website
inform.

Derde Deel
Hoofdstuk XXIII

Omstreek midden Juni hield de auto, waarin René tesamen met een paar Duitsche officieren den tocht naar Amsterdam volbracht had, stil voor zijn woning.
Zijn instructie luidde, zoals voor de anderen. Dat hij zich bij zijn afdeling moest melden, maar aangezien hij zich niet de moeite gegeven had uit te zoeken, waar deze zich bevond, had hij niet geweten, waarheen hij moest gaan. Het was hem het eenvoudigste voorgekomen om naar Nederland te vertrekken. Nooit was van te voren te zeggen, waar de heeren bureaucraten iemand heen zonden. Het zou zelfs niet onmogelijk zijn, dat ze hem naar New-York terug stuurden, had hij tegen Fernin gezegd. Maar als hij eenmaal in Nederland was, zou zelfs de meest verwoede paperassenknecht hem als Nederlander niet meer het land durven uitzenden. 54
In het tweede Canadeesche leger, dat in Holland lag was voor een deel van het leger van Montgomery, onder wien hij sinds de invasie diende. Ergens zou de zaak dus wel te reglen zijn. En anders bleef ze maar ongeregeld.

Het was nog tamelijk vroeg in den morgen, toen hij arriveerde. Hij stapte uit, groette zijn medegenooten en nam zijn huis in oogenschouw. Het was onbeschadigd en alleen een beetje verwaarloosd.
Hij opende het hekje van den voortuin, liep over het tegelpad naar de huisduer en belde.
Alles bleef stil. Hij wachtte, belde daarna nog eens. Er verscheen niemand.
"Wel verduiveld", mopperde hij. "Zijn ze allemaal uit of verhuisd?" Toen viel zijn blik op een stuk ijzerdraad, dat tegen de deurpost hing en van onderen eindigde in een ring en nu drong het tot hem door , dat de electrische schel niet werkte, omdat er geen stroom was.
Met een ruk trok hij aan de draad en schrok van het gelui, dat hol door de vestibule klonk.
Haastige stappen naderden. De deur zwaaide open en vertoonde het gelaat van Willem, ernstig als steeds.
Even keek de knecht met vragenden blik naar den officier, die zoo onbehoorlijk gebeld had. Toen verscheen een blk van bewondering op zijn gezicht.
"Dokter!", Het klonk als een zucht. "Dokter, U?"
"Ja, ik, Willem. Blij je weer te zien" René reikte hem de hand. "Je bent magerder geworden. Hoe is 't hier thuis? Alles wel? Of zijn er zieken? Ik hoorde onderweg spreken over duizenden die aan hongeroedeem, tuberculose en al dat fraais meer lijden." Al pratende was hij het huis binnengetreden, liep rechtstreeks naar zijn spreekkamer en wenkte de knecht hem te volgen.
Aandachtig liet hij zijn blik gaan door de eenmaal zoo vertrouwde kamer, waarin hij zich niet meer thuis voelde. Zij
vertegenwoordigde een verleden, dat in den oorlog volkomen was ondergegaan. Het verleden, dat nog als herinnering aan huiselijkheid in hem leefde, was in het huis aan et Michiganmeer, en zelfs nog in het chƒlet bij Luzern. Maar dit was dood symbool van een rijke practijk , deze prachtig glimmende meubelen en instrumentenkasten, maar geen bastion van het leven tegen de dood. Hij dacht aan het klooster en de omstandigheden, waaronder daar gewerk werd. Aan den nacht van het transport, toen Fernin in Brussel rondboemelde. Aan Thérèse, zijn trouwe kameraad aan de ziekbedden.
Even was het stil in hem.
Toen wendde hij zich weer tot den knecht.
"laten we erbij gaan zitten, Willem. Er is veel te bepraten. Zeg even nar de keuken, dat je niet kunt opendoen."
Willem haastte zich den gang door en deelde mede, dat hij met iemand bezig was en nie top de voordeur kon letten. Wie 't was zouden ze straks wel zien.
"Mag ik eerst even vragen dokter, hoe de kinderen het maken en waar ze zijn?"
"Ze maken het uitstekend en zijn en zijn in Amerika." "Amerika? Zijn ze daar zoo maar alleen, dokter?" "Neen, Willem, met mijn vrouw."
De knecht vertrok geen spier. "Mag ik U geluk wenschen, dokter en neemt U mij niet kwalijk, als ik U vraag welke nationaliteit mevrouw heeft?"
"Nederlandsche, Willem".
"Merkwaardig. Was mevrouw ook in 't buitenland?""ja Willen, mevrouw was er ook. Maar vertel nu eens hoe het met de andere huisgenooten gesteld is en met de naaste familie?"
"Hier is alles redelijk wel," antwoordde de knecht, maar het huishouden is vermeerderd met een persoon, Uw vader, want mevrouw Uw moeder is al in "43 overleden."
"Zoo is mama dood? Welke oorzaak?"
"Hartzwakte, dokter."
Er viel een zwijgen. Allerlei herinneringen kwamen bij hem op, vriendelijke en verdrietige.
Mama was dus dood. Hij wilde zich niet wijs maken diep verdriet te gevoelen. Sinds zoolang reeds had hij nauwelijks aan haar gedacht. Een enkele maal, wanneer hij berichten hoorde over de toestand in Nederland. Maar verder was zij en eigenlijk alle anderen in de vergetelheid verzonken, zooals heel zijn leven in het vaderland. Was een langen tijd zelfs Annette niet vervaagd? Hij was uit Holland weggegaan en had alles meegenomen, wat bij hem behoorde - haar en de kinderen. Ouders behooren nog mar zoo betrekkelijk bij een kind, wanneer het volwassen en zelfstandig geworden is. En als het kind dan door de wereld gaat zwerven, verdwijnen zij bijkans geheel en vervagen tot schimmen tegen een neveligen achtergrond. Hij hervatte het gesprek.
"Maakt mijn vader het goed?"
"Uitstekend dokter. De oude heer is thuis."
"Moot, dan kan ik hem zoo meteen begroeten. En hoe is 't met meneer ten Brugge. Leeft hij nog?"
"Ook dood, dokter. In den afgeloopen winter vlak voor de groote honger begon.Beroerte."
"Op de bank?"
"Ja dokter."
"Dus in 't harnas gestorven. Heb je hem nog wel eens gezien?"
"Zoo nu en dan, als hij Uw vader kwam opzoeken. Hij was altijd erg flink, maar kon zich vreselijk kwaad maken op de Duitschers. Misschien heeft dat zijn dood verhaast."
"'t Is mogelijk, Willem, maar zoo jong, was hij toch niet, dat je kunt zeggen, dat de dood erge haast met hem gemaakt heeft."
Een vage glimlach op 't gelaat van den knecht was het antwoord. "Hoe zijn jullie den langen winter door gekomen?"
"Op 't randje, dokter. De rantsoenen die ik hier op 't laatst nog kon uitdelen, waren erg schaars, maar we hebben nooit suikerbieten gegeten. Ik heb altijd kans gezien tarwe en dergelijke dingen te kopen; ook wel aardappelen. Alles meestal bar slecht, dokter, en ontzettend duur. U zult schrikken van de rekeningen."
René haalde achteloos de schouder op. "Beter dan dat jullie verhongerd waren."
"ja dokter, maar zes, zevenhonderd gulden voor een mud aardappelen."
"Wat?" Perplex keek René den knecht aan.
"Ja dokter."
Dan zullen de rekeningen wel hoog zijn. Dat snap ik. Maar enfin, toch beter dan dat jullie verhongerden."
"Mag ik U iets vragen, dokter?"
"Ga je gang."
"Wanneer komen mevrouw en de kinderen?"
"Zoo gouw ze uit Amerika weg kunnen. Ik weet niet, hoelang dat duurt. Maar ik hoop, dat ze gauw hier zijn, want ik heb ze al langer dan een jaar niet gezien." 60
"War was u dan dokter?"
"Bij de invasie en zoo verder".
"En nooit verlof gehad?"
"Ja, maar niet naar Amerika. Laten we nu eens verder het huis gaan bekijken.Ik ga eerst even m'n vader bezoeken. "De knecht bracht hem naar boven, waar de oude heer van Hove rustig zat te lezen en verwonderd opkeek, toen op zijn "binnen" een militair binnentrad. Het hoofd een weinig voorovergebogen, de hals gestrekt, keek hij over zijn bril naar den bezoeker.
"Goeden dag, papa,"zei deze en liep met uitgestrekt hand nar hem toe.
"Wel alle duivels, René, jongen ben jij 't?"
Ik herkende je niet in dat pakje. Wat ben je?"
"Overste papa."
"Sapristi. Op jouw leeftijd. In mijn tijd deden ze dar langer over. Maar ga ziten."
René nam plaats en nu ontspon een gesprek, waarin om te beginnen de overledenen hun plaats hadden en dat voor het overige handelde over den algemenen toestand tijdens de hongerwinter en van den ouden heer in 't bijzonder. 61
René vernam, dat Willen kort na de dood van de oude mevrouw van Hove, zijn vader had voorgesteld in het huis van zijn zoon te komen wonen.
"Ik vond 't eigenlijk wel prachtig, jongen, want bij mij thuis was het een romeltje geworden. "Personeel deed ongeveer wat 't verkoos. Je weet, dat ik nooit sterk was in 't drillen van ondergeschikten. Je moeder had daar meer slag van. En soms leek 't wel of ik bij de gratie van het personeel leefde. Bovendien werd allen onbetaalbaar duur, tenminste dat was mijn indruk. En zat ik daar zo'n beetje overgeleverd aan de wilden. Daarom was ik blij, dat Willem me dat voorstel deed. Ik had eigenlijk nooit aan die mogelijkheid gedacht. En hij heeft best voor me gezorgd. Zoo best, dat niemand 't hem verbeteren zal."

Tevrden knikkend keek de oude heer voor zich heen.
"Ja, ja, uitstekend. Maar" - met een ruk zat hij overeind - "waar zijn je kinderen?"
"In Amerika, papa, met mijn vrouw."
"Met je vrouw? Zoo , zoo. Dus je bent hertrouwd? Verstandig, erg verstandig jongen. Een lieve vrouw natuurlijk. Een Amerikaansche?" "Neen, papa, een Neerlandsche."
"Prachtig! Verduiveld goed ras jongen, en vertrouwd.
Ik wil geen kwaad spreken van de buitenlandse vrouwen, maar als Nederlander hun je 't best een Nederlandsche nemen. En kunnende kinderen goed met haar opschieten? 62
"Uitmuntend, papa. Dat laat niets te wensen over."
"Hoe heet ze?"
"Annette?"
"Leuke naam, maar van welke familie?"
Een oogenblik aarzelde René. Hols of le Vieux. Hij koos voor het laatste.
"Le Vieux, zeg je? Ken in niet, maar dat doet er niet toe. Hoe ziet ze er uit? Heb je geen foto?"
René haalde zijn portefeuille te voorschijn, zocht erin en vond een snapshot van Annette en de kinderen uit Luzern. De oude heer keek aandachtig. "Sapristi, kerel, een verduiveld knappe vrouw, geloof ik. Waar heb je haar leren kennen?"
René had deze vraag voorzien en was er op voorbereid. Hij achtte het niet noodig in détails te treden en nu mama dood was, was de mogelijkheid van rectificaties van de voorstelling van zaken, die hij wenschte te geven uiterst miniem geworden. Dus vertelde hij, dat zij een gehuwde patiënte van hem was, die hij geëngageerd had als dame de compagnie voor de kinderen.
Papa begreep wel, dat je als jong weduwnaar niet onverschillig bleef tegenover zoo'n vrouw en dus waren zij getouwd, zij het niet wettig. De kinderen dachten natuurlijk, dat alles in orde was. Hij drong erop aan te zwijgen. Met haar man zou hij de zaak wel in orde maken.
De oude heer schudde het hoofd. Sapristi, René, dat is een onaangename affairte. Je bent dus niet getrouwd?"
"Volgens onze paspoorten wel."
"Hou kan dat nu?"
"vervalst."
"Wat een tijd", zuchtte de oude heer. Hemelsche goedheid, wat een tijd. Mijn zoon reist op een vervalst paspoort met de vrouw van een ander als zijn vrouw. Maar jongen, daar kan je verschrikkelijk veel last mee krijgen."
"Welnee, papa, Ik weet zelf niet beter. Wees maar niet bezorgd en doe mij liever een pleizier, een heel groot pleizier. U had erg veel vrienden in de diplomatieke wereld, ook in Amerika; als ik mij wel herinner zelfs bij ons gezandschap.Kunt U nu Uw bemiddeling niet verlenen om te bewerkstelligen, dat mijn vrouw en kinderen zoo spoedig mogelijk naar Holland kunnen. U doet mij daar een geweldige diens mee."
"Ja maar, ze is je vrouw toch niet."
"Wat doet dat ertoe, papa; op haar pas staat, dat ze met mij getrouwd is, althans mijn echtgenoote".

