek.
Er was een stille vreugde in Agnes om zijn vrolijkheid en omdat hij eindelijk weer eens afleiding zocht. Zij wist hem teveel alleen en kende zijn neiging tot vereenzelviging, die steeds sterker werd, maar tevens begreep zij, dat dit te eniger tijd tot een crisis moest voeren, omdat hij gezond was en abnormaal leefde. Als hij maar bij haar bleef. 0 ja, 't was egoïstisch maar een langdurig ziekbed of een ziekbed voorgoed, zoals het hare metamorphoseert zich gemakkelijk en bijna ongemerkt in een tyrannentroon. Zij wilde zichzelf nauwlettend controleren, maar dit ene moest hij volhouden - bij haar blijven.

Terwijl René bezig was zijn regenjas aan te trekken, ging de telefoon. Onverschillig keek hij toe, toen de huisknecht de hoorn opnam. "Een ogenblikje", hoorde hij hem zeggen.
"Er is meneer Holst voor U aan de telefoon, dokter", riep de knecht, toen René op het punt stond het huis te verlaten.
"Waarom heb je niet gezegd, dat ik niet thuis ben; je ziet toch dat ik wil uitgaan. Ik heb geen zin vanavond in ziekenbezoek."
"Meneer Holst zegt, dat hij een oude vriend van U is en U graag even wil spreken."
"Een vriend van mij? Holst?"

 p> 10.

Nadenkend bleef hij staan, trok met zijn wandelstok figuren in de borstels van de deurmat. "Holst? Wacht eens. Vroeger in Leiden.
Daar hebben wij hem", en hij tikte de knecht met de knop van zijn stok op de schouder. "Ik vind 't desondanks een beetje griezelig, heb de man sinds mijn studietijd niet meer gezien en nu plotseling die vriendschapsbetuiging. Enfin vooruit maar."
"Hier van Hove." Hij herkende de stem aan de andere kant van de lijn niet. "Ach zo, ja natuurlijk. Hoe gaat het met je? En wat is er van je dienst?"
Zijn gezicht betrok. "Is je vrouw ziek? Hartaanval? Waarom roep je dan je huisdokter er niet bij? Heb je die niet? O zo. Nog maar sinds een paar maanden in Amsterdam. Ja! Eigenlijk ben ik vanavond bezet. Maar enfin, ik rijd wel even langs."
Nijdig legde hij de hoorn op de haak, zette zijn wandelstok weg en wenkte de knecht, die geduldig had staan wachten. "Help mij even de auto uit de garage halen. Ik moet nog helemaal naar de Nassaukade ergens in de buurt van de Elandsgracht."
"Waarom zei U niet, dat U geen tijd hebt, dokter?"
"Ja, waarom? Omdat je dat als dokter nu eenmaal niet gauw zegt.
Enfin, vooruit maar."

De naam stond bij de bovenste bel. "Ook dat nog", mopperde René.
Het was nog de oude Holst, bijgenaamd "de asperge", omdat hij zo lang, bleek en vlasharig was. Evenals René had hij ruim zeven jaar gestudeerd, maar in de rechten en zonder het ooit tot een doctoraal te brengen. De crisis maakte een eind aan het luie leventje, Holst moest een baan zoeken. Niemand had veel medelijden gehad met zijn déveine, want hij was de vervelendste van de clubgenoten.
Blijkbaar was het geluk hem sindsdien niet terwille geweest; gezien de stand, die hij voerde. Wat voor een vrouw zou "de asperge" zich hebben uitgezocht? Waarschijnlijk net zo'n verwelkt exemplaar als hij zelf.
De werkelijkheid bleek anders te zijn, want hij werd bij een jonge vrouw van amper dertig jaar gebracht, die minstens erg knap te noemen was.
Hemel wat heeft zij het benauwd dacht hij, voelde haar pols en beluisterde het hart.
"Wees maar niet ongerust, mevrouw, het is niet gevaarlijk, ik zal U wat voorschrijven, druppels en - weet U wat, laten we een kostbaarheid van U maken, ik zal U ook wat goud geven. In tabletvorm hoor, niet naturel."
"Goud?" ze lachte.

Een mooi gebit, dacht hij.
"Ja, goud. 't Hart van je vrouw is goud waard, Holst." Hij schreef een recept en overhandigde het aan de heer des huizes. "Weet je hier in de buurt een apotheek die nachtdienst heeft?"
Holst wist hier helemaal geen apotheek.
"Hm. Weet je wat, ga maar mee, dan zoeken wij er samen een. M'n auto staat beneden."
"Hier boven zou ie niet kunnen staan", antwoordde de asperge en lachte luidruchtig. "Maar hoe moet 't dan met m'n vrouw?" "Die gaat niet dood in die tussentijd, maak je niet bezorgd.
Vooruit, schiet wat op. U excuseert ons wel even, niet waar Mevrouw?
Ik breng Uw man direct terug."
Zij gingen naar beneden; de trappen waren ongemakkelijk en klonken hol, doordat op die van de derde en tweede étage geen lopers lagen.
"Heb jij een mooi huis?" vroeg Holst. "Groot zeker?"
"Gaat wel", antwoordde René.
"Allemachtig wat een wagen. Je schijnt goed te boeren. Ben je ook getrouwd?"
"Ik ben getrouwd en heb een mooie praktijk. Maar vertel me liever hoe het jou gaat in het leven." Weliswaar interesseerde hem dit niet in het minst, maar hij had geen lust om met de asperge over zijn privé-omstandigheden te praten.
"Wat zal ik je zeggen? Je weet, dat ik niet kon afstuderen. Ik ben toen in zaken gegaan, assuranties."
René had inmiddels de wagen gestart. "Let op of je een apotheek ontdekt."

 

11.

"En als die dicht is?"
"Stap je uit en kijkt op de mededeling op de deur, welke naastbijzijnde open is."
"Jij bent op de hoogte."
"Allicht."
Aandachtig keek zijn passagier links en rechts. "Stop! Hier is er al een."
Holst verliet de auto en deed, zoals hem gezegd was. Na weer te zijn ingestapt, zei hij: "Het is hier vlakbij. Rij maar rechtuit, dan linksaf, nummer 47. Om op ons gesprek terug te komen - het gaat me niet slecht, maar weelde is 't ook niet. Ik doe m'n best, wat wil je meer?"
"Neen", antwoordde René, "meer kan niet geëist worden, maar hier is no. 47. Vraag of je er op wachten kunt. Zeg maar dat ik, ik bedoel, dat de dokter je zelf hierheen gebracht heeft, omdat er haast bij is."
Holst verdween en bleef geruime tijd weg. Intussen soesde René achter het stuur. Waanzin, dacht hij loom. Mijn vriend Holst.
Assuradeur. Een vreemde. Dat was hij eigenlijk al in Leiden.
Hij doet zijn best. Zal wel. Net als vroeger waarschijnlijk.
Hoe is hij aan die vrouw gekomen? Vrouwen zijn wonderlijk.
Wat ziet ze in zo'n product? Zou het nog lang duren? Hij had eigenlijk best afscheid kunnen nemen. De afstand van hier naar het huis van de asperge was de moeite niet waard. Enfin, hij had nu eenmaal gezegd te zullen wachten. De tweede voorstelling begon toch pas om kwart over negenen. Niet naar Tuschinski.
Pollertjeskraam. Alhambra. Was wel gezellig. Film doet er niet toe. Waar blijft die kerel? Motor maar afzetten.
Eindelijk kwam Holst te voorschijn. "In orde", zei hij opgewekt.
"En nu gauw naar huis. Ga je nog even mee een kop thee drinken?"
"Spijt me, maar ik heb nog bezigheden. Volgende keer graag.
Over een dag of drie kom ik weer kijken."
"Nou, zoals je wilt." Holst's stem verried teleurstelling.
Zwijgend reden zij naar zijn huis.
"Bedankt voor zover."
"Tot je dienst en tot ziens. Adieu!"
Het portier viel met een harde slag dicht.
Die heeft het land in, dacht René. Doet er niet toe. Hij liet zich achterover zakken en reed in kalm tempo naar Alhambra.
Het was een liefdeshistorie met een vreselijk flink, opgewekt en bijster intelligent meisje. Natuurlijk was zij mooi en deed van alles, wat een mens in het dagelijks leven nooit doet. Eigenlijk gedroeg zij zich idioot, ondanks zijn critiek amuseerde hij zich wel.
Over een paar minuten hebben ze elkaar. En dan is zij, het keurige meisje, dat voor haar brood werken moet - ze doet overigens niet veel - de bruid van de rijke patroon. Enfin het was leuk.
Hij keek op zijn horloge. Nog even naar het American, een kopje koffie drinken of regelrecht naar huis en een whisky nemen? Beter naar het Americain. Hij begon zo ongemerkt steeds meer te drinken, als hij 's avonds alleen zat.
Aan de leestafel trof hij een collega.
"Hoe gaat het? Alles goed?"
"Merci. Uitstekend. Hoe is het met je vrouw?"
"Als altijd. Een verloren zaak zoals je weet."
"Waarom laat je haar niet opereren?"
"Heeft immers geen zin. Dacht je, dat ik het anders niet zou laten doen?"
"Beroerd voor je, kerel."
"Voor m'n vrouw nog erger."
"Dat moet je niet zeggen. Zieken wennen vaak aan hun ziekte.
Het wordt hun gewone doen en laten. Een gezond mens leeft veel moeilijker."
"M'n vrouw vindt het heel erg. Wij hebben twee kinderen, waarmee zij zich bitter weinig kan bemoeien. Dat hindert haar ontzettend. En zij vindt het voor mij ook erg onpleizierig."
"Is ze niet bang, dat je vandaag of morgen een ander neemt?"
"Dat geloof ik niet. Ze kent me immers."

 

12.

"Enerzijds respecteer ik je bijzonder van Hove, maar anderzijds vind ik je een domkop. Ik bedoel dit niet in het minst onvriendelijk, maar je overschat jezelf."
"Hoe dat?"
"Je uithoudingsvermogen. Ik ben zelf immers ook dokter. Je hebt vrouwelijke patiënten, nietwaar, en we weten allebei, hoe die dikwijls zijn. Je stelt veel te hoge eisen aan jezelf. En als je kortsluiting maakt? Wat dan?"
René glimlachte hooghartig, maar ook een beetje pijnlijk.
"Laten we een ander onderwerp van gesprek nemen, collega. Ik vind dit niet bijster interessant."

Het gesprek bleef naspoken en toen hij thuis kwam, ging hij niet rechtstreeks naar bed, maar naar zijn zitkamer.
Ik zal toch maar een slaapmutsje nemen, dacht hij en schonk zich een whisky-puur in. Het werden er zes, maar hij sliep binnen een paar minuten.

-----------------

Vier dagen later herinnerde hij zich pas, dat hij nog een patiënte had, die aan de Nassaukade woonde, doordat hij toevallig een boek van zijn kinderen zag liggen, waarop met grote letters de naam Holle Bolle Gijs gedrukt stond.
's Morgens om elf uur reed hij bij haar voor. Holst was er niet.
"Hebben de medicijnen U goed gedaan?"
"Prachtig, dokter. Zo heerlijk. 't Is bijna helemaal over."
"Mooi, maar U moet er mee doorgaan, want U had het erg te pakken.
Vertel eens wat scheelt er aan? Het is een nerveuze storing, want Uw hart is volkomen gezond."
"Ik weet niet, waarom ik nerveus zou zijn."
"Dat kan veel oorzaken hebben. Is Uw huwelijk in orde?"
"Ja uitstekend. M'n man en ik houden van elkaar en grote zorgen hebben wij niet, alleen maar kleine."
"Zoudt U geen kinderen willen hebben?"
"Dat weet ik niet. Ik heb er nooit over nagedacht. Die kwestie komt bij ons trouwens helemaal niet in aanmerking."
"Hoe dat?"
"Mijn man en ik leven niet samen. Ik bedoel - nu ja, U begrijpt het wel."
"Leeft U niet samen? Waarom in 's hemels naam? U ziet er toch uit als een normale vrouw. Of is Uw man....."
"Dat weet ik niet. Wij hebben het destijds geprobeerd, maar het ging niet."
En dan zegt zij, dat haar huwelijk in orde is, dacht hij. "Hoelang bent U getrouwd?"
"Vijf jaar, dokter. Wij hebben eerst in Heemstede gewoond, maar dat werd te duur, toen de zaken achteruit gingen. Daarom zijn wij hier gaan wonen."
"En hebt U er nooit met een dokter of een psycholoog over gepraat?"
"Neen dokter."
"Maar dat is toch abnormaal."
"Vind U?"
"Ja zeker vind ik dat. Zal ik U eens onderzoeken?"
"Is dat beslist nodig?"
"Anders zou ik het niet vragen, mevrouw."
Zij haalde verlegen de schouders op.
"Als U niet wilt, doen wij het natuurlijk niet. U bent vrij ja of neen te zeggen."
"Laat ik U eerst een kopje koffie geven, dokter, dan heb ik even tijd om na te denken en in ieder geval uitstel van executie."
Wat een preuts mens, dacht hij. En dat in deze tijd.
Zij schonk koffie in.
"U spreekt met een licht accent, mevrouw. Bent U geen Hollandse?"
"Neen, Elzassisch. Ik heet le Vieux, Annette le Vieux. Maar door mijn huwelijk ben ik natuurlijk Nederlandsche geworden."
"Vind U dat prettig?"
"Ja! Ik ben hier kort na de wereldoorlog gekomen. Wij waren in 1915 al uit de Elzas weggegaan naar Saksen. Moeder was een Saksische. En in 1918 waren we natuurlijk verhongerd. Toen ben ik in Nederland gekomen en er gebleven. Ik vind het hier

 

13.

heerlijk.
"Was U niet liever naar de Elzas teruggegaan?"
"Neen. Dit land en de mensen bevallen mij beter."
"Dus vijf jaar geleden bent U Nederlandsche geworden. Toen was Hitler al aan de macht.
"Helaas wel. Ik ben of was, geloof ik, volksduitsche door mijn moeder, maar dat interesseert mij niet meer want in ieder geval ben ik nu Duitsche af."
"Bent U daarom met een Nederlander getrouwd?"
"Niet alleen daarom. Wij kenden elkaar al lang, want ik was kinderjuffrouw bij een tante van mijn man. Die heeft zich met hem gebrouilleerd, omdat hij met mij getrouwd is."
"En U houdt van Uw man?"
"Jawel."
"Het is misschien het beste, dat U bij mij komt wanneer U accoord gaat met een onderzoek. Maar in ieder geval moet ik ook met Uw man spreken." Hij had plotseling zijn belangstelling voor het geval verloren en was voornemens door een gesprek met Holst deze ongezochte kennismaking te beëindigen.
"Wat is er met mijn man te bepraten en waartoe zou het dienen.
Ik ben gewend aan onze verhouding, zoals die is en vind eigenlijk de hele zaak niet zo belangrijk."
"In ieder geval belangrijk genoeg om er een hartneurose van te krijgen. Is Uw man telefonisch bereikbaar?"
"Neen dokter, hij heeft geen kantoor."
"Laat hij mij dan vanavond om zeven uur opbellen. Doorgaan met de medicijnen en U rustig houden. Tot ziens Mevrouw Holst."
---------------

Het onderhoud met Holst leverde geen nieuwe gezichtspunten op. Hij was en bleef in alle opzichten "de asperge". Voor vrouwen had hij weinig belangstelling, René sloeg hem een hormonenkuur voor, maar hij antwoordde, dat hem dat alleen maar last kon bezorgen en hij hield van zijn rust.
"Maar waarom ben jij dan getrouwd?"
"Ik vind haar aardig en het is op den duur zo vervelend 's avonds altijd alleen te zijn. Voor uitgaan heb ik geen geld en restaurants kan ik niet betalen. Wij hebben 't echt gezellig."
"En je vrouw heeft een hartneurose."
"Ach wat! Die heb je immers al beter gemaakt. Wie zegt je, dat het daarvan komt?"
"Het ligt m.i. voor de hand, maar als je zekerheid wilt, laat haar dan analyseren."
"Je bedoelt, dat zij zo'n beetje psychisch binnenste buiten gekeerd moet worden en dat zij dan wiskundig zeker een of ander sexueel defect bij haar zullen vinden."
"Dat hangt ervan af naar wie zij toegaat, maar om te beginnen wil ik weten of je er wat voor voelt."
Holst haalde de schouders op. "Wat kost dat?"
"Een paar duizend gulden."
"O juist! Ik ben blij als ik ze in een jaar verdien. Jij kunt er makkelijk over praten, maar ik hoef er zelfs niet aan te denken."
René zweeg. Wat zou nu de bedoeling zijn? Natuurlijk kon hij het niet betalen, maar zou hij nu een leningsaanbod verwachten of niet?
Holst was altijd sterk geweest in lenen. Eens proberen.
"Ja kijk eens, ik kan me voorstellen, dat 't je momenteel niet schikt en daarom ben ik wel bereid om je de kosten successievelijk voor te schieten. Een oud clubgenoot is tenslotte niet de eerste de beste."
"Verdomd aardig van je, maar hoe moet ik het terugbetalen?"
René maakte een luchtig gebaar. "Daar is geen haast bij."
"Ik voel er niet veel voor. De hemel mag weten, wat er van Annette wordt, als zo'n snuiter alles in haar ondersteboven haalt. Wij hebben het nu goed, waarom dan al die poespas."
"Omdat je vrouw een hartneurose heeft." René's stem klonk geërgerd.
"En wat zou dat? Jij geeft haar wat druppeltjes en het is over.
Waarom dan al die gewichtigdoenerij van analyses en dergelijke dingen. Neen, daar begin ik niet aan en ik ben overtuigd, dat Annette het met mij eens is."

 

14.

"Zoals je wilt."
"Kom je nog eens naar haar kijken?"
René beantwoordde de vraag niet. "Je slaapt toch niet bij haar?"
"Ja, waarom niet? We zijn toch getrouwd."
"Dat weet ik. Maar ga ik elk geval voortaan alleen slapen."
"Maar man, ben je nou gek geworden? Waarom moet ik alleen slapen?"
"Kijk eens, Holst, ik kan mijn patiënten nergens toe dwingen, maar als ze alles weigeren te doen, wat ik zeg, dan weiger ik hun dokter te zijn. Ik ben namelijk ook niet de bediende van mijn patiënten."
"Kalm aan een beetje, van Hove. Ik zeg toch niet, dat ik weiger. Maar wat zit er nou in, in dat samen slapen? Enfin, ik zal 't haar zeggen. Als jij denkt, dat het beter voor haar is en als het bij jouw behandeling hoort, dan zal ik natuurlijk je orders opvolgen."
"Goed en tot ziens dan."
"Kom je nog eens op een avond? Dan ben ik thuis; kunnen we nog wat bomen over vroeger. Mooie tijd geweest hè. Komt niet weer terug, nooit meer. Zo is het leven."
"Zodra ik tijd heb, zie je me verschijnen."
Holst gaf René joviaal de hand en verliet de spreekkamer. Eeuwig de asperge, dacht René. Z'n vrouw boft niet, maar enfin, zij is in hoofdzaak met hem getrouwd om Nederlandsche te worden en laten zij het verder maar samen uitzoeken.

 

HOOFDSTUK III

In grote opmaak meldden de kranten de sensatie van de dag, die overigens al door de radio verspreid was - Duitsland in oorlog met Polen, prompt daarop met Engeland en Frankrijk.
René vloekte, wat hem een enkele maal overkwam, als hij alleen was. Als Agnes gezond was, zou hij naar Amerika gaan of nog liever naar Canada waar de wereld wijd was en nog niet overbevolkt.
De Verenigde Staten lokten hem niet, al zou het er in elk geval veiliger zijn dan hier.
Hij dacht aan de kinderen. Toen hij ongeveer zo oud was, was de eerste wereldoorlog uitgebroken. Deze zou erger worden. Wat moet er van de kinderen terecht komen, als de Duitsers hier kwamen? Dat Nazi-gespuis! Een expressie van walging gleed over zijn gezicht. Er was geen denken aan, dat Agnes vervoerd zou kunnen worden. Ofschoon - vervoerd kon zij natuurlijk altijd worden, maar zou zij willen? Zou zij kunnen inzien welk gevaar dreigde? Wat buiten de ziekenkamer gebeurt, is immers zo oneindig ver weg, zeker voor een levensschuwe vrouw als Agnes. Hij zou eens met haar praten.
Kalm bracht hij haar op de hoogte der jongste gebeurtenissen.
"Jakkes, wat vervelend. Zou het lang duren?"
"Waarschijnlijk wel. Wie weet hoeveel landen er nog in betrokken worden."
"Nu ja, wij in ieder geval niet. Wij zijn zo'n klein land, we betekenen politiek niemendal. Ik ben blij toe."
"Zeg dat niet zo luchtig, Agnes. Wij grenzen aan zee."
"Wat zou dat?"
"Als Hitler onze kust wil hebben om te voorkomen, dat de Engelsen landen, zal hij ons zeker bezetten."
"Ach kom. De Engelsen kunnen toch ook in Frankrijk landen, net als de vorige keer! Wat helpt het hem dan of hij onze kust bezet."
"Ja kind, wij kunnen hier alles heel gewichtig bespreken en dat heet biertafelstrategie, maar niemand weet, wat er gebeurt.
Ik zou het liefst naar Amerika gaan of naar Canada of desnoods Engeland, een beetje uit de buurt van Herr Hitler."
"Gut, wat ben jij bang."
"Neen, maar ik heb vrouw en kinderen en ik vrees, dat deze oorlog verschrikkelijk wordt."
"Is dat nu ook geen biertafelstrategie? Neen René, hè neen, je moet niet zulke vervelende dingen zeggen. Jakkes, naar Amerika."

 

15

"Of naar Engeland."
"Ach jongen, wat maak je je toch zenuwachtig, daar kunnen we toch altijd heen. Met een vliegtuig ben je er zo. Waarom zullen we nu hals over kop het land verlaten - en ons mooie huis - en alles wat we hier hebben. Laten we de boel maar eerst rustig aankijken."
"En als het onverwachts komt?"
"René, je bent vandaag een zwartkijker. Ga maar gauw naar de kinderen. Weet je wat, bel papa op, die lacht je uit."
René deed wat zij hem voorstelde, maar vond bij de oude heer geen steun voor zijn plannen. Er was geen enkele reden voor een paniekstemming. Hitler had wel betere objecten dan een kluit modder, waarop ruim acht millioen mensen wonen. Rusland moest hij hebben. Daar kon hij vinden wat hij nodig had. En een Engelse landing aan de Nederlandse kust? In Berlijn zouden ze toch ook wel weten, dat Engeland de eerste jaren niet kon aanvallen. En zou hij nu, omdat zijn schoonzoon direct het hoofd kwijtraakte, zijn dochter en kleinkinderen moeten missen? Agnes was de verstandigste. "Ga aan je werk, dat is veel beter dan dat dwaze gepieker. Een flinke Hollandse kerel ........"
René luisterde al niet meer. De oude heer zou natuurlijk vandaag zijn dochter bezoeken om haar gerust te stellen. Zuchtend legde hij de hoorn op de haak.
Zou ik de kinderen naar Amerika sturen, dacht hij. Dat geeft natuurlijk een storm, maar de kinderen zijn belangrijker dan de toorn van schoonpapa.
Hij polsde Agnes.
"Om godswil René, maak me niet ongelukkiger dan ik al ben.
Wil je me de kinderen nu ook nog afnemen? Ik ben al zo rampzalig."
Zij huilde. Geërgerd verliet hij de kamer. 's Middags kwam zijn schoonvader na een bezoek in de ziekenkamer hem de mantel uitvegen. Of hij stapelgek geworden was?
De oude heer brieste als een leeuw, maar René kwam er niet van onder de indruk, integendeel. "Luister eens papa! Ik heb met Uw praatjes niets te maken. Als ik wil, gaan de kinderen.
Ik heb hierin te beslissen, U niet."
Mijnheer ten Brugge was er niet aan gewend op deze wijze toegesproken te worden. Hij was razend op "die snotneus", maar moest erkennen, dat de vader de beslissing had en niet de grootvader. "Agnes is er toch ook nog."
"Zeker en haar zet U tegen mij op."
"Opzetten tegen jou? Maar zij vindt het vreselijk, als je haar de kinderen ontneemt. Het is haar dood."
"De kinderen zijn belangrijker dan Agnes."
"In hoeverre?" stoof mijnheer ten Brugge op.
"Omdat Agnes afgeschreven is, papa. De kinderen hebben het hele leven nog voor zich."
"Gaat ze zo gauw dood?" De oude ten Brugge zag bleek.
"Daarom gaat het niet. Maar zij heeft van het leven niets meer te verwachten. Waarom staat zij de kinderen in de weg?"
"Maar - maar -- snap je dan niet, dat zij ze bij zich wil houden zolang ze nog leeft?" Zijn stem ging in gefluister over.
"Ja, omdat zij ziek is en niet begrijpt waar het om gaat.
Evenmin als U. Dit wordt een katastrophe. Wat weet U van de Duitse plannen? Even weinig als ik! Maar ik houd rekening met het ergste en U voert struisvogelpolitiek uit egoïsme, net als Agnes. Dacht U dat ik het zo leuk vind de kinderen weg te sturen, wie weet voor hoe lang?"
Mijnheer ten Brugge zweeg. Zo had hij zijn schoonzoon nog niet meegemaakt.
"Als we nu eens afspreken", zei hij na enkele ogenblikken, dat we eerst de kat nog eens uit de boom zien. 't Is toch niet nodig, dat ze vandaag al vertrekken? Gebruik je verstand René."
"Dat doe ik en daarom zie ik ook zo verduiveld goed in, dat ik de verstandigste ben en dat Agnes mij in de weg staat.
Als ik de kinderen naar het buitenland stuur en zij sterft binnen afzienbare tijd, dan ben ik de moordenaar. Nu kan het me niet schelen wat "men" zegt, maar ik weet, dat het voor mij dan een gewetenskwestie wordt. Ik ben zo.
U had me moeten helpen, maar U denkt er niet over.

 

16.

De bankier ten Brugge heeft zoveel millioenen plus een dochter en twee kleinkinderen en dan nog een schoonzoon als ornament en de bankier ten Brugge houdt zijn millioenen en z'n dochter en kleinkinderen stevig vast. Alles is van hem! Alleen van hem!"
René was krijtwit. Mechanisch stond hij op. "Goeden dag papa. Ik ga de deur uit. Ik stik in jullie verstandigheid."
Verbijsterd keek ten Brugge hem na, stond langzaam op en verliet neerslachtig de woning van zijn dochter, neerslachtig en verlegen.
René raasde in zijn auto naar Zandvoort. De zee zien, lucht, ruimte.

 

HOOFDSTUK IV

Sinds die dag was de verhouding tussen Agnes en René veranderd.
Hij bleef de wellevende echtgenoot, maar meer dan formeel waren zijn attenties niet. Zij bespeurde het en begreep de oorzaak, maar bleef bij haar oordeel, dat zij gelijk had. Soms boudeerde zij tegen hem, maar hij negeerde het volkomen. Dan weer was zij plotseling lief en aanhalig, als de angst in haar opsteeg, dat hij haar verlaten zou voor een ander of met de kinderen.

"Je gaat toch niet weg hé René? Je blijft toch bij me?"

"Ja! Vraag dat niet telkens."

Vaak speelde hij met de gedachte er in alle stilte van door te gaan met Paulientje en Hansje, maar hij durfde niet. Agnes zou zichzelf vermoorden van verdriet. Desondanks maakt zij zich wijs dat ze zoveel van de kinderen houdt. En van mij. Zo verschrikkelijk veel.

Vaak ging hij nu 's avonds naar het Americain, waar hij zich aan de leestafel bezig hield met de buitenlandse tijdschriften.
Toen hij op een keer binnentrad, zag hij tot zijn schrik Holst en diens vrouw. Onmogelijk ze ongemerkt te passeren; zij zaten vlak bij de ingang en Holst had hem opgemerkt, zodra hij binnenkwam.
Van terugkeren kon dus evenmin sprake zijn. Er zat niets anders op dan hen te begroeten. Natuurlijk nodigden ze hem uit om aan hun tafeltje te komen zitten.

"Verduiveld leuk dat je juist nu komt, van Hove. Ik heb 'n meevallertje gehad en nu nemen we het er eens van. We kunnen zo weinig uit. Wat wil je drinken?"

"Koffie. Hoe gaat het met Uw gezondheid, mevrouw Holst?"
"Dank U, uitstekend. 'n Enkele keer moet ik nog wel eens naar lucht happen, maar dat is direct weer over."
"Je hebt het knap gedaan van Hove. M'n compliment. Nog altijd druk?"
"Ja, gelukkig wel."
"Vind je dat zo leuk?"
"Ik houd van m'n werk."
"Ben je 's avonds meestal vrij?"
"Dat hangt ervan af of er ernstige of dringende gevallen zijn.
Dan moet ik er 's avonds nog al eens op uit."
"Toch ook niet leuk voor je vrouw."
" 'n Doktersvrouw weet niet beter. Jij hebt het zeker druk wegens het oorlogsgevaar? Risicoverzekeringen en zo."
"Ja ook wel een beetje, maar ik ben gespecialiseerd in levensverzekeringen en doe er ziekte en ongevallen bij. De mensen zijn op het ogenblik bang voor alles en nog wat. Wat denk jij van de oorlog? Zouden wij er dit keer weer buiten blijven?"
"Dat geloof ik niet."
Holst floot tussen zijn tanden. "Niet leuk. Ik hoop dat je ongelijk krijgt."
"Ik ook, maar ik geloof het niet."
"Laten we over iets anders praten, als U het goed vindt dokter.
En geef me nog iets te drinken, Hein."
"Je bent 'n dure vrouw, vind je ook niet van Hove? Jij stopt 'r vol goud en maakt er 'n bijouteriedoos van en nu wil ze al maar dure dingen drinken."
"Mevrouw", wendde René zich tot Annette, "wilt U mij toestaan op mijn beurt gastheer te zijn? Wat denkt U van een fles Rijnwijn?"

 

17.

