Infor-
matie.
      Klaas, Dorus en Mr.Willem Ras (vervolg)

                                   X.


                                   76.

      Regen. In gierende vlagen slaat de regen tegen de vensters, waarachter Klaas zit te mijmeren. Het was reeds acht dagen geleden sinds hij van het Sint Nicolaasfeest op "Berkenhove" was teruggekeerd en nadien was hij er niet meer geweest, hoezeer hij er ook naar verlangde. Wat hij ook deed, lezen of schilderen, telkens moest hij opzien van zijn werk om te kijken naar het beeld, dat voor zijn ogen oprees, het beeld van Olga, dat hem ook in zijn dromen vervolgde.
      De nachten waren een gruwel de laatste tijd. Ofschoon hij later en later naar bed ging, toch kon hij moeilijk de slaap vatten, die bovendien verstoord werd door droombeelden, waarvan één slechts, dat stereotiep terugkeerde, in zijn herinnering bleef : Hij leunde tegen een zuil; langzaam trad een mooie jonge vrouw op hem toe, wier gelaat hij niet zien kon; rode vlammen om haar, waarachter een gouden licht oprees. Zij vroeg hem haar japon dicht te knopen. Terwijl zij op hem toetrad en haar vraag stelde, maakte een ontzettende angst zich van hem meester. Dan werd hij wakker.
      Als Olga zo oud was als Thérèse, of deze zo mooi als haar zusje. En als ze ook niet zo onmetelijk rijk waren.
      Hoe lang zou hij dit nog volhouden, deze strijd tegen zichzelf. Weggaan? Waarheen? De grenzen waren gesloten. En trouwens - wat zou er van Thérèse terecht komen?
      "U bent beter voor de freule, dan alle doktersdrankjes", had Marie hem eens gezegd.
      Natuurlijk waren ze ongerust, begrepen ze er niets van; hij zou moeten gaan of schrijven, of een leugen verzinnen.
      Er heen gaan, weer Olga zien en de vraag in haar ogen - God hoe verlangde hij naar haar, hoe mateloos soms.
      Als hij zonder bericht wegbleef, zouden ze misschien zelf komen, of Marie sturen.
      Hij kon ziekte voorwenden, maar als hij dat schreef, kwam er zeker iemand. En hij kon toch niet altijd ziek blijven.
      Geagiteerd rees hij uit zijn stoel overeind en begon met grote passen het vertrek op en neer te lopen.
      Naar een willekeurige vrouw gaan was uitgesloten. Wanneer 't om een of ander cabaretmeisje gegaan was, zou 't wat anders geweest zijn. Maar Olga versperde de weg tot ontsnapping in de armen van een ander.
      Moe leunde hij tegen het raamkozijn en keek in de gracht, waarin het regenwater opspette.
      Hij rilde.

      Een zachte klop op de deur.
      "Binnen", riep hij, terwijl hij zich traag omwendde.
      Een slanke verschijning in een druipnatte regenjas stond voor hem.
      "Olga!!"
      Met geweld drukte hij haar tegen zich aan, hun monden vormden elkaar in een lange, hevige omhelzing.
      Hun ogen spraken de zelfde taal.
      Langzaam trok hij haar met zich mede naar de divan, terwijl zijn nerveuse vingers haar regenmantel losknoopten, die hij met één ruk van haar schouders neertrok.
      Zij liet hem willig begaan, zich neervleien op de divan, waarvoor hij knielde.
      Zijn handen streelden, vonden de ritssluiting van haar wollen jurk en haar verborgen schoonheden.
      Even een zwakke gil en schrik in haar ogen, die zij wijd opensperde.
      Toen  sloot zij ze weer glimlachend en een uitdrukking van verbijsterde blijdschap gleed over haar gezicht.
      Geruime tijd lagen zij nog zwijgend

                       77.

samen, haar handen woelend door zijn haren, tot hij de stilte verbrak.
      "Aphrodite. Gouden meisje."
      Samen lunchten zij op zijn kamer, aanvankelijk weinig woorden wisselend, maar zich verzadigend met elkaars blikken; tenslotte echter vonden zij woorden van zoete zaligheid. Olga was de eerste, die tot de realiteit terugkeerde. "Thérèse mag dit niet weten. Niet om mij, maar om haar."
      Klaas knikte, dat hij het begreep.
      "Zij gelooft niet in 't geluk, tenminste haar verstand verwerpt de mogelijkheid ervan, maar onbewust hoopt zij er toch op. Welke vrouw zou dat niet doen. En ze is zo verliefd op je. Voorzover ik kan nagaan ben jij haar eerste liefde."
      "Maar hoe moet 't dan verder tussen ons?" vroeg Klaas.
      "Ik kan hier komen, en als jij bij ons logeert kom je 's nachts bij mij."
      Verwonderd keek hij haar aan. "Maar Thérèse dan en het personeel?"
      "Thérèse komt nooit van haar kamer vóór de ochtend. Waarom zou ze? Wij komen zelden in elkaars vertrekken, hebben elk ook onze eigen wereld, die dáár ligt. Er is toch plaats genoeg in "Berkenhove" voor het gemeenschappelijke. En 't personeel heeft z'n eigen vleugel. Maak je niet ongerust."
      Hij bewonderde de zakelijke rustigheid, waarmede zij dit alles besprak.
      "Nu is 't toch gebeurd", zei hij plotseling. "Ik heb 't niet gewild; jij bent nog zo pril en zo rijk. Eigenlijk is 't fout, en toch weet ik, dat ik alles doen zal, wat je zojuist hebt beslist. Ik kan niet tegen je op."
      "'t Meisje van da Vinci", antwoordde zij glimlachend. "Overigens is een liefde niet fout; nooit fout. En ik ben helemaal niet rijk. Thérèse wel; die heeft een onzinnig groot vermogen. Ik bezit maar twintig mille, tenminste zo ongeveer."
      "Goddank!" Hij zuchtte als bevrijd van een grote last.
      "Waarom vind je dat toch zo vreselijk: een rijke vrouw te hebben?"
      "Ik wil niet door een vrouw onderhouden worden."
      "IJdeltuit! Heer der schepping! Maak je niet bezorgd, ik zou je niet eens kunnen onderhouden."
      "Maar op den duur zullen we Thérèse toch moeten inlichten."
      "Op den den duur! Op den duur! In ieder geval niet zolang de oorlog duurt. Dan zullen we wel verder zien. Schei toch uit met je getob, ouwe heer." Speels trok zij hem aan zijn kuif, sprong plotseling op, liep om de tafel heen en nestelde zich op zijn schoot.
      "Ik wil geen bezwaren en tobberijen; ik wil mijn liefde alleen maar blij beleven. Je hebt je hele leven geïmproviseerd; improviseer dan ook het onze."
      "Je bent dapper!" zei hij, terwijl hij zachtkens haar ogen kuste.
      "Dapper? Poeh! Verliefd ben ik. Tot over m'n oren. En nu hoepla" - zij sprong van zijn schoot - "jas aan en naar "Berkenhove". Je krijgt op je kop van Marie. Zeg maar dat je wat griep had. Oh Klaas!"
      Ineens stond zij weer tegen hem aan, haar ogen wijd in hevig verlangen. "Je moet vannacht bij me komen. 't Is zo'n wonder Klaas, zo'n goddelijk wonder."
      Toen rukte zij zich van hem los en opende de kamerdeur.
      "Come along, old chap, darling."

                   -----------------

                         78.