64
De oude heer knikte bedachtzaam."En U behoeft toch niet te weten van die vervalsching."
"Een onaangename historie, jonge man. Ik weet 't namelijk w1el." "Ja papa, en ik ook. Maar ik heb met deze vrouw de halve wereld rondgerend en niemand weet beter, of ze is mijn wettige echtgenoote. En nu wil ik haar hier hebben. Ik heb haar en de kinderen al langer dan een jaar niet gezien."
"Ja, ja, ja, jongen. Ja! Dan zal ik schrijven."
Een poosje keek hij starend voor zich uit en vervolgde toen: "Ik wil die mooie schoondochter wel eens zien voor mijn dood. Ik weet, dat je huwelijk geen succes was. Ik weet, dat je moeder en ik - ik hoop, dat je gelukkig zult zijn met deze vrouw. Ze is lief, h1e?" "Ja, papa, een schat, een snoes."
De oude heer knikte, greep toen voorzichtig de hand van zijn zoon en drukte die. "Toen je moeder en ik jong waren, was alles anders." Weer trad een zwijgen in en ook ditmaal nam de oude heer als eerste het woord. "Vroeger zou zoiets onmogelijk geweest zijn in onze kringen. Tegenwoordig kan alles. Maar omdat jij haar hebt uitgekozen, ben ik overtuigd, dat alles in orde is met haar. Als haar man maar geen schandaal makt."
"Daar ben ik niet bang van, papa.Hij is een vriendelijke schaapskop. Een oud-clubgenoot van me geweest. Hij bemoeide zich nooit met haar."
"Waarom was hij dan met haar getrouwd?"
"Omdat hij 't ongezellig vond alleen te wonen."
"Zonderling mensch lijkt me dat."Nadenkend schudde de oude heer het hoofd. "een mooie vrouw alleen voor gezelschap en dan wanneer je ermee getrouwd bent. Zonderling mensch. Toen je moeder en ik jong waren, was dat anders.Je moeder was erg mooi. Ja! Erg mooi. A propos, heb je nog ooit iets van Lucie gehoord? Uit Indië is natuurlijk ook geen enkel bericht sinds jaren. Een harde wereld voor ouders, René."
René vertelde, dat hij Lucie in Zwitserland gesproken had, vanwaar ze naar Engeland vertrokken was, en dat hij sindsdien niets meer van haar vernomen had."
"Lucie naar Engeland? Een duitsche naar Engeland? Duitsch door huwelijk, goed, maar toch ... Wat een krankzinnige wereld. Straks krijgen we nog bericht, dat de Keizer van Japan naar Washington vertrokken is."
"Wie weet, papa; misschien geboeid."
"Ja, wie weet. Tegenwoordig kan alles."
"Stelt U zich in verbingding met Washington papa? Ik zal Annette ook relaties geven, wier hulp ze kan inroepen. Ik verlang erg naar m'n drietal." 66
De oude heer beloofde nog dienzelfden dag te zullen schrijven, wanneer Ren1e zijn wandeling door het huis vervolgde.

De volgende dagen had hij het druk met besprekingen met de bank van wijlen zijn schoonvader en met de notaris en de executeurs testementaires, over de erfenis, die door Agnes'vader geheel aan zijn beide kleinkinderen vermaakt was. Toto zijn vreugde vernam hij, dat de beide auto's van den overledenen aan de vorderingswoede der Duitschers ontsnapt waren; de kleinste der twee, een vierpersoons Buick, nam hij terstond in gebruik en trad in relatie met een handelaar in zwarte benzine, zodat hij weer rijden kon. Des Maandagsmorgens reed hij voor op de Willempuntweg, waar Holst nog steeds bleek te wonen. Hij had zich voor deze gelegenheid in uniform gekleed, omdat hij veronderstelde, dat de rang van overste niet nalaten zou indruk te maken op "den asperge."
Een meisje van ca. twintig jaar opende de deur en René vroeg haar of meneer Holst thuis was.
"Wie kan ik zeggen, dat er is?" luidde de wedervraag.
"Zeg maar een oud-clubgenoot uit Leiden", antwoorde René. Het meisje verdween en keerde kort darna terug met de boodschap "of meneer binnen wilde komen."
In den gang vertoonde zich reeds het nog steeds even bleeke gelaat van "den asperge", die hem terstond herkende.
"Jezus, van Have, waar krijg jij vandaan dat mooie pakkie? Kom binnen."
René's had zich niet misgerekent. De rang van luitenant- kolonel maakte diepen indruk, alsook de mededeeling, dat hij aan de invasie had deelgenomen.
Enigszins verlegen vroeg Holst naar zijn vrouw en hij keek blij verrast, toen hij hoorde, dat zij met René's kinderen in Amerika vertoefde en naar Nederland zou terugkeeren.
"En wat doen we dan", vroeg hij.
René was een beetje verbluft over deze vraag. "Wat we dan doen?" Nu ja, je begrijpt natuurlijk wel, hoe de verhouding tussen Annette en mij in de loop der jaren is geworden."
Holst begrep. "Maar hoe moet dat dan?"
"Ik wil graag met haar trouwen."
Holst knikte begrijpend. "Dan zal ze eerst moeten scheiden."
"Ja, eerder kan 't niet.
"En als ik dat vertik."
"Dan kunnen we niet scheiden."
"Dan komt ze weer bij mij terug?"
"Neen."
"Maar kunt toch niet zomaar met haar gaan samenwonen?"
"Dat doen we al jaren."
"In 't buitenland."
"Dan gaan we weer naar 't buitenland."
Zwijgen. Na een poosje hernam Holst het gesprek.
"Ik heb de laatste jaren zaken gedaan. Zwart natuurlijk. Maar ik heb ook verdurend royaal geleefd. Veel heb ik niet over. Misschien een dertig duizend gulden. Dat meisje, dat je opendeed, weet er ook raad mee."
"Je vriendin?"
"Als je het zo noemen wilt. Je weet, dat ik van gezelligheid houd. En er is wel eens wat gepasseerd ook. Dat vindt jij natuurlijk gek. Maar ja, je weet soms niet, wat je overkomt. Ze heeft een kind, en ze zegt, dat 't van mij is. Of 't waar is, weet ik niet. Maar als ik dronken was, heb ik wel een bij haar geslapen, zegt ze. Als ik ga scheiden, wil ze natuurlijk , dat ik met haar trouw."
"Waarvoor zou je dat doen? Ze kan je toch niet dwingen?"
"Makkelijk gezegd. 't Is nogal een lekker dier."
"Maar je kunt toch moeilijk met Annette getrouwd blijven als veiligheidsmaatregel tegen deze jongedame."
"Dat weet ik nu nog zoo juist niet."
"Dus dan moet Annette met mij en jij met dat meisje blijven leven, allemaal ongetrouwd, alleen omdat jij met haar niet wilt trouwen en niet neen durft te zeggen, als je zoudt kunnen trouwen".
"Juist, zoo is 't. een cigarette?" Holst knipte een zware gouden cigarettenkoker open en presenteerde een "Sweet Corporal". Ren1e negeerde de gewichtigdoenerij. Nu hij vernomen had, dat "De asperge" een kind had bij een vrouw, met wie hij samenwoonde, was de echtscheiding in elk geval zeker.
"Be je nog in den zwarten handel?"
"Ja! Als je wat noodig hebt, kom je maar aan. Maar om op die echtscheiding terug te komen. Wat doen we?"
"Scheiden!"
"Dat weet ik nu juist nog niet."
"Denk er nog eens over na."
Na deze woorden stond hij op.
"Ga je al weer weg?" vroeg Holst.
"Ja, ik ben nog maar pas hier en heb 't druk. Ik wilde alleen maar even informeeren, hoe je 't maakt en een en ander bepraten."

70
"Ja, leuk. Als je wat noodig hebt, kom dan. En laat wat hooren, als Annette hier is."
"Misschien laat ik haar niet thuiskomen, maar naar Zwitserland doorreizen."
"Waarom?"
:"Als je niet wilt scheiden, lijkt me dat beter."
"Wat een onzin. Ik zie toch niet, dat ik beslist niet wilde."
"Goed. We zullen zien. In ieder geval hoor je nog van me."
"En als je wt noodig hebt..."
"Beslist. Als ik wat noodig heb, bestel ik bij jou."
"Oké! Tot ziens dan."

Hoofdstuk
XXIV

Annette schreef, dat zij hoopte spoedig succes te hebben. De ambassade werkt ook mee, maar er was zoo'n tekort aan scheepsruimte. Zij en de kinderen waren vreselijk opgewonden in 't vooruizicht, at ze elkaar nu weer gewoon zouden zien. Als hij maar geen moeilijkheden kreeg, omdat hij zich niet afgemeld had.
Heerlijk zou 't zijn eindelijk een rustig eigen leven te kunnen leiden. 't Was alles goed, wat hij wilde. Amsterdam had generlei bijzonder bekooring voor haar. Als hij zich dus ergens in de provincie wilde vestigen, vond ze het uitstekend en et vooruitzicht om samen buiten te wonen heerlijk.
Zoo babbelde zij het honderd uit.
Paulientje informeerde of de zee nu wel veilig was. Mama had verteld, dat ze misschien met een vrachtboot zouden gaan. Werd daar niet meer op geschoten? Er was immers nog oorlog met Japan?
Hansje schreef, dat vader beslist z'n uniform moest aantrekken, als zij kwamen.

Als René 's avonds alleen in de schemering zat uit te kijken in den tuin, acht hij aan alle vreugde, die hij den kinderen bereiden zou, wanneer zij thuis kwamen, al waren de omstandigheden dan ook nog zoo moeilijk. En hij dacht ook aan Annette en aan Thérèse van wie hij een brief gekregen had, waarin zij hem mededeelde het gld uit New York ontvangen te hebben. Zij bedankte hem hartelijk voor zijn goede zorgen; verteld, dat haar ouders erg lief voor haar waren en dat zij gezond was.
Geen enkel teder woord, geen enkele toespeling op den tijd in het klooster; een rustige, bijna zakelijke, vriendschappelijke brief. Annette zou hij niet enkel vreugde kunnen bereiden. Den dag van haar aankomst, denzelfden avond nog zou hij het haar moeten vertellen, de geschiedenis van deze oorlogsliefde, die voor hem geen werkelijke liefde geweest was, mar die binnenkort in levenden lijve ter wereld komen zou.
Hij geloofde zeker, dat Annette het verwerken zou, maar de vreugde van haar terugkeer zou er door getemperd worden, althans voorloopig en deze wetenschap was oorzaak, dat een lichte weemoed zijn ziel vervulde, weemoed omdat hij niet zuiver had kunnen bewaren, wat hij zoo zuiver gewild had.
Hij trachtte het te zien als een intermesso, maar het kind, dat hem geboren zou worden, maakte het onmogelijk.
Deze oorlogsliefde zou voortbestaan, zou in zijn leven blijven. Zoo had Thérèse het gewild, ofschoon ze het niet wist, dat ze het zoo wilde. Want wel was haar opzet het kind alleen voor haarzelf te bewaren als tastbare herinnering aan wat onherroepelijk voorbij was, maar hij kon er onmogelijk in berusten, dat hij aan dit alles voorbij zou gaan, alsof hij er niets mee te maken had. Elke scheppingsdaad verplicht den schepper, ook al heeft hij haar niet gewild. Zij was zijn daad en daarvoor blijft hij verantwoordelijk.
Eens stond Annette tussen Thérèse en hem, Het ging voorbij. Voortaan zou het kind staan tusschen Annette en hem. En dit zou net voorbijgaan. Want ook al zou Annette het verwerken, altijd weer zou het kind den tijd oproepen, waarin zij een herinnering voor hem was en zijn liefde voor haar een vage schim.

Terwijl hij wachtte, zocht hij afleiding in werk; de ziekten door den honger veroorzaakt, boden hem daartoe ruimschoots gelegenheid. Maar het gevoel, dat hij ontworteld was, leefde wederom sterk in hem, sterker dan ooit. Dit huis en de vroeger zoo vertrouwde omgeving bleven hem vreemd. En ver weg waren niet alleen Annette en de kinderen, maar ook de kameraden uit het oude klooster en Thérèse, die hem met har schuchtere maar groote liefde zooveel troost geschonken had en een zoo belangrijke brug geweest was tot anderen, omdat hij door haar zijn uitzonderlijke positie was kwijtgeraakt en uit zijn isolement verlost.
Hij besefte nu, dat zijn gevoelens voor Thérèse in den grond der zaak een zelfde kameraadschappelijke karakter bezeten hadden en dat hij, evenals destijds Remarque, de kameraadschap miste.
Wat hij gevoelde voor Annette en de kinderen was iets geheel anders. In het klooster had hij dat leeren kennen, wat hij nooit tevoren gekend had en waarschijnlijk nooit meer zou ontmoeten. Annette en de kinderen zouden weer leven, de werkelijkheid worden. Reeds was de herinnering aan hen minder vaag, dan tijdens den oorlog, omdat het weerzien nu vaststond en snel naderde. Maar zoolang zij er niet waren, was er het gemis, het gevoel van verlatenheid, sterker dn ooit, omdat dat andere nu ook was weggevallen en voorgoed.