"Heerlijk! Maar is dat niet vreselijk duur?"
"Hé - hè Annette, voor van Hove is dat niet duur en al was het wel zo, dan mag je nog niet zulke vragen stellen."
"Jawel hè dokter. Ik wel."
René glimlachte en wenkte de kelner, die hem een Liebfraumilch aanraadde. "Een erg goed jaar meneer. Uitmuntend wijntje."
"Breng die dan maar" antwoordde René.
De wijn glansde zacht in de lichtgroene glazen en toen zij klonken tinkelde het glas feestelijk. René voelde een lichte opgewektheid, ondanks het vervelende gezicht van de asperge.
Die vent was nu eenmaal vervelend, maar zijn vrouw was wel een beetje interessant. Enkele kleinigheden, vooral haar oogopslag deden vaag aan Lucie denken. Merkwaardig bij een gewezen kinderjuffrouw.
De eerste fles werd door een tweede gevolgd en toen ook deze geledigd was, stelde René voor ergens iets te gaan eten, wat gretig aanvaard werd.
"Waar gaan we heen?" vroeg Holst.
"Dikker & Thijs."
De asperge wreef vergenoegd zijn handen. "Ik wou, dat we je vaker ontmoetten, van Hove. Jij weet te leven."
René hielp Annette in haar mantel. Zijn auto stond op de Leidse kade geparkeerd. "Zullen we rijden of dat kleine eindje maar lopen? Het is droog."
"Laten wij even wandelen dokter. Ik ben een beetje licht in mijn hoofd door de wijn."
René bood haar zijn arm. Holst slenterde aan haar andere zijde, zacht voor zich heen neuriënd, handen in de zakken, hoed een tikje achterover. Alles heeft toch zijn goeie kant dacht hij.
Zelfs die hartaanval van Annette. Is dat even 'n avondje.
"Zeg, van Hove, dat is 'n reuze - tent. Ik ben er nog nooit geweest. Man! Je hebt geen idee hoe ik in mijn sas ben."
"Dat vind ik erg prettig. Per slot van rekening zijn we niet uit om ons te vervelen. Wat zegt U Mevrouw?"
"Ik vind het heerlijk dokter, zo heerlijk." Zachtjes drukten haar vingers zijn arm.
René zweeg. Toch wel leuk, dacht hij, om die twee zo'n pleizier te kunnen doen.
Ofschoon zij heel langzaam wandelden, waren zij binnen een paar minuten in het restaurant.
"Bestel jij maar", zei Holst. "Jij zult het hier beter kennen dan wij."
"Moet ik ook voor U bestellen, mevrouw?"
"Graag dokter."
René koos paté de fois gras, gefileerde tong, wit vlees en pudding met rumsaus. Een witte en een roode bordeaux werden toegevoegd om een en ander te besproeien, met als gevolg dat zijn gasten lichtelijk onder de invloed kwamen.
"O dokter, ik word dronken geloof ik. Hoe kom ik dan thuis?"
"Ik zal U wel met de wagen brengen, mevrouw."
"Wordt U dan niet dronken?"
"Ha ha", Holst lachte luid. "Een oud-Leidenaar dronken van een paar glazen wijn." Maar zijn wangen zagen verdacht rood.
Hindert niet voor een keer, dacht René. Met Annette begon hij een gesprek over wijn en zij zong een loflied op die van de Elzas wegens hun bijzondere smaak en bouquet. En zo begon zij over haar jeugd te vertellen.
"Wij zijn van Franse afkomst, maar na 1870 is mijn familie Duits geworden en ik wist niet beter. Wij leefden daar rustig in 'n tamelijke uithoek van het Rijk."
Zij praatte over haar ouders en haar twee broers, waarvan de oudste op zeventienjarige leeftijd naar het front gestuurd werd.
"Hij is niet meer teruggekomen. Als U wilt weten hoe hij het gehad heeft, leest U dan "Im Westen nichts Neues". Ik ken het bijna uit m'n hoofd."
"Gelezen heb ik het wel, maar ik kan U niet nazeggen, dat ik het uit mijn hoofd ken", antwoordde René.
"Kent U ook zijn andere boeken?"
"Alleen "Der Weg zurück", maar in het algemeen ben ik niet erg Duits geöriënteerd. Hebt U veel van Uw broer gehouden?" "Ik was pas zes jaar, toen de oorlog uitbrak, dus nog wel erg jong. Later ben ik hem gaan idealiseren. Ik vond het vreselijk

 

18

romantisch een broer te hebben, die in de oorlog gevallen was, en ik ben dol op romantiek - in m'n fantasiën, in de praktijk ben ik anders."
Holst at.
Het gesprek tussen Annette en René kabbelde rustig voort. Het ging nu over haar persoon en over levensopvattingen. Tenslotte kwam het onderwerp "recht op geluk" ter sprake en René voelde zich huiverig worden, maar zijn angst verdween, toen hij haar hoorde zeggen, dat dat klinkklare nonsens was. "Je leeft, zoals je moet. Ik houd van het leven dokter, U ook?"
René knikte glimlachend. Hij was niet zo als deze Frans-Duits-Hollandse jonge vrouw. Zijn levenservaringen en zijn beroep hadden zijn enthousiasme erg getemperd, maar hij wilde haar vreugde niet bederven.
"Laten we dan op het leven drinken, dokter." Zij hief haar glas op. Zacht stootte René aan.
"Es lebe das Leben dokter."
"Waarom ineens Duits, mevrouw?"
Het is de titel van een boek, heel mooi, maar al oud, want het is nog van voor 1914. Het zal wel niet meer te krijgen zijn, maar als U het wilt lezen, kunt U het wel van mij lenen."
"Graag, als het zo mooi is."
"Afgesproken dokter en es lebe das Leben."
"Nogmaals prosit, mevrouw."
Zij glimlachte. "Ik ben, geloof ik, niet meer dronken. Dat komt door ons gesprek. Hein is de enige van ons drieën die helemaal soupeert. Hij eet alleen maar."
"Als U niet meer dronken bent, zullen we een glas cognac drinken bij de koffie. Vindt U dat goed? Jij ook Holst?"
"Ik vind alles goed. Wat 'n etentje. Ik heb gesmuld."
René bestelde Couvoisier. Holst dronk twee glazen. Zijn ogen begonnen dicht te vallen en alleen de havana, waarvan hij de rookwolken langzaam inzoog, hield hem wakker.
"We moeten naar huis," zei Annette. "U moet morgen natuurlijk weer vroeg op voor Uw ochtendspreekuur."
"Ik houd geen spreekuur, mevrouw."
"Helemaal niet?"
"Deftige dokters, zoals van Hove, doen zoiets niet Annette", merkte Holst grijnzend op. "Je ziet overigens, dat ik er fijne kennissen op na houd. Word nou niet kwaad, van Hove, ik ben zo in m'n sas."
René wenkte de kelner en vroeg om de nota.

Zij wandelden naar de Leidsekade. Het motregende.
"Nu ben ik toch weer een beetje dronken, dokter."
"Ik niet", snoefde Holst. "Wij oud-Leidenaars kunnen tegen een stootje."
René liet hen achterin plaatsnemen en reed ze naar hun huis, waar hij voor de deur afscheid nam. Holst sloeg hem op de schouders en schudde hem heen en weer. "Je bent 'n reuze-kerel, van Hove, altijd geweest."
"Het was een mooie avond dokter. Komt U heus het boek halen?
Tot ziens dan en welterusten."

Door de stille stad reed René naar huis. Een interessante vrouw dacht hij, maar haar huwelijk is een slechte beurt. Wie trouwt er nu met de asperge en dan op zo'n manier? Enfin, dat is haar zaak. Hij zou dat boek eens gaan lezen.

 

HOOFDSTUK V.

Enige dagen na de toevallige ontmoeting in Americain reed hij 's morgens vroeg voor op de Nassaukade om het beloofde boek te halen. Toen hij haar de hand gaf voelde hij zich lichtelijk nerveus. Zij keek met haar grote grijsblauwe ogen de mensen recht en als het ware onderzoekend aan, wat hem ineens verlegen maakte. Hij deed zijn uiterste best niets te doen blijken, vroeg naar haar gezondheidstoestand, voelde haar pols en knikte goedkeurend.

 

19.

"Bevalt U 't afzonderlijk slapen?"
"Heerlijk, dokter. Ik heb nu een eigen zit-slaapkamer. Wilt U hem zien? Mijn man slaapt in het kabinet aan de voorkant hiernaast.
Ik ben zo blij met Uw advies."
"En Uw man?"
"Heeft eerst gemopperd, maar hij is er nu al aan gewend. Wilt U een kop koffie, dokter? U komt precies om elf uur, dus vermoed ik dat U op de koffie afkomt."
"Dat zou niet erg beleefd zijn, mevrouw. Ik kom trouwens om dat boek, herinnert U zich nog? Maar ik wil graag koffie."
Het gesprek stagneerde. Elk was met zijn eigen gedachten bezig en René keek verdroomd naar de grijze lucht. Er hing een melancholiek licht in de kamer. Het zachte tikken van de klok maakte hem slaperig.
"Gaat U mee naar mijn kamer?" verbrak Annette de stilte. "Daar heb ik mijn boeken. Niet veel hoor, maar ik houd van ze, stuk voor stuk."
René knikte en volgde haar zwijgend.
De kamer zag er aardig uit. Weinig meubelen. Een divanbed, waarboven een ets en aan de tegenovergestelde wand een kastje met boeken. Annette ging er terstond heen, nam het beloofde werk er uit en gaf het hem. "Als 't U belieft."
"Dank U." Om zich een houding te geven bladerde hij erin, las hier en daar iets, maar kon zijn gevoel van verlegenheid niet overwinnen.
" 't Speelt in Engadin, zie ik. Interessant."
"Bent U daar wel eens geweest?"
"Ja mevrouw, vroeger, maar dat is al heel wat jaren geleden."
"Gaat U niet vaak meer op reis, dokter?"
"Neen mevrouw, ik heb het te druk."
"Maar U neemt toch wel vacantie?"
"Een maal per jaar. Maar Zwitzerland lokt mij niet meer. Ik heb iets tegen Hopla-treinen."
"Engadin is toch geen Hopla-centrum."
Hij haalde de schouders op. "Ik houd meer van de Franse Alpen, daar is alles ongecultiveerder en stiller."
Zij glimlachte. Precies de glimlach van Lucie, dacht hij.
"Mevrouw, ik moet helaas vertrekken, er zijn veel zieken."
"Komt U weer eens gauw? In ieder geval, als U het boek hebt uitgelezen."
René beloofde het, maar kon niet voorzien, dat er maanden zouden voorbijgaan voor hij zijn belofte zou vervullen. En toch was er geen enkele steekhoudende reden voor. Zeker, hij had van allerlei te doen, maar soms zat hij 's morgens urenlang in een café, las kranten, maakte zich zenuwachtig over de oorlog of kwaad, omdat de zaak niet opschoot en verwaarloosde intussen zijn praktijk.
Een enkele maal dacht hij aan Annette Holst en dat hij het boek moest terugbrengen, maar elke keer dat hij hieraan dacht, stelde hij het uit tot morgen. En hoe minder hij werkte, des temeer hij tijd tekort kwam.
Met een groothandelaar, die hij al jarenlang behandelde, raakte hij in gesprek over het voedselvraagstuk in geval van bezetting.
"Doe wat Colijn zei, dokter, en hamster."
"Dat is toch geen manier. De arbeiders en werkelozen kunnen ook niet hamsteren. Waarom doet de regering het niet?"
"Elk blikje corned-beef, dat de regering opslaat, is weggegooid.
Als de Duitsers hier komen, graaien zij onmiddellijk alles weg.
Hebt U een grote kelder, dokter? Ja? Stop hem dan vol met eten, drank en kolen. Is Uw personeel te vertrouwen?"
"Hoe moet ik dat doen? Ik kan toch niet alle winkels gaan aflopen of mijn huisknecht erop uitsturen."
"Wil ik het voor U opknappen? Ik vul Uw kelder langzaamaan, dan valt het niet zo op."
René nam het aanbod met beide handen aan en kreeg zodoende geleidelijk een enorme voorraad, "voldoende om een beleg te doorstaan."
" 't Zal zeker zo erg worden, dokter. En als U het niet nodig hebt, wat God geve, dan geeft U het weg."
Hij dacht er over een schuilkelder in de tuin te laten maken en voerde lange besprekingen met deskundigen, maar de plannen bevredigden hem niet. Als er een voltreffer kwam, zou het ding 't toch niet houden en dan waren de kinderen verloren. Misschien zou de

 

20

kelder nog beter zijn. Of het platteland. Agnes zou er toch geen bezwaar tegen hebben, dat ze naar buiten gingen, als er oorlog kwam? Ze bleven dan immers in Holland.
Hij schreef aan Lucie die nu in Berlijn woonde, maar haar antwoorden waren onbevredigend. Natuurlijk zat haar man er achter.
Die aansteller was beslist bang voor zijn carrière. Iemand mocht eens merken, dat zijn vrouw staatsgeheimen verklapte aan een vreemdeling, al was die vreemdeling dan de eigen broer. Of zouden ze gevaar lopen van de kant van de nazi's? Hij was een adellijk heer en proleten houden niet van adel. Als Lucie maar niet in moeilijkheden kwam. Hij zou voortaan voorzichtiger schrijven. Wat een wereld! Zijn schoonvader ontliep hem tegenwoordig. Hij dacht er aan met een grimmige genoegdoening, ondanks het feit, dat hij bemerkte, dat de invloed van haar vader op Agnes haar meer en meer van hem verwijderde. En tot zijn verwondering constateerde hij dat hij daarom nog meer medelijden met haar had dan voorheen, toen het alleen haar ziekte betrof. Wat hield ze op deze wijze over? De kinderen. Maar zou ze geen schuldbesef hebben door die kwestie over de kinderen? Schuldbesef, dat zij op hem afreageerde door gereserveerdheid.
Misschien vergrootte dit weerstreven haar zelfrespect.
Dat haar houding geforceerd was, bleek uit het van tijd tot tijd weerkeren van de vraag "je gaat toch niet van me weg, René?" een vraag, die zij soms wijzigde door het woordje "me" te vervangen door "ons".
Het was alles zo dwaas, zo krankzinnig. Mensen die samen een gezin gevormd hadden en die nu om de kinderen strijd voerden met het leven der kinderen als inzet.
Waarom ging hij eigenlijk niet weg met Paulientje en Hansje en liet Agnes en haar vader aan hun stijfkoppigheid over? Wat deed het er eigenlijk toe of zij er aan doodging? En de oude heer was helemaal van geen belang. Die vond zichzelf wel erg gewichtig, maar hij had zijn tijd nu wel uitgediend.
Waarom ging hij toch niet weg? Wat was het, dat hem verhinderde tegen zijn vrouw in openlijke opstand te komen? Was zij toch de sterkste? Had zij hem geheel onderworpen met haar zwakte? De oude heer was een dictator, Agnes een tyran en hij de hofmeier, die de greep naar de macht niet durfde doen. Teveel of te weinig geweten?
Een vrouw in de hel der vertwijfeling jagen lag niet in zijn aard.
O ja, zij zou het zich zelf doen, maar hij was mede schuldig. Vervloekt dilemma, waar geen cognac of whisky tegen hielp, evenmin als de langzaam toenemende vijandschap tussen hen beiden.
Hij schreef Lucie om over te komen en zij voldeed prompt aan zijn verzoek. Toen hij haar van de trein haalde, was hij opgewonden als een jonge man die naar zijn eerste rendez-vous gaat, maar in de auto reeds zakte zijn stemming. Lucie was veranderd, heel erg veranderd, schrikkelijk mondain, maar ook schrikkelijk troosteloos als een vrouw die zielsongelukkig is en haar rampzaligheid tracht te doen schuilgaan achter een rookgordijn van lichtzinnige vrolijkheid.
René informeerde naar Edgar.
"Niet te benijden, René; hij kan niet met de hoge heren van vandaag opschieten. Je weet dat hij conservatief is en er allerlei zogenaamd belachelijke denkbeelden op na houdt over eer, trouw aan het gegeven woord, rechtvaardigheid en al die dingen meer. En daardoor is hij verdacht. Kortgeleden is hij in militaire dienst opgeroepen.
Hij is nu in Noorwegen. Wij hebben veel vrienden aan Buitenlandse Zaken, zodoende kon ik gemakkelijk hier komen. Maar het zou wel eens moeilijkheden kunnen geven, als het in de hogere regionen doordringt."
"Blijf dan hier!"
"Ik denk er niet over. Ze hebben Edgar in handen. Dat kan ik nooit verantwoorden."
Ook al last van haar geweten, dacht hij. De ouwe lui hadden het toch gemakkelijker, geloof ik. Als ik tenminste mama's huwelijkspolitiek bekijk. Enfin, niets aan te doen.

Zij bleef veertien dagen, waarin zij elkaar langzaam nader kwamen.
Te langzaam, want veertien dagen zijn heel weinig voor mensen, die jarenlang van elkaar verwijderd waren en geleerd hadden achter een masker hun innerlijk leven te verbergen en het erin te doen verstarren.

 

21.

Zo gingen zij dan weer uiteen zonder de oude vertrouwelijkheid hervonden te hebben en zonder geheel zichzelf te hebben durven zijn.
In het dilemma, waarvoor hij stond, had zij hem geen raad durven geven. "Agnes is lief en erg ziek. En ach, ik begrijp haar zo goed, maar jou ook. Het is een tragsche situatie, René, en het zou het beste zijn, als ze doodging, voor haar en voor jou, want er gaat nog zoveel gebeuren."
"Weet je iets? Komen de Duitsers hier?" vroeg hij gejaagd.
Bijna had hij "jullie" gezegd, inplaats van Duitsers. Zij was immers Frau von Rabenstein.
"Hoe zou ik iets weten?" antwoordde zij moedeloos. "Wie weet iets in Duitsland, behalve het hoogste drietal? Maar dat scheidt niet uit voor het dood is."

Nu reed zij weer in de richting Berlijn. Welke toekomst tegemoet?
Er was een grote neerslachtigheid in hem, een gevoel alsof heel het leven zinneloos, heel de wereld verloren was. Driftig tikten de ruitewissers langs de voorruit. De regen roffelde.
Hij voelde zich een verloren mens, desolaat en troosteloos eenzaam.
Diezelfde dag ging hij naar Annette.
"Waarom bent U zo lang weg gebleven, dokter?"
Hij haalde de schouders op. Ja, waarom eigenlijk? En wat zocht hij hier bij haar?
"Hoe vond U het boek?"
"Erg mooi, maar wat een onzin in deze tijd - "Es lebe das Leben"
"Dat is niet helemaal onzin, gedeeltelijk hangt het ook van ons af."
"Behalve als de omstandigheden ons de baas zijn."
"De omstandigheden." Peinzend keek zij enige ogenblikken langs hem heen. Toen, zich weer tot hem wendende, zei ze heel zacht: "Ergens schijnt de zon, al regent het ook overal elders."
"Maar als je niet naar dat ergens toe kunt? Wanneer je vastzit?"
"Wij zitten nooit helemaal vast."
Vragend keek hij haar aan.
"Ik begrijp, dat U niet gelukkig bent, dokter, maar ik heb de indruk, dat U er ook een soort behagen in schept in het donker te zitten tobben. Waarom stapt U niet eens naar buiten in het daglicht. Dat is niet zo moeilijk. Zoals U toen deed op die avond in Americain. Dat was voor ons alle drie toch erg prettig, weet U nog, echt prettig zonnig."
René ging voor het venster staan en keek naar buiten, waar de regen nog gestadig neerkletterde. Plotseling keerde hij zich met een ruk naar haar toe. "Praat om 's hemels wil niet met Uw man over wat ik zojuist gezegd heb", zei hij.
Haar gezicht verstrakte een ogenblik. "Ik praat nooit met m'n man over iets anders dan alledaagse dingen."
Toen was haar glimlach er weer. "Zullen wij de stad in gaan, dokter? Een beetje vrolijkheid zoeken?"
Hij knikte langzaam.
"Dan ga ik gauw een andere jurk aantrekken."
De regen droop langs het venster.
Annette kwam binnen. "Even een briefje voor Hein, dat ik de stad in ben en niet weet hoe laat ik thuis kom."
Zij krabbelde een paar regels op een bloknoot.
"Gaan we dokter?"
Hij glimlachte. ---------------

Om zeven uur dineerden zij bij Kempinski. Na afloop verkeerden zij in een lichte roes.
"Zullen we naar de schouwburg gaan?"
"Ja, heel graag."
"Centraal Theater?"
"Alles is goed."
René bestelde een taxi. Hij voelde zich niet zeker genoeg om zelf te rijden.

 

22.

Het was een luchtig stuk, vol van somtijds wat al te doorzichtige dwaasheden. In de pauze waren zij weer volkomen nuchter, maar de vreugde bleef.
"Vind je het prettig, Annette?" vroeg hij.
"Heerlijk! Hoe is je voornaam?"
"René."
"Goed, ik vind het leven stralend, Riné, zalig. We moeten na afloop niet direct naar huis gaan, hoor, maar ook niet naar Dikker & Thijs."
"Waarom niet?"
"Omdat daar de geest van Hein spookt. Herinner je je nog, dat hij alleen maar at?"
"Dan gaan we naar l'Europe."
"Alles is goed."
's Nachts om een uur kwamen zij thuis. "Laten we hier afscheid nemen. Wanneer zie ik je weer?"
"Morgen."
"Om elf uur?"
"Goed. "
Zij gaf hem de hand. Haar ogen straalden als door een sluier.
"Welerusten."

Toen hij haar de volgende dag bezocht, was zij rustig zoals altijd.
Zou "de asperge" geen scène gemaakt hebben, of is hij eraan gewoon? René voelde deze vraag als een pijnlijke gewaarwording.
"Wat heeft je man gezegd?"
"Hij heeft geluisterd en tenslotte zijn schouders opgehaald.
Omdat ik het begin van ons uitgaan, ons gesprek, niet wilde vertellen, heb ik gezegd, dat ik je toevallig in de stad ontmoette."
"Blijf je wel eens meer zo lang weg?"
"Neen."
Hij bloosde.
"Ik vind het leuk dat je er nu bent, maar wil je vanavond komen?"
"Neem me niet kwalijk Annette, maar ik voel niets voor een conversatie met je man."
"Dat is ook niet de bedoeling. Kom zo omstreeks elf uur, dan is hij naar bed. Hij houdt van eten en slapen. Begrijp me goed, ik zeg hem, dat je komt."
"Blijkbaar ben jij het hoofd van het gezin hier."
"Voorzoverre van een gezin sprake is."
"Zal hij het niet vervelend vinden?"
"Waarschijnlijk niet en verder interesseert het me niet. Hij heeft ons huwelijk gewild zoals het is, nu ga ik mijn gang. Hij heeft mij als vrouw mijn congé gegeven en ik heb het genomen."
"Beledigd?"
"Hein kan niemand beledigen."
Zij zwegen enige ogenblikken.
"Je bent een merkwaardige vrouw, Annette. Ik ben blij, dat ik je ontmoet heb."
"Ik ook."
"Dan ga ik nu weg. Dus vanavond om elf uur?"
"Ja, op mijn kamer."
Zij liet hem uit.

In de auto dacht hij na over haar laatste woorden. Was dat een invite? Dan was het niet gedistingeerd. Zij was trouwens een mengsel van goede en slechte manieren, of eigenlijk ook dat niet, want slechte manieren hield zij er niet op na, wel een zonderlinge openhartigheid, die vaak ruw aandeed. Enfin, hij zou wel zien. Eerst patiënten rijden.
Agnes was in een lome, bakvisachtige, week bouderende stemming, die hem volkomen onverschillig liet. Zij bemerkte het.
"Wat is er René? Je bent zo afwezig."
"Ik denk aan m'n werk."
"Heb je het zo druk?"
"Nogal. Na het diner ga ik nog visites rijden."
"Je bent veel weg, René."
"Een dokter heeft een ander bestaan dan een gewoon mens."
"Verwaarloos je de kinderen niet teveel?"
"Voorzover ik weet, doe ik dat zeker niet." Zijn stem klonk

 

23.

scherp.
"Wat ben je nu ineens onvriendelijk. Ik bedoelde heus niets onaardigs. Papa was hier vanmiddag. Hij vindt ook, dat je erg veel weg bent. Hij is toch zo dol op de kinderen."
"Te dol, Agnes, en daardoor niet dol genoeg."
"Ajakkes, jij met je dubbelzinnige uitspraken. Je doet soms zo philosofisch. Ik begrijp je niet meer, René."
Hij gaf geen antwoord, het was vergeefse moeite om met haar in discussie te treden. Zij en haar vader vormden een kongsie, maar het interesseerde hem eigenlijk niet meer, wat die twee deden. Jammer voor de kinderen, maar wat was er aan te doen.
Juf hield hem trouw op de hoogte en aan tafel en op hun slaapkamer was er altijd een grote intimiteit tussen hen drieën. Daar konden schoonpapa en Agnes niet tussen komen. Heerlijk ook waren de ogenblikken, die hij bij hun bed zat, nadat juf ze had ingestopt en het speet hem altijd heel erg, als hem de tijd daartoe ontbrak. Indien enigszins mogelijk, ging hij ze "een nachtzoen brengen" en luisteren naar hun gepraat. Zij hielden veel van elkaar en dat was toch wel een zonzijde van het leven. En nu was Annette ook nog gekomen. Was hij verliefd op haar? Hij wist het niet, alleen maar, dat ze charmant was en mooi.

Toen hij die avond op haar kamer kwam, zag hij onmiddellijk, dat het geen invite geweest was. Alles was als de eerste maal en van een stemmingsarrangement was geen sprake.
"Ik heb een fles cognac meegebracht, Annette. Vind je het erg?"
"Neen, zalig, maar ik heb koffie. Die zullen we eerst drinken.
Ga daar zitten, ik heb maar één armstoel."
"En jij dan?"
"Op 'n gewone stoel. Doe nu wat ik vraag, dat vind ik gezellig." "'t Is heerlijk bij je te zijn, Annette."
"Dank je. Dat heeft nog nooit een man tegen me gezegd."
"Merkwaardig, je bent een charmante vrouw."
"Dank je alweer. Maar ik ben ook mezelf en ik houd niet van goedkope vriendschap."
"Vind je mij duur?"
"Erg duur."
"Hoe bedoel je dat?"
"Dat weet je wel. Je levensopvatting. Je bent dodelijk serieus."
"Waarom dodelijk? Ik ben een getrouwde man."
"Laten we niet over je privé-leven spreken. Je weet immers nu al, dat ik gelijk heb. Het was gisteren een heerlijke dag ondanks de regen en daarom vind ik dat wij meer samen moeten uitgaan. Het is goed voor ons allebei. En verder heb ik 's morgens om elf uur koffie en 's avonds om elf uur ook. Je ziet, ik heb een heel programma opgemaakt."
"Dat kun jij makkelijk doen, maar ik heb een praktijk."
"Daar heb je de hele dag de tijd voor. Je hebt niet eens 'n spreekuur."
"Pas maar op, anders loop ik de deur nog plat. Maar ik wil nog even terugkomen op ons gesprek van zojuist. Ik ben eerlijk van mening, dat iemand, die getrouwd is zich aan zijn huwelijk moet houden."
"Dus ik ook."
"Met jou is het wel een heel bijzonder geval, maar dat verandert niets aan het feit, dat je getrouwd bent"
"Accoord, maar Hein wil niets van me weten."
"Waarom om 's hemels wil heb je toch dat rare exemplaar uitgezocht? Je had toch wel een ander kunnen krijgen?"
"Neen, want ik was niet in een positie om mannen te leren kennen behalve op straat."
"En daarom nam je Hein maar."
"Wij kenden elkaar al jaren, maar dat hij zo zou zijn, had ik nooit gedacht."
"Speelde het Nederlanderschap geen rol?"
"Ja! Maar ik had toch enige illusies. Het leven loopt nooit zoals je verwacht. Dat heb jij ook ondervonden."
"Bij mij ligt de zaak anders, mijn vrouw is ongenezelijk ziek en toch, of misschien juist daardoor, heb ik mij altijd van uitstapjes onthouden."
"Ik zei je immers, dat je dodelijk serieus bent! Als jouw diagnose van mijn hartaandoening juist is, dan begrijp ik niet, dat jij er geen hebt."

 

24.

Hij glimlachte verlegen.
"René, we zitten in hetzelfde schuitje. Laten we van de gunstige wind profiteren. Wie weet, waar wij terecht komen. Geen plannen, alleen maar zeilen. En maak nu die fles eens open, die je hebt meegenomen. Ik zal glazen halen."
"En 'n kurketrekker", riep hij haar na.

Zij dronken weinig maar babbelden des temeer. Tenslotte vroeg hij haar of zij de volgende dag samen naar de schouwburg zouden gaan.
"Graag!" riep zij enthousiast. "En dan na afloop niet ergens souperen maar hier 'n hapje eten. Ik ben deskundig op dat gebied.
Neem jij dan wijn mee? Cognac hebben we genoeg."
Om half twee nam hij afscheid.
"Mag ik je een zoen geven?" vroeg hij.
"Natuurlijk, wat graag."
"Annette." Even drukte hij haar tegen zich aan en verliet toen haastig het huis.

--------------

Zij hadden een liefdescomedie gezien, een van die stukken, waarin het met de kuisheid niet zo nauw genomen wordt, maar natuurlijk kwam alles terecht. 'n Niemendalletje , hier en daar een tikje pikant en ze hadden nog napret, toen zij op Annettes kamer zaten te eten. De wijn hield de stemming erin en toen ze tenslotte aan de koffie met cognac toe waren, kon niemand en niets ter wereld hen deren.
René werd vertrouwelijk, had haar al enige malen een handkus gegeven en trok haar op schoot, toen zij langs hem liep om de lucifers van het boekenkastje te pakken.
Zij sloeg haar armen om zijn hals en zoende hem op de mond met een lange felle kus.
Nu het spel eenmaal begonnen was, kon het slechts op een manier eindigen. Hij voelde zich dronken van vreugde.

Toen hij 's morgens om vijf uur naar huis reed, was de stad hem volkomen vreemd, een coulisse, waar hij mechanisch zijn auto doorheen stuurde. Ook zijn huis had dit coulisse-achtige en bij zijn binnenkomst had hij de gewaarwording alsof hij een vreemde wereld binnentrad.
In zijn spreekkamer kwam hij tot zichzelf, trad als het ware uit zichzelf tevoorschijn en werd weer dokter van Hove. Maar het huis buiten de kamer bleef hem vreemd, was Agnes. Alleen de kinderen niet. Die waren van hem, niet van Agnes, niet van zijn schoonvader, uitsluitend van hem.
In zijn oren suisde de stilte. Hij luisterde ingespannen. Alles sliep. Heel het verleden sliep.
Voorzichtig als vreesde hij iemand te wekken, stak hij een sigaret op. De wereld was anders geworden.
Ergens wist hij een kamer vol zonlicht.
Nu zat hij stil op de grens van licht en duister hier in zijn werkkamer. Schemering. Maar nu hij het licht wist, kon hij niet weer het duister binnentreden.
Weggaan met de kinderen en met Annette.
Zijn slapen klopten. Toen hij opstond beving hem een lichte duizeling. Op zijn tenen sloop hij naar de badkamer. Een half uur later lag hij in een diepe, droomloze slaap.

 

HOOFDSTUK VI

Het duurde niet lang tot Agnes bemerkte, dat hij vaak de nacht buitenshuis doorbracht en zij begreep, wat dit betekende. Eindelijk was het dus zover, was gekomen wat zij altijd gevreesd had.
Zij begreep het, maar haar gevoel verzette zich, zo zelfs, dat zij soms in een huilbui uitbarstte, die in een kramp eindigde.
Er was een ander, die lief voor hem was en aan wie hij zijn liefde gaf. Het enige, wat voor haar was overgebleven, was een beetje formele vriendelijkheid en de dagelijkse bezoeken aan de ziekenkamer, waarbij zij dikwijls niet wisten wat elkaar te zeggen. Traag gingen dan de spaarzame woorden over

 

25.

in weer holle klanken, alleen bedoeld om de troosteloze leegte te verdoezelen.

Er was een ander. Mooi, elegant, rijk? Het was alles onverschillig, want hoe dan ook, die ander gaf hem, wat zij niet geven kon. Zij wilde zo graag grootmoedig zijn, maar hoe te aanvaarde, dat alle hoop, alle illusie verloren was? Nu was zij helemaal niets meer. En zij had hem toch hun kinderen geschonken. Uit haar zwakke, zo jong al ten dode gedoemde lichaam had zij ze gebaard ten koste van haar jeugd en gezondheid. Het was hun beider wil geweest. Was het niet erg genoeg, dat zij er aan onderging? Waaraan ontleende hij het recht zijn eigen leven te leiden en waarom wilde hij zijn deel niet dragen in het leed, dat de geboorte der kinderen over haar gebracht had? Zij vormden toch een gezin, een eenheid? Waarom trad hij daarbuiten? Eigenlijk trad hij er niet buiten. Hij had haar buiten gesloten en leefde nu zijn leven met die andere vrouw en met de kinderen. En hij had al het grote voordeel gezond te zijn.

Hier aarzelde zij. Was dat de grond waarom hij zo leven moest als hij deed? Wie van hen beiden was egoïst, hij of zij zelf? Zij tobde, maar durfde er met niemand over spreken. Toen echter Mevrouw van Hove weer eens bij haar op bezoek was en hoog opgaf van de voorbeeldigheid van haar zoon als echtgenoot, barstte zij plotseling los. "Maar mama, hij heeft een ander."
Even was de oude mevrouw overrompeld, hetgeen haar onaangenaam aandeed, omdat zij er niet van hield in het defensief gedrongen te worden. Ook had het gesprek, dat zij met René gevoerd had op de dag waarop hij voor goed uit Leiden terugkeerde, nooit zijn nawerking geheel verloren.
Zij had haar zoon werkelijk bewonderd. Het was niet alles om aan een vrouw verbonden te zijn, die zo jong al een wrak was, en het was des te erger, wanneer die vrouw niet uit vrije keuze genomen was.
Het stilzwijgen van mevrouw van Hove duurde echter slechts enkele ogenblikken, want haar geest had zijn soepelheid en strijdvaardigheid allerminst verloren.
"Maar kindlief, wat verwacht je dan anders? Een gezonde jonge man en zo gezocht door de vrouwen. Ik dacht, dat hij al lang een liaison zou hebben. Dat heeft toch nergens mee te maken.
En daarom is hij toch niet minder een voorbeeldige echtgenoot."
"Maar mama, hij is toch getrouwd, hij heeft mij toch!"
"Dat spreekt immers niemand tegen, maar redeneer niet zo burgerlijk, lieve schat. Ik wil niets onvriendelijks zeggen, maar je zult moeten erkennen, dat er ten aanzien van jullie huwelijksleven gesproken kan worden van enige reserve."
"Waarom is het burgerlijk, als ik voor mijn recht als vrouw opkom?"
"Agnes, praat niet zo dwaas. René denkt immers niet aan echtscheiding."
"Neen, maar feitelijk is die er al."
"Door die liaison?"
"Ja, mama."
"Is er dan daardoor iets in jullie huwelijk veranderd?"
"Neen. Haar antwoord klonk schuchter.
"Wat praat je dan?"
Agnes wist geen antwoord meer. Langzaam begonnen tranen te vloeien vanonder de gesloten oogleden.
"Natuurlijk is het verdrietig, kind, maar je kunt René nooit verwijten de égards tegenover jou uit het oog te hebben verloren."
Agnes bleef zwijgen.
"Die ander speelt toch geen rol in jullie leven. In normale omstandigheden zou ik er niet zo over oordelen, ofschoon je bij een man altijd wat door de vingers moet zien."
"Hij houdt nu toch van die ander, mama, en niet meer van mij", bracht Agnes met moeite uit. "In normale omstandigheden zou ik er zeker van zijn, dat hij bij mij zou terugkomen. Hij heeft een trouw karakter. Maar nu weet ik dat het voor goed uit is, dat ik hem verloren heb. En hij is toch mijn man. O mama, ik houd zo veel van hem."
"Waarom ben je dan zo verdrietig? Hij heeft heel veel gemist in zijn huwelijk en als je zoveel van hem houdt, waarom gun je hem dan deze kleine vreugde niet?"