Olga had niet verkeerd voorspeld : Marie begon met een danig standje.
      "Mopper maar niet Marie, ik had een beetje griep", weerde Klaas af.
      "Griep? Nou, dat is niet te verwonderen met dit weer. Maar waarom reist U dan ook telkens heen en weer naar dat vieze, ongezonde Amsterdam. Blijf hier. Er is hier toch waarempel ruimte genoeg. "
      "Ja, waarom zou je dat eigenlijk niet doen?" vroeg  Olga. "Je  kunt hier immers een kamer krijgen. Reis dan als 't mooi weer is, als je beslist in Amsterdam moet zijn. Ik snap overigens niet waarom, want je voert er toch niets uit."
      "Lezen", protesteerde Klaas.
      "Lezen? Dat kan je hier ook wel; wij zijn bedolven onder de boeken."
      "Jawel, maar ik kan hier toch m'n intrek niet nemen, als not paying guest."
      "Je zoudt hier toch niet als paying guest willen komen Klaas?" mengde Thérèse zich in het gesprek. "En je bent toch voor ons plezier met de bibliotheek bezig. Als je nu de kamers neemt tegenover die van Olga zou je ook kunnen schilderen, want de hoekkamer heeft noorderlicht omdat er aan twee kanten ramen zijn."
      "Tegenover die van Olga." Deze woorden beslisten.
      "Goed, ja graag; natuurlijk. Maar voor de goede vorm zal ik m'n kamer in Amsterdam toch maar aanhouden."
      "Voor de buren", merkte Olga droog op.
      "Thérèse glimlachte. "Laat Dierk dan de bagage van meneer van Beest naar zijn kamers overbrengen, Marie; dan is de zaak meteen in orde."
      "Ik zal er voor zorgen, kindje." Na deze woorden begaf Marie zich op weg, zielsverheugd dat "Het drankje" van Thérèse nu altijd onder haar bereik was.
      " 't Leven is raar", zei Klaas, toen zij vertrokken was. "Nog niet zo lang geleden woonde ik in de griebus, die Dorus zijn woning noemde, op een zolderkamertje, waar zelfs geen rat wilde logeren. En nu ... 't Is toch wel een merkwaardig koffiezaakje dat ik toen met vriend Ras gedaan heb. Als hij 't wist! Oef."
      "Praat me niet over die man." Thérèse's stem klonk heftig. "Met de middagpost is een brief van hem gekomen, waarin hij voor a.s. Maandag belet vraagt. Hij wenst mij te spreken over een belangrijke kwestie."
      "Hoerah! Het huwelijksaanzoek!" juichte Olga. "Wat doe je, Thérèse?"
      "Hem antwoorden, dat ik zijn mededelingen schriftelijk tegemoet zie. Ik wil dat zo, Olga. En ik verzoek je geen pogingen te doen om mij tot andere inzichten te brengen."  Olga was te gelukkig om haar vroegere voornemen : hem zelf te woord te staan, als Thérèse weigerde, opnieuw ter tafel te brengen.  "Zoet maar, Thérèse; ik zal braaf zijn. Schrijf hem maar."  Het speet haar, dat Mr.Willem Ras geen geschikter figuur was, maar zij hield deze even opkomende gedachte niet vast.
      "Misselijke vent", zei ze. "Ga jij je kamers vast in ogenschouw nemen Klaas. Dierk zal er al wel geweest zijn. Ik ga me verkleden."
      Zij wilde deze jurk niet meer dragen, haar "bruidsjapon". Ze zou hem wegleggen in een aparte lade en zo nu en dan naar kij-

                         79.

ken, hem in haar handen nemen en haar gelaat erin verbergen.
      Traag stond zij op. "Ik ga even naar boven, Thérèse. Zorg jij voor de thee? Over een kwartiertje ben ik weer beneden."
      Abrupt boog zij zich tot haar zuster over, gaf haar een zoen. "Je bent een schat, Thérèse."
      Zij dacht aan Klaas.

      Op de rand van haar bed gezeten overdacht zij het gebeurde.
      Nu ben ik dus een vrouw. Ik wil alleen hem. Ik weet niet, wat mij naar hem toedrijft - zo onweerstaanbaar. En toch had ik nooit gedacht, dat ik een verhouding aan zou aangaan. Een verhouding? Wat een woord. Bah. Zou hij ook zo gelukkig zijn? Ik ben sterker dan hij, want ik heb zijn wil overwonnen.

      's Nachts op haar kamer praatten zij nog lang na. Omdat Klaas een man was, kon hij niet nalaten te vragen of hij haar eerste  liefde was. Neen, dat was hij niet, maar wel haar eerste man. Arnoud had haar gesmeekt om haar overgave, had met zijn hoofd in haar schoot gehuild, maar zij had geweigerd. Hij was veel te jong, een en twintig en zij toenmaals zeventien. Zij wilde geen jonge man, maar een met levenswijsheid en ervaring. Ze was dan ook maar een beetje verliefd geweest - zo een beetje zoenen en dansen. Van iets anders, van meer dan dit oppervlakkige, wilde zij niet weten; niets in haar dreef haar er toe. Zoiets kan toch niet zonder liefde. En al gauw was ze hem vergeten en kwam er een ander. Karel de Stoute, zoals ze hem noemden, mooi, zelfbewust, tuk op veroveringen. Maar zij had hem veroverd om haar vriendinnen de ogen uit te steken. Toen hij haar ten huwelijk gevraagd had, had zij neen gezegd. Sindsdien kwam hij niet meer op "Berkenhove" en had zich prompt verloofd met een meisje, dat hij vrijwel in 't openbaar bedroog, maar dat hem naliep, als een schoothondje.
      Nadien was er geen ander meer geweest. Zij was niet licht ontvlambaar. Maar toen zij Klaas zag, hadden zijn fijn besneden, nerveuse profiel en de melancholieke uitdrukking in zijn ogen, en meer nog zijn slanke, artistieke handen indruk op haar gemaakt. Wijze handen, die stralen kunnen, had zij gedacht. En zij wist niet vanwaar deze gedachte kwam. Zij wist niets van strelingen, zoals hij haar had doen ondergaan.
      "Waarom verlangen de mensen naar de hemel in een hiernamaals, Klaas, als ze hem toch op aarde kunnen vinden?"
      "De meesten vinden hem nooit, gouden meisje. Daarom troosten ze zich maar met een toekomst, die overigens naar 't graf riekt."
      "Is 't huwelijk niet vaak 't graf van de liefde, Klaas?"
      "Meestal wel, tenminste voor deze gepassioneerde liefde, die wij nu beleven. In een huwelijk gaat 't om wat anders : kameraadschap, gezin, strijd om het bestaan veelal, al is die vaak niet anders dan een struggle for high life. Het huwelijk is : samen alles doen - samen zorgen - werken, de kinderen opvoeden, enz.
      't Andere wordt secundair; het is een andere liefde."
      Zij zweeg geruime tijd.
      "Misschien is dat wel mooi, old chap, maar voorlopig lijkt 't mij niet", zei ze tenslotte. "En ga nu naar je kamer, want ik ben doodmoe en wil slapen."
      Gehoorzaam stond hij op, kuste haar heel zacht en verliet geruisloos het vertrek.
      Even bleef hij in de zwak verlichte gang staan. Stil, zonder enig geluid stond het huis om hem heen, en om het wondere

                         80.

geheim van hem en het gouden meisje, dat zich zo maar zonder enig voorbehoud aan hem gegeven had.
      Toen ging hij zijn kamer binnen. Nadenken wilde hij over alles wat die dag was voorgevallen, nadenken over het wonder van deze liefde.
      Maar vóór één gedachte tot klaarheid was gekomen in zijn brein, sliep hij in. "Waarom denken, als 't leven ons overstroomt met goede gaven? Waarom denken, als men de dag kan plukken?
      Klaas sliep droomloos tot laat in de morgen.

                  -------------------

                         XI.


      Zelfs niet als zij samen in de bibliotheek waren, toonden zij in hun woorden of houding iets van hun liefde. Alleen de nachten waren daaraan gewijd. Dan was er de grote dronkenschap, de uitbundige vreugde, jubelden hun zielen en lichamen het hooglied ener onbezorgde liefde.
      Klaas echter was wijs genoeg om te beseffen, dat een onderbreking van dit schone spel nodig was, maar hij begreep tevens, dat hij haar dit niet onverhoeds zeggen kon, omdat zij het niet zou begrijpen. Haar jeugd en haar innerlijke blijheid om het wondere geluk waren oorzaak, dat Olga geen vermoeidheid kende, althans dat haar uiterlijk geen sporen hiervan vertoonde, terwijl zijn nerveuze natuur hem over hun nachtbrekerij heen hielp. Maar desondanks was het nodig, dat er een pauze kwam, een tot bezinning komen. De ontzaggelijke spanning mocht niet te snel worden afgereageerd; want al verdroegen zij hun half doorwaakte nachten lichamelijk, psychisch moest er een vermoeidheid optreden.
      Als hij echter aan haar lichaam dacht, kon hij niet besluiten weg te gaan, al was 't maar voor één nacht.
      Bovendien durfde hij niet; hij voelde, dat dit meisje hem de baas was.
      Het verwonderde hem, maar hoe hij er ook over nadacht, hij begreep het niet.
      Had dat meisje van Leonardo er iets mee te maken? Hij had nog nimmer een zuiver meisje liefgehad.