Het was een plotselinge opwelling, die hem aan Schulze deed schrijven over Thérèse en zijn gevoel van verantwoordelijkheid voor het kind, dat haar en hem geboren zou worden. Shultze ging zoo geheel anders door het leven, want liefde was voor hem principieel een tijdelijke aangelegenheid. En het was dan ook niet onmogelijk, dat ook hij ergens een kind had uit zulk een tijdelijke liefde geboren. Daarop echter zinspeelde hij niet. Het antwoord kwam per keerende post.

Collega. Ik las met belangstelling je avonturen in ons oude krakerige werelddeel. Geloof mij, als ik je zeg, dat ik je getob tracht te begrijpen en dat ik blij ben, dt je mij geschreven hebt, want ik ben nu eenmaal den Onkel Schulze, vijand van alle tobberij.
Kun jij je voorstellen, mijn waarde van Hove, dat jouw Aphrodite niet zou begrijpen, dat een man altijd een beetje grouwd moet zijn? Het feit, dat een man een vrouw heeft, ook als is ze een schoonheod, zooals die, waardoor ik jou in den echt verbond, impliceert toch niet, dat hij in den oorlog zal even als een heremiet in de Gobi-woestijn? Een oorlog is nu eenmaal niet een zachtzinnige en vriendelijke aangelegenheid, dat de man niet naar een beetje vriendelijkheid en zachtheid zoeken zou. En wat blijft er dan anders over dan een beetje trouwen? Je verpleegstertje heeft blijkbaar de mentaliteit der volontaires de la maternité.
Waarom gun je haar dat niet? Je gaf haar geen cadeautje; ze nam het stiekum. Ik erken onmiddellijk, dat ze alles vreeselijk goed en van mijn part grootsch bedoelde, maar dat neemt niet weg, dat ze jou niets vroeg en haar beetje huwelijk een permanente wave bezorgde.

Waarom speel jij nu zoo schrikkelijk gewichtig voor God den Vader, want je schrijft over scheppingsdaden,alsof je in Genesis, hoofdstuk I thuis behoord.
Natuurlijk ben jij de vader, maar het is haar niet om jouw te doen geweest, maar om een afdruk van jouw. Waarom wil je dan met alle geweld in haar leven dringen? Zij wil je er beslist niet in hebben. Natuurlijk wil ze dat aan de anderen kant ook weer wel; ze zou je liefst met open armen ontvangen. Maar ze stelt zich op het standpunt, dat jij bij je vrouw behoort en dus niet … prendre maar … la laison bent. Laat haar dus met rust.
Kun je niet eens hierheen komen? Ik zal er wel voor zorgen, dat ik een visum voor j krijg. Kom maar vast naar de grens, dan sleep ik je er wel over in alle eer en deugd. Voor de rest van Europa, waar je doorheen moet, is je uniform je paspoort. Als je wilt, zal ik proberen Aphrodite en je spruiten ook hierheen te krijgen. Ik heb in den loop der jaren uitstekende relaties aan het departement van buitenlandsche zaken gekregen; 't is dus een klein kunststukje voor me.
Maar kom hier met een opgewekt gezicht en laar de ernst des levens in je vaderland en in de ziekenhuizen achter. Telegrapheer je Aphrodite, dat ze naar Frankrijk en vandaar Luzern komt, dan gaan we feest vieren en ik beloof je, dat ik je secondant zal zijn in het gevecht om haar vergiffenis, die je al bij voorbaat hebt natuurlijk. Dacht je dat ze iets anders zou willen?
Man, van Hove, dierbare.... (dit moet je zelf maar invullen, ik schrijf nooit onvriendelijke dingen) ik ben overtuigd, dat jouw vrouw meer van de dingen snapt dan jij. Als echte Nederlander neem je alles doodelijk enstig op en maak je van alles een levenskwestie, zlefs van een kind, en dan zeggen ze, dat kindren de zonnetjes en pluimluchtjes van het leven zijn!
Meld ommegaande je komst. Ik zal je onhelzen, aartskameel.
Je Schultze.

René lachte hartelijk, toen hij den brief las. Zoo kon de zaak dus ook worden opgevat. En er zouden ook genoeg mannen zijn in het ernstige vaderland, die de opvatting van Schultze deelden.
Maarr hij voelde die dingen anders aan; te enstig misschien, maar wat is er aan te doen, dat een mensch is, zoals hij is. Wanneer hij de gedachtengang van zijn Zwitserschen collega overnam, zou hij alleen maar excuses accepteeren, dat hem door een ander was voorgepraat, maar innerlijk zou hij niet overtuigd zijn. Als het een zaak was, die alleen Thérèse aanging, zou het wat anders zijn. Maar een man, die een kind verwekt, heeft dat kind toch! De moeder kan wel zeggen, dat het alleen haar kind is, maar onder de menschen is de partho-genese nog altijd onbekend.
Hij hd het niet gewild. Neen! Mar er waren er zooveel, die het niet wilden. En het kwam toch.
Bovendien was Thérèse een kameraad voor hem geweest en zoo dacht hij nog aan haar.
Toen zij afscheid van hem nam, was hij noch overtuigd, noch verdrietig geweest, maar nu zij zoolang reeds van hem weg was, zou hij graag weer eens met haar willen praten, met haar en Fernin. Alles wat daarginds negatief geweest was, schemerde weg in de vergetelheid en alleen het waardevolle bleef achter.

***

Zijn vader vroeg hem, waarom hij zijn practijk niet weer ging uitoefenen, nu de hongerziekten zoo snel afnamen. Maar René antwoordde, dat hij wilde wachten tot zijn vrouw en kinderen terug ware, omdat hij in Amsterdam niet weer wilde beginnen. Of hij zich dan in den Haag ging vestigen? De oude heer raadde het af. Den Haag was geen stad voor een man, die aan Amsterdam gewend was'vel te dorpsch; Amsterdam leefde ondanks het feit, dat het zoo rood was en misschien ook wel mede daaroor. In den Haag leden zelfs de socialisten aan deftigheid. De oude heer had een gruwelijke hekel aan en Haag, "met alle respect voor Hare Majesteit, die er een zwak voor schijnt te hebben."
"Ik ga zeker niet naar den Haag", stelde René hem gerusr. "Annette en ik willen het liefst naar buiten." "Je gaat toch niet rentenieren? Daarvoor ben je nog veel te jong." "Neen, papa, ook dat niet. Een plattelandspractijk."
"Wat zeg je nu? Boerendokter?"
"Waarom niet? Waarom mag ik geen zieke boeren beter maken?"
"Maar jongen, daar verveel je je dood. Ik heb in mijn jeugd in Friesland eens een dorlsdokter gesproken, die zei: de boeren eten zich ziek aan bruine bonen en grauwe erwten, maar ze eten zich weer gezond aan karnemelksepap. Dat begrijp ik weliswaar niet, maar wat ik zeker weet is, dat hij bijna niets te doenhad. Is dat leven? En je oorlogspractijk dan? Moet dat allemaal verloren gaan? Of ben je van plan varkensfokker te worden en kippenboer?
René had aan al die dingen wel gedacht.
Dokter in een boerendorp wilde hij dan ook niet worden, maar er waren toch wel ander plaatsen, waar ook een ziekenhuis was.
"Maar jongen, waarom wil je daar nu met alle geweld naar toe?
Geloof je heus, dat je daar veel van de landelijkheid zult genieten? Ben jij een man om 's Zondags naar een natuurreservaat te wandelen? En dacht je, dat er in die provincieplaatsen met ziekenhuizen iets anders overgebleven is van het natuurschoon?"
"Ach papa", zuchtte René," het is een jeugd-ideaal van me." "Ach zoo. Ja, daar lijden we allemaal wel eens aan. Maar je wordt er langzamerhand te oud voor en van jouw speciale ideaal wordt Nederland te dicht bevolkt."
René glimlachte. Papa had au fond gelijk. Hijgevoelde echter geen lust nog langer over deze kwestie te spreken doordat hij onwillekeurig aan Lucie's trouwtjd gedacht had, toen hij over zijn jeugdideaal sprak, bracht hij het gesprek op haar over.
"Vreemd hè, papa, dat we nog steeds niets van Lucie gehord hebben?"
"Lucie? Hoe kom je er zoo ineens toe aan haar te denken? Maar ja, 't is inderdaad vreemd. Ze is toch in Engeland nietwaar? We zouden kunnen proberen inlichtingen omtrent haar in te winnen."
"Hebt U er relaties, papa?"
"Neen, niet meer. Maar we kunnen ons immers tot het Rode Kruis wenden. Jij als arts kunt dat het beste doen van ons beiden. Ofschoon ik wel wil meegaan; een ouder maakt per slot van rekening meer indruk dan een broer, vooral een oude vader. De broer dokter en de vader oud. Prachtcombinatie. Ik zou 't wel erg prettig vinden iets omtrent haar te hooren."
"U gaat dus mee, papa?"
"Dat zeg ik toch."
"Dan moet ik U even inlichten, dat Lucie als Lucie van Hove naarEngeland gegaan is."
"Wat? Ook al op valsche papieren? Wat een wereld. Tijdens de bezetting had half Nederland valsche persoonsbewijzen en stamkaarten en nu blijkt het, dat er ook maar raak gereisd wordt op valsche p[assen, Wat een wereld! Mijn zoon reist met de vrouw van een ander als mevrouw van Hove de halve wereld rond en mijn getrouwde dochter als Lucie van Hove. Had ze soms ook iemand bij zich?"
"Ze reisde in gezelschap van Sir Alfred Ranthaw, papa."
"Die naam ken ik niet. Sinds allerlei kooplui in Engeland geadeld worden als ook vakverenigingsleiders en daarmee gelijkgestelden, is de Engelsche adelstitel niet veelzeggend meer. Heb jij dien Sir Alfred Ranthaw ontmoet?"
"Ja papa."
"En wat was je indruk?"
"Ik heb achteraf vernomen, dat hij ervan verdacht wordt als spion werkzaam te zijn."
"Voor of tegen Engeland?"
"Voor, papa."
"Hm. Ik houd niet van spionnen. Er zit iets aan die heren - iets onbetrouwbaars - neen ik mag ze niet. Maar hij was dan tenminste geen landverrader. War deed Lucie in zijn gezelschap om godswil?" "Dat weet ik niet, papa. Hij zou ervoor zorgen, dat ze veilig in Engeland belandde."
"Vreemde geschiedenis. Een getrouwde vrouw, die onder haar meisjesnaam met een vreemdelng meegaat naar een ander land. En dan is die vrouw ng mijn dochter ook. Jullie opvattingen zijn anders, dan die van je moeder en mij. Ik kan eer geen vooruitgang in zien. Maar ik ben misschien te oud. Toch vind ik dat Lucie pijnlijk. Een vrouw van haar standing. Erg pijnlijk, René.
Maar latn we morgen gaan informeren, althans om inlichtingen vragen."
"U moet er niet direct iets kwaads van denken, papa. Een man mag toch een vrouw wel helpen."
"Ja, jongen, zeker, at mag hij. Maar waarmee wilde hj haar helpen>" "Ze wilde naar Engeland, papa; Edgar was er immers ook."
"In een gevangenkamp."
"Ja, papa!"
"Goed en wat moet zij dan in Engeland doen?"
"Zij was doodsbang om naar Duitschland terug te gaan; arrestatie, concentratiekamp, enfin U weet het wel."
"Waarom bleef ze dan niet in Zwitserland?"
"Ze wou nu eenmaal coûte que coûte naar Engeland."
"René, die zaak klopt niet. Een charmante jonge vrouw reist niet op valsche papieren in gezelschap van een spion zonder dat daar nevenbedoelingen bijkomen."
"Ik weet het niet , papa."
"In het andere geval apprecieer ik je fijngevoeligheid tegenover mij."
"maar , papa."
"Laten we er verder niet over spreken, René."