 

26.

"Ik kan 't niet accepteren, mama, ik kan niet. Ik heb zo'n ontzettend verdriet."
-------------

Tijdens het diner belde mevrouw van Hove haar zoon op en verzocht hem te komen. Argeloos vertelde René aan Agnes, dat zijn moeder hem wilde spreken, en het verwonderde hem, dat zij onrustig werd en blijkbaar verlegen. Zijn eerste opwelling was, haar te vragen of zij er iets van wist, maar hij liet het na, omdat tussen hen te weinig vertrouwelijkheid was overgebleven en het bovendien een kwestie zou kunnen zijn betreffende de kinderen. Er was geen enkel onderwerp, dat zij nadrukkelijker vermeden dan dit.
Zodoende reed hij na Paulientje en Hansje goede nacht gewenst te hebben, naar het huis zijner ouders. Zijn moeder ontving hem in haar boudoir. René zag onmiddellijk dat zij in strijdlustige stemming was - de mond samengeknepen tot een streep, waardoor de ingevallen wangen de jukbeenderen nog scherper dan gewoonlijk deden uitkomen.
"Wat is er van Uw dienst, mama?" vroeg hij, nadat hij zich in de gemakkelijkste stoel had neergezet om zich een zo nonchalant mogelijke houding te kunnen geven, zodra dit nodig mocht zijn.
Want dat er een storm op til was, begreep hij.
"Dat je op het gymnasium en aan de universiteit weinig wereldwijsheid hebt opgedaan, begrijp ik volkomen. Maar wat ik niet begrijp is, dat je praktijk je in dat opzicht niets geleerd heeft."
Hautain keek zij haar zoon aan, die echter haar blik beantwoordde alsof hij niets met het gesprokene te maken had.
"Dat je een liaison hebt, spreekt vanzelf. Maar dat je niet intelligent genoeg bent om ervoor te zorgen, dat Agnes dat niet merkt begrijp ik niet."
Nog bleef René zwijgen. Rustig haalde hij zijn sigarettenkoker te voorschijn en stak een sigaret op.
"Ben je het spreken verleerd, René, of je goede manieren?" "Vind U het onderwerp, dat U ter tafel brengt, er een, dat een moeder met haar zoon bespreekt, mama?"
"Ik ben langzamerhand op een leeftijd gekomen, waarop een moeder alles met haar kinderen kan bespreken."
"U bent vrij in Uw opvattingen, mama, maar U zult mij moeten toestaan er de mijne op na te houden."
Mevrouw van Hove bleef het antwoord schuldig. Wat was er nu weer aan de hand met deze zoon, die vroeger zo gewillig was.
Van waar die gereserveerdheid?
Aangezien echter René bleef zwijgen, zag zij zich genoodzaakt het gesprek weer op te nemen. "Begrijp me goed, René, ik wil me niet in je zaken mengen, maar alleen raad geven om de gevoeligheid van Agnes te ontzien. Ze is ziek, waarom zou je haar dan nodeloos meer verdriet doen, dan ze al heeft?"
"Als Agnes verdriet heeft, mama, waarvan ik de oorzaak ben, moet zij er met mij over spreken, maar niet met mijn moeder."
"Dat durft ze niet."
"Jammer."
"Och God, René, wees niet zo afschuwelijk koud. Zo ben je niet.
't Is alles pose. En je weet, dat ik alleen met je praat omdat ik het beste met je voor heb."
"Dat hebt U altijd gehad, mama. Denk maar aan mijn huwelijk."
"René, je bent verschrikkelijk vanavond!"
"Het spijt mij, mama, en het is niet in het minst mijn bedoeling.
U zult moeten toegeven, dat ook ik altijd de beste bedoelingen met U had - en met papa natuurlijk."
"Je gedraagt je hoogst onbehoorlijk, René."
"M'n excuses, mama. U staat mij dan wel toe te vertrekken. Ik wil U niet langer lastig vallen met m'n slechte gedrag."
Hij stond op, klopte een weinig as van zijn pantalon en trad op zijn moeder toe om afscheid te nemen.
Mevrouw van Hove voelde zich diep gekwetst. Toen zij haar zoon telefonisch vroeg te komen, was zij er zeker van eindelijk revanche te kunnen nemen voor het gesprek van jaren geleden. En nu moest zij ondervinden, dat deze zoon volstrekt buiten haar bereik geraakt was. Dit verdroeg zij niet.
"O God, René", zei zij zacht, als met een onderdrukte snik.

 

27.

"Foei, mama, dat past helemaal niet bij U. U hebt altijd alles vermeden wat opera-achtig zou kunnen schijnen. Ik heb te veel respect voor U getoond om dit te moeten ondervinden."
Met een glimlach, die te ongenaakbaarheid in zijn gelaatsuitdrukking niet in het minst verzachtte, greep hij haar hand en bracht die aan zijn lippen. "Goeden avond, mama. Ik kom gauw weer eens aan en hoop dan echt prettig met U te babbelen. Wilt U papa van mij groeten?"
Kalm verliet hij het vertrek. En toen de deur achter hem gesloten was, bleef mevrouw van Hove nog geruime tijd staan, de ogen gesloten en met een nerveuze trilling om de bloedloze lippen.

Rustig reed René huiswaarts en ging rechtstreeks naar de kamer van zijn vrouw die schrok, toen hij binnentrad.
"Ben je nu al terug?"
"Ja, er was niets te bespreken."
"Waarom liet ze je dan bij zich komen? Toch niet zo maar?"
"Neen. Zij begon een gesprek over een privé-kwestie, voor mij privé, en daarover spreek ik alleen maar als ik het nodig oordeel, of met iemand, die recht heeft om er met mij over te spreken."
Onrustig keek Agnes naar hem op en een diep medelijden doorvoer hem, toen hij haar angstige nervositeit zag. Omdat zij bleef zwijgen stelde hij een vraag. "Heb jij soms iets te vragen, Agnes?"
"Ik geloof het niet", antwoordde zij schuchter.
"Mama zei, dat je zo veel verdriet hebt en dat dat mijn schuld is."
"Ach, wat akelig. Ik was vanmiddag een beetje nerveus en dan klaag je je nood wel eens. Waarom moet je moeder daar nu dadelijk over praten?"
"Ze meent het goed met je."
"Nu ja, maar toch---- Ach neen, René, laten wij er niet verder over spreken, het is zo onbelangrijk."
Hij boog zich over haar heen en streelde zachtjes haar haren.
"Je behoeft nooit bang te zijn lieve, dat ik ooit van je weg ga.
Zullen we samen theedrinken? Alles staat klaar, zie ik en ik heb schrikkelijk veel zin in thee."
Zij greep zijn hand en kuste die hartstochtelijk. "O René, ik houd zoveel van je."
Hij streelde haar over de wang, kuste haar lippen en ging toen naar de theetafel, om de thee in te schenken.
"Moet je vanavond nog uit, René? Onderdrukte angst klonk in haar stem.
"Ja, maar ik blijf niet lang weg."

Hij loog niet, liegen viel hem moeilijk. Toen hij dan ook bij Annette kwam, zei hij haar onmiddellijk die nacht niet te kunnen blijven, omdat de toestand van zijn vrouw het niet toeliet.
Annette maakte geen enkele tegenwerping. Zij wist, dat zij hem alleen kon behouden, als zij hem zijn gang liet gaan.
"Als de toestand zo blijft, zullen wij ons leven een beetje anders moeten inrichten", zei hij.
"Ik vind alles goed."
"Ook als ik niet meer kom?"
"Ook dat. Maar ik heb liever, dat je me doodslaat."
"Laat ik dan maar noch het een, noch het ander doen. Heb je al koffie?"
"Neen, je bent zo vroeg vanavond."
"Geef dan maar een glas cognac, of is er niet meer?"
"Ach natuurlijk. De drie flessen, die je eergisteren gebracht hebt, zijn nu toch nog niet op."
"Was ik vergeten. Dat het eergisteren was."
Zij reikte hem een glas.
"Drink jij niet?"
"Neen. 't Is mij nog te vroeg. Hoe laat moet je weg?"
"Over 'n uurtje."
Langzaam draaide hij het glas tussen zijn vingers, waarbij hij dromerig voor zich uit staarde. Zij begreep, dat hij moeilijkheden had. Zou zijn vrouw iets gemerkt hebben? Waarschijnlijk.

 

28.

Zij vroeg niets, maar beperkte zich ertoe van tijd tot tijd zijn glas te vullen. Hij dronk uiterst langzaam. Eindelijk verbrak zij hun zwijgen om hem erop attent te maken, dat het zijn tijd werd om naar huis te gaan.
Hij keek op de klok. "Merci. Ja, 't is tijd. Het heeft me goed gedaan. Dag liefste."
Vluchtig kuste hij haar op het voorhoofd. "Tot morgenochtend en welterusten."

-----------------

HOOFDSTUK VII.

"Alleen vanavond?" Met deze woorden begroette Holst zijn vrouw, toen zij na René's vertrek de huiskamer binnentrad.
"Ik ben toch wel meer avonden alleen?"
"Ja maar van Hove was er toch. Ik hoorde tenminste, dat je hem uitliet"
"Hij kwam maar even."
"Ruzie gehad?"
"Neen."
"Goddank, want ik wou iets met je bespreken. Ga even zitten."
Zij voldeed aan zijn verzoek.
"De zaken gaan slecht. Als het zo door gaat, heb ik de volgende week geen huishoudgeld voor je."
"De zaken gaan slecht betekent, dat je hoe langer hoe minder uitvoert."
"Dat moet je niet zeggen. Ik doe m'n best."
"Door tot elf uur in je bed te liggen en om vijf uur al weer thuis te zijn."
"Na vijven zijn er geen zaken meer te doen."
"In jouw vak niet? En voor elf of liever twaalf uur, want eerder ben je nooit de deur uit? Maar wat is de bedoeling, je trekt zo'n vreselijk ernstig gezicht."
"Ik wou 'n lening sluiten."
"Probeer er een te krijgen."
"Dat moet jij doen."
"Ik?"
"Ja, bij van Hove."
Haar gelaat verstrakte. "Smeerlap."
"Smeerlap? Ik? Wie van ons tweeén is ..."
Voor hij de zin kon voleindigen had zij hem een klap in het gezicht gegeven.
"Wel voor de donder, ik laat me niet slaan. Is het al niet erg genoeg, dat ik in mijn huis dergelijke dingen moet dulden?"
"Als het je niet bevalt, ga dan heen. Ik houd je niet vast."
"Dat zou je wel willen, hè, maar ik ga niet weg. Zeker om jou vrij spel te laten. Ik denk er niet over."
"Ik speel het spel, dat ik wil en wat jij denkt, interesseert mij niet."
"Schei nou maar uit met je grote woorden en praat liever verstandig.
We zitten aan de grond."
"Werk dan."
"Dat doe ik toch."
"Neen, dat doe je niet."
Fel ketsten de woorden over en weer.
"Ik denk er niet over om mij door van Hove te laten onderhouden.
Begrepen?"
Met deze woorden stond zij op, haar gezicht rood van opwinding.
Woedend vloog Holst overeind. "Wie praat daarover? Ik wil alleen maar een lening sluiten. Hij zou het moeten wagen je voor te stellen, om je te onderhouden, dan kreeg hij met mij te doen."
"Hein, ik zou graag willen, dat je mij het restje eerbied laat, dat ik nog voor je heb. Praat dus nooit meer over dergelijke dingen en denk er zelfs niet aan. Het is beter voor ons beiden."

 

29.

Haar stem klonk volkomen rustig.
Verwonderd keek hij haar aan. "Idioot", mompelde hij, toen zij de deur achter zich gesloten had.

René was laat de volgende ochtend. Bij enkele patiënten had de visite langer geduurd dan hij verwacht had en dientengevolge kwam hij pas tegen twaalven bij het huis van Annette. Toen hij zijn auto op slot gedaan had, zag hij tot zijn ergernis Holst de straatdeur uitkomen. Ook dat nog, dacht hij. Niet anders dan pech vanochtend.
Joviaal trad Holst op hem toe. "Dat is ook toevallig. Je komt, alsof je geroepen bent."
René keek hem aan met een vragende blik. Wat betekent dat enthousiasme?
"Kijk eens", begon Holst het gesprek, waarbij hij een schichtige blik naar de derde étage wierp, "ik wou je een dienst vragen. De zaken gaan slecht en eh.... " Hij aarzelde even.
Geld lenen natuurlijk, schoot het door René's denken. Specialiteit van de asperge.
"Kan je me 'n paar honderd pop lenen? Ik bedoel echt lenen.
In mijn omstandigheden kan ik van jou moeilijk geld aannemen, dat snap je wel. 't Is dat ik toevallig tegen je oploop, anders had ik het iemand anders wel gevraagd. 't Is tenslotte 'n bagatel. Als het om een groot bedrag ging, zou ik de zaak natuurlijk met de bank opnemen, maar voor zo'n kleinigheid kan ik daar niet heengaan. Dat is niet goed voor m'n reputatie."
"Hoeveel heb je nodig?" vroeg René.
"Zeg driehonderd pop. Geen bedrag voor de bank.
Over een paar weken heb je het weer terug."
René had zijn portefeuille reeds tevoorschijn gehaald en nam er drie biljetten van honderd uit. "Alsjeblieft en tot ziens."
Zonder Holst verder een blik te verwaardigen liep hij naar de deur en belde.
Met een tevreden glimlach stak Holst het geld in zijn zak, wierp nogmaals een blik naar de vensters van zijn woning en ging fluitend zijns weegs. Was dat even 'n bof! Stapt-ie me daar vlak voor m'n neus uit. Gastvrij ben ik als 'n negerkoning.
Bij die lui brengen de gasten ook altijd geschenken mee. Als hij maar niks tegen Annette zegt. Dat die idioot nu niet snapt, dat je niet gratis de vriendin van zo'n rijke knul hoeft te zijn. Niks heeft-ie 'r nog gegeven, geen cadeautje, geen sikkepit.
Enfin, dat moeten ze samen maar uitzoeken.
Hij wandelde langs de Rozengracht naar een lunchroom op de Westermarkt, waar hij meestal wel een of andere zakenvriend vinden kon. Het weer begon al goed te worden, echt voorjaar.
Nou fijn op z'n gemak een paar kopjes koffie drinken. Vandaag had hij genoeg verdiend.
Toen hij binnentrad en door het bijna lege lokaal keek, zag hij tot zijn vreugde een kennis zitten, die hij met een brede armzwaai begroette. "Hallo, hoe gaat het? Lange tijd niet gezien."
"Niks anders dan gesappel tegenwoordig. De zaken gaan zo beroerd als maar mogelijk is. Bij jou zeker ook?"
"Neen, ik mag niet klagen. Vanochtend heb ik al driehonderd pop verdiend. Rijke relatie van m'n vrouw en mij, maar meer van m'n vrouw. Hij grinnikte op een voor de ander onbegrijpelijke wijze. "Breng wat taartjes," zei hij tot de dienster.
"Wie 't breed heeft, laat 't breed hangen", merkte de ander zuurzoet op. "Ik dacht, dat 't in jouw vak ook geen vetsoppen was."
"Erg verschillend. Soms gaat het wekenlang beroerd, en dan ineens, zoals bijvoorbeeld vandaag, bom!"
"Driehonderd is toch wel veel provisie, niet?"
"Gaat wel. Hangt af van de post, die je afsluit."
"Hoe groot was die dan?"
"Nou vraag je de boeren de kunst af."
"Mij goed hoor, ik ben niet nieuwsgierig, maar je krijgt je provisie toch niet direct in handen?"
"Voorschot genomen bij de maatschappij. Ik had er nog wat staan ook en ze kennen me als goeie kracht."
"Nou, ik hoop, dat je meer van die meevallers hebt."

 

30.

"Daar kun je donder op zeggen."
De ander zweeg. Driehonderd gulden verdiende hij nog niet eens in een maand. Hij was al blij, als hij de helft bij elkaar scharrelde.
Het was niks meer gedaan. Gebeurde er maar wat.
"Kwam er maar oorlog", zei hij als conclusie van zijn overpeinzingen.
"God bewaar me! Oorlog? Man, ben je gek geworden? Heb jij zo'n behoefte om 'n bom op je kop te krijgen?"
"Ach wat, het regent toch geen bommen. Denk maar aan Madrid, daar leefden ze ook vrolijk verder. En trouwens, wat dan nog, wat is er tegenwoordig aan het leven? Niks als misère." "Je bent 'n zwartkijker, ouwe jongen. 'n Biertje?"
"Ik zeg niet neen."
Holst bestelde twee glazen Pilsner. Met welbehagen doopte hij zijn lippen in het rulle schuim, zuchtte diep en zette langzaam het glas weer neer. "Dat smaakt."
De ander knikte. Het gesprek verstomde.
Wie verlangt er nu naar oorlog? Die kerel lijkt wel gek. Het leven begon juist goed te worden. Dat met Annette was natuurlijk wel een beetje vervelend, maar ach, ze waren toch niets voor elkaar en als zij er pleizier in had..... Hij wilde niet kleinzielig zijn. Maar nu die aanbidder rijk was, mocht hij er toch ook zijn pleiziertje wel aan beleven. Ieder het zijne. Voor van Hove kwam het op een paar honderd gulden meer of minder niet aan.
Die zwom in Leiden ook al in het geld. Rijke donder. De boel was wel raar verdeeld in de wereld. Van Hove had nog een grote praktijk ook en hij zelf..... altijd pech gehad. Enfin, nu ging het in elk geval beter. Eenmaal moet een mens veine krijgen.
"Je bent zo spraakzaam als 'n dooie karper", zei hij onverwachts tot de man tegenover hem.
"Jij zegt ook niet veel."
"Ik zat over dat oorlogsheimwee van jou na te denken. Spaar me in het vervolg die zegewensen en laten we nog 'n biertje nemen.
Juffrouw, twee pils!" riep hij naar het buffet.
Het gesprek wilde niet vlotten, maar geen van beiden kwam ertoe om weg te gaan. Traag gleden de uren voorbij.

-----------------

Toen René bij Annette binnenkwam, schrok zij. "Je bent laat," zei ze snel om hem af te leiden, maar hij had haar beweging opgemerkt.
"Waarom schrik je?"
"Heb jij Hein gezien?"
"Ja, wij hebben even staan praten, maar wat is er?"
"Vroeg hij iets?"
Even kreeg hij een onaangename gewaarwording. "Wat zou hij mij hebben moeten vragen?"
"Wij hebben gisterenavond ruzie gehad, heel erg."
"Vertel maar, want er zit je iets dwars." Zijn stem klonk vriendelijk, en zijn ogen blikten zacht.
"Zeg eerst, of hij je wat gevraagd heeft."
"Geld."
"De smeerlap. Ik heb hem gisteren in zijn gezicht geslagen."
"Maar Annette."
"Hij wilde, dat ik je geld te leen vroeg. Ik heb hem gewaarschuwd, nooit meer aan zoiets te denken. Nu heeft hij het zelf gedaan, de ellendeling." Haar ogen waren donker van toorn.
"Kalm nu maar iieve. Wat doen die paar honderd gulden er toe?"
"Het gaat niet om het bedrag."
"In Leiden leende hij ook altijd van me."
"Dat was vroeger. Nu kan hij van jou niet meer lenen. En hij wou nog wel, dat ik het vroeg."
"Dat wist ik natuurlijk niet. Hij zei, dat hij het mij vroeg, omdat hij toevallig tegen mij opliep."
"Dat is gelogen. De schoft! Ik blijf niet langer bij hem."
"Wat wil je dan gaan doen?"
"Werken."
"Ben je helemaal mal? Waarom moet jij werken?"
"Ik wil niet door jou onderhouden worden."

 

31.

René zweeg. In de bleke voorjaarszon tekende het vensterkruis een zwakke schaduw op de tafel en trok zijn aandacht. Lelijk is dat fafelkleed eigenlijk, dacht hij.
"Loop je niet wat hard van stapel?" vroeg hij, terwijl hij haar hand greep. "En kan ik geen koffie krijgen, al ben ik dan laat?"
"Ik zal inschenken, maar laten we naar mijn kamer gaan, de sfeer hier maakt me misselijk."
René slenterde de gang door, even later gevolgd door Annette.
"Laten we nu eens kalm praten, kindlief. Hij heeft me een paar honderd gulden afgezet en dat niet toevallig maar uit berekening op grond van onze verhouding. Ik geef toe, dat dat onsmakelijk is, maar moet alles nu ineens onderste boven? Bemoei je niet meer met hem."
"Zo eenvoudig is het niet. Geloof me, het blijft niet bij deze ene keer en daarom wil ik er meteen een eind aan maken."
"En gaan werken."
"Ja, desnoods als dienstmeisje."
"Je zult begrijpen, dat ik dat niet kan accepteren."
"Dus je houdt niet van Annette, als ze dienstmeisje is."
"Ik houd van Annette en wil daarom beslist niet, dat ze dienstmeisje wordt. Wat zou er dan trouwens van onze verhouding overblijven?"
Zij gaf geen antwoord, liep langzaam naar het venster en ging naar buiten staan kijken. Geruime tijd bleef het stil in het vertrek. Eindelijk keerde zij zich om. "Weet jij een oplossing?"
Er bleef haar niet anders over dan deze vraag. Als kinderjuffrouw was zij goed genoeg geweest voor Hein Holst, René van Hove zou haar zelfs niet hebben aangekeken, en als dienstmeisje zou ze voor hem in het onbereikbare verdwijnen.
"Niet direct, maar ik zal er over nadenken. Is het goed, wanneer ik vanavond omstreeks acht uur kom? Mogelijk wordt het wat later, maar jij herinnert je wel, wat ik gisteren zei."
"Ik vind alles goed, maar denk vooral na over wat ik je gevraagd heb."
"Ik hoop vanavond een oplossing te weten. En nu niet meer zo ernstig. Eventjes lachen, net als bij de ouderwetse fotograaf."
Zij glimlachte en ging op zijn schoot zitten. Stil zat zij met haar hoofd tegen zijn wang. Toen plotseling barstte zij in een huilbui los en wiegde zich als een kind heen en weer, de handen tegen de maag gedrukt.
Hij liet haar begaan. Zacht streelden zijn vingers haar kastanjebruine haren.

Toen zij tot kalmte gekomen was stond zij op en ging weer voor het venster staan. Na een ogenblik stilte zei zij zonder zich om te wenden "Maak nog maar geen plannen. Ik zal eerst met Hein praten. Vanavond spreken wij dan wel verder."
"All right," antwoordde René, terwijl hij opstond. "Dan ga ik nu weg, want het is al laat. Tot straks."
Hij wachtte even, maar zij bleef in dezelfde houding naar buiten kijken. "Dag René, tot vanavond. Je komt in ieder geval, hè?"
"Ja, natuurlijk, au revoir."
Opgelucht verliet hij de kamer. Goddank niet nog meer complicaties, er waren er al genoeg.
Zij was boos op zichzelf, omdat zij zich zo had laten gaan. Al dat gepraat over een betrekking als dienstmeisje was nonsens. De situatie was al moeilijk genoeg. Het enige, wat haar overbleef was haar positie tegenover Hein principiëel te veranderen. Zoodra hij thuiskwam, zou zij met hem praten.

Het was een tegenvaller, dat hij niet helemaal nuchter was toen hij in de echtelijke woning weerkeerde. Een van de drie biljetten van honderd was bijna geheel uitgegeven. Met de vriend uit de lunchroom was hij die middag op stap gegaan. Zij waren steeds betere kameraden geworden en Hein's jovialiteit steeg met elke borrel. Tenslotte had hij de vriend vijftig gulden geleend en toen zij nog andere zakenrelaties ontmoetten in de Roode Leeuw had hij een licht gevoel van grootheidswaanzin gekregen en meerdere rondjes aangeboden. De vrienden waren een eenstemmig in hun

 

32.

oordeel, dat hij een reuze-zakenman was, een verdomd vlotte kerel. Zo moesten er meer zijn, dan was er nooit ruzie in de wereld.
Een beetje onzeker, zowel lichamelijk als moreel, stond hij nu tegenover zijn vrouw. De onderzoekende blik uit haar grote, grijsblauwe ogen deed hem de zijne neerslaan.
"Vond je, dat je vanochtend genoeg gewerkt had toen je dat geld had geleend?" Zij noemde geen bedrag, omdat René alleen maar over een paar honderd gulden gesproken had.
"Ik heb eh...."
"Teveel gedronken, dat zie ik. Geef mij de rest van het geld." Haar kalme gebiedende toon overrompelde hem. Gehoorzaam haalde hij de twee overgebleven honderd gulden biljetten tevoorschijn en gaf ze haar.
"Is dat alles?"
"Ik heb - even kijken - je bent vervelend - hier, nog elf gulden, maar ik wou wel wat in m'n zak houden. En - waarom moet jij eigenlijk al dat geld hebben? Anders ga je toch ook niet over de kas."
"Omdat ik het verdiend heb."
Hij werd bleek en waggelde. "Dat is, verdomme, dat is vuil, infaam. Ik heb het geleend."
"Dat dacht ik wel. Allicht vraag je het te leen, je kunt moeilijk zeggen, wat je bedoelt en ga nu maar slapen. We praten vandaag nog wel."
"Infaam is het, infaam. Alleen maar geleend. Heel gewoon onder vrienden. Ik heb Mulders vijftig pop geleend. Zo doe je onder vrienden. Is van Hove een vriend van me of niet? Ik ken hem langer dan jij. Gemeen ben je. Je moest je schamen."
Mompelend in zichzelf verliet hij de kamer en wankelde naar het kabinet waar zijn bed stond. Zonder zich te ontkleden ging hij erop liggen en was binnen enkele minuten in diepe rust verzonken.

Toen René een paar uur later kwam reikte Annette hem vluchtig de hand en stond niet op zoals anders, om hem te omhelzen. De woorden, waarmee zij hem begroette, klonken gereserveerd, en nog voor hij had plaats genomen begon zij haar uiteenzettingen.
"Hein is dronken thuisgekomen. Hij slaapt nu. Ik ben intussen tot een besluit gekomen. Hij zal zeker doorgaan met geld van je te lenen, want hij ziet in onze verhouding de grote kans om met nietsdoen door de wereld te komen, maar ik heb geen zin in zijn zwijnerijen. Ik treed bij jou in betrekking, zogenaamd tegen een vast inkomen per maand. Hein en ik verhuizen naar -Zuid. Hij wordt gepensioneerd. Als hij meer wil hebben, moet hij het zelf verdienen. Ik ben de baas voortaan, ook in de geldzaken. Ik vind dit voorstel heel erg, maar zie geen andere mogelijkheid. Als ik van hem wegga, bazuint hij overal uit, dat wij een liaison hebben en bovendien verliederlijkt hij dan volkomen. Dat wil ik niet. Alleen als je met mij naar het buitenland zou kunnen gaan, zou ik van hem weglopen, maar jij kunt je vrouw niet in de steek laten."
Er was een harde trek om haar mond, toen zij uitgesproken had.
Langzaam stond zij op om thee te schenken.
"Hoeveel heb je per maand nodig? Vijfhonderd?"
"Dat is veel te veel."
"Vierhonderd?"
"Ook te veel. Tweehonderdvijftig is genoeg."
"Maar de huur dan? En ik wil graag, dat je telefoon neemt."
"De telefoon moet jij dan maar betalen, maar waarvoor heb ik telefoon nodig? Om Hein er gewichtig mee te laten doen?" "Die telefoon is voor de vorm, vooral tegenover Hein, want ik veronderstel, dat je alles voornamelijk voor hem doet."
"Niet alleen. Ook voor de buitenwereld. Ik wil geen maintenée worden."
"Goed! De telefoon komt dus op jouw kamer."
"Wat heb ik voor een betrekking?"
"Jij voert mijn administratie. Titel secretaresse."
"Moet dat niet bij jou thuis gebeuren?"
"Doet er niet toe."
"Geef me een glas cognac!"
Hij stond op, nam de fles uit haar boekenkast en schonk een

 

33.

glas in. In een teug dronk zij het leeg en schoof het hem toe.
"Nog een en zet de fles dan weg." Weer ledigde zij het glas ineens. "Kom nu bij me liggen op de divan. Ik wil alleen maar bij je wegkruipen."
Hij voldeed aan haar verzoek. Zachtjes sluimerde zij in.

Toen zij tegen elf uur ontwaakte, keek zij eerst verwonderd rond, glimlachte en zoende hem op de mond. "Je bent lief, René. Hoe lang heb je nu stil wakker gelegen?"
"Een paar uur, maar het heeft me goed gedaan. Je bent een oase, Annette."
"Dat zegt die kwast ook, die in die Pfeffermühle de revue-artist speelt."
"Herinner ik me niet."
"Du bist in meinem Leben die Oase."
"O ja! mogen hier niet meer optreden van wege Herr Hitler."
Zwijg over Hitler om godswil. Heb je nog tijd, dan drinken we een glas cognac."
"Je raakt aan de drank, lieve schat, maar ik heb er wel zin in."
"Niet meer dan één, hoor."
"All right. Apropos, ik kan morgen niet komen, m'n vrouw is jarig."
"Kom je overmorgen?"
"Ja, in elk geval."
"Om acht uur?"
"Tot Uw dienst, mevrouw."

-----------------

Twaalf dagen later was het echtpaar Holst verhuisd naar een benedenwoning aan de Willemsparkweg. Het bleek, dat Annette de kosten te laag geraamd had, zodat haar salaris verhoogd moest worden. Zij moest zich toch ook behoorlijk kleden. Hein kreeg tien gulden zakgeld per week, waarmede hij volkomen instemde.
Eindelijk begon Annette een beetje verstandig te worden. Blijkbaar had zij zijn raad opgevolgd, al was het niet precies zo als hij het zich gedacht had. Dit was in ieder geval netter.
Van Hove betaalde niet slecht, maar hij mocht eindelijk ook wel eens wat doen.
Annette had met René afgesproken, dat zij samen de eerste avond waarop het huis bewoonbaar was, naar de schouwburg zouden gaan en na afloop souperen in haar nieuwe zit-slaapkamer, waar nu ook een gewichtig bureau stond. René zou 's nachts blijven.
Om de intimiteit volkomen te doen zijn, was Hein met vijfentwintig gulden extra op zak naar den Haag gestuurd, om zijn moeder te bezoeken. Hij liep bij de verhuizing toch maar iedereen in de weg.
Annette zou voor de plaatsen zorgen en zij zouden elkaar om vijf minuten voor achten in de hal ontmoeten.
's Middags deelde René aan Agnes mede, dat hij die avond naar de schouwburg ging. Zij wist, dat hij veel van toneel hield en dus stak hierin niets verontrustends, maar desondanks kon zij niet nalaten te vragen want onzeker was zij nog steeds, ofschoon hij de laatste tijd elke avond voor twaalf uur thuiskwam.
"Kom je regelrecht naar huis?"
"Neen, dat doe ik nooit, zoals je weet."
"Kom je laat thuis?"
"Dat weet ik niet. Hij voelde, dat zij hem vanonder haar halfgesloten oogleden observeerde. Zij kon niet nalaten zichzelf te kwellen.
"Ik slaap tegenwoordig slecht", zei zij na een poos. "Dat wil zeggen, ik word bij elk geruis wakker en kan dan soms urenlang niet meer inslapen."
"Wil je een slaapmiddel hebben? Je weet, dat ik bezwaar heb tegen regelmatig gebruik, maar voor een enkele maal hindert het niet."
"Neen, laat ik er maar niet mee beginnen, al ben ik bang, dat ik er vannacht misschien wel behoefte aan zal hebben. Ik had vanochtend koorts en heb urenlang gedommeld. Mag ik je laten roepen, als ik iets nodig heb?"
"Zou je het dan niet liever op tafel bij je bed zetten? Dat lijkt me wel zo eenvoudig."