      Thérèse had Zaterdags aan Mr.Willem Ras geschreven, zodat diens bezoek de daarop volgende Maandag achterwege gebleven was. Maar hij had nu eenmaal zijn plannen en dus was er Woensdags reeds een brief, waarin hij mededeelde, dat wat hij te zeggen had, zich niet leende voor een schriftelijke mededeling, weshalve hij nogmaals om een onderhoud vroeg, door haar te bepalen. "Vooral in deze tijd moet men niet teveel aan het papier toevertrouwen."
      "Wat een vlegel", riep Olga , scherp en bitter, want zij haatte deze Mr.Willem Ras om het feit, dat hij een burgermannetje was, zoals zij het uitdrukte. Zo'n misselijke kleinburger, zonder enige innerlijke beschaving.
      "Schrijf dat je hem niet wenst te ontvangen", adviseerde Klaas.
      "Gaat dat?" vroeg Thérèse. "Uit zijn brief maak ik op, dat hij niet komt om datgene wat Olga vermoedt - een huwelijksaanzoek. En tegenover zijn broer, die ik heel veel verschuldigd ben, kan ik toch moeilijk zoo een houding verdedigen."
      Klaas las de brief nog eens over. Je hebt gelijk, er is

                         81.

niets uit op te maken, maar ik zie niet in, waarom je hem moet ontvangen, als je dat niet wilt."
      "Ik zei je toch, dat ik met zijn broer rekening wil houden", antwoordde Thérèse ongeduldig.
      "Mijns inziens ga je te ver, Thérèse, in je scrupules ten opzichte van dokter Ras, maar ja, dat is mijn zaak niet. Maar wacht eens even ... als ik eens namens jou naar hem toe ga - jij bent ziek of iets dergelijks - je verzoekt hem de zaak met mij af te handelen."
      "O Klaas." Olga juichte. "Een verrukkelijk denkbeeld. Maar hij barst van nijd, beslist. Jij, dat mannetje, dat hij hier aan de deur wilde laten afschepen, als afgezant van Thérèse. En hij snuffelt om 't huis heen om binnen te komen. Schitterend. Hoe kleed je 't in?"
      "Doodeenvoudig. Particulier secretaris van de beide freules."
      Thérèse knikte ernstig. "Heel lief van je, dat je dat voor me doen wilt; heel lief." Daarna zweeg zij, keek dromerig voor zich uit en greep zijn hand, die ze zachtjes streelde. Toen ze het bemerkte, bloosde zij en stotterde : "Nee me niet kwalijk ... maar je ben zo'n ... goede kameraad, zo'n grote vriend, Klaas. Maar ... wat doe ik dwaas, hè?"
      "Wees toch niet altijd bang dat je dwaas doet, Thérèse. We mogen toch wel spontaan zijn?"
      Zij glimlachte.
      "Dan ga ik vanmiddag naar Amsterdam, proberen of ik Mr.Willem Ras te spreken kan krijgen."
      "Kom je vandaag nog terug?" vroeg Thérèse, "anders wordt Marie weer boos."

      Klaas constateerde tot zijn verbazing dat hij zich opgelucht gevoelde, nu hij eruit kon breken. Geen maskerade, en een eenzame nacht. Hij voelde een nerveuze blijdschap, toen hij op zijn kamer zittend, de klokken der Westertoren hoorde, die klonken als de stem van een oude strijdmakker, manlijk en sereen, maar ook vol van een weten, dat deze tijd te boven ging, een weten van harde en sterke feiten, die niets vrouwelijks aan zich hadden.
      Op "Berkenhove" was 't goed, maar 't vrouwelijke overheerste er, en nu zijn nachten daar goeddeels gewijd waren aan de liefde was de spheer hem somwijlen te week.
      De bezoekers waren voornamelijk lieve dames en oude heren ; van de eersten hield hij niet, omdat haar conventionele, snoezige lievigheid hem te suikerzoet was. En de oude heren waren òf slaperig, of leden aan seniel heroïsme, waar hij geen raad mee wist.
      De meeste jongelui, die er vroeger kwamen, waren, zoals Olga hem verteld had, uitgeweken naar Engeland of te zeer in beslag genomen door allerlei onnaspeurlijke bezigheden om bezoeken te kunnen afsteken. Een was overigens gesneuveld en twee anderen gearresteerd. Van deze beide wist men niets.
      "Als je omgeving niet zo veranderd was, zou je mij dan wel genomen hebben?" had hij gevraagd.
      "Ja! Begin je weer? 't Lijkt wel, of je er nu al spijt van hebt. Als overigens de omstandigheden niet zo geworden waren als ze nu zijn, zou mijn omgeving niet alleen zijn veranderd, maar had ik ook nooit met zwarte handelaars kennis gemaakt. Als, als ... ouwe zeurpiet."
      Natuurlijk had ze gelijk. Maar hij zou het toch wel prettig gevonden hebben, als het manlijk element iets sterker op "Berkenhove"

                         82.

vertegenwoordigd was.
      "Zing oude toren!" riep hij blijlachend, terwijl hij opsprong. Hij rekte zich uit, strekte de armen omhoog en zei : "Olga, gouden meisje. Ik zou je huis willen laten dreunen van de vreugde om onze liefde. Ik zou ik ze in volle daglicht willen stellen en de mensen toeschreeuwen : Kniel voor Aphrodite! Ik, haar hogepriester beveel het."
      Blij-driftig begon hij zijn kamer op en neer te lopen. Toen plotseling daverde zijn stem : "Vlaanderen de Leeuw. Brul oude toren."
      Vijf slagen klonken.
      "Ha! Naar Trui."
      Vlug schoot hij in zijn jas, zette zijn hoed op en rende de deur uit. Hij voelde de koude niet. Als een vuur sloeg de levensvreugde uit hem op. Verbaasd keken de mensen hem na.

      Ook Trui kon haar ogen niet geloven.
      "Gunst, gunst, Klaas, wat zie je d'r goed uit. Man. 't Is een godswonder."
      "Ja Trui. Ik voel me what you call, dat wil zeggen, kip-lekker Hoe gaat 't met jou en met Dorus?"
      "Met mij als altijd. 't Zakendoen wordt erg moeilijk. Ik kan hier toch geen clandestiene jenever verkopen? Dat kunnen mijn klanten niet betalen. Wat zeg jij? Nou jà, een enkele, maar 't merendeel - niks hoor. En Dorus. Als je over de duvel spreekt, trap je 'em op z'n staart . Daar is-ie."
      Klaas draaide zich om. "Halloh Dorus!"
      "Jezus nog an toe, Klaas! Wat zie jij er piekfijn uit. En 'n smoel as een bellefleur."
      Dorus greep zijn uitgestoken hand en verpletterde hem bijna in z'n greep.
      "Gaat 't goed?"
      "Mieters! Ik ben bij me wijf en me bigge geweest. Groeien dat dat stel doet. Je zou je ogen uitkijken."
      "Fijn voor je. Een borrel?"
      "Allicht zeg. Ben je jarig, je kijkt zo lollig. Waar hang je tegenwoordig uit?"
      "Zo'n beetje overal."
      "Niet zo gek. Ik doe nog aldoor zake met die kwast. Enne... Trui is wat goed over me tevreeë, niet waar oud oorlogsschip!" De vriendschappelijke opstopper, welke deze woorden begeleidde, deden Trui bijna van haar kruk tuimelen.
      "Hoho. Kalm een beetje." Trui glimlachte zomaar, constateerde Klaas. En dat tegen Dorus.
      "Ja, hij houdt zich best. Ik heb 'em in tije al niet dronken gezien. En toen Ras 'em een tijdje geleje wou uithoren over jou heit-ie 'em vies voor de gek gehoue. Pas maar op voor die kerel hoor, die Ras, dat is er een die ze achter z'n ellebogen heeft."
      "Wat wou Ras van me weten Dorus?" informeerde Klaas, waarna hij een gepeperd verhaal te horen kreeg, begeleid met veel bulderend gelach en stompen in zijn zij. Klaas had plezier in het geval, gaf nog een paar borrels weg, en vroeg toen of Dorus met hem ging eten.
      "Nou Trui, zie je", zei Dorus; "je ken toch altijd zien wie je vrienden zijn. Dat zou die lapswans, die..."
      "Ssst. Daar is-ie", fluisterde zij, toen zij Mr.Willem Ras zag binnentreden.
      "O jee. Zake!!! meesmuilde Dorus en trok zijn gezicht in

                         83.