Eentonig gleden de dagen voorbij.
Wachten.
Op Annette en de kinderen.
Op bericht van Lucie.
Op nieuws van Thérèse.
Het leek een samenzering, want allen zwegen en Annette, Paulientje en Hansje schenen verderdan ooit, maar fel leefden zij voort in zijn verbeelding.
De eenige van wien hij regelmatig brieven ontving, was Schultze, die hem in alle toonaarden uitschold, omdat hij zeide te hunkeren naar het familieleven, dat hij eens gekend had. Eenmaal slechts in zijn leven. Had hij vroeger niet reeds tranen vergoten over hetzelfde feit? En had hij hen daarom in den echt verbonden, papieren laten vervalschen en hun zijn zegen geschonken? Het hielp niet. René bleef bij zijn voornemen om de komst van Annette en de kinderen in Nederland af te wachten, maar hij beloofde, dat hij zoo spoedig mogelijk met de geheele familie komen zou. Schultze moest maar vast naar een huis uitzien.
Verder bezocht hij van tijd tot tijd Holst, wanneer hij het een of ander noodig had. Meestal bleef hij dan kort.
Op een keer echter kwam het meisje, dat altijd de voordeur opende binnen, juist toen hij op het punt stond te vertrekken.
"Heb je er al met de dokter over gesproken?"
"Neen nog niet. Maar daar heb jij niet bij nodig, Ga jij maar weg."
"Waarom"
"Omdat dat mannenzaken zijn."
"Zoo, nou en ik vind 't evengoed vrouwenzaken. 't Gaat immers om een vrouw."
"Ik zeg je dat je opdondert", schreeuwde Holst en sloeg mat zijn vuist op tafel. "En een beetje gauw. Anders smijt ik je de kamer en de voordeur uit. Marsch."
Het meisje schrok en retireerde in de richting der kamerdeur. "Ik ga al. Schreeuw maar niet zoo", zei ze nijdig.
"Waarvoor moet je mij nog spreken?" vroeg Rene&eavute;.
"Dat zal ik je direct vertellen. Ik ga zoover mee in je auto."
Tot hoever was René niet duidelijk, maar hij vermoedde, dat Holst de zaak niet binneshuis wilde bespreken. Waarschijnlijk werd er aan de deur geluisterd.
Toen zij in de auto zaten, begon Holst onmiddellijk, haastig, een beeje over zijn woorden struikelend, te vertellen, dat Mientje hem had aangeraden een halve ton van René te eischen, anders moest hij het vertikken om te gaan scheiden. Maar hij vond 't een smerige zaak en had bovendien die halve ton niet noodig, want hij verdiende nog genoeg. Later, als hij eens in de penarie kwam, zou 't anders zijn. Natuurlijk zou hij geen halve ton vragen, maar allicht zou René hem dan willen helpen. Ze waren toch vrienden, nietwaar. En hij was toch sans rancune, al was de gehizinnige manier waarop Lucette vertrokken was eigenlijk wel erg onaardig geweest. Niets anders dan een briefje. Weliswaar zaten er tweeduizend pop in en dat was verdomd prettig, maar verder was 't verrekt vervelend geweest. Enfin, hij was niet haardragend en hield niet van nakaarten.
René had kunnen antwoorden, dat hij zijn medewerking niet noodig had, maar liet het na, zowel omdat hij Mientje tot alles in staat achtte, ook tot een meineed, als omdat hij Holst niet wilde désillusioneeren; de man voelde zich momenteel een erg geschikte en verduiveld nette kerel, nu hij alleen maar speculeerde op fincieele ondersteuning als de zwarte handel zou zijn afgeloopen, en was blijbaar erg tevreden over zijn grootmoedigheid. Daarom beperkte René zich ertoe te zeggen, dat hij het prettig vond, dat Host Leidsche corpsgeest niet verloochende. Een oud-Leidenaar dreef geen vrouwenhandel en verloochende zijn vrienden niet. Noblesse oblige.
"De asperge "glunderde, toen hij deze tirade hoorde. "Oud- Leidenaar" was het eenige waardevolle dat hij in zin leven had overgehouden. En dat de rijke van Hove dat zei; die was niet de eerste de beste; nu niet en vroeger niet.
"Waar moet je eigenlijk naar toe?" vroeg René.
"Nergens heen. Ik wou er thuis niet over praten. Als ze aan de deur luistert, krijgen we slaande ruzie. Nou kan ik haar vertellen, dat we de zaak geregeld hebben; dat ik een uitkering krijg na de scheiding. Als ze eraan durft te twijfelen, scheld ik 'r de huid vol en zal 'r aan d'r stomme verstand brengen, dat oud-Leidenaars hun beloften nakomen. Ik ben overtuigd, dat je me helpt, als ik ooit weer in de dalles kom. Nietwaar, van Hove?"
"Ik heb je toch al eerder geholpen."
"Ja, dat is waar Toen op die ochtend voor de deur. We woonden toen nog op de Nassau-kade. En vroeger in Leiden."
"Juist. Maar waar wil je heen?"
"Ik zou zeggen naar huis. Neen, toch niet, breng me naar de Dam, als je wilt. Ik heb daar een paar relaties."
Op en Dam namen zij afscheid. Holst deed uiters joviaal. Je kon nooit weten, wie je zag? Van Hove was niet de eerste de beste. Denzelfde avond had hij nog een stormachtige uiteenzetting met Mientje, die inbond, toen zij zag, hoe zijn gezicht purper werd van razernij, omdat zij de waarde van het oud-Leidenaarschap betwijfelde, maat vast besloot om de zaak in de gatn te houden. Hein was een ezel en daar zag de dokter niet naar uit.

Hoofdstuk
XXV

Eindelijk kwam er een brief uit Amerika. In September konden zij in Rotterdam arriveren.
René haastte zich met den brief naar zijn vader, die een diepe zucht slaakte en niet meer wist te antwoorden dan "eindelijk".
De oude man was stil ontroerd bij de gedachte zijn kleinkinderen weer te zullen zien. En ook ws hij verlangend zijn nieuwe schoondochter te leeren kennen, die in elk geval jarenlang op de kinderen gepast en voor ze gezorgd had.
Een tijd lang bleven zij zwijgend bij elkaar zitten, elk in zijn eigen gedachten verdiept.
De oude heer van Hove verbrak het zwijgen. "Jammer dat je moeder er niet meer is. Ze heeft zoovaak over de kinderen gepraat. En op haar sterfbed heeft ze mij nog gevraagd ze allebei een zoen van grootmoeder te geven. Daar zal ik ze natuurlijk niet mee ontvangen. 't Komt wel in orde, als ze over je moder gaan praten."
"U bent de enige grootvader, die er nog is, papa; U zult het druk hebben", merkte René op om te vermijden, dat het gesprek een sentimenteele wending zou krijgen. Natuurlijk zou het prettig zijn, wanneer mama er nog was, want dan had papa dubbel genoten, omdat zij dan samen het honderd uit hadden kunnen babbelen. Maar mama was nu eenmaal dood en wat hielpen dan nabetrachtingen?"
"Ik zal mijn best doen, René; daar kun je op rekenen."

***

Nu het vast staat, wanneer zij komen zouden, begon langzamerhand moedeloosheid zich van hem meester te maken.
Zij zouden in dit huis zijn, waar hij met Agnes geleefd en waar hij haar gedood had. Tot nu toe had hij de kamer, waar zij gestorven was, vermeden. Maar als de kinderen er waren, zou dit onmogelijk zijn. En ze zouden met hem gaan pratenover vroeger. "Zeg, weet je nog, vader?" Zonder sentimentaliteit, zooals kinderen doen. Annette zou met deze omstandigheid geconfronteerd worden en bovendien nog met het intermezzo -Thérèse.
Ginds in Amerika kwam een huis ter beschikking, in welke tuin het lijk Reeling begraven was. Wat zou er gebeuren, als het ontdekt werd?
En tenslotte waren er Holst en Mientje met haar chantage-aspiraties.
Eens was hij begonnen met een blanco rekening. En nu? Zorgeloos was hij het leven ingezeild. Hoeveel averij had hij sindsdien opgelopen?
Leefde een man als Schultze niet gemakkelijker dan hij, die voor het huwelijk geboren scheen te zijn en wien toch alles mislukte? Of mislukte iedereen alles?
Als hij het leven van zijn ouders naging, had hij den indruk, dat het goed geweest was. Maar toen was het ook eenvoudiger, waren er uitgestippelde paden, waarlangs de mensch gaan kon, was er een verzekerde toekomst. En al was zij niet verzekerd, toch scheen zij zoo te zijn.
Hij had zelfs niet meer de illusie gehad, dat illusies mogelijk waren. En sinds hij de academie verliet, was alles in versneld tempo achteruit gegaan. Welke toekomst was er in dit half verwoeste Europa? Grover dan ooit was het ego‹sme, platter dan ooit het materialisme. Wie had nog idealen? De socialisten? Maar dat waren hun idealen anders dan gecamoufleerde hebzucht?
In Rusland was het blijkbaar anders, maar hoe zou een Europeaan in Rusland kunnen leven? Natuurlijk waren er, die het deden, maar waren zij ieets anders dan de uitzonderingen, die den regel bevestigen?
En was het geen waanzin om zich druk te maken over het intermezzo Thérèse temidden van de puinhoopen van Europa? War er nog wel iets belangrijks? Het leven met Annette?! Zou hij,nu alles onzeker geworden was, zich niet het beste alleen op deze liefde als op een volstrekte zekerheid kunnen concentreeren?
Maar er was Thérèse! En de herinnering aan de kameraadschap. Nog een herinnering naast de tallooze, die tesamen de herinnering uitmaakten der Europeesche cultuur.
Maar Thérèse, Fernin, Lamond, "het ware leven" (?), zij allen waren realiteit geweest, bloedwarme werkelijkheid in zijn leven, terwijl de cultuur uit zijn handen geflipt was, voor hij houvast aan haar gekregen had.
Er werd ontstellend veel over cultureel herstel geraaskald in kranten en weekbladen en een heirleger leeghoofden en baantjesjagers had zich vanuit Londen over Nederland uitgestort onder den naam van Militair Gezag.
Evanals destijds daarginds liepen zij ook nu nog rond met gewichtige allures, alsof zij bezig waren het vaderland te redden. Maar zij dachten alleen aan zichzelf.
Wederopbouw was heet modewoord, dat de nazi-slagzinnen vervangen had, en het was even leeg en dom.
Puinhopen zijn op te bouwen, maar wat zijn tijd gehad heeft, is voorbij. Alles gaat immers voorbij.
De mensch bouwt en gelooft voor de eeuwigheid te bouwen. Was zijn eerste huwelijk niet reeds een belachelijke onderneming van het geloof der duurzaamheid? Papa en mama? Ja zeker, maar dat gold niet meer voor dezen tijd. Grafgravers, die meenden op te bouwen, waren menschen geworden.
Natuurlijk had men in Rusland ook de illusie der eeuwigheid. Daar kon men zich dat nog permiteeren. Wat zou er anders van de wereld terecht komen, wanneer de mensch niit in eeuwigheden geloofde? Alleen de decadentie zag zuiverder.
Met een illusie was hij begonnen- de illusie dat zijn huwelijk ondanks alles slagen zou. En voordien had hij reeds een andere gekent met Lucie. Die was ineengestort, toen zij zich verloofde. En wat was er van Lucie geworden? Zijn woonde in een voorstad van Loden; volgens papa een niet bepaald deftige voorstad. En nu hadden zij hun geschreven en wachtten antwoord.
Was de teere Lucie een verlaten matraisse geworden?
Het antwoord kwam betrekkelijk snel en was alleen aan hem gericht.

Liever René. Ik was zoo blij, toen ik jouw brief en dien van papa ontving, maar ik weet niet wat ik hem moet antworden. Daarom laat ik het aan jouw takt over om hem te informeeren.
Ranthaw is evenals Reeling spoorloos verdwenen. Reeling in Amerika, waarheen hij met een bijzondere opdracht gezonden was. Vast staat, at hij in New-York is aangekomen, maar daarna ontbreekt elk spoor. Vreemd hè, dat een mensch in onzen tijd zoo volkomen verdwinen kan. Alfred heeft alles in het werk gesteld om hem te vinden; zonder eenig resultaat.
Een half jaar later werd hij zelf naar het bezette gebied in Frankrijk gestuurd, hijsprak perfect Fransch. Sindsdin heb ik niets meer van hem vernomen, ook niet sinds het einde ven de oorlog. Ik heb nooit van hem gehouden, maar ben altijd wel een goede vriendin voor hem geweest. Ik geloof, dat hij me adoreerde. Wonderlijk, dat een man zoo vaak zijn liefde verspilt aan een vrouw, die hem niet liefheeft. Je moet me niet misverstaan. Ik ben altijd goed voor hem geweest.
Als ik terug zie, begrijp ik niet, wat me destijds bezielde, toen ik ten koste van alles naar Engeland wilde, zelfs ten koste van liaison met Alfred. Waardoor om godswil? Zijn we allemaal va onze ankers geslagen, René? Ik was doodsbang om naar Duitsland te moeten terugkeeren, maar was in uiteste noodzaak het meer van Luzern niet beter geweest?
Toen Afred niet terugkwam, begonnen de moeilijkheden. Ik was alleen achtergebleven in zijn kleine landhuis en wel had hij ruimschoots geld achtergelaten, maar dat raakte na een paar maanden op. Onze vrienden, die ik over mijn angst en zorgen sprak, bleven langzamerhand weg, behalve een jonge Schotsche lord die mij aanbood mijn intrek in zijn Londensche woning te nemen - de grootste flat, die ik ooit zag.
Je zult wel niet veel achting meer voor me hebben, wanneer je dit alles leest. Ik begrijp dat zoo goed, omdat ik het tenslotte ook niet meer had omdat ik walgde van mezelf. Toen ben ik weggeloopen met achterlating van mijn juweelen - armzalig gebaar, dubbel armzalig, omdat ik ze van hem gekregen had - en ben in een fabriek gaan ww=erken. Het was hard en moeilijk, maar ik heb er mijn vrede een beetje zelfrespect hervonen.
Van Edgar heb ik noit iets gehoord. Alfred wilde niet, at ik naar hem informeerde. Hij beloofde me wel telkens het zelf te zullen doen, maar hij heeft het niet gedaan. Het bleef bij beloften. En tegen dien Schot heb ik er met geen woord oveer durven kikken. Natuurlijk kan ik niet naar Edgar terugkeeren; nooit meer. Ik heb mijn leven verknoeid. Ook durf ik niet meer naar Holland te gaan. Het beste is, dat ik hier als miss Lucie van Hove mijn weg zoek. Als je er prijsop stelt, zal ik je op de hoogte houden. Maar ik zal het je niet kwalijk nemen, wanneer jem ij nooit meer iets laat hooren.
Ik hoop, dat het je wel gaat en dat je kinderen en Annette gezond en wel in je veilige haven arriveeren.
Groet papa van me en spaar mij in zijn herinnering. Eens was hj immers trotsch op me.
Je zuster Lucie.