 

34.

"Neen, laat maar." Uit haar stem sprak teleurstelling.
René stond op. "Ik moet m'n visites weer beginnen. Je ziet me na het diner nog wel even. Tot straks dus."

Agnes nam een boek, maar kon haar gedachten niet bij de lectuur bepalen; telkens dwaalden zij af naar het schouwburgbezoek.
Als die vrouw er maar niet was. Weer spande zij zich in om te lezen.
Waarom bleef hij nu niet eens een avond bij haar, zoals op haar verjaardag. Hij was geen avond meer thuis, behalve de laatste paar dagen. Als zij gezond was, zou hij in de huiskamer bij haar zitten, of zouden ze samen naar de schouwburg gaan.
Opnieuw begon zij aan het hoofdstuk waarbij het boek opengeslagen lag.

Toen René die avond na tafel opstond, kwam de verpleegster opgewonden binnen en vroeg of meneer even bij mevrouw wilde komen, zij had ontzettende pijn. IJlings begaf hij zich naar de ziekenkamer, waar hij Agnes badend in tranen en heen en weer wentelend aantrof.
"Oh René, niet weg gaan, ik heb zo'n pijn."
Er kwam een harde trek om zijn mond. "Ik zal je wat geven, het is direct over."
Met lange passen liep hij naar zijn spreekkamer, knipte het licht aan en ging naar de vitrine, waar hij zijn injectienaalden en ampullen bewaarde, nam wat hij nodig had en ging terug naar de ziekenkamer. Hij brak twee ampullen open, vulde de naald en drukte deze snel in het dijbeen van Agnes, trok haar voorzichtig weer terug en ging op de rand van het bed zitten met haar hand in de zijne.
De pijn verminderde snel. Zij werd rustig en begon in te sluimeren.
Hij wachtte nog enkele minuten, legde toen de dekens recht en deelde de zuster mede, dat zij niet meer bezorgd behoefde te zijn. "Op deze dosis slaapt mevrouw zeker acht uur, misschien wel langer, want zij moet erg vermoeid zijn door de pijn. Hoe laat is het begonnen?"
"Omstreeks zes uur, het werd steeds erger, maar mevrouw wilde niet, dat ik U riep tot voor ongeveer tien minuten."
Hij keek op zijn horloge. "In het vervolg moet U mij eerder roepen, ook als mevrouw dat niet wil. Denk erom, zuster."
Zij hadden het gesprek op fluistertoon gevoerd. "Gaat U dus straks tijdig slapen. Als mevrouw dan wakker wordt, bent U meteen bij de hand."
Hij deed de gebroken ampullen in de doos, nam de injectienaald en vertrok. Alvorens het huis te verlaten legde hij de gebruikte voorwerpen op de schrijftafel in zijn werkkamer.
"Tien voor achten," mompelde hij, "dat betekent hard rijden."

Om drie minuten voor achten suisde de wagen voor het schouwburggebouw.
"Neem me niet kwalijk, dat ik iets te laat ben, ik werd opgehouden."
"Dokters zijn altijd geëxcuseerd," antwoordde Annette glimlachend.
"Kijk niet zo ernstig, maar parkeer gauw je wagen."
Hij reed de wagen snel op zij van het gebouw, voegde zich weer bij Annette, wierp de vestiairejuffrouw zijn jas en hoed toe en liep in een hurry naar de loge, waar zij hun plaatsen hadden.
"Jij hebt haast, alsof je voor het eerst naar de schouwburg gaat."
"Dat komt ervan als je eenmaal begint te hollen. Ik had overigens zo'n haast niet hoeven te maken, want het begint toch altijd te laat."
"Doet er niet toe, wij zijn er en vanavond is onze feestavond."
Hij glimlachte en drukte zachtjes haar hand. Even flitste het gelaat van Agnes door zijn verbeelding, maar hij verdrong het.
"Daar aan de overkant zit een oude dame, die heel deftige grijze dame, die met haar binocle naar het publiek kijkt. Zie je haar? Zij kijkt niet door die binocle, hoor, want zij heeft heel goede ogen. Vermoedelijk kijkt zij naar ons. Zij is een patiënte van me, een schat van een vrouw, heel erg ondeugend

 

35.

met een verleden als een roman." "Een mooie roman?" "Hoogst interessant." Op het toneel klonken de drie slagen, het licht doofde.
Annette zuchtte, greep zijn hand en hield die in de hare tot het einde van het eerste bedrijf.

 

HOOFDSTUK VIII.

Ofschoon zij laat ter ruste gegaan waren, werd René reeds tegen zes uur in de ochtend wakker met de gewaarwording, dat er iets ongewoons gaande was. Slaperig keek hij naar de door de ochtendzon matgoud verlichte gordijnen, wendde zich vervolgens op zijn andere zijde om de slaap weer te vatten, maar kon de gewaarwording van het ongewone niet kwijtraken.
Eindelijk drong het tot hem door, dat er stemmen op straat klonken alsof er veel mensen stonden te praten en hij hief het hoofd op om beter te kunnen luisteren. Vreemd, zo vroeg in de morgen.
Hij was nu geheel wakker, gleed voorzichtig uit het bed en liep naar het venster, waarvan hij het gordijn een weinig ter zijde schoof.
Merkwaardig! Aan de overzijde, links, rechts, overal stonden groepjes mensen, waarvan sommigen druk gesticuleerden. Een vrouw, recht tegenover het raam, huilde.
Plotseling doorvoer hem een schrik. Er zou toch geen oorlog zijn?
"Annette! Annette! word eens wakker, er is iets aan de hand."
Met een diepe zucht ging zij overeind zitten, wreef zich de ogen en vroeg "Is het al zo laat?"
"Zes uur, maar er staan overal mensen op straat, er is beslist iets ernstigs gebeurd."
Met een sprong stond zij naast het bed, liep naar de radio - een der geschenken, die René haar voor haar nieuwe kamer gegeven had - en liet de wijzer over de schaal glijden.
"Hier luchtwachtdierst! Vijandelijke vliegtuigen uit zuidoostelijke richting..... Zij luisterden al niet meer.
"Oorlog. O god René, ze komen. De SS. Wat zal er nu met ons gebeuren?"
Hij nam haar in zijn armen en drukte haar innig tegen zich aan. "Niet bang zijn. We zullen samen blijven."
Zo stonden zij enige ogenblikken. Toen hief zij haar gezicht naar hem op en glimlachte.
"Het is al weer over, René, het was de eerste schrik. Kleed je vlug aan en ga naar huis. Ze zullen je daar nodig hebben. Om negen uur bel ik je op."
Zwijgend deed hij wat zij gezegd had. Hij had haar zo lief.
Bij haar was alles goed en harmonisch, bij haar was altijd zon. Nu was de oorlog gekomen en er was dat andere wat hij "thuis" noemde. Daar waren de kinderen, maar daar was zoveel meer. Als Agnes hem nu maar met rust liet over deze nacht van afwezigheid. Het einde ervan, deze stralende oorlogsmorgen, was al erg genoeg.
Hij was gereed met zijn toilet.
"René, ik zal er altijd voor jou zijn, altijd."
Zij zoende hem op de mond, een kus, die bijkans pijn deed, lang en fel. Toen liet zij hem los.
Snel verliet hij het huis, ontsloot zijn auto en sloeg het portier met een te harde klap dicht. De wagen startte onmiddellijk.
Even nog wierp hij een blik terzijde, zag vaag het gezicht van Annette tussen de gordijnen der voorkamer, knikte en reed in snel tempo huiswaarts.
Toen hij de voordeur opende, kwam de huisknecht hem tegemoet, hielp hem zich ontdoen van jas en hoed en vroeg of meneer zo vriendelijk zou willen zijn hem even te woord te staan.
René ging hem voor naar de spreekkamer. Het eerste wat hij zag, was de doos met ampullen en de injectienaald.

 

36.

"Alles goed gegaan met mevrouw?"
De huisknecht antwoordde niet direct, schraapte de keel, aarzelde.
René keerde zich naar hem om, een bezorgde blik in zijn ogen.
"Is er iets gebeurd met mevrouw, Willem?"
"Ja meneer."
"Is het ernstig?"
"Ja meneer."
De bezorgdheid in René's ogen verdonkerde tot angst. "Zeg 't!"
"Het is het ernstigste meneer."
Langzaam boog René zich voorover, zijn hand steunend op het blad van zijn werktafel en het duurde geruime tijd voor hij in staat was, zich te bewegen. Al die tijd staarde hij de knecht aan. Endelijk richtte hij zich op. De knecht sloeg hem gespannen gade, gereed, hem op te vangen, wanneer hij in elkaar zou zakken.
"Is mevrouw nog bij kennis geweest?"
"Neen meneer."
"Hoe laat is zij gestorven?"
"Om ongeveer elf uur. Wij hebben de schouwburg nog opgebeld, maar kregen geen gehoor meer."
"Had de zuster van te voren niets gemerkt?"
"Mevrouw is slapende de eeuwigheid ingegaan, 'n mooie dood meneer."
"Laten we naar haar toe gaan."
Hij verliet het vertrek. De knecht constateerde, dat de dokter moeilijk liep.
Het gelaat van Agnes was stil en heel vredig. De zuster zat aan het voeteneinde van het bed en stond op toen hij binnenkwam.
De knecht bleef staan in de deuropening.
"Mevrouw is heel kalm ontslapen, meneer", zei de zuster.
Hij antwoordde niet. Na een poos vroeg hij of de kinderen het al wisten.
"Neen meneer, wij hebben ze laten slapen. Het was beter voor ze en U kunt het hun het beste vertellen."
Hij knikte. "Bel straks de begrafenisonderneming op. Laten ze iemand naar mij toe sturen. Als er patiënten naar mij vragen, zeg dan, dat ik niet te spreken ben, voor niemand."
Nu herinnerde hij zich zijn afspraak met Annette. "O ja, om negen uur belt mevrouw Holst op; die kun je doorgeven. En natuurlijk familieleden. Het is mogelijk, dat zij om een heel andere reden opbellen, wij zijn namelijk in oorlog met Duitsland."
Verschrikt stond de zuster op. "Wij in oorlog?" Haar stem klonk scherp.
"Wilt U erom denken, dat we in een sterfkamer zijn, zuster?"
Zij beantwoordde zijn opmerking met een bijna vijandige blik.
"Willem, ik ga naar de spreekkamer. Als de kinderen wakker zijn, laat juf ze dan bij me brengen."
Langzaam verliet hij het vertrek. In zijn spreekkamer teruggekeerd nam hij de injectienaald, legde haar in een glazen bakje met sterilisator, nam de gebroken ampullen en wierp ze in de papiermand en zette vervolgens de doos met de overblijvende in de vitrine. Terwijl hij dit deed, had hij het gevoel dat er iets niet in den haak was. Deze doos stond altijd rechts, maar daar stond nu een ander doosje. Hij herinnerde zich niet, het daar neergezet te hebben. Nieuwsgierig nam hij het op, las het etiket en verbleekte, nam de andere doos weer uit de vitrine en zette beide toen voorzichtig op hun plaats, zo voorzichtig alsof hij bang was enig geluid te maken. Even geruisloos sloot hij de vitrine, liep op zijn tenen over de rubber-vloerbedekking, ging aan zijn werktafel zitten en stutte het hoofd in de handen, waarbij zijn ellebogen op het tafelblad rustten. Zweet parelde langs zijn slapen. Plotseling lachte hij kort en hard. "René, ik zal er altijd voor jou zijn, altijd." Ook als ik haar dit vertel? Hij vloekte een ontzettende vloek, stond op, stak een sigaret aan en begon het vertrek op en neer te lopen.
Er werd geklopt. Snel nam hij plaats op zijn bureaustoel en deed, alsof hij papieren ordende. De huisknecht kwam

 

37.

mededelen, dat de kinderen beneden waren.
"Laat ze komen."
Even later traden Paulientje en Hansje de spreekkamer binnen, waar hun vader hen wachtte, rustig en volkomen zeker van wat hij zeggen zou.
"Dag pappie, heb je goed geslapen? Waarom moeten we hier komen? Heb je een geheimpje?"
"Komen jullie eens elk op 'n knie zitten." Zij voldeden aan zijn verzoek, juichend. Hij legde zijn armen om hen heen.
"Zo! En nu heel stil zitten, ik heb iets ernstigs te vertellen.
Jullie weet dat mammie erg ziek is geweest al een heel lange tijd, en jullie weet ook nog wel, dat de zuster mij gisterenavond kwam roepen, omdat mammie zo'n pijn had. Nu heeft mammie geen pijn meer."
Hansje maakte zich los uit zijn vaders arm en keek hem met grote blijde ogen aan. "Heb jij daarvoor gezorgd?"
Even voelde hij de neiging om ja te zeggen.
"Mammie is vannacht heel zachtjes voorgoed ingeslapen."
Hansje vleide zich weer tegen zijn vader en keek ernstig naar zijn zuster om wier mond hij verdachte trillingen zag, wat de situatie moeilijk maakte voor hem. Waarom moesten meisjes altijd huilen? En waarom zei vader niets?
Langzaam begonnen Paulientjes tranen te vloeien en nu kon Hansje geen weerstand meer bieden. Zacht snikten de kinderen op vaders schoot.
René zweeg. Hij wist, dat zij hun moeder zouden missen, hoe weinig zij ook voor hen geweest was. Er zijn altijd mooie herinneringen, als moeder lief is voor haar kinderen en dat was Agnes altijd geweest. Zij had alleen het grote offer niet kunnen brengen, had ze niet kunnen laten gaan naar een veilige wereld, maar dat wisten zij niet en hij zou het ze ook nooit zeggen.
"Nu gaan we met ons drieën naar mammie kijken. Jullie hoeft niet bang te zijn. Zij ziet er heel lief uit, net zo lief, als toen ze leefde."
Hij nam hen bij de hand en voerde ze naar de sterfkamer.
Daar lag mammie. Zij was erg mooi, maar zo stil. Waarom bracht vader ze zo dicht bij het bed?
"Wij zullen bloemen voor mammie kopen. Zij hield zoveel van bloemen, weten jullie nog wel?"
Zijn stem klonk zacht en vriendelijk, alsof hij niet over een dode sprak en er geen afscheid genomen moest worden. De kinderen werden volkomen kalm en keken nu nieuwsgierig naar hun moeder.
"Het lijkt net of mammie slaapt", zei Paulientje op fluistertoon.
"En zij heeft haar handen gevouwen," merkte Hansje op. "Deed ze dat wel meer?"
"Neen Hansje, dat heeft de zuster gedaan. Laten we nu naar de eetkamer gaan."
Op hun tenen verlieten de kinderen het vertrek. Zij hielden nog steeds René's handen vast. Eerst toen de deur achter hen gesloten was, lieten zij hem los.
Het ontbijt verliep zwijgend. De stemming aan tafel en het feit, dat zij toch aldoor weer aan mammie moesten denken, hield de kinderen in toom. Paulientje kon het zich maar niet voorstellen, dat mammie nu nooit meer met haar zou praten en spelen en plotseling barstte zij in snikken uit, veel heviger dan op vaders schoot.
Hansje weigerde zich weer te laten meeslepen. Met een kwaad gezicht dronk hij zijn melk. Nu had vader Paulientje weer op schoot genomen. Het was misschien wel erger voor een meisje dan voor een jongen. Jongens hebben vader. Meisjes zijn moeders kinderen. Maar het was toch wel erg, dat mammie hem nu nooit meer een zoen zou geven. Jakkes, daar was weer dat akelige gevoel in zijn keel en hij had geen melk meer. Gelukkig, Paulientje stond op, ze lachte zelfs. Wat zou vader gezegd hebben?
"Jullie moet vandaag thuis blijven. Je mag alleen een eindje met juf gaan wandelen, maar niet ver, hoor, want er is oorlog", hoorde hij René zeggen.

 

38.

Dat was even een mededeling. Oorlog!
"Komen er veel soldaten, vader?"
"Dat zullen we wel zien."
"Vechten onze soldaten nu, vader?"
"Ja jongen."
"En wij winnen natuurlijk."
"Ga nu maar met juf mee en wees vooral rustig."

Hij keerde terug naar zijn spreekkamer, schakelde de telefoon over en belde zijn schoonvader op. "Ik moet U iets over Agnes mededelen, papa. Wat wij allang verwachtten is gebeurd."
Even bleef het antwoord uit. Toen klonk de stem van de oude heer ten Brugge - een beetje hees, hij begreep het. "Ik kom vanochtend bij je. Houd je taai."
"Dank U papa. Tot straks."
Hij legde de hoorn op het toestel en verzonk in gedachten.
Om negen uur deed de telefoonbel hem schrikken en riep hem weer terug tot de werkelijkheid.
"Mevrouw Holst", hoorde hij Willem zeggen.
"Merci." Even aarzelde hij alvorens om te schakelen. "Hier René. Vannacht is mijn vrouw gestorven."
Er kwam geen antwoord.
"Versta je me?"
"Ja."
"Ik kan vandaag natuurlijk niet komen."
"Dat begrijp ik. Ik zal je morgenochtend op dezelfde tijd opbellen. Als je mij nodig hebt, telefoneer dan. Hoe zijn de kinderen er onder?"
"Gaat wel."
"Ik zal lief aan je denken. In elk geval tot morgen."
"Ja, in elk geval. Dag Annette."
"Dag René."
Hij hoorde, dat zij de hoorn neerlegde. Met een vermoeid gebaar deed hij het zelfde, zag de witte knop omhoogspringen en wist Annette weer in een andere wereld.
Al de mensen, die komen zouden. De vele woorden. Het trage voortgaan der dagen tot de crematie achter de rug was. De eentonigheid der condoleances.
Een gevoel van troosteloze eenzaamheid overweldigde hem, de eenzaamheid van een mens die zich aan niemand kan mededelen.
Het zonlicht viel in een brede goudstroom door het venster. Farce, dacht hij. Het grote sterven is in volle gang en deze ene kleine dode heeft mij in haar macht en de zon schijnt alsof de wereld een feest is.

-----------------

Strakke gezichten paradeerden, uitingen van echt en van gehuicheld verdriet klonken eentonig en gingen langs hem heen. Meeleven kon hij niet. Verscheidene neven en nichten kwamen. Niemand wist immers of nicht Agnes een testament had gemaakt. Wel waren er de kinderen, maar het was altijd mogelijk; ze waren immers zo ontzettend rijk, de ten Brugge's.
René wist, wat van hem verwacht werd en gedroeg zich dienovereenkomstig.
Ook voor Agnes' vader maakte hij geen uitzondering.
Tussen hen beiden was altijd de vervreemding gebleven, ontstaan tijdens het twistgesprek over de kinderen. Zij konden elkaar niet meer verdragen en vermeden elk samenzijn onder vier ogen.
De dood van Agnes echter dwong hem een uitzondering te maken en dus spanden zij zich in om in een goede verstandhouding een gesprek te voeren en wogen hun woorden nauwkeurig.
Eindelijk stond de oude heer op met een diepe zucht. "Tot ziens, René, tot ziens. Ik kom dezer dagen nog wel even aan. Het is een beetje vreemd om je vrouw en je enige kind te overleven. Ik hoop, dat ik mijn kleinkinderen vaak zal zien."
René gaf geen antwoord. Een gedachte flitste door hem heen.
Zwijgend deed hij de oude heer uitgeleide.
Nu moest hij naar de andere bezoekers om hun rouwbeklag in ontvangst te nemen; de zuster verzorgde het geleide naar de sterfkamer.
Hoe wisten zij het allemaal zo snel?

Hij verlangde ernaar alleen te zijn; er groeide een plan in hem, waarover hij wilde nadenken, maar hij zou moeten

 

39.

wachten tot de avond kwam. Vanmiddag kwamen papa en mama, natuurlijk met veel statie. Hoe zou mama anders kunnen? Zij stamde uit een regentengeslacht en zou het zich nooit vergeven de traditie niet in ere gehouden te hebben. De moderne mens was haar een gruwel.
René wist precies hoe zij zich gedragen zou en er was een zwakke glimlach om zijn mond, toen hij aan haar dacht. Papa zou zeer bewogen zijn, zijn grijze knevel trillend van aandoening; hij zou een verschrikkelijk harde handdruk geven en dan zijn pochette tevoorschijn halen om even zijn ogen te betten.
Mama zou niet huilen. Hij zou haar vragen de zorg voor het begrafenisdéjeuner op zich te nemen; dat zou zij beslist prettig vinden.

Tenslotte kwam de avond en werd het stil in huis. De kinderen sliepen. De zuster had zich na het diner teruggetrokken op haar kamer, doodmoe van het voortdurend heen en weer lopen.
Willem had hem thee gebracht. Nu was hij alleen met zijn gedachten, maar hij wilde niet teveel denken. Verstrooid liet hij zijn blik over de krant gaan - oorlogsnieuws. De eerste berichten luidden niet al te ongunstig. Hoe lang konden de troepen het uithouden?
Gisterenavond zat hij omstreeks deze tijd in de schouwburg en hield Annette zijn hand vast. Wat was dat ontzettend ver weg, maar de herinnering aan Agnes was veel vager, alsof zij al jaren geleden gestorven was.
De dood van Agnes. Niemand had enig vermoeden.
Nerveus stond hij op om de knecht te bellen. "Wat is er van Uw dienst, meneer?"
"Ik zou graag een eindje willen wandelen Willem. Zou er nog bezoek komen?"
"Er is geen bezoek meer aangekondigd, meneer, en bovendien is het donker op straat."
"Hoe dat?"
"Verduistering meneer."
"O ja, natuurlijk, dan zal ik maar thuisblijven."
"Het is een heldere avond, meneer, U kunt gerust een eindje omlopen. Doet U dat maar, het was een drukke dag en het is niet goed aldoor thuis te zitten. Zal ik Uw hoed en stok halen?"
"Ik ga met je mee."

De avondlucht deed hem goed en hij ervoer de duisternis als een bescherming waarachter hij zich vrij voelde. Heel ver weg zijn in een ander land. Zou hij dan niet kunnen vergeten?

-----------------

HOOFSTUK IX.

De volgende morgen was hij tegen negen uur in zijn spreekkamer en precies om negen uur hoorde hij Willems stem, die mevrouw Holst aankondigde. Op haar "hier Annette" antwoordde hij, dat hij die morgen even zou aankomen. "Ik moet je over iets heel belangrijks spreken. Is je man al thuis?"
"Neen, nog niet en hij heeft ook niets laten horen."
"Ongerust?"
"Neen. Moet je patiënten bezoeken?"
"Dat doet mijn waarnemer, ik heb geen tijd en geen lust."
"Is er verder nog iets?"
"Neen niets."
"Dag René, tot straks."
Merkwaardig onverschillig was zij tegenover Holst. Hij kon toch wel dood zijn en zij had hem weggestuurd met die ongelukkige vijfentwintig gulden extra. Maar ja, als het zo was had zij in elk geval de bom niet gegooid. Verdomme, daar begon hij weer. Hij belde. "Willem, komt er bezoek vanochtend?"

 

40

"Meneer ten Brugge heeft zojuist opgebeld, dat hij in de loop van de ochtend even komt, hij wil U een ogenblik spreken."
"Verder niemand?"
"Neen, meneer."
"Dank je, Willem. Als mijn schoonvader komt breng hem dan naar de bibliotheek."
Hij wilde proberen te lezen, tobben hielp niets. Als de oude heer maar niet te lang wegbleef.
Tegen elf uur diende Willem mijnheer ten Brugge aan.
"Gaat U zitten, papa."
"Een ogenblik. Ik heb het druk en mijn hoofd staat daar niet naar. Ik wou even met je praten over de rangorde Maandag bij de begrafenis. Hoeveel auto's heb je besteld."
"Vijf, papa."
"Zou er nog een bij kunnen? Jij hebt natuurlijk niet gedacht aan Regthans Walsum en zijn broer, jeugdvrienden van mij. Zij waren erg op Agnes gesteld. Hebben koffietuinen in Indië en nog wat kina. Verleden week zijn zij juist in Holland terugkomen.
Ze zullen het zeker op prijs stellen, wanneer jij ze uitnodigt."
"Natuurlijk, papa. Moet ik het persoonlijk doen, of doet U het?"
"Dat zal ik wel in orde maken. En hoe is de rangorde?"
"In de eerste auto U, mijn ouders en ik. Verder laat ik het graag aan U over, als U voorkeur hebt voor een of ander."
De oude bankier haalde een papier uit zijn binnenzak en overhandigde het aan zijn schoonzoon. "Ik had het me zo gedacht."
René zag het vluchtig in. "Gaat mama ermee accoord? U weet, ze is zeer precies in die dingen."
"Zij heeft het aan mij overgelaten onder voorwaarde natuurlijk, dat jij het goed vindt. Ik heb haar opgebeld, voor ik naar je toe kwam en haar in grote trekken ingelicht."
"Doet U het dan zo als U het hier hebt opgesteld. Ik zal voor nog een volgauto zorgen en U inviteert de heren Regthans Walsum nietwaar?"
"In orde en hartelijk dank voor je medewerking. Dag René."
"Ik zal U uitgeleide doen, papa."

Toen de heer ten Brugge vertrokken was, belde René de huisknecht en vroeg hem te helpen om de wagen uit de garage te halen.
"Verstandig, dat U er uit gaat, meneer. Gaat U maar eens een flink eind rijden. Dat zal U goed doen. U hebt nog een paar vervelende dagen voor de boeg. Neem me niet kwalijk, meneer, het is geen oneerbiedigheid tegenover mevrouw, maar dergelijke dagen zijn vervelend, een verdrietige boel."
Al pratende had hij de garagedeur ontsloten. René stapte in de Wagen, startte en reed langzaam naar buiten.
"Jij hebt wel gelijk, Willem, maar een mens moet een beetje met de buitenwereld rekening houden."
"t Is oorlog meneer, en het gaat niks goed, geloof ik. De buitenwereld zal het wel te druk hebben met zichzelf. Goede rit meneer."
René zwenkte naar links en reed langs de kortste weg naar het huis van Annette. Blijkbaar had zij naar hem staan uitkijken, want toen hij uit de auto stapte, opende zij de voordeur.
"Blij, dat je er bent. Jij was zo onbereikbaar gisteren, veel meer dan anders."
Hij glimlachte en drukte zachtjes haar hand.
"En waarover moet je me spreken?" vroeg zij, toen zij in haar kamer zaten. "Je zei, dat het belangrijk was."
"Over de kinderen. Zo lang mijn vrouw leefde, kon ik ze niet naar het buitenland sturen. Maandag is de begrafenis en dus zouden ze Dinsdag of misschien al Maandag kunnen vertrekken.
Als ze tenminste nog weg kunnen. En nu zou ik graag willen, dat jij met ze meeging - ik ga zelf ook mee, want ik zie niet in, waarom ik hier alleen zou achterblijven."
"Zal het niet vreemd zijn voor ze, als je met mij op reis gaat?"
"Ik ga niet met jou op reis. Jij vlucht uit Holland en bezorgt mij en de kinderen plaats aan boord van een of ander schip, hetzelfde schip natuurlijk. En jij moet er ook voor zorgen. Ik heb geen gelegenheid."

 

41.

"Als het kan. Het is al bij twaalven en Zaterdag."
"Hier heb je tweehonderd gulden. Huur een auto, ga eerst naar een reisbureau, slaag je daar niet, ga dan naar IJmuiden of als het nodig is naar Katwijk of Scheveningen en pro- probeer desnoods een vissersschuit te krijgen."
"Wat mag het kosten?"
"Doet er niet toe."
"En als ze tienduizend gulden vragen?"
"Hindert niet. Tien, twintig, dertig, alles is goed."
Ik zal m'n best doen, René. Weet je familie iets van je plannen?"
"Geen woord! Dat zou alleen maar drama's opleveren."
Zij knikte, stond op en zei, dat zij nu weg wilde gaan, omdat het anders voor alles te laat werd. "Zodra ik iets weet, bel ik je op."
Hij drukte een kus op haar voorhoofd en ging. Een donkere melancholie breidde zich over zijn denken uit. Weggaan - alles in hem neigde daarnaar en toch..... Eens waren er illusies.
Plotseling stort alles ineen.
Rustig stuurde hij de auto langs de Amstelveenseweg, sloeg bij de Kalfjeslaan linksaf en reed langs de Amstel tot de Berlagebrug, waar hij zijn tempo versnelde en schielijk naar huis terugkeerde.

Als Annette maar slaagde.
Zij slaagde niet. "Geen schijn van kans. Er is nog maar een mogelijkheid, die ik niet groot acht. Een Katwijker wil ons misschien Dinsdagmorgen heel vroeg overbrengen voor twaalfduizend gulden. Ik moet Maandag bij hem terugkomen. Als we vandaag hadden weggekund, had hij het direct gedaan, maar dat is nu eenmaal niet mogelijk."
René dankte haar voor de moeite en beloofde de volgende ochtend te zullen komen.
Nog altijd stond Agnes tussen de kinderen en hun veiligheid.
Dinsdag mocht hij pas gaan.

Midden in de nacht ontwaakte hij, stond op en ging in een fauteuil zitten die naast het open raam stond. Zijn mond was droog. Buiten het venster lag de donkere tuin. Hij herinnerde zich gedroomd te hebben, maar wist niet meer wat. Uit het jagen van zijn hart concludeerde hij dat het een angstdroom geweest was.
Het geritsel der bladeren werkte kalmerend. Toen hij koud begon te worden ging hij naar de badkamer. Het warme water bracht hem geheel tot zichzelf.
Hij was nu klaar wakker, ging naar de bibliotheek, koos een boek en zette zich in een armstoel, maar de hete douche had hem slaperig gemaakt en ongemerkt vielen zijn ogen dicht en zonk zijn hoofd tegen de rugleuning. Hij sliep droomloos.

-----------------

Zonder resultaat keerde Annette 's Maandags terug; de visser wilde niet meer, voor geen honderdduizend gulden. Overal waren die smerige vliegtuigen - een bom op de schuit en er bleef niets van over - en dan konden ze nog met machinegeweren schieten ook. Hij dacht er niet over.
"Ik ben nog teruggegaan naar IJmuiden, tevergeefs. Het spijt me, René ik heb m'n best gedaan."
"Dat weet ik. Dan is er niets aan te doen. Is je man al terug?"
"Nog altijd niet. Wanneer kom je?"
"Morgenavond. Ik hervat overmorgen mijn praktijk."
"Blijf je dan bij me?"
"Ja."
"Heerlijk, René. Ik zal heel stil zijn en lief, meer niet."
"Je bent altijd lief, Annette. Ik ben moe."
"Tot morgen dan. Dag lieverd."
"Dag Annette."
Met een glimlach legde hij de hoorn neer. Deze troost was hem tenminste gebleven.

 

42.