een doodbiddersplooi.
      "God Klaas, reuze zeg!" met een uitgestoken hand trad Mr.Willem Ras op Klaas toe.  "Bonjour", zei hij kort tegen Dorus en Trui.
      "Dag meneer Ras", galmde de laatste.
      Mr.Willem Ras keek haar gramstorig aan. Wat bezielde dat mens en waarom keek Dorus zo schijnheilig.
      "Een moment Klaas. Heb je wat, Dorus?"
      "Vet!"
      "Hoeveel?"
      "Twee honderd pond."
      "Is er haast bij? Ik heb zin om met Klaas te babbelen, zie je. Of kan 't tot morgen wachten?"
      "Dat babbelen wel, voor mijn part tenminste, maar dat vet niet!"
      "Heb je de tijd, Klaas? Dan wou ik even met Dorus afhandelen."
      "Nou, hij kan d'r anders wel bij zijn. Vroeger dee je 't toch alleen met hem. Voor Klaas 'hoef je niet bang te weze, hoor. As je 't soms niet wist."
      "Goed dan. Bij 't raam?" antwoordde Mr.Willen Ras joviaal, waarbij hij deed alsof hij het schampere in Dorus' woorden niet had opgemerkt. "Breng mij een klare Trui."
      "En ons ieder ook een", voegde Klaas er aan toe. "Ach geef ze maar zo. We kunnen ze zelf wel meenemen", zei hij en hield Trui zijn glas en dat van Dorus voor.
      Mr.Willem Ras zag zich zodoende genoodzaakt zelf zijn borrel door het lokaal te dragen, wat hem ietwat gênant voorkwam.
      Een half uur ongeveer bleven zij zitten; toen wenste hij van Dorus ontslagen te worden.
      "Wat doe je Klaas?" vroeg hij amicaal,
      "Ik ga met Dorus in de stad eten. Maar ik wou jou vanavond nog spreken. Ik heb een boodschap voor je van een kennis van ons beiden."
      Mr.Willem Ras keek hem aan alsof hij 't in Keulen hoorde donderen. "Jij? Ik wist niet dat we gemeenschappelijke kennissen hadden."
      "Ik wel. Hoe laat ben je vanavond thuis?"
      "Om acht uur."
      "Goed dan kom ik."
      "Weet je mijn adres?"
      Klaas knikte.
      "Snap er niets van. Enfin, er is meer raadselachtigs aan jou. Tot vanavond dan. Adieu."
      Hij stond op en wilde verdwijnen.
      "Betale!" bulderde Dorus.
      "O ja, eh, dank je!" Ietwat verlegen stapte hij naar de tapkast.

      Samen gingen zij naar Heck, waar Dorus twee porties eten verorberde en deze met een paar glazen bier wegspoelde. Hij praatte intussen honderd uit over zijn vrouw en kinderen en dat 't hem goed ging.
      "Maar wat doe jij nou eigenlijk? Luiwammes je de hele dag? Da's niks voor jou."
      "Ik help iemand bij het katalogiseren van zijn bibliotheek en verder schilder ik."
      "Schilderen? Wat? Net as Hitler?"
      "Nee, kunstschilderen."
      "Kunstschilderen? Jij? Wel allemachtig. Had ik moeten weten. Had ik je gevraagd mij es uit te portretteren."
      "Dat gebeurt misschien nog wel eens. Maar wacht even."

                         84.


      Klaas haalde een schetsboek uit zijn binnenzak, dat hij sinds enkele weken weer geregeld bij zich droeg en zette snel een paar krabbels op het papier. Toen scheurde hij de tekening uit en gaf die aan Dorus.
      "Merakels. Jessus. Sprekend. Hoe kan je 't man?"
      Vol eerbied keek hij kom aan.
      "Maar meen je 't, dat je mij nog es wil uitkladde?"
      Klaas knikte.
      "En krijg ik 't dan? Dan stuur ik 't an me wijf en de kindere. Kunnen ze zien, dat Dorus tegenwoordig fijne kennissen heeft. Een kustschilder. Afijn, ze kenne je wel. Eigelijk jammer. Maar ze wete dan, dat we nog goeie vrinde benne. Je bent een toffe vent, jij, maar ik snap geen laars van je. Afijn, zijn jou zake."
      Hij keek op de klok. "Ik mot weg voor dat vet. Ajuus. Zie ik je nog, es? Ach ja natuurlijk, voor dat schilderij. Maar waar?"
      "Ik kom binnenkort wel bij Trui. Als je er niet bent, laat ik een boodschap voor je achter."  "Jofel. Nou tabeh dan." Een handdruk en Dorus verdween.
      Achteraf vond Klaas zijn voorstel aan Dorus een goed denkbeeld. Hij kom dan tenminste zo nu en dan naar Amsterdam, kreeg gelegenheid om alleen te zijn. "
      Langzaam slenterde hij naar de tramhalte voor "de Roode Leeuw", waar hij op lijn vijf en twintig stapte.

                    ------------------


      Mr.Willem Ras ontving hem zeer voorkomend. Je kon nooit weten. Als ze werkelijk gemeenschappelijke kennissen hadden, was 't zaak hem te vriend te houden. Per slot van rekening wist die knaap teveel van hem en bovendien was 't misschien mogelijk op een of andere wijze profijt van hem te trekken.
      "Ga zitten en steek een cigaret op. Is 't hier warm genoeg? Schuif je stoel wat dichter bij de haard. En vertel dan eens wat er eigenlijk aan de hand is, want ik heb geen vermoeden."
      "Ik kom eens praten naar aanleiding van je laatste brieven aan Thérèse van Rozenburg. Ze is niet in orde, zie je, kan je daarom momenteel niet ontvangen. Maar je schreef nogal dringend".
      Hij deed alsof hij niet bemerkte, dat zijn gastheer van kleur verschoot en blijkbaar niet wist hoe zijn houding to bepalen.
      Dus praatte hij volkomen onbevangen verder.
      "Zoals je waarschijnlijk weten zult, gaat de verkoop van "de Vossenberg" niet door. De oude heer heeft er onverwachts van afgezien, toen hij merkte, dat er een bod zou komen van Duitse kant. Dus is 't de vraag, wat je dan wenst te bespreken."
      Mr.Willem Ras kuchte. Godallemachtig. Hoe was dat mogelijk? Freule van Rozenburg en Klaas Jansen?
      "Hoe ken je haar?" vroeg hij om tenminste enigszins zijn manoeuvre te kunnen bepalen.
      "Ik ben zo'n beetje privé-secretaris van de freules. Verder katalogiseer ik de bibliotheek."
      Oh, personeel dus, dacht Mr.Willem Ras en voelde zich een weinig opgelucht.
      "Noem je dat dan kennissen van je?"
      "Ja. Waarom niet?"
      "Nou ja, neem me niet kwalijk. Je bent toch - eh - in betrekking, personeel. Je werkgever is toch geen kennis."
      "Zoals je wilt", antwoordde Klaas.
      "Vertel eens, verdien je daar goed mee?"

                       85.


      "Nogal. Maar zeg nu eens, wat je van haar weten wilt."
      "Pardon, dat kan ik met jou niet bepraten. Alleen rechtstreeks met haar."
      "Maar zij gaf mij opdracht."
      "Uitgesloten, m'n waarde. Als ik iets met de freule van Rozenburg te bespreken heb, kan ik 't niet met iemand van haar personeel doen. Maar vertel eens, hoe ben je aan die betrekking gekomen?"
      "Door dat koffiezaakje van ons."
      "Merkwaardig. Ik snap er niets van."
      "Nu ja, ik heb later de jongste van de twee nog eens ontmoet en zo is 't in orde gekomen."
      "Mr.Willem Ras werd meer voorzichtig. Hij had de jongste dus nog eens ontmoet. Dan moest hij verdomd goeie relaties hebben.
      "Zo, zo. Dus dat baantje heb je eigenlijk aan mij te danken."
      "Zoals je wilt. Maar om op 't onderwerp terug te komen. Ik behandel alle zaken van de freules; alle. Ik kan me dus niet voorstellen, dat de kwestie, die jij wenst te bespreken, buiten mijn competentie zou vallen, tenzij 't een zuiver persoonlijke aangelegenheid is."
      "Is 't ook."
      "Dat kan dan alleen een huwelijksaanzoek zijn, want je zult haar wel niet als biechtmoeder of psychiater willen spreken."
      "En als 't nu eens een huwelijksaanzoek is?"
      "Dan ben je nog gekker dan ik dacht."
      "Waarom? Omdat ze lelijk is?"
      "Ik vind haar niet lelijk. Maar omdat je een vrouw, die helemaal niet tot je vriendenkring behoort, toch niet ten huwelijk kunt vragen. Ik behoor nog eerder tot je vriendenkring, dan die twee vrouwen."
      Er flitste iets door de brein van Mr.Willem Ras. Klaas als vriend. Dan was de weg naar "Berkenhove" geopend.
      "Nu ja, m'n beste kerel. Ik zei dat toch maar voor de grap. Je hebt immers vanzelfsprekend gelijk. 't Ging over iets anders. Laten we er verder niet over praten. Als ze me niet ontvangen kan momenteel, dan misschien later, en anders - fiat. Woon jij op "Berkenhove?"
      "Gedeeltelijk." Kaas raakte de tel kwijt. Plotseling behandelt die knaap de zaak 'en bagatelle', terwijl zijn brieven toch zo gewichtig luidden. Afwachten.
      "Bevalt 't je?"
      "Uitstekend. Ik heb een prachtige kamer en veel vrije tijd. Bovendien ben ik dol op lezen en 't huis zit stikvol boeken."
      "Lollig voor je. Kan ik eens bij je komen kijken? Je mag toch zeker wel bezoek ontvangen?"
      "Allicht. Maar meldt het even van te voren, want ik ben nogal eens afwezig."  Hij begon weer houvast te krijgen. Dus ik moet bemiddelaar zijn, dacht hij. Niet zo gek bedacht. Overigens had hij respect voor het razendsnelle aanpassingsvermogen van zijn gastheer. Als die zijn hersens eens voor een behoorlijk doel gebruikte.
      "Of ik een wisky wil? Ja natuurlijk, maar hoe kom jij aan wishky?"
      "Cadeau gekregen bij een botertransactie." Mr. Willem Ras glimlachte, hij was danig in zijn sas. "Ik heb ook nog een sigaar voor je, maar een verdomd goeie, vooroorlogs. Die reserveer ik voor zeer bijzondere gelegenheden, zoals deze. Ik vind 't verdomd leuk, dat je eens bij me op bezoek bent."
      Onvermoeid hield hij 't gesprek gaande, schonk met kwistige hand whisky en