's Morgens bij het ontbijt had hij den brief naast zijn bord gevonden. Na lezing was hij onmiddellijk het huis ontvlucht, bang zijn vader te ontmoeten, die zeker zou opmerken, dat er iets met hem gaande was. Natuurlijk zou de oude heer niets vragen, evenmin als hij verzoeken zou den brief te lezen. In de familie was dat geen gewoonte. Maar hij zou toch in de loop van dezen of van den volgenden dag iets aan papa moeten zeggen en het was niet uitgesloten, dat de oude heer dan verband zou leggen tusschen zijn stemming op dit moment en de ontvangst van den brief. Daarom had hij het ontbijt onaangeroerd gelaten en was de stad ingegaan.
Dat Lucie fabrieksarbeidster was geworden, was niet erg, al begreep hij niet, waarom zij geen positie in de huishouding had aangenoemen. Misschien uit angst vroegere kennissen uit den tijd van Ranthar en dien ander te ontmoeten. Enfin, dat was haar zaak. Maar dat ze na Ranthard met dien Schot meegegaan was. Zij was niet de eerste vrouw van standing, die een dergelijk leven leidde; er waren zelfs historische beroemden onder. Maar ten eerste zou ze dat nooit worden en ten tweede waas ze zijn zuster, zijn Lucie, met wi hij zooveel dromen gedroomd had. Ook zij had averij opgeloopen, ontstellende averij. En toch was zij eens met een blanco rekening begonnen, evenals hij; was zij eens zijn ideaal geweest.
Nieuwlichters zouden, wanneer zij het lot van Lucie jenden, praten van degeneratie der bezittende klasse. En zij zouden niet inzien, dat haar levensloop slechts een syptoom was van het algemeene verval. En voor angst opgejaagde vrouw was gederailleerd. Angst voor het nazisme had haar den weg opgedreven dien zij gegaan was. Maar het nazisme war uiting der Europeesche degredatie en het was geen specifiek Duitsch verschijnsel.Was het ook niet ruimschoots verbreid onder de nieuwlichters onder de lui uit Londen, onder het geheele volk?
In gedachten verzonken was hij in de richting van het Leidscheplein geloopen.. Nu stond hij stil op de brug der stadhouderskade en keek naar het verkeer.
Al die menschen hadden hun werk. Hij alleen niet. Nog altijd had hij niet kunnen besluiten zijn practijk opnieuw op te bouwen. Hij wist, dat het een voorwendsel was, wanneer hij zichzelf zei te willen wachten tot Anette terug was, omdat hij met haar wilde overleggen waar zich te vestigen. Er was immers werk te over, een bedenkelijk tekort aan artsen - maar desalnietemin liep hij in ledigheid rond.
Had het klooster al zijn energie opgezogen?
Maakte de ervaring der kameraadschap daarginds het hem onmogelijk hier kennismakingen te hernieuwen, zijn vroegere patienten te bezoeken?
Het leven in Amsterdam kwam hem zoo troosteloos leeg voor. De menschen gingen naar hun werk. Zelfs de zwarte handelaars.
Nu dacht hij aan Holst, wandelde het Leidscheplein op en sloeg bij Hirsch rechstsaf. Het was nog wel vroeg, maar "de asperge" moest hem maar excuseeren.

Toen de deur geopend werd, vertoonde zich in plaats van Mientje Holst zelf in een vlekkerige ochtendjas, waarboven een slaperig en ongeschoren gezicht onder een verwarde haardos.
"Jezus, man wat ben jij matineus? Ik ben nauwelijks uit m'n bed. Maar kom binnen. Mientje is er niet. Daarom moest ik je open doen. Ze gaat 's morgens altijd boodschappen doen. We 'hoeven hier niet in de gang te blijven staan. Kijk maar niet naar de rommel en neem een stoel."
"Een cigaret?" vroeg René." 100
Holst stak zijn hand uit. "Eigenlijk uilen brengen naar Athene", zei hij en reikte René zijn cigarettenaansteker, die hij uit zijn ochtendjas had opgediept.
"Ziezoo, Ja, zie je, 's morgens gaat ze altijd een paar uur op stap. Voor elven zie ik haar nooit terug. Wat ze uitvoert, mag de duivel weten. Boodschappen, zegt ze. Maar wat is er van je dienst?" "Ik moet twee bedden hebben, compleet, ledikant en wat daarbij behoort."
"Bedden?"Verwonderd keek Holst zijn gast aan.
"Ga je een privé-kliniek beginnen?"
"Neen, Annette komt terug en de kinderen zijn nogal gegroeid in den tusschentijd. Hun vroegere ledikantjes zijn te klein geworden. "Zoo! Komt Annette terug? Zoo, zoo. Dat is ook wat. Wil je gelooven, dat het me wat doet? Ik zou haar echt graag weer eens willen zien. Zou dat kunnen? Natuurlijk niet hier. God bewaar me. Wat denk je?"
"Ik zal 't haar vragen. Meer kan ik niet doen."
"Neen. Meer niet. Gek hè? Ze is wel mijn vrouw. En nu moet ik jouw vragen of ik haar zien mag."
"Je vergist je. Ik breng alleen je verzoek over."
"Nou ja - hm - 't leven is een rare kiekkast. Maar je vraagt 'toch wel hè?"
"Beslist."
"Wanneer komt ze?"
"September."
"De hoeveelste?"
"Weet ik weet het niet."
"Of wil je het voor mij niet weten? Wees mar niet bang. Ik houd me wel gedekt."
"Heb je nog een cigaret?" De mijne liggen nog op mijn nachtkastje en ik ben te lui om op te staan, maar door jouw mededeeling te nerveus om niet te rooken."
Renè schoof hem het pakje cigareten toe.
"Maar nou die bedden. Levensmiddelen, jenever, cigaretten, oh allright, maar bedden. Waar moet ik die vandaan halen?"
"Als ik 't wist, zat ik hier niet."
"Daar heb je gelijk aan. Bedden! Dus je ziet je kinderen ook terug. Fijn voor je. Is 't leuk kinderen te hebben?"
"Je hebt er zelf toch een."
™ ja, maar die is bij Mientjes moeder in Friesland. Haar vader was een ras-Amsterdammer; was - want hij is dood. Er schijnt niet veel verloren gegaan te zijn. D'r moeder is een Friezin en na de dood van haar man naar Friesland teruggegaan. Daar is 't kind ook. Mientje is regelrecht uit 't ziekenhuis naar d'r moeder gereisd en zonder kind teruggekomen. Een onderneming, want ze moest fe heele weg liften. Ik heb 't kind nauwelijks gezien. Ik snap 'r nog altijd niks van. Nou verteld ze, dat ze weer zwanger is. Een dag of veertien geleden ben ik weer eens dronken thuis gekomen en toen moet 't gebeurd zijn, Ik kan me niet voorstellen, dat ik zo'n zwak heb voor het vaderschap als ik dronken ben."
"Ik ook niet. Maar vertel eens, hoe oud is ze?"
"Twintig."
"En je kind?"
"Ruim drie maanden."
"Is ze allang bij je?"
"Sinds 1942. Ik heb een tijdje alleen geboerd, maar 't werd hier zoo'n zoodje en 'k verveelde me zoo liederlijk dat gedonderjaag in het huis, dat ik twee maanden nadat jullie wegwaren een werkster genomen heb. Een loeder; brutaal als de beul; stal als de raven. Een paar jaar heb ik gesukkeld, want de een was niet veel beter dan de ander. Toen kwam Mientje. Ongevraagd. Ze had gehoord, dat ik hulp zocht. Ik toen vergeten te vragen van wie ze dat gehoord had en later zei ze, dat ze da naam vergeten was. Ze is wel goed voor 't huishouden, maar dat gedonder met kinderen krijgen hangt me de keel uit. En ik vertrouw 't niet. Ze zegt, dat ik haar als ik dronken ben, meeneem naar mijn bed den dat ze dan, wanneer ik ben uitgeraasd, weer naar haar kamer gaat. Maar ik weet er nooit een bliksem van de volgende ochtend en als ik zoo laveloos ben, dat ik me niets herinner, zal ik toch wel niet zoo verschrikkelijk kunnen razen. Wat dunk jou? Ik heb je Annette als maagd afgeleverd. En nou ineens tweemaal vader. Ik prefereer nog altijd een borrel boven een vrouw."
"Waarom stuur je haar niet naar haar moeder?"
"Ja, waarom eigenlijk niet? Dan komt ze me natuurlijk met een alimentatie-actie op m'n dak."
"Wat zou dat? Je betwist de vordering."
"Maar ze wwont bij mij."
"Ga je nooit met een vrouw mee, als je nuchter bent?"
"Nooit. En ook niet als ik dronken ben. Maar volgens Mientje ben ik dan juist thuis het groote Beest. 't Is een rotzooi."
"Ja maar, dierbare ideoot, op die manier krijg je een heele collectie kinderen op jouw rekening. Gooi dat loeder toch de deur uit. En probeer een verklaring te krijgen van impotentie uit physieke of psychische oorzaken."
"Lijkt me leuk met zoo'n papiertje voor de rechters te komen. Wat je noemt een figuur."
"Ja maar - excuseer me Holst - je bent toch op z'n minst uiterst onverschillig voor vrouwen."
"Volkomen."
"waarom moet jij dan andermans rekeningen betalen?"
"Ja, waarom?"
"Stuur haar dan toch weg."
"Is niet zoo eenvoudig. Als ze me aangeeft, ben ik de sigaar."
René floot.
Ik zit er vies in."zei Holst na een kort stilzwijgen. "verdomd vies."
"Ik weet wat", zei René", we kunnen het tenminste probeeren. Ik wacht tot ze thuis komt en zal haar dan eens onder handen nemen. Ik was je huisarst nietwaar, en weet hoe je bent. Laat de rest maar aan mij over."
"Reuze idee. Als ze komt, ga ik me scheren. In die tussen tijd doe jij je boodschap. Als je niet oppast zegt ze, over veertien dagen, dat ze zwanger is van jou."

105
Tegen elven kwam Mientje thuis. Holst zei haar, dat de dokter haar even wilde spreeken, waarna hij zich in zijn slaapkamer terugtrok. René vroeg haar laats te nemen, aan welk verzoek zij voldeed; echter bleek uit haar houding en vooral uit het feit, dat zij op het uiterste puntje van de stoel ging zitten, dat zij zich niet op haar gemak gevoelde.
"U bent handig", begon René, "wat men noemt gewiekst en in dat opzicht bent Umij vriend Holst de baas; hij is in het algemeen tegen vrouwen niet erg opgewassen."
"Daarom ging z'n vrouw d'r zeker met U vandoor", bitterde Mientje. "Ja!"Het antwoord klonk kort als een lichte hamerslag. Mientje werd onzeker.
"U moet ophouden met die zwendel om Uw kinderen op zijn rekening te zetten."
"Ze zijn toch van hem."
"Neen!"
"Ik zal 't toch wel weten."
"ja! U weet 't ook. Ze zijn niet van hem. Ik weet dat even precies als U, want ik ben zijn dokter."
"En wat zou dat?"
"Dat zou het volgende. Dat U een aardig zwendeltje op touw gezet hebt. U hebt alle aanleg om chantage te plegen. Maar U bent toch niet slimmer dan de wetenschap, ziet U. U had tegen mij ook al zoo'n leuk plannetje. Ik ben op de hoogte. Natuurlijk kunt U dreigen met een aanklacht tegen Holst wegens zwart handel. Maar daarvoor ga ik niet opzij. Ik doe een voorstel. U krijgt twee duizend gulden en verdwijnt vandaag nog, dat wil zeggen vanochtend en U teekent een verlaring, dat U niets van Uw werkgever te vorderen hebt, alsook dat hij niet de vader van Uw kind is. Zoo niet, dan wordt U zonder twee duizend gulden op straat gezet." Mientje zweeg. Kwaadaardig keek zij een tijdlang naar René. Toen sprong zij op. "Geef op, die twee duizend piek."
"Kalmpjes aan, Gaat U maar kleeden voor de reis. Ik zal inmiddels de zaak met uw werkgever in orde maken."
Zonder een woord te spreken verliet zij de kamer.
René stond op om Holst te roepen.

Dien avond keerde Holst ruimschoots aangeschoten, blijmoedig grijnslachend omdat uit deze dronkenschap hem in elk geval geen kind geboren kon worden.