Regel wit
De volgende dag was hij tegen half zes al bij haar. "Ik kom 'n borrel drinken, ik had zo'n behoefte je even te zien." Zij streek hem door zijn haren, zoende zijn ogen. "Je weet niet hoe gelukkig je me maakt, René. Wat drink je?" "Sherry."
"Zal ik de radio aanzetten? De nieuwsberichten komen gauw."
"Ja. Hoe zou het zijn? Er hangt zo'n vreemde stemming in de stad, zo dreigend, alsof er iets heel ergs gebeuren gaat."
Zij schakelde het toestel in, ging op zijn schoot zitten en nestelde zich als een poes tegen hem aan. Zwijgend luisterden zij. Ten langen leste kwam de stem van de omroeper, die de capitulatie meldde. De vesting Holland was overgegeven.
Verschrikt sprong Annette van zijn kniëen. "O God, René."
Moeizaam stond hij op, wankelde.
"Wat is er René?"
"Ik ben dronken."
"En je hebt maar twee glazen gedronken."
"Ik ben dronken! Geef me water."
Hij dronk gulzig, ging daarna weer zitten. Annette knielde naast zijn stoel, greep zijn hand en streelde die zachtjes, terwijl zij onderzoekend naar hem keek.
Toen hij opstond was hij weer nuchter en volkomen kalm.
"Ik ga nu naar huis. Vanavond kom ik terug. Tot straks."
Hij kuste haar vingertoppen en verliet zonder verder een woord te zeggen de woning.
-----------------

HOOFDSTUK X.p Een stralende zomerdag. René was met de kinderen aan het strand in Zandvoort geweest. Het was er heerlijk. Alleen vervelend, dat er zoveel SSers waren. Paulientje vond ze vieze naakte kerels. Waarom, wist ze niet, want andere mannen in zwembroek vond zij niet vies. Maar verder was het een fijne dag geweest.
Zij zagen pappie niet zo veel meer tegenwoordig, hij was bijna de hele dag weg en kwam vaak laat aan het diner, at vlug wat en was soms heel stil. Hij was dan niet hun echte pappie.
Het was niets leuk tegenwoordig. Wel was de komst der Duitsers een sensatie geweest en de verduistering. Als je 's morgens wakker werd was de kamer pikkedonker. Maar het was hun gauw gaan vervelen. Wanneer je je bed uitsprong, moest je beginnen met het ophalen van de verduisteringsgordijnen en wanneer je dan dacht, dat je de weg naar het raam wel wist in het donker, liep je kans je tenen te stoten tegen het een of ander, soms zo erg, dat de tranen in je ogen kwamen.
Maar 's morgens licht opsteken was ook vervelend. En juf kwam niet meer wekken, want sinds mammie dood was, was zij hun juf niet meer maar de huisjuf en dat was niet leuk, want nu had zij niet meer zoveel tijd voor hen beiden. En daarom moesten zij maar zien zichzelf te redden als Willem 's morgens op de deur had geklopt, eerst bij Paulientje, dan bij Hansje.
Maar het ontbijt was gezellig, want daar was pappie altijd 't eerste en altijd vrolijk. Hij was toch een fijne pappie. Vandaag ook. Hij had zo getracteerd en ze hadden reuze pret gehad, net of er geen oorlog was. Alleen die vieze naakte kerels hadden er niet moeten zijn. Hansje vond ze niet vies, maar zei, dat hij ze graag wou doodschieten.
Nu waren ze al bij de buitenwijken van Amsterdam. Jammer, dat het bijna om was. Pappie wou deze zomer niet op reis, omdat mammie dood was.

Een autokolonne kwam hen tegemoet. René sloeg een zijstraat in om niet genoodzaakt te zijn de kolonne te passeren.

 

43.

Duitsers in militaire formatie ergerden hem ontzettend.
Wat was daar aan de hand? Een lantarenpaal en een auto tegen de grond. Er lag iemand op straat. Hij verminderde vaart.
Er stonden Duitsers bij. Niets mee te maken. Wat riep die knaap daar? Nu liep hij naar de wagen toe en wenkte.
René stopte. Zouden zij de auto requireren of hadden zij gezien dat het een doktersauto was?
"U bent bent arts?"
"Jawel."
"Wilt U misschien even assisteren? De overste is bewusteloos."
René zette de motor af en stapte uit. "In de auto blijven", gelastte hij de kinderen, die nieuwsgierig door het raampje keken, de hoofden dicht bijeen.
"Zou hij dood zijn?" vroeg Paulientje, waarop Hansje prompt met "Ik hoop het" antwoordde. "Al die kerels moeten dood."
Paulientje keek hem aan, trok een misprijzend gezicht en snibde "ach jij". Toen keken zij weer.
De Duitsers waren zeer beleefd tegen René, excuseerden zich als het ware voor het feit, dat zij hem voor een van hun landgenoten derangeerden.
"Ik ben arts," antwoordde René, "en moet dus helpen."
Hoe lang zullen zij nog zo beleefd blijven? dacht hij, terwijl hij zich over de bewusteloze boog. Het was een man van in de zestig met hangwangen en een kleine grijze knevel. De gelaatskleur verried de liefhebber van een goed glas wijn en het netwerk van kleine blauwe adertjes alsmede de gezwollen grote aderen aan de slapen deden aderverkalking vermoeden.
Piepend ging zijn adem. Aan de rechterzijde waren de slaap en de bovenste helft van het gelaat blauwzwart gekleurd door een bloeduitstorting.
"Is de overste uit de wagen gevallen?"
"Neen, wij hebben hem eruit gedragen."
"Bent U ook gewond?"
"Snede aan de arm", antwoordde de jongste der twee, waarbij hij zijn mouw opstroopte. Hij had zijn zakdoek om de wond gebonden. "Wij mankeren verder niets. De overste sliep waarschijnlijk."
René knikte en bemoeide zich weer met de bewusteloze. Voorzichtig betastte hij de schedel, maar kon geen fractuur ontdekken. Die moet een harde kop hebben dacht hij. Ziet er uit als een brave huisvader. Waarom blijft hij zich niet langzaam een beroerte drinken, in plaats van ons het leven zuur te maken?
Hij kon niets ontdekken. Hersenschudding? Er moet maar een ziekenauto komen. Hij zei dit aan de beide Duitsers, die hem vroegen, of hij ervoor wilde zorgen. René knikte, keek rond, of hij een winkel ontdekte, maar zag er geen.
"Ik zal naar een telefooncel rijden", zei hij, "en van daar opbellen."
"Beslist?" vroeg de jongste der twee.
"Wij Hollanders zijn gewoon onze beloften te houden."
Even keken zij elkaar aan met harde blikken. De andere Duitser, een man van omstreeks veertig jaar, kwam tussenbeide door te salueren en René op vriendelijke toon te danken voor zijn moeite. "Wilt U alstublieft tot spoed aanmanen."
"Natuurlijk", antwoordde René, maakte een lichte buiging en vertrok.
Hij had nog geen halve kilometer gereden, toen hij een sigarenwinkel ontdekte, waar hij sigaren kocht en de geneeskundige dienst opbelde. "Wilt U zo vriendelijk zijn haast te maken, ik heb geen lust om moeilijkheden te krijgen."
"We komen direct, dokter", antwoordde de man aan de andere zijde van de lijn. "Het is wel tuig, maar juist omdat het tuig is."
"Ziezo, nu kunnen we naar huis gaan" zei René toen hij achter het stuur plaatsnam, "als er tenminste niet nog meer Duitsers op straat liggen."
"Waarom helpt U die kerels" vroeg Hansje.
"Omdat ik dokter ben, Hansje."
Hansje begreep het niet. Aan tafel praatte hij honderd uit.
Paulientje daarentegen was zwijgzaam. Zij zat naast haar

 

44.

vader en drukte zich telkens een beetje tegen hem aan.
"Wat is er, vrouwtje?" vroeg René. "Je bent net een kleine

lieve poes."
" 't Was zo'n fijne dag, pappie", fluisterde zij hem in het oor.
"Gaat U nog eens met ons uit?"
"Vast en zeker hoor." Hij sloeg zijn arm om haar heen en kuste haar op de wang. "Prettig was het met ons drietjes, hè?"
"Ik wou, dat mammie er nog was, dan ging ik haar vertellen net als vroeger, als we van vacantie terugkwamen."
Waarom liet pappie haar nu ineens los en waarom keek hij zo ernstig? Daarnet was hij nog vrolijk. Zij had natuurlijk niet over mammie moeten praten, dan werd pappie altijd stil. Maar het kwam elke keer vanzelf, daar kon zij niets aan doen.

-----------------

René was het gehele voorval met de Duitser al vergeten, toen op een avond, terwijl hij gereed stond te vertrekken, Willem de heer von Bogenfelz aandiende. "Het is een Duitser, dokter in uniform."
"Ik ken geen von Bogenfelz", antwoordde René, "en ik heb geen zin om geüniformeerde Duitsers te ontvangen, geen een Duitser.
Vraag hem, wat er van zijn dienst is."
"Hij zei, dat hij U een ogenblik wil spreken."
René aarzelde. "Waar is hij?"
"In de vestibule, dokter."
René ging er heen en herkende de man, die hij geholpen had bij het auto-ongeluk, groette gereserveerd en negeerde de toegestoken hand.
"Ik kom U bedanken voor Uw hulp, dokter. U herkent mij waarschijnlijk wel."
"Jawel overste. Ik deed alleen, wat ik als arts verplicht ben te doen, maar hoe weet U, dat ik U hielp, voorzoverre er tenminste van hulp gesproken kan worden, want ik deed feitelijk niets."
"De bestuurder van de auto, de jongste, vertrouwde U niet toen U wegreed, daarom noteerde hij het nummer van Uw wagen. Zodoende was het niet moeilijk uit te zoeken, wie de dokter was, die voor mijn transport naar het ziekenhuis gezorgd heeft."
"Tot Uw dienst."
"U heet van Hove?"
René knikte.
"Mijn dochter is de grote vriendin van een Hollandse in Berlijn, die getrouwd is met een vroegere gezandschapsattaché te Londen en dezelfde naam draagt als U."
"Lucie van Hove?" vroeg René snel.
"Ja dokter, Lucie van Hove."
"Mijn zuster."
"Ik heb haar dikwijls ontmoet, zij is een lieve vrouw. Daarom en omdat U mij hielp, wil ik U gaarne van dienst zijn."
"Ik kan geen diensten van een Duitser accepteren, overste."
"Ik begrijp het, maar misschien wel van een vriend van Uw zuster, zij komt veel bij ons, ik woon namelijk bij mijn dochter sinds ik weduwnaar ben."
De oude heer is hardnekkig, dacht René. Ik kan hem hier niet aldoor in de vestibule laten staan, hij is een vriend van Lucie, als hij tenminste niet liegt.
"Komt U binnen", zei hij en opende de deur der spreekkamer, "en gaat U zitten. Waarmede wenst U mij van dienst te zijn? Begrijp overigens wel, overste, dat ik mij niet verbind om van Uw diensten gebruik te maken."
"Ik waardeer Uw standpunt, dokter, vijand is vijand, maar noemt U mij om te beginnen niet meer overste. Mijn naam is von Bogenfelz, zo noemt Uw zuster mij ook, en excuseer mijn uniform, ik heb geen burgercostuum. En nu ter zake. De bezetting is nog tamelijk mild, maar dat blijft niet zo, ik ken mijn pappenheimers. Er wordt nu nog op gespeculeerd, dat het Nederlandse volk ertoe te brengen is met ons te gaan sympathiseren, maar ik geloof niet, dat dat lukken zal en ik hoop het ook niet. Maar dan breekt de hel los en daarom....."
"Ik begrijp U niet", interrumpeerde René."U hoopt, dat wij niet zullen capituleren voor de Duitse verzoeningspolitiek.

 

45.

Waarom hoopt U dat?"
"Een volk, dat zich respecteert, gaat niet met zeker iemand mede."
"En het Duitse volk dan? En Uzelf?"
"Ik was destijds officier in het keizerlijke leger. Toen Hitler aan de macht kwam, heb ik mijn ontslag genomen. Wij, ik bedoel de Duitse adel, hebben onze rol uitgespeeld. Nu regeert de plebs en de Duitse plebs is iets heel ergs."
"Maar waarom hebt U dan weer dienst genomen?"
"Ik werd opgeroepen en bovendien is Duitsland in gevaar door Hitler. Zeg nu niet, dat wij tegen hem in opstand moeten komen, dat is onmogelijk. En dus blijft er niets anders over, dan Duitsland te verdedigen."
"En Hitler?"
"Neen, wij verliezen deze oorlog. Hitler heeft het zelf voor- speld in "Mein Kampf", geen tweefronten oorlog."
"Er is toch geen tweefronten oorlog."
"Nog niet, maar die komt."
"Waarop hoopt U dan?"
"Een strategische positie te bereiken, sterk genoeg om Duitsland in staat te stellen te onderhandelen."
"En Hitler?"
"Tegen die tijd hopen wij met hem klaar te zijn. Ik spreek openhartig met U, meneer van Hove, gevaarlijk openhartig, omdat U de broer van Lucie bent. Ik aanbid nu eenmaal mijn dochter en haar vrienden zijn volkomen mijn vrienden. Daarom bied ik U mijn diensten aan, voor geval U mijn raad wilt opvolgen."
"En die is?"
"Vertrek zo spoedig mogelijk uit Nederland met Uw vrouw en kinderen."
"Een vriendelijke raad, mijnheer van Bogenfelz, maar hoe kom ik eruit?"
"Daarvoor bied ik U immers mijn diensten aan. Ik ben overste, dat is niet veel, want op mijn leeftijd had ik generaal moeten zijn en zou het ook geweest zijn, als ik geen ontslag genomen had. Maar ik ben ook een von Bogenfelz, een naam, die U natuurlijk niets zegt, maar die nu nog van betekenis is. Heel lang zal het niet meer duren."
"En waarheen zou ik kunnen vertrekken?"
"Naar Zwitserland."
René dacht enige ogenblikken na. Dus toch. Met behulp van een Duitser. Wat doet het er tenslotte toe?
"Wilt U Zondag komen theedrinken, mijnheer von Bogenfelz? Ik neem Uw voorstel aan. Misschien kunt U mij Zondag al bijzonderheden mededelen. Hoe lang duurt het, voordat de zaak geregeld is?"
"Ongeveer drie weken. Ik stel Uw uitnodiging op prijs, maar als het U pijnlijk is voor de huisgenoten, kom ik niet. Voor Uw passen zorg ik toch."
"Er is geen bezwaar meneer von Bogenfelz."
"Goed. Geeft U mij dan Zondag de namen enz. van degenen, die met U meegaan. Mag ik vragen, hoe het met de gezondheidstoestand van Uw vrouw is? Lucie vertelde, dat zij ongeneeselijk ziek is."
"Mijn vrouw is gestorven."
Er viel een stilte.
"Een kalme dood, of was het moeilijk?" vroeg von Bogenfelz na enige ogenblikken. "Lucie vreesde, dat het erg zou zijn."
"Heel kalm meneer von Bogenfelz."
Dat is het voordeel als de man arts is, dan kan hij dingen doen die een vreemde dokter soms niet waagt. Gaat U nu alleen met de kinderen?"
"En met hun verzorgster, als het enigszins mogelijk is", bracht René met moeite uit. Hij voelde het bloed uit zijn gelaat wegtrekken.
"Excuseer mij, dat ik een pijnlijk onderwerp heb aangeroerd, mijnheer van Hove. Ik wist niet,...." hij stond op. "Dus voor vier personen. Zondag krijg ik de gegevens, niet waar? En hartelijk dank voor Uw uitnodiging."

&nsbp;

46.

René beheerste zich weer volkomen. Hij voelde een hevige maagpijn. Desondanks liep hij kaarsrecht, toen hij zijn gast uitliet.

-----------------

"Heb je pijn?" vroeg Annette, toen hij kort na het afscheid van von Bogenfelz bij haar binnentrad.
"Ja!" antwoordde hij geërgerd. Zij zag altijd alles aan hem.
"Geef me een glas cognac."
Zwijgend voldeed zij aan zijn verzoek. Met het hoofd in de handen, de ellebogen op tafel, bleef hij voor zich uit staren nadat hij het glas geledigd had. Zonder iets te vragen schonk zij hem een tweede in."
"Sinds de dood van je vrouw ben je erg nerveus. Valt onze verhouding je moeilijk? Ik bedoel - hindert de vorm ervan je?"
"Trouwplannen?" vroeg hij hatelijk maar zonder op te zien.
"Ik ben getrouwd."
"En hoe."
Zij gaf geen antwoord. Er was iets gebeurd, dat hem pijnlijk getroffen had en nu had hij blijkbaar behoefte, om zijn ergernis op iemand af te reageren. Misschien zat het ook wel dieper. Sinds de dood van zijn vrouw had hij wonderlijke aanvallen.
"Heb je zin om mee naar Zwitserland te gaan?"
"Natuurlijk! Maar hoe wil je dat aanleggen?"
Hij vertelde haar in het kort zijn gesprek met von Bogenfelz, maar verzweeg de naam en wat er gesproken was over Hitler.
"Als het toch eens waar was René."
"Wanneer die man geen idioot is, is het waar. Wat doen we met je man?"
"Ja, wat doen we daarmee?"
"Ten eerste hem niets vertellen, want als hij iets weet, gooit hij natuurlijk roet in het eten. Ik kan een paar jaar huur vooruitbetalen bij een bank, met opdracht maandelijks over te boeken op rekening van de huiseigenaar. En verder doe je in de brief, die je voor hem achterlaat, duizend gulden; dan is hij voorlopig zonder zorgen."
"Jij hebt het hele plan al klaar, geloof ik. Hoe gaat het nu met je? Heb je nog pijn?"
"Dat is vrijwel over. Geef me nog een cognac."
"Zou je mij dan niet eens eindelijk aankijken? Je zit daar maar als een jongen, die uit zijn humeur is."
"Ben ik ook, maar niet op jou."
"Daarom was je zeker zo vriendelijk tegen me."
"Zo erg was het toch niet?"
"Laten we er niet meer over praten, vertel liever wanneer je denkt, dat we kunnen vertrekken."
"Hij sprak van ongeveer drie weken en Duitsers werken volgens program, pünktlich. En nu moet ik alle gegevens van je hebben - naam, voornaam, geboortejaar en datum, lengte, breedte, dikte, gewicht, afwijkingen, wanneer en waar getrouwd en natuurlijk met wie, ga maar door! Je weet, hoe ze zijn."
"Ik zal alles op een papiertje schrijven voor Zondag."
"Geen sprake van. Als je man het vindt, mag de hemel weten, wat hij uitvoert. Vertel maar, dan schrijf ik het in m'n zakboekje. Wat ik al weet, laat je maar weg."
Zij begon op te noemen, René noteerde.
"Zo zal het wel genoeg zijn", zei hij, toen hij zag, dat zij haar voorhoofd fronste om te bedenken, wat misschien nog meer nodig was. "Breedte en dikte geef ik je cadeau, gewicht ook.
Als er nog meer bij moet, zeg ik wel wat. Lijkt het je prettig?
"Onbegrijpelijk! Zouden wij daar dan als man en vrouw kunnen leven?"
"Zo ongeveer wel. Een beetje omzichtigheid is natuurlijk nodig voor de kinderen. Bloos maar niet, ik stel je vraag wel op prijs. Zoals wij nu leven is het alles behalve ideaal."
"Zeg René, ik ben zo opgewonden. Maar - nu moet je niet boos worden - ik ben zo ontzettend opgewonden - ik wil leven, zie je, met jou, echt en heel hevig, maar hoe moet dat daarginds? 47.

Je kunt daar toch niet praktizeren?"
"Mijn schoonvader is een slimme vos. Hij beheert mijn vermogen en heeft het voor het grootste deel tijdig naar Amerika overgebracht. Daarvan krijg ik nu natuurlijk niets, maar wel als we in Zwitserland zijn. Zorgen behoeven wij ons dus niet te maken."
"O René, ik word nog gek."
"Gelukkig kan je dat niet worden, maar ik vind het fijn, dat je zo enthousiast bent. Als de Duitsers Zwitserland nu maar niet aanvallen."
"Ach neen, en trouwens, dan komen we daar ook wel weer vandaan."
"Je bent een onverbeterlijke optimist." "Komen wij dan hier ook niet weg?"
"Ik geloof het wel, tenzij ik met een idioot te doen heb gehad, zoals ik je al zei."
"Daar moeten we op drinken, René. Ik zou het wel willen uitgillen."
"Om Godswil niet! Doe, alsof er niets aan de hand is. Denk daar vooral aan, niemand mag iets vermoeden. Ik zeg het ook tegen niemand, zelfs niet tegen mijn familie. Ze merken het wel als het zover is. Dit is onze grote kans. Wat 'n bof, dat ik tegen die bewusteloze Duitser opliep. En wat een belachelijk toeval, dat dat alleen gebeurde doordat ik Duitse militaire kolonnes niet kan uitstaan. Het leven is de gekste instelling, die denkbaar is."
Zij dronken en lachten.
Om elf uur hoorden zij Holst thuiskomen. Hij was ongeveer een week na de capitulatie terug gekomen vol verhalen over wat hij allemaal had meegemaakt. Annette had rustig toegeluisterd.
Als een mens niets presteert moet hij maar veel meemaken.
Dan bezorgt hij zich tenminste een gevoel van eigenwaarde.
Holst had parachutisten met hooivorken zien doorsteken en mensen gezien, die levend verbrandden, had er bij gestaan, dat vanuit huizen op de Duitsers geschoten werd. Lijken, lijken en nog eens lijken.
Schijnbaar was Annette niet moe geworden van zijn herhaaldelijk terugkerend: "O ja, en dan nog wat, moet je horen."
Zij had gehoord en begrepen hoe belangrijk hij geworden was.
"Machtig interessant. Ik had er wel bij willen zijn, alleen al die lijken zou me te griezelig geweest zijn."
"Niks voor vrouwen, dat is mannenwerk."
"Ja, dat is het. Enfin, je moet nu maar uitrusten van alle emoties, je zult wel moe zijn."
"Helemaal niet, ik heb geen last van zenuwen."
"Je moet wel bijna niet geslapen hebben al die dagen."
"Heb ik ook niet, maar wij oud-Leidenaars kunnen tegen nachtbraken.
Kijk maar naar van Hove, die zit ook hele nachten met jou te verkletsen en is ie ooit moe?"
Is hij nu gek of speelt hij comedie? vroeg zij zich af.
"Hij is niet zo gek", had René geantwoord, toen zij het hem vertelde. "Hij is aardig op weg om zich te suggereren, dat onze verhouding platonisch is. Er zijn veel wegen om je zelfrespect te herstellen."

-----------------

HOOFDSTUK XI.

Zij hadden een châlet gehuurd in de buurt van Luzern. De drie kamers beneden waren ingericht als zitkamer, eetkamer en een zit-speelkamer voor de kinderen; de vier kamers boven waren voor slaapkamers bestemd, want met het oog op de kinderen sliepen Annette en René gesepareerd. De bemoeiïngen van overste von Bogenfelz waren zo verstrekkend geweest, dat zij zelfs de auto hadden kunnen meenemen.
De kinderen hadden het heerlijk gevonden. Nu waren ze toch op reis met pappie. En die mevrouw, die meegegaan was, was heel erg lief voor ze en ook voor pappie. Maar de dienstbode konden ze niet verstaan, die sprak zo'n raar taaltje.

 

48.

Soms lachten ze met haar om het hardst, wanneer zij elkaar niet begrepen. Pappie zei, dat het wel zou wennen, maar dat leek hun niet zo prettig. Nu was het veel leuker, ook omdat je allerlei dingen kon doen, die je niet mocht. Dat verstond je immers niet. Maar dat was alleen mogelijk, als pappie en mevrouw Annette er niet waren.
Gek, dat pappie niet meer werkte en dat Willem er niet was. Die zat natuurlijk met juf en de dienstmeisjes thuis te wachten tot de Duitsers weggingen. Hier waren ze lekker niet.
Dat grootvader een beetje gehuild had, toen zij hem goedendag zeiden, had grote indruk op ze gemaakt. Ze waren er stil van geworden. Grootvader was nu wel erg alleen.
Ook René had medelijden gehad met de oude heer, toen hij hem verteld had, dat hij met de kinderen ging vertrekken. Maar wat hij gevreesd had, dat zijn schoonvader zou opstuiven, was uitgebleven.
"Jij hebt waarschijnlijk gelijk, René, maar ik vind het natuurlijk erg. Nu Agnes dood is, bindt jou niets meer hier. Ik ben te oud om me te ontwortelen en ik kan mijn zaak niet in de steek laten, maar ik vermoed, dat ik de kinderen morgenavond voorgoed vaarwel zeg. Overigens ben ik erkentelijk ervoor, dat je er ongemerkt voor gezorgd hebt, dat ik ze de laatste weken zoveel zag. Meld me direct je aankomst. Ik twijfel niet of je brengt ze veilig ter plaatse, maar een mens heeft graag zekerheid. En verder ga het jullie goed."
Na zijn thuiskomst had René uitvoerig met Willem gesproken.
Behalve het trillen van zijn mondhoeken verried niets in de houding van de knecht, dat hij ontroerd was. René had hem uitvoerige instructies gegeven omtrent de voorraden, die hij had ingeslagen en hem op het hart gedrukt er niet te royaal mee om te springen. Tenslotte had hij hem opgedragen tegen het personeel te zwijgen tot zij vertrokken waren; hij wilde de kinderen het afscheidnemen besparen. Willem moest ze 's morgens om zes uur gereed hebben, want zij zouden vroeg vertrekken om in een dag Parijs te bereiken. Niemand wist van te voren hoelang het oponthoud aan de grenzen duurde.
Toen Willem 's morgens de kinderen naar de auto bracht, had Paulientje hem voordat zij instapte in een plotselinge opwelling een zoen gegeven, waarover hij lang had moeten nadenken.
Ze moest toch wel veel van hem houden. En de dokter had gezegd: "Zo zie je Willem, wat een beste kerel jij bent voor kinderen, even goed als voor volwassenen."
Willem had geen antwoord kunnen geven, maar alleen de hand van de dokter lang vastgehouden tot hij eindelijk kans zag om te zeggen, dat het tijd werd om te vertrekken.
Annette had de zaak eenvoudiger ingericht. In haar kamer lag de brief, waarover René met haar gesproken had. Hij had er haar in plaats van duizend - tweeduizend gulden in laten stoppen.
Zijn schoonvader had voor Zwitsersche francs gezorgd en dus was er geen reden om veel Hollands geld mee te nemen.
Annette wist, dat haar echtgenoot, ondanks zijn overtuiging bijkans geen slaap nodig te hebben, nog steeds niet voor elf uur opstond en zeker niet voor vijven in haar kamer zou komen kijken. Dan waren zij misschien al in Parijs, in elk geval ver weg.
Even over zessen stond zij door het raampje in de voordeur naar de straat te kijken en toen de wagen voorkwam, opende zij geruisloos de deur, sloot deze evenzo en stapte in de auto.
"Dit is nu de mevrouw, waar ik jullie zo-even over gesproken heb", zei René, "Mevrouw Annette."
De kinderen waren eerst een beetje gereserveerd, Paulientje zelfs vijandig, want zij had gedacht, dat ze alleen met pappie op reis zouden gaan en nu kwam die vreemde mevrouw erbij.
Niks leuk. Maar op den duur was het toch wel prettig, want pappie reed verschrikkelijk hard en lette alleen op de weg.
Hij zei bijna geen woord. En mevrouw Annette vertelde over allerlei, wat ze zagen. En toen pappie aan de Belgische grens erg lang wegbleef, was het wel een rustig gevoel, dat mevrouw Annette in de auto zat.
Zodoende werd mevrouw Annette spoedig in genade aangenomen, welke genade geleidelijk versmolt tot erkentelijkheid.

 

Regel wit. 49.

Nu stonden Annette en René op het balkon van haar slaapkamer en keken over het meer naar de bergen die vreemd - stil in het koele maanlicht lagen. Het was twee uur 's nachts, maar geen van beiden had behoefte om te gaan slapen. Deze dag was het huis eindelijk na veel improvisatie gereed gekomen. Een onbegrijpelijk geluk, een eigen huis, zoals zij het verlangden, een eigen intieme beslotenheid. Zij spraken niet, maar keken voor zich uit, elk in eigen gedachten verzonken.
Boven de boomgrens rezen de bergen in trotse ongenaakbaarheid, een wereld op zichzelf, waarin voor het waanzinnig gedoe der mensen geen plaats was.
Elk voor zich omsponnen zij het landschap met hun droom en eerst de als een verzuchting klinkende woorden van Annette - "O René, ik ben zo mateloos gelukkig", brachten hen tot de werkelijkheid terug.

Zij gingen elk naar hun eigen kamer, maar het duurde lang voor René de slaap kon vatten. Hij overzag zijn leven en vroeg zich af, in hoeverre het mislukt was. Zijn huwelijk was leeggebloed, zijn praktijk verloren, ambteloos burger was hij, balling, weduwnaar, die samenwoonde met de vrouw van een ander.
Het saldo was niet bepaald gunstig, vooral niet, wanneer hij het donkere feit der fatale vergissing er bij boekte. Deze post kwam geheel en al voor zijn rekening, de overige kon hij desgewenst aan de omstandigheden toeschrijven, maar wat baatte dat?
Als hij de kinderen destijds had weggezonden, zou hij in Nederland gebleven zijn, maar zou hij dan de vergissing niet gemaakt hebben? En onttrok hij zich nu bovendien niet aan het lot van zijn volk? Natuurlijk gaven de meesten hem gelijk, maar welke waarde had dat? Het waren toch ook de meesten, die het onheil, dat over de wereld ging, hadden opgeroepen. Hij stond terzijde, schuldig en naast hem leefde een vrouw, die van zijn schuld niets wist en zo-even gezegd had, dat zij mateloos gelukkig was. Dit was het enige positieve, dat hij bereikt had en de zorgeloze vrolijkheid der kinderen, maar hij had er duur voor betaald. Zou hij ooit zijn vergissing kunnen aanvaarden?
Als hij er maar eens met iemand over zou kunnen spreken. Met Annette was uitgesloten, want wel bezat zij veel mensenkennis, maar zou zij zijn conflict kunnen vatten? Zou zij niet veeleer geneigd zijn terwille van zichzelf hem vrij te pleiten en te overtuigen, dat hij niet anders had kunnen handelen? Was zij tenslotte niet te eenvoudig om het subtiele in zijn zielenleven te kunnen doorgronden?
Hij moest zijn geweten ontlasten, maar bij wie. Natuurlijk bij iemand, die hem zuiver zou kunnen aanvoelen.
Toen hij tot dit punt gekomen was, dacht hij aan Lucie, slaakte een zucht en zonk weg in een diepe slaap, waaruit hij eerst laat in de morgen ontwaakte.

Annette was met de kinderen uitgegaan en zou zeker niet voor twaalf uur terugkomen; dus had hij alle tijd om Lucie een brief te schrijven. Reeds eerder had hij haar zijn aankomst in Zwitserland gemeld, nu schreef hij haar nadere gegevens omtrent zijn huis, de kinderen en de dame des huizes, die haar zeker zou bevallen. Tenslotte vroeg hij haar dringend om te komen, omdat hij noodzakelijk het een en ander met haar moest bespreken.

-----------------

Reeds was bijna een maand voorbijgegaan en nog steeds was er geen antwoord uit Berlijn. Hij dacht er over nogmaals te schrijven, misschien was de vorige brief zoekgeraakt. Lucie zou zeker zijn brieven niet onbeantwoord laten. Hij had een paar toespelingen gemaakt op de vertrouwelijkheid hunner jeugd, waarvoor zij beslist nog gevoelig zou zijn.
En als zij niet kon of niet wilde komen? Zij gevoelde zich in de eerste plaats de vrouw van haar man en zij zou haar broer niet boven hem stellen.

Op een middag werd iemand bij hem aangediend, die zich bekend maakte als ambtenaar der vreemdelingenpolitie.

 

50.