                         86.

presenteerde Klaas nog een tweede sigaar. Politiek, zwarte handel, de bezetting, de arrestaties, - alles buitelde dooreen. Hij voelde zich gelukkig; Klaas echter begreep, dat men op "Berkenhove" minder enthousiast zouden zijn over de resultaten van zijn bemoeiingen. Er maakte zich een vaag schuldbesef van hem meester. Hij voelde, dat Mr.Willem Ras ditmaal de sterkste was geweest. Had hij deze zaak niet beter kunnen arrangeren? Maar die knul was ook zo impertinent handig. Hoe kon hij vermoeden plotseling tot intimus gepromoveerd te worden. En hem rauwelijk froisseren was op z'n minst onbeschoft, ofschoon je met sommige mensen het best onbeschoft kunt omgaan. Bovendien moest je maar afwachten, welke nieuwe trucs hij dan zou uitdenken. Het was het beste de kwestie eerst nog eens rustig te overwegen. Half elf. "Ik moet weg", zei hij opstaande. "t Is al laat. M'n dank voor je vriendelijke ontvangst en tot kijk dan."
      Een handdruk en hij stond op straat.
      Als een blauwzwarte stolp stond de hemel over de wereld; de sterren fonkelden koud en genadeloos. Hij voelde zich onbehagelijk, rilde.
      Gehaast liep hij in de richting van de binnenstad onderwijl zich het hoofd brekende over de middelen om alsnog een beter resultaat te bereiken. Hij kon Thérèse toch niet de schrik op 't lijf jagen met de mededeling, dat de heer Ras dank zij zijn bemiddeling in 't vervolg tot de regelmatige bezoekers van "Berkenhove" zou behoren?
      Vloekend in zich zelf liep hij verder.
      De eerste de beste keer dat hij kwam, zou hij ruzie met hem maken.
      Ach onzin. Op grond waarvan? De kerel had trouwens een huid als een rhinoceros. Als die geen ruzie wilde hebben, merkte hij niets en bleef poeslief. Natuurlijk ging het om Thérèse of beter gezegd, om haar vermogen. Daarvoor slikte dat heer alles. 't Zou wel makkelijk zijn als zij trouwde, maar met deze knaap was dat toch wel uitgesloten. Bovendien was ze verliefd. Grote goden wat een rommelboel.

      De volgende morgen zag hij de toestand minder somber in. Laat hem komen, dacht hij. Na een paar keer zal 't hem wel vervelen, als hij niets van Thérèse of Olga te zien krijgt. Even werd hij driftig toen hij zich herinnerde wat hij destijds over Olga gezegd had. Maar hij onderdrukte zijn woede. Misschien was dat een aanknopingspunt om die parasiet te intimideren.
      Hij floot vrolijk.

                         ----------------

                            XII.


      Onbedaarlijk lachte Olga, toen Klaas verslag uitbracht van zijn bezoek aan Mr.Willem Ras.
      "Hij is bewonderenswaardig", zei ze, "dat moet je toegeven. Hemeltje wat heeft die man een combinatievermogen."
      "Ontvang je hem?" vroeg Thérèse minder enthousiast dan haar levenslustige zuster.
      "Wat moet ik anders doen. Maar ik zal wel zorgen, dat hij na de

                         87.

eerste keer niet meer terugkomt. Gisteravond heeft hij mij gebluft; dat gebeurt me geen tweede maal."
      "Lukt jou net zo min als Thérèse, old chap", antwoordde Olga. "Hij komt. Geen macht ter wereld kan hem van zijn aanval op Thérèse weerhouden."
      "Ik weiger hem te zien", zei Thérèse scherp. "Het wordt toch te dol, dat je iemand, die je niet kunt uitstaan, niet uit je huis kunt houden."
      "En toch komt hij", hield Olga vol.

      Een paar dagen later was er al een brief die een geweldige lachlust verwekte, aangezien hij geadresseerd was aan Klaas Jansen.
      Dierk bracht hem binnen met de andere poststukken en merkte op, dat deze brief maar aan de afzender moest worden teruggestuurd, want dat hij blijkbaar verkeerd bezorgd was.
      "Neen Dierk", zei Klaas. "Die Jansen ben Ik."
      "Maar U heet toch de Ham van Beest?" Dierks gelaat drukte uiterste verbazing uit.
      "Niet voor meneer Ras. En denk erom, dat je hem niet wijzer maakt, hoor. Als hij naar mij vraagt, naar meneer Jansen dus, breng je hem naar mijn kamer. Dinsdagmiddag om vier uur."
      Dierk knikte en verliet zwijgend het vertrek om Marie zijn bevindingen mede te delen.


Op het aangekondigde uur verscheen Mr.Willem Ras en werd op zijn verzoek onmiddellijk aangediend bij Klaas, die hem allervriendelijkst ontving.
        Hij bewonderde de kamer, het uitzicht en informeerde en passant naar de freules. Voorzichtigheidshalve handhaafde Klaas de ziekte van Thérèse.
      "Is die zo vaak ziek?"
      "Jammer; aardige vrouw."  Als ze zoveel haar kamer moet houden heb ik tenminste mijn vrijheid, schoot door hem heen.
      "Die andere lijkt me van steviger allooi", vervolgde hij glimlachend.
      "Verdomd knap ding, zeg. Als ik in jouw plaats was... Maar ja, ze is van adel en jij nu niet bepaald."   Hij wachtte even, een genoegelijke glimlach vol verholen gedachten op zijn gelaat. Ach wat hindert 't? De vent is immers maar bediende hier. En dan... Jansen.    "Met zo een een nachtje naar bed, wat." Schaterlachend sloeg hij Klaas op de schouder.
      "Ik denk niet, dat ze voor die grapjes te vinden is", antwoordde deze met nauwelijks bedwongen drift.
      "Kom, kom kerel, leer mij de vrouwen kennen."
      "Waar heb jij die kennis dan vandaan? Je bent zo groen als gras." Zijn stem beefde van ingehouden toorn.
      "A lala! Ik merk 't al. Meneer is verliefd. Excuses m'n waarde, duizend maal excuses. Ik wilde je niet grieven. Maar veel kans geef ik je niet."
      "Jezelf geef je zeker meer kans, hè? Bij freule Thérèse dan altijd." Het liefst zou hij hem op zijn gezicht slaan, maar hij bedwong zich met uiterste inspanning. Zijn gelaat stond verbeten. Mr.Willem Ras bemerkte het en besloot te retireren; 't zou al te

                         88.