***

Hoofdstuk XXVI

Op een duintop zit René en kijkt over de zee.
Parelmoer onder een diaphane (=transparant) lucht.
Licht schuimkant. Op het strand vervloeien de golven - traag, als een laatste streling.
Een zilverglanzende meeuw duikt van tijd tot tijd op het water. Ergens in de verte varen Annette, Puilientje, Hans.
Nader, steeds nader.
Het einde van een zwerversbestaan komt in zicht.
De terugkeer van Hans, Paulientje, Annette beteekent regelmaat, gezeten burgerschap, verengde horizont.
Zij zijn de definitieve ondergang der Fernins en Thérèses, het einde van alle tijdelijkheid in een kloosterru‹ne of aan het strand van Normandië.
Kostbaar zijn zij - Annette, Paulientje, Hans.
In omsluierde schoonheid leefden zij hun droomleven in zijn ziel. Is er een zuiverder schoonheid dan de herinnering?
Parelmoer de zee onder diephane lucht.
Wazige verte, waarin de wereld droom wordt.
De zee vertelt in ruischend fluisteren van het geluk der onbegrensde verten, van zwerven zonder thuis.
Later, veel later als Peer Gynt terug keeren naar het oude nest. Als alle droomen gedroomd zijn.
Mooi is Annettes Lief en zacht. In haar oogen is een ontroerende glans. En uit haar trillende vingeren(?) stroomt de essentie van geluk, wanneer zij zacht zijn slapen beroeren.
Mooi is Annette en de liefde zelf. Immers was de vreugde van het weerzien in het huis in Michigan.
Heilige extase.
Tijdelijk was het huis daarginds, zooals de hotels in Spanje, het chƒlet in Luzern.
Rustpunten op een zwerftocht.
Hevig de polsslag van het leven - een sloep in de IJszee; het lijk in den tuin; Normandië; de koortsige nachten er gewondentransporten.
Vreemd en vol verwondering de tusschenpoozen, waarin het leeven zacht fluisterden als om op adem te komen.
Een zandpad in den zinkenden avond.
Een stille kroeg in Brussel.
Een omgeslagen sloep op het Normandische strand.
Rustpunten, waarnaar de onbegrensdheid van de levensverten zich doet kennen.
Nu zou het andere komen. Annette, Paulientje, hans naderen. Naderen het huis, waarin Agnes stierf, waarin het leven sterft.
Annette kan nooit zijn de opvolgster van Agnes.
Het huis kan nooit haar huis zijn.
Dit land nooit hun land.
Wijd zijn de Hollandsche luchten, wijd de zee.
Luchten vol sprookjes en zee van droomen.
Droomen van onbgrensde verten en nooit eindigende zwerftochten.
Maar eng is het land, overvol en benauwend van burgelijkheid.
Agnes met haar geweldig bruidschat was symbool van gezeten, burgerschap en Hollands leven, leven binnen engen grenzen.
Hij had haar gedood om Annette, om zijn vrijheid, om de wereldwijde droomen te kunnen droomen. Maar hij had het niet geweten.
Agnes was de dood.
Annette het leven. Nooit kan zij zijn dan opvolgster in het huis, waar Agnes stierf, het huis der deftige practijk.

110
Ergens in de zilvergouden verte nadert zij. In haar oogen zou zijn de ontroerende glans. En uit haar vingeren zou stromen de essentie van geluk.
Reeds van den aanvang af was zij geweest de werkelijkheid der vrijheid - in haar eigen woning en later reëeler no gop hun zwerftochten.
Alleen toen zij onbereikbaar was, had hij zijn toevlucht gezocht bij een ander.
Nu nadert zij ergens in de zilvergouden verte.
Maar zij zou niet mogen blijven in het huis.
En nooit zou er mogen zijn de verenging der horizonten.
Later, veel later eerst zouden zij stil worden, als nog slechts overgebleven zouden zijn de herinneringen, waaraan zij samen zouden ronddroomen. Parelmoer de zee onder diaphane lucht.
Licht schuimkant. Op het strand vervloeien de golven - traag, als den laatste streeling.
Een zilverglanzende meeuw duikt van tijd tot tijd op het water.
Ergens in de verte varen Annette, Paulientje en Hans.

***

Hoofdstuk XXVII

De nieuwe bedden van de kinderen waren gekomen. Ongehoord luxueus voor een tijd van zoo groote verarming.
De sterfkamer van Agnes was ontruimd; alles, wat zij bevatte, weggeschonken.
Desondanks bleef heet huis hem onverdragelijk als toekomstige woning van Annette.
Onrustig liep hij heen en weer door zijn vroegere spreekkamer. Niet alles, wat hij in Noordwijk gedacht had, was waar. Zeker was in Annette de vrijheid belichaamd, maar waanzin waren de droomen der nooit eindigende zwerftochten. Zij zouden immers doelloos worden.
Tot nu toe waren zij dat niet geweest, hadden zij samen gezworven om het gevaar te ontvluchten en het machteloos overgeleverd zijn aan geweld; maar ook om ertegen te strijden.
Niemand echter kan blijven zwerven zonder doel. Zij zouden trouwen. Dan zou er weer zijn de regelmaat van het gewone leven. Maar zou hij dit nog verdragen?
Annette was de doorbrak geweest - de uitvalspoort in de wereld der vrijheid. De oorlog had hem geleerd den dag te plukken en Thérèse om afscheid te nemen van het schoone moment. Zwerven met Annette was doelloos.

112
Hij weet, dat hij haar liefheeft, zoo onzegbaar lief. Is de onrust, die hem teistert, gevolg van het huis met zijn grauwe verleden?
Destijds als hij naar Annette ging, had hij het gevoel geheel vrij te zijn, los van alle banden, als een man, die zijn vacantiereis geniet.
Hoe zou 't zijn, wanneer hij met haar trouwde? Zou hij nog verdragen de regelmaat na zooveel ervaringen en na zooveel extasen van geluk in haar armen?
Niet in die van Thérèse, de vrouw-kameraat in den oorlog. Met haar was alles gewest van een vriendelijke kameraadschappelijkheid.
Hoe zou het worden, als zij trouwden?
Zou de extase niet sterven, als de onrust verdwenen zou zijn en het verlangen dat geboren wordt uit het gescheiden zijn.
Hoe mateloos was het geweest op zijn verre tochten over de vele zeeën.
En toen zij was weggevaagd tot herinnering, doordat te lang de scheiding duurde, was nooit een ander in haar plaats getreden. Ook Thérèse niet, die tot een geheel ander kategorie van gevoelens behoorde. Zuiver en kostbaar was de liefde voor Annette, geboren uit een diep verlangen naar volmaaktheid, aan innerlijk ontrust.
Hoe zou het worden zonder dat verlangen?
Hoe als de regelmaat alles vlak zou strijken?
Zou hij kunnen leven voortaan zonder den dag te plukken, zonder bij tijd en wijle afscheid te nemen van het schoone moment?
Annette was de volmaaktheid en het moment der continu‹teit. Maar hoe kon zij opperste blijven, wanneer de regelmaat alles zou vervlakken?
Hij rilt, als hij er aan dacht.
Nog is zij veer. Maar als alles gewoon zal zijn? Houdt dan het opperste stand? En wat is het leven waard zonder de extreme geluksvoering?
Teveel had zij hem geschonken na de grauwe troosteloosheid van zijn huwelijk, dan dat haar geschenk zou mogen worden tot een vriendelijk gebaar, zooals de zee hem den droom influisterde der eindlooze zwerftochten?

***

Plotseling slaakte hij zijn wandeling, schudde het hoofd en zuchtte. "Als ze niet gauw komt, word ik nog zenuwziek van al dat getob. En ik dacht altijd, dat ik geboren ben voor het huwelijk, van een rustig gezinsleven", mompelde hij.
Langzaam liep hij naar de deur, aarzelde even en trad toen in de gang.
Het huis was stil.
Als de kinderen er waren, zou het toch wel anders zijn. Drie uur. Dan rustte papa nog. Het werd tijd hem op de hoogte te stellen, dat hij Lucie voorgesteld had om naar Holland te komen. De oude heer had het moeilijk met zijn kinderen.
Uit Indië nog steeds geen bericht. Dat Lucie fabrieksarbeidster geworden was, had hem erg ontsteld. Per slot van rekening maakte hjzelf ondanks zijn valsche passen en onechte echtgenoote nog het beste figuur van hen beide.
Hij ging naar zijn kamer, belde Willem om thee ondanks het vroege uur en verzocht hem te waarschuwen, wanneer zijn vader zijn siesta beëindigd had.
Omstreeeks vier uur stapte de oude heer van Hove de zitkamer van zijn zoon binnen. Ik hoorde van Willem, dat je naar me gevraagd hebt, René. Daarom kom ik je maar eens bezoeken. Is er nieuws?
"Neen, papa, maar gaat U zitten. Zal ik thee voor U bestellen? Kijk, ik heb Lucie geschreven, dat wij haar graag in Holland verwachten en nu wacht ik op bericht, wanneer ze komt." "Je bent een beste kerel, René, maar lijkt 't je prettig voor je vrouw zoo'n huis voor familie?"
"We kunnen haar toch niet in Engeland laten, Papa?"
"Neen, maar ik geloof toch niet, dat 't verstandig van je is. Begrijp me wel, ik waardeer je hartelijke zorgen voor Lucie, maar ik zou graag willen, dat je tweede huwelijk nu helemaal zonder wrijvingspunten blijft. Jullie moet hiet samen zijn in dit huis. Dat is veel beter dan dat er een vader en een zuster bijkomen."
"Moet ik Lucie dan maar in een hotel stoppen, papa?"
"Neen, jongen, natuurlijk niet. Wat zou je ervan denken, wanneer ik met haar in mijn huis trok."
"Groote hemel, papa, dat is al een paar jaar gesloten en U hebt geen personeel."
"Opendoen kan ik altijd en eer zal toch wel aan personeel te komen zijn?"
"Momenteel niet, papa. Maar U zoudt wat kleiner kunnen gaan wonene? Begrijp me goed, ik zeg dit alleen uit practische overwegingen. Tenzij U, zooals mama, erg aan 't huis gehecht bent."
"Neen, jongen, neen. Sinds je moeder dood is, heb ik er geen belangstelling meer voor. J e weet, dat mama graag op grooten voet leefde en veel menschen ontving. Ik voel daar niets meer voor; ik ben op m'n rust gesteld."

116
"verkoop 't huis dan, papa en huur een flat, Eén dienstmeisje is allicht te vinden. Dan zou U met Lucie kunnen samenwonen."
"Dat is geen kwaad idee. Ik zal morgenochtend de makelaar opbellen. 'Lijkt me ook wel goed voor Lucie, als ze meteen wat omhanden heeft."
"Uitstekend, papa."
Nog geruimen tijd spraken zij over allerlei, wat er nu te doen stond in verband met de verhuizing. René had pleizier in de plannen, die zijn vader maakte, waarbij het hem opviel, dat hij in 't geheel niet de mogelijk opperde van een terugkeer naar haar man. Ook hierin was papa uit den tijd. Hij respecteerde de menschen en wroette niet in hun privé-aangelegenheden. Nieuwsgierigheid naar het intieme leven van anderen is gebrek aan beschaving en dit kon papa niet verweten worden.
Wat hem eigenlijk wel verweten kon worden, behalve dat hij te zeer zich geschikt had naar den wil vanmama? Ook echter in dit opzicht was papa altijd de volmaakte man van de wereld geweest, altijd correct. Daarom viel het hem moeilijk zich in de naoorlogsche wereld te bewegen, want de menschen waren ontzetten grof geworden. De plebs regeerde op alle gebieden en zoo niet de plebs, dan toch wel het plebejisme, want ieder, die iets bereiken wilde, schikte zich naar de wenschen van het canaille.
Hitler had het canaille op de voorgrond geplaatst en het liet zich niet meer opzij dringen.
In zulk een wereld deed papa niet mee; hoogstens kon hij een levend protest zijn, een stil bewijs, dat de plebs niet alle recht aan har zijde heeft.
De maximum praestatie van de naoorlogschen mensch inzake manieren en houding was snop te zijn. Fond (fig. goede grondtoon van karakter) was niet noodig. Haarplakmiddelen en manicuremeisjes waren voldoende. Soms kon een hitlersnorretje het effect van het geheel nog verhogen.

Papa keek ietwat verbaasd naar dit gedoe en ook ietwat laatdunkend. "In mijn tijd zou men zooiets van zijn huisknecht niet geaccepteerd hebben. René; geloof me, die gedroegen zich beter."
Desondanks begreep papa, dat de opvattingen niet dezelfde konden zijn als destijds. Weliswaar met moeite, maar desalniettemin aanvaardde hij Annette en de onduidelijke démarches van Lucie. Zonder te vragen. Men leefde nu eenmaal anders, maar plebejisme blijft wat het is en sonbs zijn onverdragelijk, vulgair, veel vulgairder dan een bootwerker, die in zijn genre wel aanvaardbaar is.
Lucie fabrieksarbeidster. Boetedoening? Als ze au fond maar grande dame gebleven was. Wel is waar was dar waardeloos tegenwoordig, maar voor haarzelf kon het toch nooit waareloos zijn. Men had een dergelijke houing niet voor zijn pleizier, maar uit zelfrespect en uit overtuiging, dat de wereld zonder goede vormen een achterbuurt wordt.
Hitler had de achterbuurt losgelaten; ze liet zich niet meer zonder meer terugdringen in haar stegen, maar beheerschte de straat en nog veel meer. Lucie kwam, mager, bleek en moe, te oud voor har jaren, haar handen waren ruw, hier en daar vertonden zij kleine gele vlekken. Zij was heel stil, en beetje schuw en erg triest.
Papa sprak van zijn plannen. Zij vond alles goed. Informeerde naar Annette en de kinderen.
"Wet Annette, dat ik hier thuis ben, of in ieder geval, at ik naar Holland zou komen?"
"Neen, kind", antwoorde René, "dat kon ik haar niet meer meedeelen, maar ze zal het zeker prettig vinden, dat je thuis bent."
Lucie keet hen verwonderd vragend aan.
"Ze zal het zeker prettig vinden; je bent immers mijn zuster, "trachtte hij har gerust te stellen.
Zij zweeg, blijkbaar niet overtuigd.
Papa vermoedde, dat er iets was voorgevallen, dat Lucie deed twijfelen an de sympathie van haar schoonzuster en daarom bracht hij het gesprek op het onderwerp der verhuizing terug, en spak met zooveel enthousiasme, dat hij Luci animeerde en zij hem beloofde den volgenden dag met hem naar het oude huis te gaan om de meubelen uit te zoeken, die zij in de nieuwe woning zouden gebruiken. René waas tevreden. Papa zou haar wel tot het leven terugbrengen.