"U bent dokter van Hove uit Holland?"
"Ja, die ben ik."
"U bent hier legaal. Wij hebben van de grens bericht gekregen dat er een dame wordt vastgehouden, die zonder geldige papieren uit Duitsland probeert binnen te komen. De grenspost wil haar terugsturen, maar zij beroept zich op U, zegt in levensgevaar te verkeren en bezweert, dat zij niemand tot last zal zijn behalve U. Kent U een dame, een Hollandse, die in Duitsland woont?"
"Mijn zuster." Wat moest hij verder zeggen? Dat zij met een Duitser getrouwd is? Wie weet, of dat niet voldoende is om haar terug te zenden.
"Waarom is zij in Duitsland?"
"Zij woont er al jaren, lang voor Hitler aan de macht kwam."
"Waarom is zij dan niet eerder teruggegaan naar Holland?
Zij is haar eigen baas want niet getrouwd."
Deze mededeling verwarde René. Annette, die tot nu toe had geluisterd, nam nu het woord, omdat zij vreesde, dat René ongelukken zou maken. Hij was geen expert in het bedenken van leugens.
"Mevrouw van Hove is getrouwd geweest met een Sudetenduitser, een tegenstander van Henlein, die door de nazi's is doodgeschoten.
Het is een erg tragische geschiedenis en uiterst pijnlijk voor de dokter. Mevrouw van Hove is zijn enige zuster."
De ambtenaar keek naar René, die, terwijl Annette sprak voor het raam was gaan staan, alle zenuwen gespannen. Zou dat verhaal het doen of niet?
"Kan de dokter voor zijn zuster zorgen?"
"Volkomen meneer, de dokter is gefortuneerd."
"Dan zullen wij adviseren mevrouw tijdelijk toe te laten.
Over verlenging van haar verblijfsvergunning praten wij dan later wel. Als zij nog Duitse was, was er geen sprake van.
Wij zijn niet altijd zo toegefelijk, maar mevrouw schijnt een volkomen ontredderde indruk te maken en bidt en smeekt zo hartbrekend, dat de commandant blijkbaar niet de moed heeft haar terug te sturen. Het is voor ons niet gemakkelijk, het land is klein en als wij niet oppassen loopt het over van de vluchtelingen. Ik dank U voor Uw inlichtingen."
René had zich omgewend. "En ik dank U hartelijk voor Uw medewerking."
De ambtenaar glimlachte. "Is niet belangrijk."
"Als ik U ooit van dienst kan zijn met iets, hebt U het maar te zeggen."
Het gelaat van de Zwitser verstrakte.
"De dokter wil altijd iedereen van dienst zijn, die iets voor hem of zijn familieleden doet", zei Annette met haar liefste glimlach. "Hij is niet verwend door het leven, al is hij gefortuneerd. Maar ik weet wel, dat U het doet uit behoefte om te helpen. Ik ben voor de oorlog veel in Zwitserland geweest en ken de Zwitsers."
De ander glimlachte, maakte een buiging en nam afscheid.
"Waarom keek hij ineens zo stroef?" vroeg René.
"Natuurlijk omdat hij dacht, dat jij hem geld wou geven."
"Je bent handig, Annette, maar hoe kan die man dat nu denken? Het was toch alleen maar een beleefdheidskwestie."
"Beste jongen, de wereld hangt van corruptie aan elkaar, maar deze schijnt er niets van te willen weten. Hij dacht blijkbaar, dat jij hem bij de anderen indeelde. Dat is alles."
René werd zich bewust, dat hij sinds de dood van Agnes een bijkans ongeremde neiging had om iedereen van dienst te willen zijn, die iets voor hem deed. Dagenlang had hij zich het hoofd gebroken om te bedenken, hoe hij zich ten aanzien van von Bogenfelz zou kunnen revancheren. Het ergerde hem ontzettend, dat hij niet in staat was iets te doen. Vroeger zou hij rustig hebben afgewacht, tot zich een gelegenheid voordeed en wanneer achteraf zou gebleken zijn, dat hiervan geen sprake kon zijn, zou hij het even rustig hebben geaccepteerd.
Nu echter liep hij rond met een onbestemd schuldgevoel, dat hem soms ernstig terneer drukte. Hij moest toch verstandiger worden. Gelukkig, dat Lucie kwam, nu kon hij alles met haar bepraten.
"Ik had eigenlijk wel kunnen vragen, waar Lucie op het ogenblik is, dan had ik haar kunnen halen."

 

51.

"Daar heb ik wel aan gedacht, maar ik vind het beter, dat je niet gaat. Je bent in staat om op een of andere manier de boel in de war te sturen."
"Jij hebt gelijk, ik lieg niet zo makkelijk als jij."
Even keek zij hem aan met een koele blik in haar grote, grijsblauwe ogen. Toen liep zij snel naar hem toe, sloeg haar armen om zijn hals en zag hem heel innig aan. Hij wendde het hoofd af.
"Waarom is m'n grote jongen zo? Waarom moet hij van tijd tot tijd hatelijke dingen tegen mij zeggen? Ik vraag dit niet om een antwoord te krijgen, m'n jongen weet wel, dat ik nooit vraag, behalve als hij wil praten, maar hij hoeft niet te praten."
René liet zijn hoofd op haar schouder zinken en snikte heel zacht, zoals een kind stilletjes kan zitten huilen, maar hij sprak niet.
Niets zeggen tegen haar! Alles wat hij zich dienaangaande had voorgehouden, wist hij nu opeens waardeloos. Niet daarom kon hij niet spreken, maar omdat hij vreesde, dat de schim van Agnes zich tussen haar en hem zou plaatsen, als zij wist. Hoe zou zij kunnen zijn van een man, die zijn vrouw doodde?

-----------------

's Avonds laat arriveerde Lucie, uitgeput, vermagerd en met onuitsprekelijke angst in haar ogen. Zij trilde en soms doorvoer haar lichaam een schok. René zag in een oogopslag, dat hij hier de raadsman en beschermer moest zijn en niet de hulpzoekende.
De kinderen sliepen al, moe geworden van het lange wachten en geënerveerd doordat René telkens naar buiten liep om te zien, of hij haar zag komen. Hansje was om half elf ingedommeld op zijn stoel en toen had Annette Paulientje overtuigd, dat zij beter konden gaan slapen. Tante Lucie zou zeker heel erg moe zijn en gauw naar bed willen; als zij dan morgenochtend allemaal waren uitgeslapen, was alles veel prettiger. Paulientje had snel toegegeven, blij dat zij van het wakker blijven verlost was, en Hansje had niets gezegd, maar was half slapend meegestrompeld de trap op.
Nu was het over twaalven en zat Lucie bleek en afgemat in een leren armstoel, waarachter een schemerlamp ontstoken was. Het felle licht der kroon midden in de kamer had haar gehinderd en was daarom gedoofd. Ondanks haar dodelijke vermoeidheid spande zij zich in om enige vriendelijke woorden te zeggen tot Annette, die haar thee gaf en een paar biscuits. "U bent snoezig voor me, mevrouw, ik ben overtuigd, dat mijn broer en de kinderen zich niet zullen beklagen."
"Drink Uw thee op, ze is nog warm en eet iets, mevrouw."
Annette gaf haar het kopje in de hand, Lucie dronk werktuigelijk.
"Hebben ze 't U erg moeilijk gemaakt aan de grens?"
"Vreselijk. Ze wilden me niet toelaten. Uren en uren heeft het geduurd. Eindelijk werd mij gezegd, dat ze bij jou zouden informeren, René. Weer uren wachten. Toen kreeg ik een krankzinnig verhaal te horen over mijn man, die door de Duitsers gefusilleerd zou zijn omdat hij de partij van Henlein niet wou kiezen. De commandant heeft me zelfs gecondoleerd. Ik heb op alles ja gezegd en verschrikkelijk gehuild, ik had medelijden met mezelf.
Ik was zo radeloos nerveus, dat het me goed deed te kunnen huilen. Ze hebben mij natuurlijk voor een ander aangezien, maar ik mocht doorreizen. Verblijfsvergunning voor veertien dagen, en wat dan, René? Ik kan niet terug, ik ben gevlucht en kan onmogelijk teruggaan."
René had op de leuning der stoel plaatsgenomen en zijn arm om haar schouders gelegd. "Zij hebben je niet voor een ander aangezien. Dat krankzinnige verhaal zoals je het noemt, is door Annette verzonnen. Het was een geniaal bedenksel, anders was je er nooit ingekomen. Morgen zal ik het je wel precies uitleggen.
Maar wat is er gebeurd, waar is Wolfgang?"
"Uit Noorwegen gedeserteerd naar Engeland. Daarom moest ik vluchten.
Eerst naar Armine, de dochter van von Bogenfelz, en zo verder van het ene adres naar het andere tot ik eindelijk aan de grens kwam. En toen die ellende. Wat had ik moeten doen als jij hier niet geweest was? Je moet zorgen, dat ik niet meer weg

 

52.

moet, hoor René. Mevrouw Annette, U moet er ook voor zorgen.
Ik ben bang, bang!" Zij gilde bijna.
Annette ging naar het dressoir en schonk een portglas half vol cognac. Lucie beefde zo, dat zij haar geen kleiner glas durfde geven. Zij boog zich naar de bezoekster en reikte het haar.
"O neen, geen drank, wat is het?"
"Cognac, en U moet het opdrinken, nu onmiddellijk."
Onder haar vriendelijk koele blik hield Lucie's verzet geen stand.
Gehoorzaam nam zij het glas en dronk het rillend leeg, maar had niet de macht het terug te reiken, zodat het op de grond viel, waar het een eindje over het tapijt rolde en toen bleef liggen.
Zij merkte het niet; haar hoofd was achterover gezonken en rustte in de arm van haar broer. Zo bleef zij met gesloten ogen een tijdje zitten. Blijkbaar werd zij rustiger, haar gelaatstrekken ontspanden zich.
"Wil je ook 'n glas cognac, René?" vroeg Annette bijna toonloos.
"Ja graag." Hij wendde zijn blikken niet van zijn zuster af.
"Mij ook nog een", zei deze geheel onverwacht en opende de ogen waarin een glimlach oplichtte. "Dat had U niet gedacht, hè?",
voegde zij er aan toe, terwijl zij naar Annette keek.
"Neen, beslist niet."
"Dan moet jij ook meedrinken, Annette."
"Goed. Maar dan ga ik ze serveren zoals het hoort." Met deze woorden verliet zij de kamer om een en ander te halen.
"Wat is dat voor een merkwaardige vrouw, René?" vroeg Lucie, toen Annette de deur achter zich gesloten had.
"Een patiënte van me uit Holland."
"Ik zeg Mevrouw tegen haar, is dat juist?"
"Ja, want zij is getrouwd, maar haar man is in Holland gebleven."
Lucie vroeg verder niets.
Annette kwam binnen, René verliet zijn plaats op de armleuning, reikte zijn zuster een glas en dronk op haar behouden aankomst.
Niet lang daarna stelde hij voor om naar bed te gaan. Hij had zijn slaapkamer beschikbaar gesteld en voor zichzelf een veldbed in de zit-speelkamer laten opslaan. Lucie, slaperig geworden door de cognac, stemde onmiddellijk toe. Annette wees haar haar kamer.

-----------------

De dagen gleden ongemerkt voorbij. Als vanzelf herstelde zich de verhouding hunner jeugd en wanneer het enigzins mogelijk was, waren zij samen, praatten en droomden hun grote dromen. Agnes was nauwelijks nog een herinnering en Annette de vrouw, die ervoor zorgde, dat het leven ongestoord voortgang had en dat de kinderen hen niet stoorden.
Zij hadden haar gevraagd voor verlenging der verblijfsvergunning te zorgen en twijfelden niet aan haar succes. Annette spande zich in. De Zwitsers waren niet gemakkelijk, maar zij bracht geheel haar charmante persoonlijkheid in het spel, de vriendelijke glans in haar mooie ogen, de zachte glimlach om haar mond en de vele kleine lieve gebaren. Voortdurend bespiedde zij van achter haar masker het effect harer gesten en zij zag, dat zij het goed deed.
"Mevrouw van Hove kan onmogelijk zelf komen, zij is veel te zwak en overspannen en moet volstrekte rust houden. Haar broer vreest elk ogenblik een instorting als niet de uiterste voorzichtigheid in acht genomen wordt. En de heren kunnen mij toch wel vertrouwen."
Alleen Robespierre had wantrouwend kunnen blijven, maar Zwitserland bezit geen Robespierre's.
"U kunt van mij alle inlichtingen krijgen, die U wenst."
De "schöne Holländerin" won. Toen zij van haar laatste bezoek thuiskwam, zag zij moe en bleek. Zij wenkte René en ging hem voor naar de eetkamer. "Hier is een verblijfsvergunning voor zes maanden."
Hij wilde haar hand grijpen, maar zij deed, alsof zij het niet merkte. "Ik ben erg moe en heb hoofdpijn, je wilt me wel bij je zuster excuseren. Ik ga naar bed."
"Toen zij de kamer verlaten had, voelde hij zich plotseling neerslachtig en keek wezenloos naar het papier in zijn handen. 53.

Hoeveel inspanning had dat gekost en hoeveel mensen had zij moeten spreken? Hij realiseerde zich, dat hij al die dagen nauwelijks acht op haar geslagen had! Zes maanden verblijfsvergunning!
Op dat moment kwamen de kinderen de eetkamer binnenhollen.
"Waar is mevrouw Annette, pappie?"
"Ze is niet goed en daarom naar bed gegaan, zij heeft hoofdpijn en is erg moe."
Paulientje trok een pruillip. "Echt naar. Blijft ze vanavond boven?"
"Ik denk het wel, maar ik vind het niet lief van je, Paulientje, dat je uit je humeur bent omdat mevrouw Annette ziek is. Zij is altijd aardig voor jullie."
"Dat zeg ik toch niet", stoof Paulientje op. "Ze is echt lief. Als zij het niet was, wie zou het dan zijn? U bemoeit U alleen met Tante Lucie. U bent helemaal niet aardig meer voor mevrouw Annette en ook niet voor ons."
René voelde dat hij een kleur kreeg. "Ik vind je nogal brutaal", zei hij opstuivend.
"Dat is niet waar!" Paulientje stampvoette. "U weet heel goed, dat ik niet lieg, U bent 'n naarling." Zij huilde.
"Paulientje, ik kan dergelijke uitdrukkingen niet toelaten."
Er kwam geen antwoord.
"Ga nu met Hansje naar tante Lucie, zij mag hier zes maanden blijven."
"Niks leuk", zei Hansje.
"Wel voor den duivel! Heeft mevrouw Annette daarvoor zo haar best gedaan?"
"Ja natuurlijk mevrouw Annette." Hansje stond wijdbeens, de handen op de rug en keek zijn vader ernstig aan.
"Ik zeg jullie, dat je naar tante Lucie gaat."
De kinderen bewogen niet. Hij gevoelde zich machteloos. Kinderen zijn hard. René wist het, zoals hij alles wist, wat zij hem gezegd en daarmede verweten hadden. Zonder verder een woord te spreken verliet hij de kamer en begaf zich naar Annette.
"Hoe gaat het?" vroeg hij, terwijl hij aan haar bed trad.
"Dank je, ik heb pyramidon genomen."
"Heb je erge hoofdpijn?"
"Ja." Haar stem klonk zwak.
Hij ging op de rand van het bed zitten en nam haar pols. Normaal. Toen hij weer naar haar gezicht keek, zag hij haar grote ogen op zich gericht, rustig.
"Kan ik wat voor je doen, Annette?"
"Neen. Ga gerust naar beneden en bemoei je een beetje met de kinderen. Het monopoliespel staat op de onderste plank in de linker kast."
Zwijgend stond hij op, kuste haar hand en ging heen. Bij de deur keerde hij zich nog even om en zag weer haar koele, rustige blik.
In een oogwenk was hij bij het bed terug, knielde, en drukte zijn voorhoofd op haar hand, die op het gele zijden dekbed rustte als een bronskleurige herfstbloem op een door de avondzon vergulde vijver.
"Annette, ik heb je schandelijk verwaarloosd." Zijn stem klonk hees en zo zacht, dat zij hem nauwelijks verstond.
"Ik verwijt je toch niets, René."
"Neen, maar de kinderen."
Er was een lichte trilling om haar lippen. De kinderen waren dus trouw gebleven en niet overgelopen, zoals hun vader.
" 't Is mijn schuld niet, René."
"Neen, en ik wou, dat je me kon vergeven."
"Wat is er te vergeven? Jij hebt mij vergeten, dat is alles.
Het is niet prettig, maar er zijn zoveel onprettige dingen in het leven. Ga maar, Rendé, ik kan veel verdragen, maar vergeet niet, dat ik er altijd voor jou zijn zal."
Hij antwoordde niet, voelde een sterke aandrang om haar in zijn armen te nemen en haar te sussen als een kind, maar dat was nu uitgesloten. Hij was de schuldige. Nog steeds lag hij geknield.
"Annette," zei hij eindelijk, "Annette."
"Stil maar, René, stil maar. Laat de kinderen niet zo lang alleen, zij zouden denken, dat ik erg ziek ben en bovendien ben ik heus moe en wil graag slapen."

 

54.

Gehoorzaam stond hij op, boog zich over haar heen en kuste haar mond. "Welterusten, lieverd, ik kom straks nog even kijken."
Met een glimlach knikte zij hem toe. "Dag!"
Toen wendde zij zich om. René verliet op zijn tenen de kamer.

Beneden vond hij Lucie en de kinderen aan de tafel gezeten.
"Hoe is het?" vroeg Lucie. "Toch niet ernstig?"
"Doodmoe en hoofdpijn. Zij heeft een verblijfsvergunning voor zes maanden voor je losgekregen."
"Zes maanden? God Ren´, wat zalig, zes maanden. Dan is de oorlog misschien al afgelopen. Ik zal morgen meteen naar het Departement van Buitenlandsche Zaken in Londen schrijven om inlichtingen over Wolfgang. Of zou ik het via het Zwitsersche Ministerie doen?
Ik heb hier geen relaties. Neen, 't beste is via het Rode Kruis, Genève is dicht bij. Wat denk jij ervan?"
René voelde ergernis in zich opkomen, omdat zij geen woord van waardering sprak over Annette. Hansje scheen hetzelfde te voelen, want hij zei op bitse toon "Mevrouw Annette is toch handig, hè pappie. 't Zou tante Lucie nooit gelukt zijn."
Lucie hoorde de scherpe toon in Hansje's woorden en keek vragend naar haar broer, maar deze zweeg.
"Zal ik naar mevrouw Annette toe gaan?" vroeg Paulientje.
"Neen", antwoordde René, "Doe dat maar niet, liefje, ze slaapt."
"Moet ze niet eten?"
"Ze is te moe om te eten, bovendien slaapt ze, zoals ik je al zei."
De maaltijd verliep stilzwijgend. Na afloop stelde René voor monopolie te spelen, wat door Paulientje enthousiast aanvaard werd. Hansje bleef koppig al was hij wel bereid, mee te doen. En aangezien Lucie het niet kende en er dan ook niet veel van terecht bracht, won zij nooit, wat Hansje tenslotte tot de uitroep bracht: "U kent er ook niet veel van, tante Lucie."
René was dankbaar toen de klok negen uur sloeg. "Naar bed" commandeerde hij op vriendelijke toon. "Ik kom zometeen kijken of jullie er netjes in ligt. Maar stil zijn, hoor, voor mevrouw Annette."
"Moet je niet even naar haar toe, als je de kinderen goedenacht gaat zeggen?" vroeg Lucie.
Hij knikte, stak een sigaret op en zei de kinderen, dat hij het spel wel zou opbergen. Natuurlijk hadden zij nog een en ander te doen dat beslist geen uitstel lijden kon, maar eindelijk gingen zij toch naar hun kamer.
"Wat is er met de kinderen, René? Zij waren zo vijandig tegen me. Heb ik iets misdreven?"
"Wij beiden, Lucie. De kinderen hebben geklaagd, dat ik hen en Annette verwaarloos en me alleen met jou bemoei. Zij hebben gelijk."
"Ja, god, René, maar na al die jaren."
"Zoiets geldt niet voor kinderen. Bovendien weten ze er niets van en zouden het ook nooit begrijpen."
"Dan zal ik maar weggaan, vind je niet? Ergens in een pension.
Maar ik heb geen geld."
"Nu ja, dat doet er niet toe, dat weet je wel, maar ik vind het niet prettig, als je dit huis verlaat."
"Wat wil je? De kinderen schijnen meer met mevrouw Annette op te hebben dan met mij."
"Je weet hoe blij ze waren toen je kwam, maar het is waar, dat ik ze verwaarloosd heb en niet alleen de kinderen, maar ook Annette."
"Ik weet niet, hoe je verhouding met die vrouw is, René, daarom kan ik dat niet beoordelen."
"Onzin! Voor jij kwam, waren we natuurlijk altijd met z'n vieren en dat is nu niet meer zo. Ik ben ontzettend blij, dat je er bent, maar ik moet toegeven, dat ik sinds jouw komst me weinig meer met de anderen bemoei."
"Maar dat is toch mijn schuld niet, René."
"Praat toch niet over schuld."
Toen hij deze woorden sprak overmeesterde hem weer een gevoel van neerslachtigheid. In gedachten verzonken staarde hij voor zich uit.
"Wat is er ineens met je René?"
"Niets, o neen niets, alleen maar een inzinking, een beetje moe waarschijnlijk."
Lucie begreep, dat hij maar wat zei. Ellendig! Nu had zij juist haar verblijfsvergunning en nu kwam dit. Per slot van rekening ging het toch niet aan, dat de kinderen zich met hun zaken bemoeiden.

 

55.

En wat die mevrouw Annette betreft, was het natuurlijk waarschijnlijk, dat zij René's maitresse was, maar dat gaf haar toch niet zo'n bevoorrechte positie. De kinderen waren blijkbaar dol op haar. Misschien was zij erg handig, René was een goede partij, maar als schoonzuster was ze op z'n minst dubieus.
"Ik geloof, dat ik maar vroeg naar m'n kamer ga", zei ze aan het slot van haar overpeinzingen. "Jij zult ook wel vroeg willen gaan slapen, als je zo moe bent. Ga dus maar niet te laat naar bed."
"Hij was opgeschrokken toen hij haar stem hoorde. "Ga je gang.
Ja natuurlijk. Slaap wel."
Vluchtig kuste hij haar hand. "Welterusten."
Alleen gebleven begon hij de kamer op en neer te lopen. In een moment van helderziendheid doorschouwde hij het voze van hun dromerijen, het bijna banale om te willen herbeleven wat onherroepelijk voorbij was - jeugdherinneringen, nu infantiele "Schwärmerei". Tussen hem en de Lucie van zijn jeugd stond een huwelijk, een gezin en de fatale vergissing. En zij leefde alleen voor Wolfgang en zichzelf. Destijds kon zij niet in Nederland blijven, omdat dit voor Wolfgang risico zou kunnen betekenen, en nu hij haar door zijn desertie in gevaar gebracht had, dacht zij nog steeds aan niets anders dan aan hem. En was wat Wolfgang gedaan had zo veel onschuldiger dan zijn daad? Het was niet eens een vergissing. Zeker was het waar, dat hij distantie had genomen van het rapalje, maar was dat zo'n grote verdienste voor een aristocraat? En Lucie was bevangen in de sfeer van haar côterie en haar hele gedoe was niet anders dan echtelijk egoïsme, een voortdurend draaien om een "wij", dat slechts uit twee mensen bestond, een gecombineerde zelfkoestering en zelfverheerlijking.
Er kon geen sprake meer zijn van een vertrouwelijk gesprek met Lucie over wat hem kwelde. Hoe zou hij bij haar zijn hart kunnen uitstorten? Natuurlijk zou zij in een handomdraaien zijn daad rechtpraten, om des te sneller over zichzelf en haar eigen belangen, huwelijksbelangen te kunnen spreken.
Natuurlijk was het ook mogelijk, dat zij hem niet klakkeloos zou rechtvaardigen. Misschien was er door het gedrag der kinderen vijandigheid in haar ontstaan tegen Annette, die haar aan zich verplicht had door haar de verblijfsvergunning te bezorgen.
Soms is het gevaarlijk iemand te verplichten, zelfs met de beste bedoelingen. Lucie was niet haatdragend, maar toch..... zij was zo veranderd sinds hun jeugd. Misschien zou zij anders geweest zijn als zij kinderen had. Nu was zij moreel verschrompeld, uiterlijk nog mooi en charmant, dweperig soms als een bakvis wanneer zij met hem sprak over vroeger jaren. Maar telkens weer liep het gesprek uit op Wolfgang en wat zij met hem beleefd had. "Zo dol René, zo ontzettend interessant."
Hij zag alles duidelijk nu, terwijl hij met de regelmaat van een klok het vertrek op en neer liep, steeds aan dezelfde kant der tafel.
Plotseling drong het tot hem door, dat hij vergeten had de kinderen goedenacht te zeggen. En Annette. Hij schrok zo, dat zijn hart stokte. Haastig verliet hij het vertrek, sloop op zijn tenen de trap op en opende voorzichtig de deur van Paulientje's kamer. Zij sliep, haar mondje heel even geopend.
Onwezenlijk frêle scheen zij op het door de weerschijn van het maanlicht op de muur opblankende kussen. Een grote ontroering voer door hem heen, maar hij beheerste zich en bleef op de drempel staan. Nog enige ogenblikken keek hij naar haar, een bijna pijnlijke glimlach om zijn mond. Toen sloot hij zachtkens de deur.
Hansje wuifde met de hand toen hij binnentrad.
"Slaap je nog niet?"
"Ik heb op U gewacht. Waar bleef U zo lang?"
"Foei, je had allang moeten slapen."
"Niet waar. U zou toch komen. Waarom kwam je niet, vader?"
Soms als zij getweeën waren, liet Hansje het "pappie" varen en sprak hem aan met "vader", waarbij hij hem dan tevens tutoyeerde.
René beantwoordde deze vertrouwelijkheid altijd. "Ik heb over allerlei lopen nadenken."

 

56.

"Ben je dan uitgeweest?"
"Neen, ik heb in de kamer heen en weer gelopen."
"O, Tante Lucie is al naar bed, hè?"
"Ja. Heb je haar gehoord?"
"Natuurlijk. Was ze kwaad?"
"Neen."
"Hm."
"Nu ze hier in Zwitserland kan blijven, denkt ze erover, om in 'n pension te gaan."
"Reuze! Dan zijn we weer met z'n vieren."
"Vind je dat zo prettig?"
"Ja, vader, echt fijn."
"Hou je veel van mevrouw Annette?"
"En of. Paulientje ook. Jij toch ook, hè vader?"
"Ja jongen."
"Goed. Nu ga ik slapen. Dus tante Lucie gaat in een pension. Krijg ik 'n zoen van je?"
René kuste hem goedenacht. "En nu gauw slapen gaan. Paulientje slaapt al lang."
"Nu ja, 'n meisje."
Hij draaide zich op zijn zijde, terwijl René de kamer verliet.
Voor de deur van Annette's kamer bleef hij even staan, zijn hart bonsde. In het aangrenzende vertrek was Lucie en wel was het huis niet gehorig, maar toch beklemde het hem, dat zij daar was.
Onhoorbaar trad hij binnen. Annette lag nog steeds, zoals hij haar verlaten had en volkomen roerloos, wat hem beangstigde. Voorzichtig naderde hij het bed, boog zich over haar heen en constateerde toen, dat zij rustig ademde.
Hij zuchtte diep. Lucie moest weggaan, morgen zou hij het haar zeggen. Hoe was het mogelijk, dat hij Annette vergeten had. En waarvoor? Voor jeugdherinneringen waaraan alle echtheid ontbrak.
Zonder geluid te maken ging hij naar de eetkamer waar hij zich een glas wijn inschonk. Zijn verwachtingen omtrent Lucie waren op niets uitgelopen en daarmee was zijn enige hoop om te biechten vervlogen. Weer dacht hij aan Annette, maar verwierp het terstond. "René, ik zal er altijd voor jou zijn, altijd." Maar zij wist immers niet tot wie zij dat zei. Of zou liefde zo sterk zijn? Dichters zeggen het, maar dichters zijn dromers en de werkelijkheid is geen droom.
Toen hij om half een zijn veldbed opzocht, was zijn hoofd zwaar door de wijn.
De volgende morgen bij zijn ontwaken stond Annette in de kamer.
Zij had de ledige flessen in de eetkamer gezien, het asbakje vol sigaretteneindjes en had begrepen, dat hij een moeilijke avond gehad had. Er stond maar één glas.
"Goed geslapen", vroeg zij.
"Te zwaar, ik heb hoofdpijn."
Zij ging op de rand van het bed zitten en legde haar hand op zijn voorhoofd. "Heb je gisterenavond onaangenaamheden gehad met Lucie?"
"De kinderen waren onvriendelijk, maar dat is het niet."
Zij zweeg, wachtte, maar hij sprak niet verder.
"Wat doe je vandaag?"
"Lucie gaat een pension zoeken, Vind je het prettig?"
"Ja."
Zo is zij, dacht hij, en toch kan zij verduiveld goed liegen als het nodig is, maar nooit tegen mij.
"Is het zeker, of hangt alles nog in de lucht?"
"Zij zei het zelf ineens gisterenavond."
"Vind je het erg naar?"
"Neen, het is beter zo."
"Weet je het zeker?"
"Ja. Ik was gisterenavond nog bij je, toen je sliep, en toen wist ik het zeker, en nu nog."
"Ik houd zoveel van je, René."
"Soms begrijp ik dat niet, Annette. Ik heb buien, waarin ik mezelf volkomen duidelijk zie, ook mijn tekortkomingen, en dan begrijp ik het niet."
"Liefde is niet logisch en verder ken je mij nog altijd niet helemaal, maar dat komt eens, vast en zeker. Eens zul je een bui

 

57. hebben, waarin je mij volkomen duidelijk ziet."
Hij nam haar hand van zijn voorhoofd en bracht haar aan zijn lippen. Toen streelde hij haar zachtkens. "Het zit niet in jou, Annette, maar alleen in mij. Ik zou je zo graag iets willen vertellen, maar ik kan het niet."
"Eens zul je het kunnen en dan hoef je niet meer zo veel wijn te drinken. Sta je op, of blijf je nog liggen?"
"Ik sta op, het wordt te gek voor de kinderen als ik nu hoofdpijn heb, al is het wel waar. Heb je die rommel binnen opgeruimd?"
"Natuurlijk."
"Je bent 'n schat. Over een half uur ben ik aan het ontbijt."

De volgende dag verhuisde Lucie naar een pension in Luzern, waar zij zich als Frau Baronin van Hove liet inschrijven. Ondanks de naamsverwisseling bleef zij haar huwelijk trouw.

-----------------

HOOFDSTUK XII.

Gelijkmatig gingen de dagen voorbij, het leven in het châlet had zijn oude gang hervat. Lucie kwam eenmaal per week, wanneer zij tenminste niet in Genève vertoefde, waar zij door bemiddeling van het Internationale Rode Kruis trachtte nieuws in te winnen omtrent Wolfgang. Zij beschouwde het verkrijgen hiervan als een eerste étappe, want haar eigenlijke doel was, toestemming te krijgen om naar Engeland te gaan.
Te Genève had zij in verband met haar pogingen kennis gemaakt niet Sir Alfred Ranthaw, die haar was voorgesteld als gedelegeerde, maar die tevens in dienst stond van de Secret Service, wat haar natuurlijk niet bekend was. Sir Alfred en Lucie hadden gemeenschappelijke kennissen en vrienden in Engeland uit de tijd, toen Lucie als de vrouw van de Duitse attaché te Londen woonde, en de charmante Hollandse had op den nog geen vijftigjarige diepe indruk gemaakt, zodat hij in principe bereid was, haar te helpen, maar voorlopig slechts in principe, want hij vergat zijn functie van geheim agent niet. Ondanks alles was zij de vrouw van een Duitser.
Zij had hem in vertrouwen verteld, hoe zij Zwitserland was binnengekomen en hij had er hartelijk om gelachen, maar wilde zekerheid hebben, de broer ontmoeten en vooral die mevrouw Annette, die zo meesterlijk à l'improviste wist te liegen. Daarom deelde hij haar mede, dat hij binnenkort in Luzern moest zijn en vroeg verlof, haar te mogen bezoeken, waarin zij een belangrijke toenadering zag.
"Misschien heb ik dan ook het genoegen Uw broer te leren kennen." "Mijn broer woont buiten Luzern, maar met de auto is het maar twintig minuten."
"Het lijkt mij erg prettig, wij maken er dan een uitgaansdag van." "Ik zal het hem vertellen. Mijn broer zal het zeker prettig vinden."
"Zou het niet aardiger zijn, wanneer wij hem verrassen?"
Lucie begreep niet waarom zij René zou moeten verrassen, maar stemde onmiddellijk toe met het vaste voornemen hem van te voren in te lichten. Annette en de kinderen moesten er niet bij zijn, dan kon René vertrouwelijker spreken. Het was niet nodig die vreemde vrouw overal in te halen en voor de kinderen was het niet goed; die zouden er misschien over babbelen tegenover vreemden.
Annette moest maar met ze gaan wandelen of zo iets.
René was over haar voorstel ontstemd. "Ik kan Annette niet wegsturen, als er bezoek komt. Je houding is niet correct, Lucie."
"Begrijp toch René, dat zij niets te maken heeft met onze privé-aangelegenheden, zij is Agnes niet."
Het noemen van deze naam maakte zijn stemming niet beter. "In elk geval stuur ik haar niet weg. De kinderen zijn er natuurlijk niet bij, die hebben tegenwoordig trouwens 's middags les en maken 's morgens hun huiswerk."
Lucie mokte. "Je hebt meer op met een vreemde vrouw dan met je eigen zuster."