stom zijn hem tegen zich in te nemen.
      "Waarom niet? Ben je nog altijd over dat vermeende huwelijksaanzoek aan 't piekeren? Ik zeg niet, dat je het bij 't rechte eind hebt, maar wat zou er tegen zijn?"
      "Dat 't er al te dik opligt, dat je 't alleen maar op haar vermogen gemunt hebt."
      "Mariage de raison dus. Waarom niet? Een andere mogelijkheid bestaat er toch niet voor haar. Ik vind je suggestie niet zo slecht. Als 't lukt, krijg je tien procent van de bruidschat. Hoe denk je erover?"
      "Ten eerste", antwoordde Klaas, uiterst kalm maar op afgebeten toon, "is er geen sprake van een suggestie van mijn kant. Ik weet heel goed, waarom je plotseling zo vriendelijk tegen mij bent, en me hier opzoekt. Ten tweede ben ik geen huwelijksmakelaar. En ten derde is freule Thérèse een te gedistingueerde vrouw om voor jou millionairsillusies geëxploiteerd te worden."
      "Luister eens mijn waarde" - Mr.Willem Ras leunde behagelijk achterover - "ik begrijp en waardeer je respect voor je werkgeefster. Ze is nu eenmaal van adel. Maar ik ben tenslotte intellectueel en de broer van een beroemd hartspecialist; ik ben niet een willekeurige meneer Jansen of Pietersen. Dat ik rijk wil worden, geef ik graag toe. Maar dat ik jouw werkgeefster zou exploiteren moet ik nadrukkelijk ontkennen. Ik spreek eerlijk van een mariage de raison, en ik zie niet in waarom dat niet gepaard zou kunnen gaan met een even grote, zij het ook andersoortige, eerbied voor de freule, dan die van jou." Vergenoegd streek hij zich langs de kin, nadat hij deze welluidende alleenspraak geëindigd had.
      "Eerbied, zei je nietwaar? Eerbied? En hoe spreek je over freule Olga, en hoe denk je over haar zuster?"
      "Maar m'n beste, onder mannen valt toch wel eens meer een scherts over vrouwen?"
      "Noem je dat schertsen? Ik noem het anders. Maar langer Reden kurzer Sinn, laten we van dit onderwerp afstappen. Er komt niets van in; zet dergelijke plannen uit je hoofd. Reken er in elk geval op, dat ik ervoor zal zorgdragen, dat je nooit freule Thérèse met je impertinenties kunt lastig vallen."
      Mr.Willem Ras stond op. Zijn houding was afgemeten. "t Spijt me", zei hij, "dat je op grond van een kwestie, die in 't geheel niet door mij ter tafel gebracht is, je met mij brouilleert. Ik had gehoopt, dat je, nu je een behoorlijke maatschappelijke positie inneemt, de connectie met mij meer op prijs zou hebben gesteld, omdat ik als lid van een familie van intellectuelen je een zeker cachet had kunnen geven. Maar ik wens me niet op te dringen; integendeel. Als jij de onbekende bediende Jansen wilt blijven en meer prijs stelt op de vriendschap van Dorus, is 't mij wel. Adieu."
      Hij boog stijf en wilde het vertrek verlaten.
      "Wacht even", zei Klaas rustig; "ik zal de huisknecht bellen, dan kan hij je uitlaten."
      Na enige ogenblikken verscheen Dierk, die op verzoek van Klaas de gast naar de voordeur begeleidde.

      Met de handen in de zakken daalde Klaas de trappen af. "En hij komt nooit weerom", floot hij.

                         89.

      "Werkelijk?" vroeg Thérèse, toen hij nog steeds het zelfde liedje fluitende de kamer binnentrad.
      "Werkelijk!" antwoordde Klaas. "We zijn volkomen gebrouilleerd. Ik heb hem uit zijn tent weten te lokken over dat huwelijksaanzoek en hem toen verteld, dat hij dat maar uit zijn hoofd moest zetten, en dat ik er in ieder geval voor zorgen zou, dat hij jou, Thérèse, nooit met zijn impertinenties kan lastig vallen."
      "Was hij niet woedend?"
      "Neen. Vreselijk uit de hoogte. Ik ben immers maar de bediende Jansen en hij de broer van een groot hartspecialist en zelf intellectueel."
      "Wat een verwaandheid", zuchtte Thérèse. "En ben je er nu van overtuigd, dat hij ons met rust laat?"
      "Ik zou niet weten, wat hij er nu nog op vinden moet."
      "Hij vindt er beslist wat op", mengde Olga zich in het gesprek.
      "Maar wat dan?" vroeg Klaas.
      "Ik kan 't me ook niet voorstellen, dat hij nu nog iets zou kunnen bedenken," zei Thérèse zachtjes voor zich heen.
      "Allright, we zullen zien." Olga stond op. Allemaal thee? Daar staan cigaretten, Klaas."
      Zij was niet gerust. In deze tijd van rechteloosheid, waarin zelfs een anonyme denunciatie voldoende was, moest men oppassen voor schavuiten als die meneer Ras. Als 't waar was, wat Klaas dacht, dat hij geen mogelijkheid meer zag om terug te komen, zou hij zeker wraak nemen. Daarom zei ze, dat zij overtuigd was, dat hij er wel wat op zou vinden. En ze hoopte vurig, dat hij zich een nieuwe illusie scheppen zou, een nieuw krijgsplan ontwerpen.

      Natuurlijk vond Mr.Willem Ras er iets op, maar anders dan Olga hoopte.
      Dacht dat schrijvertje werkelijk, dat hij voor hem opzij zou gaan? Wat had die vent zich stom bloot gegeven. Godallemachtig. Natuurlijk verliefd op dat mooie blonde ding, en doodsbenauwd dat hij zijn betrekking zou verliezen, wanneer een man, en nog wel een intellectueel, zijn intrede op "Berkenhove" zou doen. Hij zou dat heer weleens mores leren. Klaas Jansen! Haha! Jan Klaassen! Dat was juister.
      Onder het wandelen naar het station had hij zijn plan al opgemaakt. Een briefje naar Rauter, met de mededeling, dat zich op "Berkenhove" een handlanger van Lou Smeding ophield. Lou zou toch wel al dood zijn; de Duitsers hielden van opschieten. Laat meneer Jansen dan maar aantonen, dat het niet waar is. Ook al kunnen ze hem niets bewijzen, dan nog houden ze hem vast, maanden, misschien wel zolang de oorlog duurt.
      En na een tijdje zou hij dan "Berkenhove" eens opbellen om te vernemen hoe het ermee stond. Door zijn relaties - hij grinnikte - heeft hij dan gehoord, dat Klaas gearresteerd is. Of 't waar is? En dan erheen voor nadere inlichtingen. Moed inspreken natuurlijk. Zijn diensten aanbieden. Haha. Reusachtig. Die vrouwen ook nog een beetje bang maken, dat ze Klaas in huis gehad hadden. En hij dan als beschermer en redder uit de nood. Enorm gewoonweg. M'n dank, m'n waarde Jan Klaassen, m'n dank.


                         90.

      De zelfde avond nog, schreef hij het briefje aan S. Exellenz - "al die kerels zijn excellenties" - S.S. Brigadeführer Rauter : dat zich op "Berkenhove" te V. een zekere Klaas Jansen schuil hield, gewezen zwarthandelaar en handlanger van Lou Smeding; dat de beide daar wonende vrouwen, de freules van Rozenburg, zodoende zonder het te vermoeden in ernstig gevaar verkeerden, aangezien zij niet wisten, welk gevaarlijk sujet zij huisvesting verleenden, weshalve hij zich, mede uit sympathie voor de Duitser zaak, geroepen voelde om de bevoegde Duitse instanties op de hoogte te stellen. "Heil Hitler" plaatste hij onder de brief zonder deze verder te ondertekenen.
      IJlings bracht hij het schrijven naar de bus, waarna hij zich thuisgekomen op een whisky tracteerde en een van zijn vooroorlogse sigaren.
      Blij lachend hief hij het glas op : "Nou Klaas, op je gezondheid en dat je er heelhuids af mag komen; dan kun je later nog eens een borrel drinken met de heer van Berkenhove. Maar netjes, onderdanig op een afstand."

      Lange tijd dronk hij. Hij wilde vrolijk blijven, maar zijn wil schoot te kort en ook de whisky kon niet beletten, dat hij voordurend aan Lou moest denken en aan wat er zo al over de Gestapo gemompeld werd. Toen hij dronken in bed wilde stappen, vloekte hij, omdat hij zich tegen de poot van het ledikant stootte. "Sta daar niet zo stom in de weg." In een plotselinge opwelling van razernij gaf hij de poot een trap. Hij gilde van pijn; hinkend en kreunend liet hij zich in bed vallen.
      "Heel 't leven is een vuile rotzooi", mompelde hij.
      Toen viel hij in een loodzware slaap.

                    -----------------------

                        XIII.


      Stil lag Olga naast Klaas, die tevergeefs poogde haar op te wekken. Zachtjes streelde hij haar, liet zijn handen glijden langs haar lichaam, fluisterde zoete liefdewoorden, maar geen spoor van wellust doortrilde haar.
      "Wat is er toch met mijn gouden meisje? Ben je moe? Zal ik naar mijn kamer gaan? Zeg dan toch wat."
      "Ik ben bang", fluisterde zij hees. Bang voor Ras. Ik hoop maar, dat hij er wat op vindt, dat hij toch terugkomt.
      "Ik begrijp er niets van. Waarom dan toch?"
      Plotseling ging zij overeind zitten, keek hem doordringend aan met een blik, waaruit doodsangst sprak. Met zijn hoofd in haar beide handen fluisterde zij : "Zeg dat ik mij vergis, dat hij niet zo is."
      "Maar hoe dan toch?" Klaas werd ongeduldig.
      "Hij kan je de Gestapo op 't dak sturen, snap dat dan toch." Driftig schudde zij hem door elkaar.
      "Op grond waarvan? Zwarte handel? Daar heeft de Gestapo niets mee te maken."
      "Geen zwarte handel. Elke beschuldiging is toch goed voor een arrestatie. Dat weet je toch even goed als ik."

                         91.