***

Den volgenden midag, terwijl papa rustte, kwam Lucie bij Ren;e om met hem te spreken.
"René, je was gisteren zoo overtuigd over de houding van Annette; hoe weet je zoo zeker, dat ze het prettig zal vinden mij te ontmoeten?"
"Prettig was een beetje groot woord misschien, maar ze zal zeker vriendelij voor je zijn. Ik ken haar."
"Je weet wat er tusschen ons is voorgevallen, hè?" "Ja! At is lang geleden."
"Vrouwen vergeven niet zoo gauw, René".
"Ik weet het.Maar Annette vindt een andere Lucie, dan die in Zwitserland en ze is niet haatdragend.

120
"Zal ze tegen papa zwijgen over dat van vroeger?"
"Zeker".
"Je hebt groot vertrouwen in haar, René."
"Ja. Ik ken haar, heb je nog altijd bezwaar tegen dit tweede huwelijk?"
"Neen. Ik ben bang."
"Altijd bang, Lucie; altijd bang. Eerst voor Hitles, nu voor Annette. Alsof die gelijksoortig zijn."
Lucie glimlachte."Neen, ze is zeker geen Hitler. Natuurlijk heb ik au fond alleen wroeging en spijt en ben bang voor straf."
: Je bent al genoeg gestraft, Lucie. Word nu eindelijk weer een rustig.Morgen ga ik ze halen. Ik heb bericht gekregen, dat de boor morgenmiddag aankomt.
"ben je zenuwachtig?" "Ja!"
"'t Is wel lijk voor je?"
"'t duurde zo lang. En dan is een mensch vanzelfsprekend nerveus." Zij stond op, ging op e armleuning van zijn stoel zitten en streelde hem over zijn haar.
"Wat is 't lang geleden, hè René, dat wij samen zoo zaten te praten? In Zwitserland reken ik niet mee. Toen was ik onderweg. Nu ben ik weer thuisgekomen. En er is zooveel gebeurd intussen en daarvoor. Heet lang geleden, weet je wel, waren we allebei nog kinderen. Dat zijn we nu zeker niet meer. Ik weet nog, at ik eigenlijk heel verdrietig was, omdat ik van jullei en vooral van jou wegmoest. En ik was een beetje bang om met dien vreemden man mee te gaan. Edgar! Ondanks het feit, dat ik heel erg verliefd op hem was, was hij me zóó vreemd.Nu is hij het weer. Ondanks ons huwelijk. Ondanks de vele jaren. Het is alles geworden, alsof 't nooit echt was. Hier is 't goed, bij jou en papa. Zoo vertrouwd. Annette zal wel lief zijn, hè? En de kinderen ook?"
"Ja, Lucie. Ja zeker. Wees toch niet zoo ongerust. We zullen een groot feest aanrichten en jij moet ervoor zorgen."
Hij stond op en keek haar glimlachend aan. "Laten we vrolijk zijn, Lucie, en niet omkijken naar vroeger. Tusschen toen en nu zien we alleen lijken. Ga je kleeden voor papa komt; verzorg je handen. Ik zie, dat het hem moeilijk valt ze te streelen - en hij oet het zoo graag. Je weet, hoeveel hij van je houd."

Toen zij vertrokken was, belde hij den huisknecht.
"Willen, morgen komen mijn vrouw en e kinderen, zooals he weel. Zorg ervoor, dat er veel bloemen zijn; heel veel. Ik wil kleur in huis hebben; 't is hier altijd nog zoo doodsch, zoo zoo grijs, ik weet niet, hoe ik het moet uitdrukken."
"Als mevrouw en de kinderen komen, wordt 't anders, dokter. We leven hier alleen maar in afwachting en tegelijkertijd zoo'n beetje in het verleden. Als mevrouw er is en de kinderen hier lawaai maken, wordt alles anders, levendiger; dat zult U zien. En als Uw vader dan zijn huis heeft, wordt alles hier weer jong."
"jijzelf ook, Willem?"
De knecht boog.
"Je zorgt er dus goed voor, Willem? Ik ga vanavond weg, want ik weet niethoelaat de boot morgenochtend aankomt."
"Ik wensch U goede reis, dokter. Hoe laat vertrekt U?"
"Na 't diner."
"Dank U dokter. Is er nog iets van uw orders?"
"Neen, Willem, merci. Je knt je gang gaan."
Nadat de knecht vertrokken was, bleef hij nog geruimen tijd stil voor zich uit zitten kijken.
Morgen zou Annette er weer zijn. Annette en de kinderen.
Zou alles nog goed kunnen worden?

***

Hoofdstuk XXVIII

Al langer dan een anderhalf uur stond René aan e kade, toen hij het schip zag binnen rijven. Overeenkomstig het verzoek van Hansje en ook gemakshalve had hij zich in zijn uniform gekleed. Zijn hart sloeg onregelmatig en nerveus speelden zijn vingers met de lederen handschoenen, die hij gewen was bij het autorijden te gebruiken.
De laningsbrug werd uitgelegd. Een paar mannen daalden naar den wal af. Waar bleven Annette en de kinderen?
Veel menschen konden er niet aan boord zijn.
De brug was leeg. Een nerveuse trilling in zijn oogen.
Verdomme!
Eindelijk! Daar - ja daar zijn ze.
Hij rende er heen. Hansje was de eerse aan wal.
"Hallo, dad! O jo, wat fijn dat je er bent."
Twee armen om zijn hals; een jongen klimt als het ware in hem, schop tegen zijn scheenen, huilt een beetje, lacht en springt weer op den grond.
Nog een stomp - dan is Paulientje er al, die hevig begint te snikken en geen woord kan uitbrengen.
Achter haar Annette. Zij wacht geduldig. Hansje heeft zijn arm door dien van zijn vader gestoken en hangt tegen hem aan.
Eindelijk maakt Paulientje zich los, zoent hem en zucht diep. "O dad", zegt ze tenslotte, "wat zalig."
Eerst nu kan Annette hem begroeten.
Het valt hem tenslotte op, dat haar kleding volmaakt vrouwelijk is; geen enkele manlijke lijn, niets sprtiefs, alles week en los. Zij is zeer mooi. Zij oogen drinken haar beeld.
"Annette, eindelijk."
Zwijgend drukt hij zich tegen haar aan. Een lichte dronkenschap vaart door hem heen.
God, wat is ze mooi, zoet, heerlijk.
Er is alleen Annette. De wereld is weggevallen.
Het eenige, wat hij ervaart, buiten haar aanwezigheid is de druk van twee kinderarmen.
Menschen blijven staan kijken. Een havenarbeider maakt een opmerking.
"Laten we naar de auto gaan. Waar is de bagage? Hebben jullie veel?"
"Ontzettend veel. Behalve de handkoffers heb ik alles doorbevracht naar Amsterdam."
"Kisten?"
"Neen, koffers.?

125
"Gelukkig, dan wordt er niet teveel gestolen. Waar is de handbagage?"
"Die komt direct."
René begaf zich aan boord, informeerde, deelde fooien en cigaretten uit, waarop de handkoffers speodig verschenen. Zonder omkooping was blijkbaar niets anders te bereiken dan onwil. Resultaat van ruim vijf jaar oorlog en corruptie.
Meer fooien en cigaretten waren noodig om de koffers in de auto te krijgen, maar ten leste konden zij vertrekken en in snel tempo ging het in de richting Amsterdam.
Even voorbij Sassenheim boog hij af naar de snelverkeersweg, die rechtstreeks naar de hoofdstad voert. Eenmaal werden zij opgehouden, doordat en soldaat het verkeer stopzette. Er moest ene bunker worden opgeblazen; verder verliep alles vlot.
De kinderen haddan het druk met kijken en vragen.
Annette zweeg, stil ontroerd nu zij weer naast hem zat.
Wanneer de kinderen hem even met rust lieten, deelde hij haar een en ander mee omtrent den toestand thuis - papa, Lucie. "Wees vriendelijk voor haar", fluisterde hij, "ze is erg ongelukkig geweest, fabrieksarbeidster, en ze is een beetje bang je te ontmoeten."
"Voor mij hoeft niemand bang te zijn, ik ben veel te gelukkig."
Schiphol.
"Hoe is 't mogelijk", zei Annette. "Wat en barbaren."
"De Engelsche bomardementen hebben er het hunne toe bijgedragen." merkte René op.
Verder; de wagen liep prachtig.
Amstelveensche weg, Lairettestraat, Lyceum... nog maar eenige oogenbliken.
René liet het gaspedaal los, trapte de rem in; de wagen stond stil; de claxon loeide. Bijna op hetzelfde oogenblik ging de voordeur open en kwam Willem naar buiten; achter hem was de oude heer van Hve zichtbaar.
Voor Willem de auto bereikt had, waren de kinderen er al uit gesprongen.
"Ha, Willem! "brulde Hansje, "ouwe Willem". Hij sloeg hem op den schouder, zoodat de knecht een stap achteruit deed. "U bent sterk geworden, jongenheer", zei hij.
"Jakkes, Willem, doe nou niet zoo vervelend met je "jongenheer", antwoordde Hansje.
Nu greep Paulientje den knecht beet, pakte zijn bakkebaarden en gaf hem een zoen op zijn neus. "Voor je straf, omdat je ons niet meer kennen wilt", zei ze.
Willem had de bedoeling gehad de jonge juffrouw, zooals hij haar noemde, bij het uitstappen te helpen, maar van dit goede voornemen kwam niets terecht; Annette stond, geholpen door René, reeds buiten de auto, toen de kinderen hem loslieten en met een waar krijgersgehuil het huis binnenrenden, waar zij haar grootvader ontdekt hadden.
René maakte Annette met de huisknecht bekend; zij reikte hem de hand en begaf zich langzaam naar de voordeur, waar de oude heer nog steeds in een wilde omhelzing gesmoord werd door zijn kleinkinderen.
"Ik help je zoo meteen wel met de bagage, Willem", zei René haastig "Even mijn vrouw aan papa voorstellen; blijk jij zoolang bij de wagen."
Snel voegde hij zich bij Annette, beval de kinderen grootvader los te laten, waarna hij in staat was Annette aan zijn vader voor te stellen.
"Ik heb zooveel liefs en goeds gehoord", zei e oude heer, waarbij hij haar vingertoppen aan zijn lippen bracht, "dat ik niet anders dan heel blij kan zijn en gelukkig, nu een zoo schoone kostbaarheid de woning van mijn zoon komt sieren. En U bracht me mijn kleinkinderen terug. Ik dank U uit de grond van mijn hard."
De woorden van den ouden heer ontroerden haar; heel even streeelde zij zijn hand. Toen gingen zij het huis binnen door een haag van bloemen.
In de salon, die in een bloementuin herschapen scheen, wachtte Lucie, bleek en nerveus. De kinderen waren de gang doorgehold naar de personeelafdeeling.
Toen Annette binnentrad, zag zij een angstigen blik in de oogen van René's zuster. Ongedwongen en met een glimlach trad zij op haar toe.
"Dat is lang geleden", zei ze, "prettig, dat we elkaar weer eens ontmoeten."Ze reikte haar de hand en drukte die stevig. "O René", vervolgde zij, "wat een schat van bloemen. Wie heeft daarvoor gezorgd?"
"Willem!"
"Heeft die zoo'n smaak?"
"Dat valt erg mee, maar hij zal waarschijnlijk het advies van Lucie wel hebben overgenomen."
"En van papa", vulde Lucie aan.
""t Is zoo mooi", zei Annette, terwijl ze langzaam haar blikken door de kamer liet dwalen; "zoo mooi."
"Bij een heel mooie vrouw behooren heel mooie bloemen", complimenteerde de oude heer.
Annette glimlachtte verlegen; daarna streelde zij weer heel even zijn hand.
"Waar zijn de kinderen?" vroeg zij plotseling verschrikt.
"Bij heet personeel; ze komen direct wel", antwoordde René.
"Maar nu ga ik eerst Willem even helpen, anders moet hij zoolang wachten."
Hij haastte zich de kamer uit, de gang door en begon met de knecht de valiezen te laden, waarna zij samen de auto in de garage brachten.
"Waar moeten de koffers heen, dokter?"
"Laat ze meer zoolang in de vestibule staan; mevrouw zal straks wel zeggen, welke voor haar en welke voor de kinderen zijn."
Daarna ging hij weer naar de salon, waar hij nu ook Paulientje en hansje aantrof.
: Hoe stat 't met de lunch?"vroeg hij bij het binnentreden.
"Zou je niet eerste een kop koffie drinken, althans je vrouw dat toestaan?"vroeg Lucie schertsend. "En zou ze zich misschien niet eerste een beetje willen opknappen?"
"Vind je dat zoo nodig?"
"Neen, maar vrouwen doen dat graag."
"Mag ik dan voor deze keer een uitzondering maken?"vroeg Annette. "Ik wil graag eerst een kopje koffie en dan moeten Hansje en Paulientje intussen het groote zwarte valies hierheen slepen. Ze hebben cadeautjes voor jullie meegebracht."
De kinderen holden weg en niet lang daarna hoorde men ze zuchtend en lachend weer naderen.
Toen het valies bij Annette geplaatst was, opende zij het en zei dat kinderen hun gang te gaan.
Voor de ouden heet Ten Hove kwam een gouden cigarettenaansteker te voorschijn; voor René een ivoren cigarettenetui.
Toen keken ze verlegen naar Lucie. "We wisten niet, dat je er zijn zou, tante Lucie", zei Paulientje. "Maar toch hebben we wat voor haar", onderbrak Annette haar en haalde een halsdoek van Indiaansch weefsel te voorschijn, die zij Lucie overhandigde. "Misschien niet op te dragen", lichtte zij toe, "maar als bijzonderheid heel merkwaardig."
Lucie begreep, dat Lucie iets afstond, wat zij voor zichzelf bestemd had en dat gebaar trof haar zoo zeer, dat zij, na een korte aarzeling haar schoonzuster een zoen gaf.
De kinderen waren kennelijk opgelucht. Mooi hè, tante Lucie?"
"Ja, heel mooi", antwoordde deze, terwijl zij de doek aandachtig bekeek. "Heel mooi en heel bijzonder. Ik ben er zoo blij mee, zoo blij. Jullie zijn schatten."
René bewonderede jet elegante etui, wendde zich toen tot zijn vader en zei: "had U nu maar cigaren, hè papa.""Een mensch moet niet teveel eischen; dit is werkelijk prachtig."
Annette lachtte. "Pak maar verder uit", zei ze tot de kinderen, "Anders krijgen we nog standjes."
Er vlogen een paar kleedingstukken over de vloer en toen kwamen er kisten cigaren en tientallen pakjes cigareten te voorschijn, Hansje gaf aan grootvader en vader elk een kist, terwijl Paulientje René's zakken met cigaretten volstopte.
"'t Lijkt wel wel Sinterklaasavond", zei deze, gaf zijn kinderen elk een zoen en wierp Annette een handkus toe.
"Nu wordt 't tijd, dat we onze koffie opdrinken", zei Lucie; "Niemand zal er zijn mond aan branden."
Vragen en antwoorden, uitroepen klonken door elkaar.
Tenslotte belde Lucie en deelde mede dat het gezelschap wenschte te lunchen.
Even daarna meldde Willem, dat alles gereed was.