 

58.

"Zeg geen dwaasheden, Lucie."
"Enfin, als jij het niet anders wilt, zal het wel moeten, maar zorg er in elk geval voor, dat ze niet weer een of ander verhaal over een Sudetenduitser verzint. Ik heb Sir Alfred die geschiedenis verteld en hij heeft er hartelijk om gelachen, maar ik blijf liever verschoond van verdere fantasiën."
René wilde een scherp antwoord geven, maar had plotseling het gevoel, dat het niet de moeite waard was om te trachten deze vrouw die zich zijn zuster noemde, te overtuigen van haar belachelijke geborneerdheid.
"Spreekt mevrouw Annette eigenlijk Engels" vroeg zij.
"Neen, maar vertel eens, spreekt Sir Alfred nog iets anders dan Engels?"
"Frans en Duits, vloeiend zelfs."
"Juist."
"Wat juist?"
"O niets, zo maar. Het komt niet zo veel voor bij een Engelsman, dat hij vreemde talen spreekt."
"Maar hij is toch gedelegeerde."
"Dat is waar."
"Waar is Annette nu?"
"Zij is zich gaan kleden."
"Ter mijner ere?"
"Neen."
Annette kwam binnen. "Dag mevrouw van Hove, prettig U weer eens te zien. Succes gehad in Genève?"
"Nog altijd zo'n beetje hetzelfde, die dingen gaan moeilijk."
"Mijn zuster heeft zojuist het bezoek aangekondigd van een Engelsman, Sir Alfred Ranthaw.", zei René.
"Dat is prachtig. Het wordt tijd, dat jij eens wat mensen ziet, want je leeft als een kluizenaar."
"Ik heb weinig behoefte aan mensen."
"En toch is het goed, dat die Engelsman komt."

Hij kwam spoediger, dan Lucie verwacht had en in gezelschap van een landgenoot van omstreeks vijfendertig jaar, die zich voorstelde als John Reeling, een forse, donkerblonde man met een rood gezicht en in alle opzichten de tegenstelling van de reeds grijzende Ranthaw met zijn aristocratisch mager gelaat.
Lucie onderhield zich allerbeminnelijkst met hem, lichtelijk coquetterend, maar René vond hem onuitstaanbaar en ergerde zich toen hij met Annette achterbleef tijdens de wandeling, die zij gevijven langs het meer maakten. Hij begreep niet, wat al dit gedoe betekende en kon niet weten, dat Reeling volgens opdracht handelde.
Ook Annette was weinig met hem ingenomen, hij was haar te opdringerig.
Op een gegeven moment begon hij een gesprek over de vermoorde echtgenoot van Lucie, maar Annette wist door René, dat Lucie Sir Alfred deze geschiedenis verteld had. Daarom verwees zij de jonge man naar Ranthaw. Daarna vroeg hij van allerlei over Holland, maar zij liet niet meer los, dan wat strikt noodzakelijk was, haar antwoorden waren uiterst kort. Eigenlijk vond zij hem een vlegel en begreep de relatie tussen hem en Sir Alfred beslist niet.
Hij vertelde haar, dat hij lid was van Reeling en Co, importeurs uit China en liet doorschemeren, dat de firma millioenen-zaken deed.
Nu begon zij harerzijds te informeren en wel, waar hij zo vloeiend Duits geleerd had en kreeg ten antwoord, dat hij enige jaren in Shanghai had gewoond, waar hij veel zaken had gedaan met Duitsland. "Bent U een Duitse?"
"Neen, een Hollandse."
"U spreekt prachtig Duits."
"Dank U."

René was inmiddels in druk gesprek gewikkeld. Hij had de indruk, dat de Engelsman hem wilde uithoren wat hem onbehoorlijk voorkwam. Daarom ging hij tot de aanval over door terloops op te merken, dat hij niet begreep, hoe een Duitse vrouw, al was zij dan Duitse door huwelijk, Engeland moest binnenkomen.
"Dat is ook niet eenvoudig, maar mogelijkheden zijn er altijd."
"Kan mijn zuster haar man dan ontmoeten?"

 

59.

"Misschien. Maar in elk geval verlangt Uw zuster naar Engeland en ik deel dat verlangen."
Toen hoorde René de lach van Annette. "Zullen wij niet liever naar huis terugkeren, het begint kil te worden", zei hij.
"Zoals U wilt", antwoordde Ranthaw. "Wat denkt U ervan om in Luzern een sherry te drinken en samen te dineren?"
"Sorry, Sir Alfred, ik kan Uw uitnodiging niet aannemen, want ik laat mijn kinderen 's avonds niet graag alleen thuis. Laten wij bij mij een apéritief nemen."
"Annette heeft gelijk, René", zei Lucie in het Hollands, "je begint kluizenaarsneigingen te krijgen."
"Spreek Engels Lucie!"
Zij zweeg ontstemd, omdat hij haar een terechtwijzing gegeven had.
Toen zij de terugweg aanvaard hadden, was Annette blijven staan om hen op te wachten en Reeling kon niet anders doen, dan haar voorbeeld volgen. Gezamenlijk gingen zij huiswaarts, Annette naast René er werd weinig gesproken.
Thuisgekomen hield Annette René even terug om hem te vragen, wat hem hinderde, hij keek verdrietig.
"Ik vind dit hele gedoe erg onpleizierig. Amuseer jij je nogal?"
"Neen."
"Ik hoorde je zo vrolijk lachen."
"Reeling houdt er slechte manieren op na en maakte mij een vreselijk banaal compliment over mijn ogen - koele meren of zo iets. Daarom lachte ik hem uit."
René gaf haar een zoen.
Ranthaw informeerde of hij zich legaal in Zwitserland ophield, en toen René dit bevestigde, vroeg hij of hij goede relaties onderhield met de Duitsers.
"Neen Sir Alfred, geen enkele goede relatie."
Hij sprak de woorden langzaam en nadrukkelijk uit. "Als het U daarom te doen is moet U zich niet tot mij wenden."
"Ik bied U mijn excuses aan, mijnheer van Hove, ik bedoelde niets onvriendelijks."
Moeizaam sleepte het gesprek zich voort.

Toen hun gasten vertrokken waren, vroeg René, of Annette het nu nog zo toejuichte, dat hij weer eens mensen gezien had. Zijn onvriendelijkste gevoelens betroffen overigens niet Sir Alfred maar Reeling. Annette moest er een beetje om lachen, en ver- zekerde hem, dat er geen enkele reden was voor jalouzie. Zij hield van hem zo veel als mogelijk was en dan kan een andere man nooit indruk maken. Desondanks hoopte René de beide heren niet meer terug te zien.

Het leven wordt niet door wensen geregeld. Wel had René zijn zuster verzocht hem dergelijke bezoeken voortaan te besparen, maar zij had haar eigen plannen. Ook was haar opgevallen, dat Reeling lang niet onverschillig was voor Annette, misschien was in dit opzicht iets te bereiken en dan zou zij een tweezijdig succes boeken - ten eerste, haar broer bevrijd hebben van een vrouw, die zeker niet bij hem paste, en ten tweede Reeling aan zich verplicht hebben.
Enkele dagen later verscheen zij opnieuw in het châlet, bij welke gelegenheid zij zich uitputte in vriendelijkheden jegens Annette omdat zij altijd hier buiten moest wonen met de stille vader van twee drukke kinderen. Zij moest maar eens met haar meegaan naar Genève om samen wat te winkelen en andere gezellige dingen te doen. Bezwaren accepteerde zij niet. Zij riep René te hulp, die zij verweet, niet voldoende de honneurs waar te nemen tegenover Annette, aan wie zij beiden toch zoveel te danken hadden. Daarom wilde zij nu iets goed maken.
René begreep niets van dit plotselinge enthousiasme van zijn zuster en was tevens van oordeel, dat zij het maar aan hem moest overlaten om zijn erkentelijkheid te tonen. "Als je nu gezegd had, dat je het prettig vindt om eens met een vrouw uit te gaan, zou ik me dat kunnen indenken, maar als m'n zaakwaarnemer kan ik je niet accepteren."
"Natuurlijk vind ik dat prettig, en dat is ook eigenlijk mijn bedoeling, maar ik vond het een beetje egoïstisch om dit argument in de eerste plaats ter tafel te brengen. En bemoei je er nu verder maar niet mee. Maandagochtend vertrek ik

 

60.

naar Genève, mevrouw Annette. Schikt het U, om mij dan om tien uur te komen afhalen?"
Er bleef Annette niet anders over dan toe te stemmen, ofschoon zij zich stilzwijgend het recht voorbehield af te telegraferen. Zij vertrouwde de plotselinge hartelijkheid van Lucie niet.
Later op de dag sprak zij er met René over. "Natuurlijk kun je af telegraferen, maar er zijn twee mogelijkheden - of ze meent het, of zij heeft bedoelingen, die wij niet kennen. In beide gevallen hernieuwt zij natuurlijk haar uitnodigingen en je kunt toch moeilijk zeggen, dat je niet wilt."
"Ik vertrouw haar niet, René."
"Kom kom kom, lieve schat, ze zal heus geen oneerbare bedoelingen hebben."
Zij gaf geen antwoord, maar ging voor het venster naar buiten staan kijken. De regen striemde de ruiten. René dacht aan een ochtend in Amsterdam toen zij ook zo gestaan had. Het leek heel lang geleden. Toen had zij grote moeilijkheden uit te vechten. Zag zij ook nu weer moeilijkheden? Lucie was toch geen Hein Holst. Wist hij nu maar iets te zeggen.
Het kletteren van de regen tegen de vensters was het enige geluid in de kamer.
........................

Toen zij 's Maandags in Genève waren aangekomen, begaven zij zich rechtstreeks naar het hotel, waar Lucie altijd logeerde.
Deze bracht Annette naar haar kamer en vroeg haar even te willen excuseren, omdat zij een paar mensen moest opbellen.
De bedoeling schijnt te zijn, dat ik hier vannacht blijf, dacht Annette. Of ik het doe, is een andere kwestie. Zij zette zich in een leunstoel en stak een sigaret op.
Het "even" van Lucie duurde bijna een half uur, maar toen zij binnentrad, straalde haar gezicht. "En nu gaan we lunchen, U zult wel honger hebben, het is al laat."
Het gesprek tijdens de lunch bepaalde zich tot algemeenheden over de Zwitsers en hun land, de toiletten der weinige nog aanwezige dames en de qualiteit van het eten. Voor zij geëindigd hadden, trad Sir Alfred de eetzaal binnen.
Nummer één, dacht Annette.
Hij nam aan hun tafeltje plaats, dronk een zwarte koffie, en maakte Lucie het hof in een gesprek, dat hij hoofdzakelijk met Annette voerde. Gezamentlijk gingen zij vervolgens naar het gebouw van het internationale Rode Kruis, waar Reeling toevallig, zoals hij verzekerde, aanwezig was. En aangezien Lucie en Sir Alfred in het gebouw van allerlei te doen hadden, stelde Reeling Annette voor, om met hem de stad in te gaan. Zij vond de wijze, waarop deze ontmoeting geënsceneerd was, weinig origineel en had het liefst willen weigeren, maar achtte het verstandiger zulks niet te doen, omdat zij wilde weten, welk spel gespeeld werd.
Zij dronken thee in een zeer duur restaurant, waar gedanst werd. Hij drukte haar onder het dansen dicht tegen zich aan, zo zelfs, dat zij ophield. "Ik kan zo niet dansen, mijnheer Reeling, ik houd teveel van m'n vrijheid."
Maar hij was geen man, die zich gemakkelijk uit het veld liet slaan. "Zullen wij samen dineren, mevrouw?"
"Wij hebben toch afgesproken met mevrouw van Hove."
"Dan bellen we op, dat we niet komen."
"Ik ben haar gast, meneer Reeling, en houd me altijd aan mijn afspraken behalve natuurlijk in geval van force majeur."
"Die is er wel, dunkt mij."
"Dat kan ik niet zien meneer Reeling."
"Voor mij in elk geval wel."
"U hoeft niet mee te gaan."
"Dan zou ik Uw gezelschap moeten missen, en dat is het ergste, dat mij op het ogenblik kan overkomen." "Literatuur! En niet van de beste, zullen we gaan?"
"Het is aan U te bevelen, aan mij te gehoorzamen."
De auto bracht hen snel naar het restaurant, waar zij Lucie en Ranthaw zouden ontmoeten. Zij waren er nog niet. Lucie wilde Reeling de grootst mogelijke gelegenheid geven, maar toen zij haar zag, twijfelde zij aan zijn succes, tenzij Annette een volslagen comediante was, wat natuurlijk niet

 

61.

was uitgesloten want zij kon liegen als de beste.
Tijdens de maaltijd informeerde Reeling naar de plannen, die Lucie voor de avond gemaakt had. "Sir Alfred en ik zijn erg bezet en U zoudt mij zeer verplichten, als U mevrouw Holst zou willen chaperonneren. Misschien gaat er een aardig stuk in de schouwburg."
"Met het grootste genoegen, Mevrouw van Hove", antwoordde Reeling. "Mag ik op Uw gezelschap rekenen, mevrouw?" vroeg hij Annette.
"Ik ben een beetje moe van de reis en van vanmiddag, en ik wil ook niet voortdurend beslag op Uw tijd leggen."
Reeling protesteerde tegen haar laatste woorden en Lucie kwam hem te hulp door te adviseren, ergens rustig te gaan zitten, als schouwburgbezoek te vermoeiend was maar Annette bleef bij haar weigering. Zij gaf er de voorkeur aan op haar kamer te wachten tot Lucie klaar zou zijn met haar besognes. "Ik vind het prettig om eens met een vrouw te praten."
Lucie bloosde heel even en beloofde haar best te zullen doen om vroeg in het hotel te zijn. "Per slot van rekening bent U mijn gast."

Om half tien 's avonds rinkelde de telefoon op Annette's kamer; vlug sprong zij op van de chaiselongue, waarop zij lag te lezen.
Lucie, dacht zij, maar op haar "hallo" vernam zij de stem van Reeling, die informeerde of zij al voldoende was uitgerust en er misschien iets voor voelde, om nog een paar uurtjes de stad in te gaan. Zij antwoordde, dat zij elk ogenblik Lucie verwachtte en dus zeker het hotel niet wilde verlaten, waarop hij onmiddellijk repliceerde met het aanbod, om bij haar te komen.
"Ik ontvang geen herenbezoek op een hotelkamer, mijnheer Reeling, tenminste niet van vreemde heren."
"Wij kunnen in de hal gaan zitten."
"Daarvoor zou ik me weer moeten kleden en bovendien is het waarschijnlijk niet meer de moeite waard."
"U maakt mij wanhopig, mevrouw."
"Goedenacht, meneer Reeling, en welterusten."
Zij legde de hoorn op de haak en belde vervolgens de portier op om te zeggen, dat zij niet meer gestoord wilde worden, ook niet telefonisch.
Teleurgesteld keerde zij naar de chaiselongue terug met het plan om tot elf uur te wachten; als Lucie er dan nog niet was, ging zij slapen.
Ongemerkt dommelde zij in en schrok om twaalf uur wakker door het zware geluid van een torenklok. Wat haar verbaasde was, dat zij om elf uur niets gehoord had; zij moest dus wel erg vast geslapen hebben. Aangezien Lucie nog steeds niet gekomen was, begreep zij, dat het geen zin had om nog langer in Genève te blijven met als voornaamste bezigheid zich Reeling van het lijf te houden. Daarom besloot zij, de volgende dag met de eerste trein naar Luzern terug te keren en bij de portier een briefje voor Lucie achter te laten.
Een beetje verdrietig stond zij op, ging naar de badkamer, die tussen haar kamer en die van Lucie lag, sloot de deur, die naar het aangrenzende vertrek voerde, ontkleedde zich en nam een douche. Terwijl zij zich stond af te drogen hoorde zij plotseling stemmen in Lucie's kamer. Even stond zij roerloos en luisterde scherp; de donkere stem van Ranthaw drong vaag tot haar door, waarop zij Lucie hoorde lachen. Geruisloos ontsloot zij de deur, knipte het licht uit en verdween snel in haar eigen kamer.
We bezielde Lucie? Zij was waarlijk niet zo naïef om niet te merken, dat Ranthaw verliefd op haar was en al die noodzakelijke besprekingen waren niet anders dan een voorwendsel om met hem samen te zijn. Waarom had zij haar dan meegenomen naar Genève? Moest zij misschien aan Reeling geplakt worden? En waarom?
Zij kon maar één reden vinden en wel, dat "die Frau Baronin" bezwaren had tegen de verhouding met haar broer, die zij waarschijnlijk vermoedde. Lucie voelde zich erg.
Zij belde de nachtportier, informeerde, hoe laat de eerste trein ging naar Luzern en gaf opdracht, haar tijdig te wekken.

 

62.

Vervolgens schreef zij het briefje aan Lucie van de volgende inhoud "Geachte mevrouw, ik waardeer Uw goede bedoelingen, maar geef er de voorkeur aan, naar Luzern terug te keren, omdat ik vrees U tot last te zijn. Bovendien wens ik niet voortdurend bloot te staan aan de attenties van de heer Reeling.
De kamer is betaald. Tot spoedig ziens, Uw Annette Holst."
Toen Lucie de volgende morgen het briefje las, was zij razend.
"Wat een ongenietbaar mens", zei zij tegen Ranthaw, die in alle gemoedsrust zijn thee dronk. "Zij gaat er in alle stilte vandoor en heeft nog de onbeschaamdheid haar kamer te betalen, terwijl zij mijn gast is."
"Je zult moeten toegeven, liefste, dat het niet helemaal verwonderlijk is, wanneer zij er aan is gaan twijfelen, dat zij je gast was. Waarom heb je haar eigenlijk meegenomen?"
"Ik vind Reeling een geschikte partij voor haar. Hij is een tikje plebejisch net als zij, en smoorverliefd; daarom besloot ik hem van dienst te zijn."
"De liefde is blijkbaar niet wederkerig."
"Onzin."
"Waarom maak je je zo druk voor Reeling?"
"Omdat hij jouw assistent is."
"Kindlief, ik heb veel assistenten, je mag dus wel 'n huwelijks-bureau opzetten. Maar is het niet in werkelijkheid zo, dat je bang bent, dat iemand, die je zeer nastaat bepaalde gevoelens voor haar koestert?"
"Natuurlijk. En ik zou het vreselijk vinden, als hij ooit met haar trouwde. Zelfs een liaison kan ik niet accepteren."
Ranthaw lachte vaag. "Misschien zal jouw broer het ook vreselijk vinden als hij verneemt, dat ik de nacht bij je heb doorgebracht."
"Wat gaat hem dat aan?"
"Wat gaan jou zijn liefdesaffaires aan?"
"Er is een aanmerkelijk verschil in standing tussen Sir Alfred Ranthaw en mevrouw Holst."
"Dat is niet zo belangrijk. Zij is mooi, charmant en niet plebejisch.
Ik weet wel, dat jij het niet prettig vindt, dat ik dat zeg, maar er is geen enkele reden voor jalouzie. Eerewoord!" Lucie pruilde. Mannen kunnen zo ontzettend zijn. En van een vrouw begrijpen zij vrijwel nooit iets.
"Ik ga binnenkort naar Engeland terug", vervolgde Sir Alfred, zonder verder aandacht te schenken aan haar gemok. "Over een week of drie, en ik ben van plan je mee te nemen als mijn privé-secretaresse. Accoord?"
"Verrukkelijk! Eindelijk weer in Engeland, maar hoe is het mogelijk?"
"Er zijn vele dingen mogelijk, en nu moet ik je nog iets vertellen.
De inlichtingen, die jij over je man gevraagd hebt, zijn nooit in Londen aangekomen, maar ik heb inlichtingen over hem. Hij is gezond en in een gevangenkamp."
"Hoe kan dat, Alfred? Ik ben hier zo vaak geweest bij het Rode Kruis."
"Vraag niet zo veel, dat kan gevaarlijk zijn."
Zij zag hem onderzoekend aan; een onbehaagelijk gevoel maakte zich van haar meester. Wie is deze Sir Alfred Ranthaw en wat doet hij eigenlijk, vroeg zij zich af, en waarom nam hij haar mee? Zeker, zij had er alles op gezet, maar nu begreep zij het niet meer. Zou hij plannen met haar hebben, die zij nog niet weten mocht?
"Waar peins je over, liefste?" vroeg Ranthaw. "Dat is niet nodig. Vergeet overigens niet, dat in Engeland niemand weet, dat je met een Duitser getrouwd bent en dus zelf ook een Duitse.
De vrouw van die Duitser is je tweelingzuster. Dit voor het geval dat je oude bekenden ontmoet. Je heet Emily. Jij bent Nederlandse, weduwe, je man is gesneuveld. Ik neem je mee omdat ik je niet meer wil missen, maar het is ook voor je man het beste, dat je je nooit vergist."
"Je maakt me angstig, Alfred. Wat betekent dat allemaal?" "Jij wilt naar Engeland en ik wil je bij me houden. Dat is alles."
Ranthaw sprak de waarheid, maar zij geloofde hem niet, voelde zijn woorden als een bedreiging. "En als ik zou weigeren, mee te gaan op die condities?"

 

62.

"Waar moet jij heen als je verblijfsvergunning hier is afgelopen?
Je verwacht toch niet, dat de vrouw, van wie je zojuist dat briefje hebt ontvangen, zich nog verder moeite voor je zal geven? En dan blijft alleen Duitsland over."
Lucie was bleek geworden onder zijn woorden. Dus was zij aan handen en voeten gebonden, aan deze man overgeleverd, want Annette zou haar zeker niet helpen.
Ranthaw was opgestaan. "Ik ga naar de kapper, om me te laten scheren. Tegen twaalf uur kom ik je halen en hoop, dat je dan vrolijker zult zijn dan nu. Het bericht van je aanstaand vertrek naar Engeland schijnt je niet bijster te verheugen."
"Alfred, ik vind het heus heerlijk, maar het gebeurt alles op zo'n vreemde manier. Ik begrijp het niet."
Haar stem klonk week-nerveus, alsof zij elk ogenblik in tranen kon uitbarsten.
"Heb je heus gedacht, dat je als Duitse in mijn land kon komen tijdens de oorlog?"
Zij knikte, te zenuwachtig om te spreken.
"Liefste, je bent niet geboren voor diplomate. Dat heb ik trouwens ook gemerkt aan de manier waarop je de kwestie met mevrouw Holst arrangeerde, dat was kinderwerk. Maar wees niet bang, ik ben geen kannibaal."
Toen hij de kamer verlaten had, wierp Lucie zich op het bed en huilde, of haar hart moest breken. Zij voelde zich radeloos en in haar wanhoop verlangde zij naar Annette.

-----------------

HOOFDSTUK XIII.

Kort voor haar vertrek bezocht Lucie haar broer, om afscheid te nemen. Annette ontving haar, want René was langs het meer gaan zwerven. Hij had weer een moeilijke dag. Lucie was in den beginne onzeker. "Bent U boos op me, mevrouw Annette?"
"Neen. Ik was alleen teleurgesteld."
"Ik had werkelijk zo veel te doen, en dat kon ik niet voorzien."
"Werkelijk?"
"Ja, dat begrijpt U toch wel. U weet, dat ik er alles op zet om in Engeland te komen."
"Ja, dat weet ik Mevrouw van Hove, ik ben volkomen op de hoogte."
"Hoe bedoelt U dat?"
"Ik was in de badkamer, toen U thuiskwam."
Lucie verbleekte. "Hebt U mijn broer..... "
"Nog niet, mevrouw."
"Wat betekent dat, nog niet?"
"Precies, wat het betekent."
Bent U dan van plan het hem te vertellen?"
"Van plan ben ik het niet, maar het is niet vooruit te zeggen, of het nooit nodig zal zijn."
"Ik verbied U een woord daarover tegen mijn broer te spreken.
Verstaat U mij? Ik verbied het U nadrukkelijk."
"Mevrouw van Hove, het is mijn gewoonte niet om dingen te vertellen wegens de sensatie, maar niemand kan vooruit zeggen, dat het nooit nodig zijn zal. Het leven is erg moeilijk tegenwoordig en gevaarlijk en geen van ons weet, wie Sir Alfred Hanthaw is."
"Ik heb met Uw praatjes niets te maken. Ik begrijp Uw onbeschaamdheid niet. Ik wou dat René maar thuis kwam."
"Hier ben ik!" Met deze woorden trad hij de kamer binnen. "Wat is er aan de hand, hebben jullie ruzie?"
"Je wilt me wel excuseren" zei Annette tot hem, "ik stel verder geen prijs op het gezelschap van je zuster."
"Wat is er gebeurd?" Met deze woorden wendde hij zich tot Lucie. "Waarom loopt Annette kwaad de kamer uit?"
"Kijk maar niet zo! Je stelt die mevrouw Annette boven iedereen, zelfs boven mij."
"Dat vroeg ik niet. Wat is er voorgevallen."
"Zij bemoeide zich met mijn zaken, en dat accepteer ik niet."
Zoiets kan ik me van haar niet voorstellen. Er is in Genève natuurlijk iets tussen jullie voorgevallen, anders was zij niet hals over kop naar huis teruggekomen, maar zij heeft mij

 

64.

alleen verteld dat jij het te druk had, om je met haar te bemoeien en dat zij geen lust had in Reelings gezelschap. Ik heb de indruk, dat de manieren van dat heerschap wel iets te wensen overlaten."
"Onzin, zij mocht willen, dat hij haar trouwde."
"Dat wil ze nu juist niet."
"Zij prefereert jou blijkbaar."
"Wil je zo vriendelijk zijn mij dergelijke erbarmelijke opmerkingen te sparen. Ik ben in ieder geval heel erg op goede manieren gesteld."
"Ik ook, en daarom verdraag ik die vrouw niet."
"En ik jouw onbeschoftheden niet!"
Zijn toon was hard en bevelend en zijn ogen zagen donker.
"Schreeuw niet zo. Misschien staat zij weer aan de deur te luisteren."
"Dat lieg je." Woedend sprong hij op. "Je liegt! Zoiets doet zij nooit."
"Zoiets doet zij wel, daarom waren er onaangenaamheden tussen ons."
"Een ogenblik", zei hij, "ik ben zo terug."
Even later verscheen hij weer in gezelschap van Annette. "Luister Annette, mijn zuster vertelt, dat jullie ruzie gehad hebt in Genève, omdat jij daar aan de deur geluisterd hebt. Ik heb gezegd dat zij liegt."
"Ik luisterde niet aan de deur. Ik had tot twaalf uur op haar gewacht en nam voor het naar bed gaan een douche. De badkamer lag tussen onze slaapkamers. Daardoor hoorde ik toevallig, dat zij met Ranthaw thuiskwam. Je zuster weet dit overigens pas, sinds vanmiddag."
"Wat heeft Ranthaw 's nachts op jouw kamer te maken, Lucie?" vroeg René ontsteld.
"Wat heb jij daarmee te maken?"
"Niets, maar het antwoord is duidelijk genoeg." Hij keek zijn zuster met pijnlijke verbazing aan.
Nu barstte Lucie in snikken uit. "Ik wil, ik moet naar Engeland. Begrijp dat toch. Ik wil nooit meer naar Duitsland terug, nooit meer, en ik ben bereid, er alles voor te betalen. Je weet niet, hoe bang ik ben. Daarom ga ik met Ranthaw mee."
"Ach god, Lucie, je kent die man niet, en hoe moet dat dan met Wolfgang?"
"Die moet het begrijpen, hij moet, hij moet! Ik weet wel, dat ik Ranthaw niet ken, dat ik niets van hem afweet, en ik vind het ook heel erg griezelig, maar" - plotseling glimlachte zij door haar tranen - "ik vind het misschien ook wel griezelig-interessant en een beetje romantisch. Weet je, dat ik m'n eigen tweelingzuster ben?"
Toen zij uitgesproken was, ontdekte zij Annette, die tegen de kamerdeur leunde en haar gezicht nam onmiddellijk een harde uitdrukking aan. "Ik dacht, dat U nooit luisterde."
Annette gaf geen antwoord.
"Lucie, ik verzoek je, Annette beleefd te behandelen", zei René, "en verder deel ik je mede, dat je stapelgek bent." "Waarom? Is mevrouw Holst soms ook stapelgek? Die is toch ook getrouwd en met een andere man naar het buitenland gegaan?" "Maar niet met een man van wie zij niets wist, en ook niet om in de nabijheid van haar echtgenoot te vertoeven, zoals jij beweert. Ik geloof, dat het je helemaal niet meer om Wolfgang te doen is, maar dat je een soort Engelse ziekte hebt."
"Wie weet", antwoordde zij en glimlachte spottend. "De vrouw is verplicht de man te volgen; welnu, mijn man is in Engeland, ik volg."
"Doe niet zo cynisch Lucie, het gaat immers niet om Wolfgang."
"Neen! Om mij."
"En wat je daarvoor betaalt, komt er blijkbaar niet op aan."
"Betalen? Ranthaw is charmant en een gentleman."
"Is het niet in strijd met je eergevoel, Lucie?"
"Het was ook niet in strijd met Wolfgangs eergevoel om zijn officierseed te breken."
"Ben jij zelf dan niemand? Ben je alleen maar de vrouw van je man? En als hij een moord doet, doe jij er dan ook een?"
"Als het nodig is, waarom niet?"

 

65.

"Lucie Lucie, Lucie! Wat gebeurt er met jou de laatste maanden? "Ik heb me aangepast aan onze tijd. In grootmoeders tijd zou zoiets ondenkbaar geweest zijn; toen ging een getrouwde vrouw er zelfs niet met haar huisarts vandoor."
Hij negeerde haar hatelijkheid en vroeg, of zij dacht, dat hun moeder zoiets ooit gedaan zou hebben. Waarom helemaal terug te gaan naar grootmama.
"Beste jongen, mama heeft een prachtig leven gehad, alles stond van te voren vast in haar tijd, maar wij stakkers met onze twee wereldoorlogen, wij moeten ons haasten. Natuurlijk ben ik bang, maar voor niets ben ik zo bang als voor Duitsland.
Angst hoort nu eenmaal bij het hedendaagse leven. Daarom doe ik dingen, waarmee ik het niet helemaal eens ben, maar wat is er aan te doen?"
"Alles goed en wel, Lucie, maar er zijn altijd grenzen."
"Natuurlijk! Wees maar niet bang. Er is altijd nog wel een kanaal om in te springen, als de grens bereikt is. Maar zolang het bij Ranthaw blijf, is daarvoor geen rede."
"Je zult door hem moeten worden onderhouden."
"Ja, maar onderhoud jij mevrouw Annette niet?"
"Die heeft hier haar werk."
"Ik ook, ik ben particulier-secretaresse."
"Klets niet!"
"Weet jij een andere weg?"
"Ja. Ik kan je door m'n bankier in New-York een jaargeld laten uitbetalen, zodra ik je adres weet in Engeland."
"Erg lief van je, en dat zal ik je zeker melden, maar dat verandert niets aan mijn positie in die tussentijd. Wees overigens gerust, Ranthaw houdt van mij."
"Prachtig, maar jij niet van hem."
"Vind je dat erg belangrijk?"
"Daar gaat het toch om."
"Ja. Daar gaat het om", zei zij heel langzaam, waarna zij tot stilzwijgen verviel.
René wachtte. Eindelijk stond zij op. "Jij hebt me down gemaakt, beste broer, maar dat gaat wel weer over, omdat het moet; ik zit nu eenmaal in het schuitje. Ik zal je op de hoogte houden, het ga je goed. Kan ik de kinderen goedendag zeggen of is hun tante te zeer verdorven? En waar is Annette?"
"Al een tijdje geleden weggegaan. Ik zal de kinderen roepen; aan Annette zul je wel geen behoefte hebben."

Zo was Lucie dan vertrokken en het was René, alsof er een schaduw over zijn leven gevallen was, nog een schaduw, nu de zuiverheid van een mooie jeugdherinnering verloren gegaan was.

-----------------

HOOFDSTUK XIV.