      Vermoeid liet zij zich terugzinken in de kussens.
      "Kom, kom, meiske, niet zo zwartgallig. Zo'n schoft zal hij toch niet zijn. Dat lijkt me wel wat overdreven." Weer wilde hij haar strelen, maar zij weerde hem zachtkens af.
      "Niet doen nu. Ik kan niet. Laat me maar gaan slapen."
      Teleurgesteld stapte hij uit het bed, kleedde zich zwijgend in zijn pyama en ochtendjas, drukte voorzichtig zijn lippen op haar voorhoofd, doofde het licht en verliet onhoorbaar het vertrek.
      Toen hij zich tussen zijn koude lakens uitstrekte, rilde hij. Het vergeefse gloeien in zijn lichaam zette zich om in een ziedende woede tegen die parasiet, die hem deze nacht ontstolen had. Een vage ondertoon van angst door Olga gewekt, deed erin mede, maar deze drong hij weg.
      "Vervloekt zwijn; vervloekt zwijn..."

      Tegen Thérèse uitte Olga niets van haar vermoedens ; rustig werkte zij met Klaas in de bibliotheek, waarbij beiden vermeden over de vorige nacht te praten.
      De nacht daarop was zij uitgelaten, een orkaan van harstocht. Het scheen alsof haar omhelzingen niet eindigen wilden, alsof zij zijn lichaam niet genoeg kon ondergaan. Wild beet zij in zijn lippen, verstikte hem bijkans in de greep harer armen. Toen zij tenslotte uitgeput terugzonk, was haar gezicht moe, en slap lagen haar armen naast haar dijen.
      "Als er wat met je gebeurd, laat ik hem hier komen", zei ze op mattte toon. "En de hond komt natuurlijk, als ik hem roep. Dan schiet ik hem neer met vaders jachtgeweer."
      Klaas schrok... "Dat heb je te laten, begrepen. Ik wil 't niet. Per slot van rekening..."
      "Doe ik wat ik wil", interrumpeerde zij hem. Haar stem klonk hooghartig en hij hoorde de onwrikbaarheid van haar besluit uit haar woorden.
      "Tob toch niet zo", weerde hij zwak af.
      "Ik tob niet meer. Ik weet precies mijn gedragslijn. Dan valt er niets meer te tobben."
      Langen tijd nog lagen zij wakker naast elkaar, zwijgend, elk met zijn eigen gedachten.

      's Zaterdagsavonds om half tien meldde Dierk, dat er twee mannen van de recherche waren met het bevel, Klaas Jansen, die hier in huis moest zijn, te arresteren.
      "Ik heb natuurlijk gezegd dat er hier geen Klaas Jansen is", voegde hij eraan toe. "Zal ik ze maar binnenlaten?"
      Thérèse knikte. Toen Dierk de boodschap bracht, had even haar hart opgehouden te slaan; nu hamerde het als razend.
      De politiemannen kwamen binnen; een ervan kende zij, hij woonde al jaren in het dorp en was zeker niet Duits gezind; de andere - een jonge brutale man met een onaangenaam uiterlijk - was hun vreemd.
      "Wat wensen de heren?"
      "We hebben opdracht gekregen om een zekere Klaas Jansen te arresteren, freule", antwoordde de oudste. "Neemt U ons niet kwalijk, dat wij U zo laat storen."
      "Ik ken geen enkele meneer Jansen, agent", antwoordde Thérèse.

                         92.

      "Wie is die meneer dan?" vroeg de jongste brutaal.
      "Mij naam is de Ham van Beest", antwoordde Klaas.
      Fel, met een blik vol haat keek Olga de rechercheur aan.
      "Persoonsbewijs!" beval hij.
      Rustig haalde Klaas het gevraagde uit zijn portefeullle. De man bekeek het nauwkeurig, gaf het toen aan zijn collega, die het na er een vluchtige blik op geworpen te hebben, weer teruggaf.
      "Dan zullen we het huis moeten onderzoeken", zei de jongste, en maakte zich gereed het vertrek te verlaten.
      "Wacht U!" beval Thérèse, "Ik zal de huisknecht bellen, dan kan die U de weg wijzen." Zij schelde.
      "Die vinden wij alleen wel", protesteerde de ander. "We zijn dat werkje wel gewend."
      "Ik ben dergelijke visites niet gewend, en ik heb hier in huis de leiding meneer; niet U", voegde Thérèse hem toe. "Dierk", vervolg- de zij tot de inmiddels verschenen knecht, "de heren willen het huis doorzoeken naar die imaginaire meneer Jansen, ga jij ze voor, wil je?"
      Dierk boog en liet de rechercheurs voorgaan.
      "Goedenavond freules, meneer", zei de oudste en verliet schuifelend en hoofdschuddend het vertrek.
      Weer belde Thérèse; thans om Marie, die geagiteerd binnentrad.
      "Wat een toestand, kind, wat een toestand. En meneer?" vroeg ze fluisterend aan Klaas.
      "In orde hoor", antwoordde deze en liet haar zijn persoonsbewijs zien.
      "O ja, natuurlijk; goddank. Wie zou ons dat gelapt hebben?"
      "Ras!" Olga's stem klonk snijdend en een grenzeloze verachting legde zij in dit ene woord.
      "Wat een schoft", zuchtte Marie. "Wat een gemeen sujet. Maar wat is er van Uw dienst, freule?" wendde zij zich tot Thérèse, onzeker plotseling, toen zij zag, dat Thérèse's vingers nerveus op de armleu- ning van de stoel tikten, terwijl haar ogen donker glansden.
      "Kunnen ze de hamstervoorraden vinden, Marie? Ik verbrand liever alles, dan dat ik het aan de Duitsers geef."
      "Neen freule, onmogelijk. Ik heb de toegang tot de bijkelder destijds laten afsluiten met lege wijnkisten. Niemand vermoedt dat daar een deur achter zit. De kisten staan langs de hele muur. En de kolen zijn in de loods achter in het park. Daar zullen ze wel niet heengaan. Er staan ook dienders voor en achter het huis freule; 't is toch erg hè."
      "Die zullen 't dan wel koud krijgen", merkte Klaas laconiek op.
      "Niks erg", antwoordde Marie. Moeten ze maar geen handlangers-diensten verrichten."
      Klaas glimlachte.
      "Is er nog iets van Uw dienst, freule?"
      "Breng me een warme wijngroc, wil je? Ik heb 't koud."
      "Jij ook kindje?" vroeg Marie aan Olga. "En meneer? Zeker een cognacje, hè. Voor de schrik. Ras!" weer wendde zij zich tot Olga - "Zou die ons dit gelapt hebben? Maar hoe denkt U dat zo?"
      "Straks!" zei Thérèse kort; "als die mensen weg zijn."
      Marie verdween zwijgend.
      Het duurde lang, want "Berkenhove" was enorm groot, een feit, waarover de jongste rechercheur dan ook de nodige opmerkingen maakte.
      Dierk gaf geen antwoord.  "Vertel jij eens", vroeg hem de rechercheur plotseling, geïrriteerd

                         93.


door het zwijgen van de knecht, "wat doet die meneer daar binnen hier eigenlijk?'
      Dierk bleef zwijgen. Zijn standgevoel als huisknecht van de freules van Rozenburg verbood hem, zich anders dan uit uiterste noodzaak te bemoeien met een plebejer, zoals dit ongure sujet.
      "Hoor je me niet?" vroeg de rechercheur driftig.
      "Wilt U aan Uw collega zeggen", zei Dierk tot de oudste der twee, "dat het hier in huis niet de gewoonte is te vragen waarom wij gasten ontvangen."
      "Verdomde opschepper!" snauwde de jongste. "Naar Duitsland moesten ze je sturen. Nutteloos prul, dat je bent."
      Dierk negeerde deze woorden en de man die ze sprak, alsof hij lucht was.
      Tenslotte kwamen ze in de kelder. Toen hij de lege wijnkisten zag, viel de rechercheur opnieuw uit : "Zuipen kunnen die plutocraten wel. Een schandaal gewoonweg."
      Vloekend liep hij de keldertrap weer op.
      "We hebben het gezien", zei de oudste der twee. "'t Is in orde hoor!" Blijkbaar weer zo'n kletsaanklacht om de mensen 't leven zuur te maken."
      "Weet ik nog niet zo precies", merkte zijn collega op.
      "Ach man, hier in huis komt toch geen meneer Jansen." De oudste agent haalde minachtend zijn schouders op.
      "Jou is de deftigheid ook al in je hoofd geslagen", snauwde zijn collega. "Laten we maar gaan."
      Dierk liet hen uit, grendelde de deur en bleef nog enige ogenblikken staan luisteren naar het knerpen van het grind, dat thans om het huis heen te horen was. Toen alle geluiden verstomd waren, begaf hij zich naar de kamer, waar de freules en Klaas zich bevonden, om verslag uit te brengen.
      Thérèse maakte hem een compliment over zijn optreden en voegde er aan toe, dat hij een fles wijn en een paar sigaren kon nemen voor zijn moeite.
      Dierk boog en verliet rustig het vertrek.
      "Die is niet gauw uit zijn evenwicht te brengen", zei Klaas, "stel je voor dat hij zich vergist had."
      "Dierk is alleen maar evenwicht", antwoordde Thérèse nog steeds ernstig. "En nu meneer Ras. Olga heeft gelijk; die alleen kan het geweest zijn, of noemde je je wel meer Jansen?"
      Klaas schudde ontkennend het hoofd. "Bovendien", zei hij, "weet niemand, behalve hij, dat ik hier woon."
      "Wat bedoel je met 'en nu meneer Ras', Thérèse?" vroeg Olga.
      "Ik zal zijn broer informeren. Ik accepteer dit niet, en wens niet de dupe te zijn van het feit, dat ik patiënte ben van een arts, die een dergelijk sujet in zijn huis ontvangt."
      "En wat doe jij nu Klaas?, vroeg Olga.
      Hij haalde de schouders op.
      "Dan zal ik 't je zeggen. Jij gaat Maandagochtend naar Trui en licht haar in. Maar je noemt je naam niet, begrepen. En ik ga mee."
      "Ga jij mee?" Verwonderd keek hij haar aan.
      "Ja, er zijn al fouten genoeg gemaakt. En gesteld meneer Ras komt daar, terwijl jij er bent, dan wens ik er ook te zijn."
      "Ras komt er 's morgens nooit."
      "Wat niet is kan komen. Ik ga mee."
      "Spreek maar niet tegen Klaas", zei Thérèse. "Als Olga iets wil, kan niemand haar weerhouden."
      "Allright dan", antwoordde Klaas. "Ik ben alleen bang dat Trui