De dag ging in een opgewekte en wat de kinderen betreft opgewonden stemming voorbij.
Het diner was uitmuntend, de omstandigheden in aanmerking genomen; ook de wijn ontbrak niet, en toen de kinderen tenslotte naar bed gebracht waren deelde de oude heer ten Hove mede, dat hij zich op zijn kamer terug wilde trekken, aangezien hij moe was door de vele emoties, temeer waar hij des middags niet gerust had. Ook Lucie excuseerde zich weldra en zoo waren Annette en René tenslotte alleen.
"Ik heb zooveel moeten vertellen René, dat ik er ook moe van ben. Nu wil ik alleen maar luisteren. Maar geef me eerst heel veel zoenen Ik heb je zoo gemist."
Hij nam haar op zijn knieën en drukte haar tegen zich aan. Zoo zaten zij een tijdlang in innige omhelzing. Toen nam zij weer in haar armstoel plaats; in haar oogen een ontroerende matte glans. "Ik heb wel wat te vertellen", begon René. "Ik hoop, dat je het zult begrijpen."
En toen volgde het verhaal van Thèrése, precies zooals het zich had afgespeeld, zonder vergoelijking, zonder verzwijgingen, ook niet van zijn innerlijke strijd.
Nadat hij geeindigd was, bleef zij een tijdlang stil, haar blik op het tapijt gericht. Tenslotte hief zij het hoofd op.
"Ik ben blij, dat je dat gehad hebt, René; op een bepaalde manier ben ik er blij om. Jij was in den oorlog. Wat je gezegt hebt over mijn kuischheid is onzin. Welke reden was er voor mij om een liaison te beginnen? Dat ik alleen was, is geen reden. Ik zat veilig en wel daarginds. Bovendien ben ik een vrouw, Dat jij wel een liaison aanging, spreekt vanzelf gezien de omstandigheden. Thérèse heeft de zaak alleen ggecompliceerd door het kind. Maar dat heeft niets met ons te maken. En dat andere is immers voorbij. Over de kwestie van het kind spreken we nog wel; ik kan daaromtrent zoo gauw geen oplossing geven. Laten we gaan slapen, René. De oorlog is voorbij. We zijn weer thuis.

***

Den volgenden middag zaten zij getweeën in de kamer van René. Hun liefde was innig en zuiver als nooit tevoren want zij waren door veel leed gegaan.
"René, liefste", begon Annette het gesprek, "als ik je vader aanzie, ben ik mij bewust hoe ontzetten de wereld geworden is. Hij heeft reine handen, een zuiver verleden. En wij? En Lucie? Zonder mij niet uit, René. Er was Reling en je weet, hoe ik er over denk. En vergeet niet, dat hij ons steeds bedreigt, want als zijn lijk gevonden wordt, is het een kleien moeite mij op te sporen, en wanneer Sman(?) dan nog in Amerika is, kan ik niet zegen, dat ik er niets van af weet. Hier zijn we betrekkelijk veilig, want Nederland levert ons natuurlij niet uit. Goddank want de hemel beware ons voor de rechtspraak in het meest democratische land der wereld. Er was een negerin bij betrokken. Nederland levert ons niet uit, want we zijn onderdanen. Hier maken we een kans, al sta ik zonder getuigen in dat geval."
Met een ruk ging hij overeind zitten. "Groote God, Annette, je maakt me nerveus."
"Waarom? Laten we de dingen zien, zooals ze zijn. Ik had destijds zijn papieren moeten vernietigen, mar vergat het. Dom hè? Waarschijnlijk begrijp je wel, dat ik de situatie niet zoo best aankon."
René knikte.
"Maar desondanks staan wij veel sterker in het leven dan Lucie, want wij hebben elkaar. Dat moeten we niet vergeten. Daarom vind ik, dat we zoo uitverkoren zijn, René, boven duizenden, boven al dat wrakhout, dat uit den oorlog aandrijft."
"Annette", antwoordde hij en en zijn stem klonk omfloerst, "ik ben zoo gelukkig door en om jou, zoo gelukkig. Dat Reeling nog altijd dat geluk bedreigt, vind ik ontzettend. Ik heb er wel eens aan gedacht, maar nooit, dat wij gedwongen zouden worden in Nederland te blijven. En ik had nog wel het plan Schulze te gaan bezoeken." "Ik bedenk iets, René", zei Annette plotseling opgewonden, "ik bedenk iets. Daarginds woonde mevrouw van Hove. Ik ben mevrouw Holst. Als ik een niet ging scheiden..."
"Dan kunnen we ook niet trouwen, lieveling."
"Vind je 't erg?"
"Als er kinderen komen?"
Zij bloosde even. "Ik wil graag een kind van je, maar als het niet kan..."
: als je niet gaat scheiden en Hein komt later weer in de misère - dan zijn we een dankbaar doelwit voor zijn chantage. Dat is niet het ergste. Maar als er dan per ongeluk een kind zou komen - dan zou het zijn kind zijn."
Een tijdlang bleven zij zwijgend tegenover elkaar zitten.
"Heb je wel eens iets van hem gehoord?"verbrak Annette tenslotte de stilte.
"Ik spreek hem van tijd tot tijd. Hij is mijn zwarte handelaar.
"Wel iets voor hem, zwarte handel."
"Maar daaraan kot eens een einde."
"Ja!"
Weer viel een stilte in.
"We trouwen, Annette; laat de Yenkees maar komen met hun aanklacht. Je bent onschuldig. Zou Susie(?) nooit gaan babbelen."
Annette schudde het hoofd. "Ze is doodsbang voor de Amerikaansche justitie. Ze wil trouwens hier komen via Suriname. Ik kon geen toestemming voor haar krijgen van den Nederlandschen consul. Nu wil ze proberen naar Suriname en vandaar als kindermeid naar Holland te komen. Ze spreek heel behoorlijk Nederlands tegenwoordig."
"En dan bij ons in betrekking?"
"ja, ze is bang in Amerika. Desnoods neemt ze een baantjeop een schip als linnenjuffrouw of zooiets en deserteert hier. Zie jij dan nog kans om aan papieren voor haar te komen? Desnoods valsch?" "Nog meer valsche papieren. 't Zal wel gaan. Er is nog een levendige handel in die dingen voor ex-N.S.B.ers en consorten." "Wij zijn er nu eenmaal aan gewend, René. Valsche papieren, doodslag."
"En een onwettig kind in Frankrijk."
"O ja, ook dat nog. Wat doen we er mee?"
"Dat wou ik nu juist van jou weten. Wacht even, ik zal je een brief van Schulze laten lezen; ik heb hem er over geschreven."
René stond op en zocht den brief in zijn bureau, overhandigde hem haar en zette zich in afwachting tot zij hem gelezen zou hebben.
Haar eerste reactie was een schaterlach. "Hemelsche goedheid, wat een zot is hij toch. Maar hij heeft niet heelemaal ongelijk, als hij je vraagt, waarom je voor God den Vader speelt. Natuurlijk is het jouw kind en kun je Thérèse en haar kindje niet volkomen negeeren. Maar zij heeft toch nadrukkelijk gevraagd, dat ze het alleen voor zich wenschte als herinnering en dat ze het beter vindt jou nooit meer te ontmoeten. Dring je dan niet op
Geloof me, René, ik ben niet jaloersch; ik wil zelf haar wel bezoeken om ter plaatse polshoogte te nemen, want ik ben haar dankbaar voor den steun, die ze je gaf. Je kent me genoeg om te weten, dat ik nooit geëxalteerd ben. Ik vind 't zoo eenvoudig. Zij wilde een kind van je als herinnering. Goed. Als dat voor haar vervulling is, laat 't dan zoo zijn. Correspndeer met haar; blijf op de hoogte van haar doen en laten en van alles, wat 't kind betreft. Ik beloof je, dat ik haar zal bezoeken als ze er geen bezwaar tegen heeft. En dan later - als de oorlog en dus dat oud klooster herinnering geworden is, alleen nog maar herinnering, dan zou je haar en haar kind eens kunnen opzoeken zonder dat je haar gemoedsrust verstoort. Een hervatting van die liaison zou ik niet kunnen aanvaarden. Het zou ook niet eerlijk zijn, want zij behoort bij den oorlog - bij dat klooster. Als ik den indruk had, dat je liever bij haar was, zou ik je laten gaan, want ik houd zooveel van je. Maar ik weet, dat je bij mij wilt blijven; dat Thérèse ook voor jou een episode was, al neem je het dan enstiger dan je colleg's daarginds het namen. Ik veroordeel ze niet. In den oorlog gaat immers alles onderste noven, René?"
"Behalve jij."
"Ik was niet in den oorlog. Ik leefde ter zijde met de kinderen. Jij en je collega's en de pleegzusters stonden er midden in. Ik begrijp de gedachtengang van Fernin zoo goed, toen hij Maarten(?) gesproken had. Maar zeg eens - wat denk je van mijn beoordeeling van de kwestie?"
"Dat ik je oordeel accepteer. 't Is juist, Annette, lieve, wijze schat, 'is zoo volkomen juist. Ik dank wel, dat Thérèse je zal willen ontvangen, waarschijnlijk zelfs met vreugde, want ze dacht, dat je echt niet zou kunnen accepteeren, dat zij een kind van mij wilde hebben."
"Dat zou beteekenen, dat ik haar veroordeel en heo kan ik dat? Ze deed toch geen kwaad?"
Hij knielde voor haar neer, greep haar handen en hief het gelaat naar haar op. "Je bent een wonder, Annette. We zullen trouwen en ik zal weer gaan werken. En we zullen niet bang zijn en niet tobben over wat zal kunnengebeuren. Want niets kan ons immers schaden. Ik sta niet meet stil tusschen twee werelden, liefste. Niet meer.
Alles is nu goed.
Zijn hoofd zonk in haar schoot. Zacht streelde hij zijn haren. Door het venster zeefde het grijze licht van den stervenden dag.

***