Gedurende de tweede oorlogswinter gebeurde er bitter weinig; het was, alsof elke beweging had opgehouden. René verlangde hevig naar het einde om naar Nederland terug te kunnen gaan en zijn werk te hervatten. Nu verdeed hij zijn dagen in ledigheid, die des duivels oorkussen genoemd wordt en terecht, want zijn kwelduivel liet hem weinig rust. Soms des nachts, als hij niet droomde, of overdag, wanneer de kinderen, Annette of een boek zijn aandacht vroegen.
Annette had hem verteld, dat hij de laatste tijd wel eens hardop droomde, maar wat hij zei, leek zonder enige samenhang. Het enige, wat er uit op te maken was, was dat hij zich blijkbaar nogal met Agnes en Wolfgang bezig hield. Te eniger tijd zou hij zich dus verraden en om dit te voorkomen bleef hij 's nachts steeds minder bij haar, voorwendende, dat de kinderen al zo groot werden en misschien iets zouden merken. Annette geloofde hem niet, maar zij sprak niet tegen.
Hij had geprobeerd in Luzern werk te vinden in het ziekenhuis, maar hij was in Zwitserland niet bevoegd en zag er tegen op, zijn examens over te doen, temeer daar hij veronderstelde, dat

 

66.

alles moeite voor niets zijn zou, omdat de oorlog wel zou zijn afgelopen voor hij gereed was.
Nu had Annette hem voorgesteld om met de kinderen naar Engadin te gaan, een soort onderzoekingstocht aan de hand van de roman, die zij hem destijds geleend had. Hij had er wel oren naar, al speelde het boek in de zomer, want dat deed er weinig toe. Zo kwamen zij ertoe plannen te maken en genoten ervan als kinderen, wat hem goed deed.
Op zekere dag verscheen Reeling. Toen zijn auto voor de deur stilhield, was Annette naar boven gegaan. "Zeg hem, dat ik uit ben als hij naar mij vraagt."
De Engelsman maakte een nerveuze indruk. Hij vertelde, dat hij prettig nieuws had, want hij had een brief van Lucie voor René bij zich, die hij hem overhandigde en nodigde hem tevens namens Sir Alfred uit om naar Engeland te komen, waar men artsen zeer wel kon gebruiken.
René zou het plan terstond met beide handen hebben aangegrepen, wanneer hij niet op de diensten van dit tweetal zou zijn aangewezen. Sympathiek waren zij hem alles behalve en hij was er huiverig voor zich aan hen te verplichten.

Ook vertrouwde hij de zaak niet. "U weet, dat ik hier niet alleen ben."
"Geen bezwaar, meneer van Hove, U kunt Uw beide kinderen en de dame des huizes meenemen."
Waarom deed hij zo formeel. "Ik zal erover nadenken, meneer Reeling, het is nogal een onderneming."
"Inderdaad, maar wie niets onderneemt, bereikt nooit iets. Mijn grootvader deserteerde indertijd van boord in China met ruim honderd Pond op zak, die hij gespaard had. Daarmee begon hij handel te drijven en doordat mijn vader van hetzelfde hout gesneden is, is de firma Reeling & Co momenteel een millioenenfirma. Nooit lang aarzelen, meneer van Hove, en niet te scrupuleus zijn."
Ik weet wel, dat je een schoft bent, dacht René. "Ik zal Uw voorstel overwegen, meneer Reeling."
"Niet te lang, meneer van Hove, Sir Alfred houdt van opschieten."
Na deze woorden stond hij op, René volgde zijn voorbeeld.
"Wilt U mevrouw Holst van mij groeten? En tot ziens, meneer van Hove."
"Kan ik U schrijven, meneer Reeling?"
"Ja zeker! Rode Kruis, Genève, maar ik kom binnenkort wel langs.
Ik zal al vast maatregelen nemen."
Hij startte de wagen en verdween snel in de richting der stad.

Terstond riep René Annette om haar in te lichten. Daarna opende hij Lucie's brief, die ongezegeld was en geen poststempel droeg. Zij vertelde, dat zij met Ranthaw een uur sporens buiten Londen woonde op een klein landgoed dat hem toebehoorde. Het ging haar uitstekend en Ranthaw verwende haar schandelijk, wanneer hij tenminste thuis was. Zij begreep nog steeds niet waarmede hij het zo druk had, maar dat interesseerde haar ook eigenlijk niet. Veel belangrijker vond zij het, dat hij haar had gezegd René te willen uitnodigen, om naar Engeland te komen. Hij kon de kinderen meenemen.
Zij verheugde er zich erg op en hij moest het beslist doen.
Ranthaw was heus een gentleman en volkomen betrouwbaar. Zij eindigde met groeten voor hem en de kinderen. Over Wolfgang en Annette geen woord.
"Het is natuurlijk een plan van Lucie en niet van Ranthaw", zei Annette, toen zij de brief gelezen had. "Zij heeft een nieuwe methode bedacht om ons van elkaar te krijgen."
"Als jij niet meegaat, denk ik er niet over."
"Dacht je heus, dat dat de bedoeling was?"
"Reeling zei van wel."
"Reeling, Reeling! Wat voor waarde heeft dat?"
Nu herinnerde René zich, dat Reeling over de dame des huizes gesproken had.
"Misschien mag je wel een dame des huizes meenemen, René, maar mij in elk geval niet."
"Dan zal ik zeggen, dat ik er niet op inga."
"Dat moet je niet doen. We moeten het in elk geval proberen."
"En je zegt, dat jij in elk geval niet mee zult mogen."
"Desondanks. Misschien zouden wij later spijt hebben, als we de zaak nu direct afslaan."
67.

"Zoals je wilt. Ik voel er overigens niet veel voor, om aldoor met meneer Reeling opgescheept te zitten."
"In Engeland kunnen we verder zien. Daar is de Nederlandse Regering en we zouden kunnen proberen, vandaar naar Suriname of Curaçao te gaan."
"Grote hemel, we worden nog wereldreizigers."

Toen Reeling weer verscheen, maakte René hem zijn besluit kenbaar en herhaalde nadrukkelijk zijn voorwaarde, dat Annette en de kinderen niet zouden achterblijven. Reeling verzekerde hem, dat hij volkomen gerust kon zijn en vertelde verder, dat hij zijn maatregelen al in zoverre getroffen had, dat René binnen acht dagen de benodigde papieren zou hebben.
Inderdaad ontving René het beloofde binnen de afgesproken termijn.
Zij zouden per vliegtuig vertrekken. Annette kon het zich nog maar niet indenken, maar René was vast overtuigd.
De avond voor hun vertrek verscheen Reeling onverwachts. "Er is een kleine tegenvaller, meneer van Hove. Met het vliegtuig, waarmee U zoudt reizen moeten noodzakelijk twee hooggeplaatste Britse ambtenaren mee, zodat er twee plaatsen te weinig zijn. Nu heb ik het zo geregeld, dat U met de kinderen morgen vertrekt en dat mevrouw Holst en ik binnen enkele dagen volgen."
"U weet, dat ik niet ga, als mevrouw Holst mij niet kan vergezellen." "Zeg geen dwaasheden, meneer van Hove, Mevrouw Holst gaat naar Engeland evenals U."
"Ik vertrek niet zonder haar."
"Denk erom, meneer van Hove, dit is Uw enige kans."
"Ik begrijp het, maar ik heb aan mijn woorden niets toe te voegen."
Reeling stond op. "Het spijt mij voor U en voor mevrouw Holst, dat U om zulk een bagatel alles in de war stuurt. Uw besluit is onherroepelijk?"
René knikte.
"Dan heb ik de eer U te groeten, en wens U het beste."
Glimlachend trad hij op Annette toe en reikte haar de hand. Zij zag hem koel onderzoekend aan en negeerde zijn gebaar.
"Zoals U wilt, mevrouw."
Zonder verder een woord te spreken verliet hij het huis; niemand deed hem uitgeleide. Even later hoorden zij de motor aanslaan.
Toen het geluid weggestorven was wendde Annette zich tot René.
"Ik geloof, dat ik een grote domheid begaan heb, toen ik je aanraadde op Ranthaws voorstel in te gaan, en ik vrees, dat Reeling het ons betaald zal zetten."

Dat het een domheid was, bleek na enkele weken, toen René bij de commissaris van politie ontboden werd. De ontvangst was zeer onvriendelijk.
Hij werd van spionnage verdacht ten gunste van een vreemde mogendheid en ten nadele van een andere vreemde mogendheid.
De Zwitserse regering dacht er niet over vreemdelingen toe te staan, de Zwitserse gastvrijheid te misbruiken.
"Ik snap er niets van", was het enige, wat de stomverbaasde René kon uitbrengen.
"Dan zal ik Uw geheugen opfrissen. U hebt een Duitse dame geholpen het land binnen te komen, waarbij U haar hebt uitgegeven voor Uw zuster en de weduwe van een Sudetenduitser. Dit is alles gelogen.
Zij is Uw zuster niet, maar een Duitse officiersvrouw. Haar man is naar Engeland gedeserteerd en zij zelf is enige weken geleden er heen gegaan in gezelschap van iemand, die zich Sir Alfred Ranthaw noemt, en waarschijnlijk hier spionnage gepleegd heeft onder het mom van Rode Kruis werk. Ranthaw en een andere Engelsman, Reeling genaamd, een medewerker van hem, hebben U meerdere malen bezocht. Gaat U accoord?"
"Ja, behalve op een punt. Die dame is wel mijn zuster."
"Ach meneer, schei toch uit, zij is de maitresse van Ranthaw, en geeft zich uit voor een tweelingzuster van Uw zuster. Dat heeft zij U zelf verteld."
"Inderdaad! Maar zij is mijn zuster en speelt alleen de rol haar eigen tweelingzuster te zijn."
"Maar Uw zuster wordt toch niet de maitresse van een avonturier.
En waarom dat prachtige verhaal van die Sudetenduitser?"
"Laat ik U alles vertellen. Luistert U nu eens naar mij."

 

68.

De commissaris liet zich achterover zinken in zijn bureaustoel en zette zich tot aandachtig gehoor. Die Hollander zou zich wel tegenspreken en wist bovendien niet, dat mevrouw Holst thuis eenzelfde verhoor onderging. René vertelde, wat er was voorgevallen vanaf Lucie's aankomst aan de grens tot aan het laatste bezoek van Reeling. Toen hij uitgesproken was keek de commissaris vriendelijker. "Ik heb de indruk, dat U waarheid spreekt.
U zult moeten wachten, tot ik van andere zijde bericht heb."
René maakte een lichte buiging. "Permitteert U, dat ik rook?"
"Natuurlijk maar neen, neen, neen neemt U mij niet kwalijk."
De commissaris haalde zijn sigarettenkoker tevoorschijn en hield deze aan René voor. "Alstublieft."
René nam een sigaret, gaf de commissaris en zich zelf vuur en zette zich tot wachten. Waarop, wist hij niet.
Ongeveer een half uur later werd een onbekende aangediend, en moest René de kamer verlaten en op de gang wachten.
Het duurde lang en de typische bureaugeur, die in de gang hing, maakte het wachten bijzonder onaangenaam, maar eindelijk werd hij binnen geroepen.
"Gaat U zitten. Uw mededelingen kloppen volkomen met die van mevrouw Holst, maar met dat al is het een vervelende geschiedenis, waar wij last mee kunnen krijgen. U weet, hoe de internationale verhoudingen zijn en onze regering moet alles vermijden, wat aanleiding zou kunnen geven tot wrijving. Ik neem aan, dat U en mevrouw Holst en zelfs Uw zuster door dat tweetal gedupeerd zijn, maar inmiddels zitten wij met de moeilijkheden, want U weet, dat elk voorwendsel goed is voor een zekere grote mogendheid. U kunt nu naar huis gaan, maar U mag Uw woonplaats niet verlaten en moet U tot nader order om de andere dag melden."
René stond op. "Tot Uw dienst, meneer de commissaris. Ik hoop, dat er geen verdere moeilijkheden uit voortvloeien. Ik zou alleen wel eens willen weten, wie dit op touw gezet heeft."
"Daarover kunnen wij U niet inlichten, maar het is beslist geen vriend van U."

Thuisgekomen vond hij Annette in hoogst opgewonden toestand.
"Hemel, René, wat moet ervan terecht komen? Het gaat beslist mis."
"Wat bedoel je?"
"Dat we het land uitgezet worden."
"Maar wij hebben toch niets gedaan."
"Jawel! Je begrijpt toch wel, dat de Zwitsers zich voor ons geen schijn van last op de hals willen halen."
"Waar moeten we dan heen?"
"Dat vraag ik me ook af."
"O, maar wacht eens, we hebben visa voor Engeland, dat is tenminste één voordeel."
"Zou Reeling daar geen stokje voor steken? Voor ons binnenkomen in Engeland, bedoel ik."
"Ze kunnen ons hoogstens arresteren, en wat wil hij voor steekhoudends tegen ons aanvoeren?"
"Lieve René, je bent een schat, maar soms breng je me tot wanhoop.
Hij hoeft ons alleen maar verdacht te maken. Overigens bedenk ik weer iets prettigs - onze visa verlopen binnenkort, want ze gelden tot 4 Januari 1941 en overmorgen is het Kerstfeest."
"Dan moet ik me melden. Leuk hè?"
"Sst, daar zijn de kinderen."
Hansje nam direct het woord. "Pappie, wanneer gaan we naar Engadin?
U hebt het ons beloofd en het is al vijf dagen vacantie en we zijn nog niet weg en mevrouw Annette heeft het ook beloofd."
"Niet zeuren, Hansje, we kunnen nog niet gaan. Vraag nu maar niet waarom, want het gaat jullie niets aan. Misschien is het wel een verrassing voor jullie."
"Nog leuker dan Engadin, paps?" vroeg Paulientje en haar ogen glansden.
"Dat moet je maar afwachten."
"Altijd afwachten", pruttelde Hansje, "alsof we kleine kinderen zijn - van dàt grut" met zijn hand wees hij een kind aan ter grootte van een stoof.
"Niet mopperen, Hansje, we gaan de kerstboom versieren, want het is morgen kerstavond en dan moet hij mooi zijn", zei Annette troostend.

 

69.

"Hebt U kaarsen?"
"Ja! Electrische."
"Niks leuk."
"Ik wil de boom ook wel niet verlichten, Hansje."
"Neen, neen mevrouw", gilde Paulientje, "wat heeft hij ermee te maken? Ik vind electrische kaarsen juist echt mooi."
"Ach kind, jij" - er klonk diepe minachting in Hansje's stem - "jij hebt geen smaak."
Toen schaterde René van het lachen met als gevolg, dat Hansje op hem toestoof, zijn gezicht tegen zijn schouder legde en stil bij zijn vader bleef staan. Hij huilde niet, huilen was meisjeswerk.
Zachtjes legde René zijn arm om hem heen; zij kenden elkaar zo goed, er moest beslist gepraat worden.
Annette wenkte Paulientje en verliet met haar de kamer.
"Wij zijn alleen, Hansje, vertel eens, wat er is."
"Niets!" Hansje hief zijn gelaat niet op.
"Niet zeuren."
"Er was hier een man, een nare vent met nog een ander bij zich, een echte rotkerel met een rotsmoel."
"Niet zo ruw, Hansje, je weet, dat ik daar niet van houd."
Hansje maakte zich los uit de omarming en ging rechtop voor zijn vader staan. "Maar hij hàd een rotsmoel, wat kan ik daaraan doen?"
"Je kunt toch wel een ander woord gebruiken, Hansje."
"Goed, dat had hij een boeventronie. En ze hebben heel lang met mevrouw Annette zitten praten. Wij mochten er niet bij blijven. En toen ze weggingen, was mevrouw Annette erg zenuwachtig en ze wou niet zeggen, wat die kerels kwamen doen. En nu gaan we ook niet naar Engadin. Ik wil hier weg en Paulientje ook."
"Waarom?"
"Daarom."
"Het kan niet, Hansje."
"Waarom niet?"
"Misschien vertel ik het je vanavond, als ik je goedenacht kom zeggen."
"Doe je het heus, vader?"
"Ik zei misschien."
"Niet misschien, echt doen, vader."
"Wat ben je toch een dwingeland, Hansje."
"Neen!"
"Waarom drijf je dan zo door?"
"Daarom."
René stond op. "Laten we nu mevrouw Annette en Paulientje gaan zoeken."
Zwijgend volgde de jongen zijn vader; zijn gelaat stond ernstig.

Kerstmorgen meldde René zich op het hoofdbureau; de formaliteit duurde kort en men liet hem ongestoord vertrekken. Hij had de commissaris wel willen spreken, maar die was er vandaag niet.
Verveeld slenterde hij door de tamelijk verlaten straten. Bij het omslaan van een hoek liep hij bijna tegen een man aan, die hij herkende, een dokter, met wie hij destijds een paar maal geconfereerd had over de mogelijkheid om in het ziekenhuis te werk gesteld te worden.
"Goeden morgen, collega. Wat doet U zo alleen op een dag als vandaag in de stad?" vroeg de Zwitser, terwijl hij hem de hand reikte.
"Een vervloekt vervelende historie. Ik moest me melden bij de politie."
"Hoe is dat mogelijk?"
"Tegenwoordig is alles mogelijk, collega Schultze, zelfs in Zwitserland. Vraag dus niet, hoe het daarbuiten gesteld is."
"Foei, wat pessimistisch, maar vertel eens wat er gebeurd is." "Dat is een lange geschiedenis. Hebt U lust om met mij naar mijn huis te gaan, of bent U bezet? U bent immers ongetrouwd?"
"Ja ja, nog steeds ongetrouwd, maar meestal toch wel een beetje.
Een man is altijd zo'n beetje getrouwd, behalve tijdens de pauzen. Als ik niet stoor, wil ik graag met U meegaan, ik heb de tijd tot een uur of vijf en ben bar benieuwd."

 

70.

Regel wit.
Annette en de kinderen waren opgetogen, toen zij René zagen komen.
Even was er de schrik om de vreemde man, want hij had de kinderen toch enigszins ingelicht. Gebeurde er dan iets, dan waren zij tenminste voorbereid.
Toen de bezoeker zich evenwel bekend maakte als collega van René, was alle angst geweken.
Terwijl Annette met de kinderen de koffietafel verzorgde, onder welke bezigheid Hansje telkens wegliep om in de keuken te onderzoeken welke heerlijkheden er werden klaargemaakt, deed René aan Schultze verslag van zijn wedervaren.
" 'n Beroerde geschiedenis, kerel, een vervloekt beroerde geschiedenis, maar maak je niet bezorgd. Wij zullen je wel helpen, want we laten geen collega in de steek. Natuurlijk hebben wij niets in te brengen bij de regering, dat spreekt vanzelf, maar om te beginnen zal ik ervoor zorgen, dat je door de politie verdomd fatsoenlijk wordt behandeld. Een maand of zes, zeven geleden heb ik de commissaris die jij gesproken hebt, de blinde darm uit de buik gewipt.
Model! Lidteken net zo groot als m'n halve pink. Ik zal hem aan zijn verstand brengen, dat ik hem bij een volgende gelegenheid van boven tot onder opensplijt, wanneer hij het in zijn dikke kop haalt om iets onbehoorlijks tegen je te ondernemen. Hij is een goeie kerel, maar ik heb iets tegen hem, omdat hij bij de politie is. Ik heb gruwelijk het land aan reglementen, daarom ben ik ook niet getrouwd. Een huwelijk is veel te veel regelement. Een beetje regelement? Goed! Daarom ook een beetje trouwen, maar niet te veel. Ik ben klassiek in dat opzicht, epicurist. Natuurlijk ben jij met dat opensplijten en zo niet afdoende geholpen, maar daar weet ik wel raad op. Ik houd ervan, zoals ik je zei, om een beetje getrouwd te zijn, maar soms ben ik dat niet en dan - nu ja, dat snap je wel. Het heeft m'n voorkeur niet, maar er zit wel eens niets anders op. Daardoor ken ik allerlei eigenaardige lui, die je in die situatie toevallig ontmoet in een of ander etablissement."
Op dat ogenblik trad Annette de kamer binnen en deelde mede, dat de tafel gedekt was.
"Een ogenblikje nog, mevrouw. Ik smeek U om nog een ogenblik", zei Schultze, terwijl hij haar over zijn bril onderdanig aankeek.
"Nog vijf minuten, dokter, maar niet langer hoor."
"Allemachtig" Wat is dat een mooie vrouw. Om te knielen", declameerde Schultze met een diepe zucht. "Zeg collega, je bent weduwnaar, hè, maar grote goden, man, als jij niet een beetje getrouwd bent, steek ik geen vinger voor je uit. En nu ter zake. Wij hebben haast. Ce que femme veut, Dieu veut. Door die eigenaardige lui - een ervan tenminste - kan ik je weghelpen, als je een geldig paspoort hebt. René knikte. "Die hebben we."
"Mooi. Maar verder dan Portugal kan ik je niet krijgen, daar moet je dus zelf maar zien, wat er nog meer te doen is, tenzij je er blijven wilt, wat ik je beslist niet aanraad, want het is op z'n minst half fascistisch en dus het toppunt van regelementering. Mens!" brulde hij plotseling, "ik ben een heilige en een idioot tegelijk. Dat zijn die lui overigens vaak. Stel je voor, daar sloof ik me uit om jou te helpen dat juweel, dat zich zojuist hier vertoonde, over de grens te smokkelen. Zo ben ik, de goedheid zelve, een en al zelfopoffering. Maar vooruit zeg, de vijf minuten zijn om en ik vrees de toorn van Aphrodite. Was ik maar Adonis, maar kun jij je die knaap voorstellen met 'n bril en dun haar? Ach van Hove, waar is mijn schoonheid gebleven?"

Toen zij de eetkamer binnentraden, werden zij door de kinderen met gejuich begroet. "Die hebben honger", zei Schultze. "Pas maar op, Onkel Schultze is een veelvraat, Onkel Nooit-genoeg "
De kinderen lachten. "Lollige vent", fluisterde Hansje tegen Paulientje, die hem van jolijt in de zij stompte. Annette begreep niets van de opgewektheid van René, die op de voortdurende nonsens, welke Schultze eruit kraamde, inging alsof hij de zorgeloosheid in levende lijve was.
"Mevrouw" wendde Schultze zich tot Annette, "kunt U geloven, dat ik eenmaal een schoonheid was?"
"U moet niet zulke moeilijke vragen stellen, dokter."
"Wat dokter! Onkel Schultze, nietwaar kinderen?"
"Ja!" schreeuwden Paulientje en Hansje in koor.
"U hoort het, mevrouw."
"Maar dan ook mevrouw Annette, Onkel Schultze."
"Prosit? mevrouw Annette, prosit! Als ik het nog was, daagde ik

 

71.

deze jonge man uit tot een tweegevecht terwille van een enkele blik uit Uw ogen. Maar die tijd is lang voorbij. Ik lag toen in de wieg en alle tantes hebben mijn schoonheid bezongen, zoals mijn moeder vertelde."
"Vind U mevrouw Annette zo mooi?" vroeg Paulientje.
"Onbeschrijfelijk aanvallige jonkvrouw, onbeschrijfelijk; daarom wil ik haar niet van jullie afnemen, want het is goed voor jonge mensen op te groeien in een schone omgeveving."
Terwijl hij sprak, keek Hansje Annette aandachtig aan. "Ik vind U erg lief, mevrouw Annette", zei hij, "ja echt lief."
Annette bloosde, "Als jullie niet uitscheiden, loop ik weg", zei zij verlegen. "Onkel Schultze, U moest U sohamen."
"De blos siert de vrouw, maar aan mij is niet veel meer te versieren.
Waarom zou ik mij dus schamen? Laten we op Uw gezondheid drinken, mevrouw Annette. Prosit, kinderen!"
Gedurende enige tijd werd zwijgend gegeten. Annette, die bang was, dat de opgewekte stemming verloren zou gaan, nam daarom het woord en zei, bijzonder verheugd te zijn over het bezoek, omdat Onkel Schultze een modelgast was.
"Als je wist, wat voor goed nieuws hij mij gebracht heeft", zei René en keek haar geheimzinnig aan.
"Wat dan pappie?" schreeuwde Hansje.
"Als jullie dat eens wist. Mag ik het zeggen, collega?"
"Ja, collega", antwoordde Sohultze met een grafstem, "maar in niets teveel."
"We gaan naar Portugal, maar jullie mogen er niet over spreken, anders gaat het beslist niet door."
Annette keek stom verbaasd naar de beide mannen. Hansje hief een Indianengehuil aan en Paulientje uitte haar vreugde door zo hard met haar vork op haar bord te trommelen, dat het in scherven viel.
"Scherven brengen geluk", zei Schultze, drukte toen zijn servet tegen zijn ogen en begon luidkeels te snikken. "O kinderen, kinderen, nauwelijks is mij, arme vrijgezel, het geluk beschoren in een familiekring te worden opgenomen, een kind van den huize te zijn .... "
Hij onderbrak zijn tirade, nam het servet weg en keek doodernstig de tafel rond. "Neen, dat is te gek, 'n kind met 'n kale kop, dat gaat niet."
De kinderen, die eerst dachten, dat het snikken echt was, schaterden.
"U hebt geen kale kop", zei Paulientje in een vrouwelijke behoefte hem te troosten.
"Je bent een schat, Paulientje. In niets teveel, maar vooral ook niet te weinig geldt voor alles, ook voor haren. Maar een schat ben je. Prosit kinderen! Apropos", hij sprak nu volkomen ernstig.
"Jullie moet doen wat vader zegt en er met niemand over spreken, ook later niet, als jullie weg zijn. Dat zou Onkel Schutze duur te staan kunnen komen."
De kinderen beloofden het plechtig.
"Ze zijn er al aan gewend dat ze niet over alles mogen praten", zei René. "Ik vind het erg, maar wat is er aan te doen? Maar desalniettemin...."
"Maar desalniettemin", onderbrak Schultze hem, "zullen zij er niet van bederven. Wat zij er wel van leren is, dat er in het leven situaties kunnen zijn, waarin de grootste voorzichtigheid geboden is. Maar het is kerstfeest, laten wij het preken aan de dominees en de pastoors overlaten en zelf lachen. Een lach is in deze tijd als een licht in de nacht. Heb ik dat niet mooi gezegd? Schiller redivivus. Prosit kinderen."

Er werd die middag nog veel gelachen en toen René Schultze uitgeleide deed, vroeg hij hem heel gauw terug te komen.
"Moet U nu de paspoorten al meenemen?" voegde hij aan zijn uitnodiging toe, of komt U ze halen?"
"Om godswil, laten wie niet zo officieel doen. Het is kerstfeest, het feest der mensenliefde, al zou je dat niet zeggen, als je de kranten leest. Geen U alsjeblieft. Ik kom graag terug en neem dan de paspoorten mee, maar nu niet want ik ga regelrecht naar dat diner en wil er niet nodeloos mee rondsjouwen. Momenteel ben ik zelfs niet het kleinste beetje getrouwd en weet dus niet, waar ik terecht kom. Maar als je het goed vindt, kom ik ze morgen halen."
"Graag, en blijf dan dineren."

 

72.

"Geen gek idee, dat doe ik. Tot morgen dus. Als je je overmorgen gaat melden, ga ik met je mee, maar dat spreken we morgen wel af. Au revoir."

-----------------

Een week later bracht Schultze de paspoorten voorzien van een Spaans doorreisvisum en een gewoon Portugees. "Ik heb je maar meteen met je Aphrodite in den echt verbonden", zei hij. "Holst en Hove lijken nogal op elkaar en het is eenvoudiger. Er is niets van te zien, behalve natuurlijk als die paperassenidioten deskundige proeven gaan nemen, maar daar geeft jouw gezicht geen aanleiding toe. De visa zijn perfect in orde, maar natuurlijk moet je je niet bij de vreemdelingenpolitie melden in Portugal, want zo perfect zijn ze nu ook weer niet. Zorg, dat je daar zo gauw mogelijk weer vandaan komt met een echt visum. Maar wees niet bang, je loopt geen risico, als je er maar voor zorgt, dat ze niets gaan onderzoeken. Ik heb er al heel wat weggeholpen met dit soort visa. Dat mannetje van mij is een artist in zijn vak." "Schultze, ik ben je zo dankbaar, zo ontzettend dankbaar." "Erg prettig, maar laten we daar niet over praten. Stuur me 'n berichtje, als je in Lissabon bent."
"Vertel eens, hoeveel ben ik je schluldig, Schultze? Wat heb je hiervoor betaald?"
"Drieduizend francs. Schikt het je?"
"Waarachtig, het zou toch te gek worden, als...."
"Er is nooit iets te gek, kijk maar naar Hitler, maar als het je schikt, is het natuurlijk makkelijk."
"Mag ik je een vraag doen?"
"Ga je gang."
"Hoe kom je ertoe, mij zo te helpen? Je kent me alleen voorzover ik je het een en ander van mezelf heb verteld."
"M'n waarde, je vergist je. Ik speel wel graag de Onkel Schultze, maar ik ben niet alleen die Onkel. Onze lieve heer heeft me gezegend met een zesde zintuig voor mensen. Ik ruik of iemand deugt of niet, me bezwendelt of niet. Onkel Schultze is daarbij een uitstekende hulp, want heel veel mensen zien me voor halfgaar aan. Overigens ben ik ook echt die malle Onkel, 't is de aard van het beestje."
"Halfgaar ben je zeker niet en ik ben ontzettend blij je ontmoet te hebben. En ik ben niet de enige, want de kinderen en mevrouw Holst denken er precies zo over."
"Je bedoelt mevrouw van Hove, nietwaar. Man, je bent getrouwd, vergeet dat niet."
René lachte. "En dat door iemand, die zo het land heeft aan reglementen."
"Wat wil je? In de oorlog moet je vechten met gelijke wapens ook in de oolog tegen die paperassenmaniakken met hun regelement een, twee, drie, een-A, acht-Z en al die rommel meer. En bovendien - een getrouwde man, die met vrouw en kinderen reist, is zeker geen avonturier en wekt niet gauw verdenking."
"Je bent verduiveld pienter."
"Dat vind ik ook en daarom kom ik nu op de pientere gedachte om je te verzoeken mij niet langer het gezelschap van je vrouw te onthouden. Maar laten we haar even inlichten voor we de kinderen zien."
René ging heen om Annette te halen. Toen zij binnen kwamen, stond Schultze op, trok een plechtig gezicht, boog, reikte haar de hand en zei - "Mevrouw, mag ik U van harte gelukwensen met Uw huwelijk."
"Mijn huwelijk?" verwonderd keek zij René aan, die haar de paspoorten toonde.
Zij bloosde. "Maar waarom.....?"
"Het is beter zo, mevrouw van Hove, en Onkel Schultze zou geen rust of duur hebben, als hij U zonder echtelijke bescherming de wijde wereld inzond."
"Hoe moet dat nu met de kinderen?" vroeg zij verlegen.
"Die vinden het natuurlijk prachtig", zei Schultze. "Niet te veel zorgen, mevrouw. Alles komt in orde. Maar nu ter zake. Dit huwelijk kost Uw man drieduizend francs en U twee zoenen, op elke wang van Onkel Schultze een. Begrijp goed, U betaalt de dwaze Onkel, niet de arts; dokters doen zulke dingen niet."

 

73.

Annette greep zijn hoofd met beide handen en betaalde de gevraagde prijs.
" Verrukkelijk", zei Schultze met een diepe zucht.
"Waar zijn de knderen?"
Annette liep de gang in om ze te roepen. Op een holletje kwamen ze binnen.
"Kijk eens hier", zei Schultze, "Onkel heeft wat voor jullie meegebracht.
En hij haalde uit zijn zakken twee dozen chocolade tevoorschijn. "Geef me nu 'n borrel, van Hove. Ik snak ernaar."

-----------------

Vanuit Lissabon zond René direct na aankomst aan Schultze een verslag van de reis. Alles was goed gegaan en hij had zich reeds de volgende dag aan het Amerikaanse consulaat vervoegd om visa voor de Verenigde Staten. Hij werd uitvoerig ondervraagd, maar had met Annette van te voren alles zo grondig besproken, ook de leugens, die hij moest inlassen, dat hij geen vergissingen maakte. Als referentie had hij het bankiershuis te New-York opgegeven, dat zijn vermogen beheerde.
En nu wachtte hij af, zij het niet zonder innerlijke onrust. Hij logeerde in het duurste hotel, omdat de politie de gasten daar meer met rust liet, maar veranderde toch elke vijf dagen van adres, terwijl hij zich bovendien niet voortdurend in Lissabon ophield.
Gedurende de periode van wachten zag hij alleen in de toekomst.
Verder dan Zwitserland en Schultze reikte zijn herinnering niet.
Eindelijk, toen hij voor de zoveelste maal het consulaat bezocht, kreeg hij de verlossende boodschap. Nu was alles veilig. Met de eerste boot zouden zij naar de States vertrekken, naar de vrijheid.

-----------------

EINDE VAN HET EERSTE DEEL.

-----------------