                         94.

van haar kruk valt, als ze jou ziet Olga. Maar waarom moet zij het weten?"
      "Omdat ik wil, dat hij overal gemeden zal worden als de pest. De hond!"
      "Kalm Olgatje, je hebt gelijk, maar wind je niet zo op", sprak Thérèse kalmerend.
      "Ik ben razend", riep Olga en begon driftig de kamer op en neer te lopen. "Razend! Dergelijke gemeenheden verdraag ik niet. Ik haat die man met een grenzeloze haat."
      "Kom bij me, Olgatje", zei Thérèse zacht.
      Olga gehoorzaamde en liet zich door haar zuster op schoot trekken. Toen vleide ze het hoofd tegen haar schouder en barstte los in een onbedaarlijk snikken.
      Met een uiterst teer gebaar, hetwelk Klaas ontroerde, streelde Thérèse de blonde haren van haar schreiende zuster.
      Geruisloos stond hij op en verliet op zijn tenen de kamer.

                     ---------------------

                         XIV.

  De volgende morgen verscheen Olga laat in de ontbijtkamer; haar gelaat stond ernstig en haar trekken waren vermoeid. Zij waren alleen. Klaas had blijkbaar al ontbeten en van de kamenier van Thérèse vernam zij, dat deze eerst in de middag haar kamer wenste te verlaten, omdat zij moe was.
      Olga nam lusteloos plaats en schonk zichzelf thee in. In gedachten verzonken nam zij een paar beschuiten, welke zij echter grotendeels verkruimelde. Een verloren morgen, zwaar van gedachten en zelfverwijten wachtte. Zelfverwijten, omdat zij door haar tranen Thérèse natuurlijk een slapeloze nacht bezorgd had. Te weinig zelfbeheersing. Maar de laatste tijd was ook zo krankzinnig emotioneel geweest, een stroom van nieuwe ervaringen, van ongekende vreugden - en toen plotseling de razende angst. Zou Thérèse iets vermoeden? Zij hoopte van niet. Zij wilde het zonnige, dat met Klaas in het leven harer zuster gekomen was, niet wegnemen, al begreep zij niet hoe dit eindigen moest.

      Thérèse had niet alles vermoed, maar wel de liefde in het hart van Olga , zij wist immers te goed, hoe het met haarzelf gesteld was. En Olga's tranen waren te vele en te hartstochtelijk geweest om niet te begrijpen welke gevoelens in het spel waren. Uren lang had zij wakker gelegen en nagedacht wat zij voor haar doen kon.
      In het dagelijks leven was er niets bijzonders te bespeuren in de verhouding tussen Olga en Klaas, geen onderscheid in zijn optreden tegenover Olga en tegenover haarzelf. Maar zou hij niets bespeurd hebben van wat er in dat kind omging? Een man met zoveel levenservaring. 't Kon haast niet anders. Was 't wel juist geweest hem uit te nodigen op "Berkenhove" te komen wonen, al woonde hij dan officieel in Amsterdam en was hij hier slechts gast?
      O zeker, zelf vond zij het heerlijk hem zo vaak te zien en te spreken, maar 't ging nu niet om haar, maar om Olga.
      Vanzelfsprekend kon zij er niet met haar over spreken, als Olga

                         95.

er niet zelf over begon. En met Klaas nog minder, want het was ten enenmale uitgesloten met een derde te spreken over onderwerpen, die de betrokkene voor zich wenste te houden. Deze dingen waren voor Thérèse en Olga even vanzelfsprekend, als dat zij nimmer ongevraagd op elkaars kamers kwamen. Een mens heeft recht op een eigen leven.
      Toen zij eindelijk insliep, had zij nog steeds geen oplossing gevonden.
      Zij liet zich het ontbijt op bed serveren, waarnaar zij weer in haar kussens terugzonk, moe en met vage gedachten, gedachten, die nauwelijks gevormd werden, maar die juist daardoor, door hun schemerachtigheid haar tot het inzicht brachten, dat zij de zaak op haar beloop moest laten.
      Want Thérèse was een stille, fijngevoelige vrouw, een droomster, die in haar waakdromen de waarheid vond, haar waarheid, vooral als 't om anderen ging.
      Alleen 't leven kan de mensen vormen; zij wist 't zo goed nu. Zonder geluk vaart niemand wel.  Maar zonder leed evenmin. Wat verstaan de mensen eigenlijk onder geluk? Hun geluk is als een massaproduct : goedkoop en gemakkelijk. Thérèse hield niet van de mensen, behalve enkele uitzonderingen, die fijn genoeg besnaard waren om haar te verstaan.

      's Middags schreef zij de brief aan Dr.Ras, een simpel relaas van feiten, waarbij zij de ware naam van Klaas verzweeg, alsook de wijze waarop hij in haar huis gekomen was.
      Wat deed dit laatste ertoe? En waartoe de mogelijkheid scheppen, dat die schurkachtige broer Klaas' naam te weten kwam?
      Desondanks werd de brief lang en vermoeide haar, want al wat op die man betrekking had stuitte haar verschrikkelijk tegen de borst, en heel het gebeuren, deze walgelijke, gemene intrigue kon zij slechts met uiterste inspanning op schrift stellen.
      Maar het moest. Nooit wilde zij die man weer zien, noch zijn naam horen. Het was alles zo vies, zo vulgair. En zij haatte vulgariteit.

      Toen zij in de namiddag beneden kwam, vond zij Olga en Klaas elk met een boek bij de haard. Terstond overhandigde zij de brief aan Klaas. "Wil je die morgen voor mij bij dokter Ras afgeven? Jullie gaan toch naar Amsterdam en ik vertrouw dit schrijven liever niet aan de post toe. En verder verzoek ik dringend nooit meer over de broer van de dokter te spreken. De man walgt mij." Klaas nam de brief in ontvangst.
      "Ik heb er geen behoefte aan om nog op die meneer terug te komen, Thérèse. En Olga waarschijnlijk ook niet."
      "Behalve morgen", antwoordde Olga.
      "Dat is jullie zaak", zei Thérèse. "Laten we nu over iets anders spreken. Vind jij 't wel veilig, Klaas, om hier te blijven?"
      "Denk je dan dat ze terugkomen? Ik wil wel weggaan, als 't jou gerust stelt, maar ik zie er de noodzaak niet van in. 't Kan natuurlijk geen kwaad een paar weken in Amsterdam te blijven, maar..."
      "Niet in Amsterdam. Ga naar mijn landgoed in Overijsel."
      "Daar is momenteel niemand anders dan de huisbewaarders en die knecht", bracht Olga in 't midden. "Wie moet daar voor hem zorgen?"

                         96.


      "De vrouw van de huisbewaarder."
      "Lijkt 't je nodig?' vroeg Olga.
      "Ik weet niet of 't nodig is. Ik doe het voor zijn veiligheid, bij voorbaat. Wat is er op tegen?"
      "Niets."
      "Kijk eens Thérèse ", mengde Klaas zich in het gesprek, "als 't om jouw gemoedsrust gaat, doe ik natuurlijk wat jij voorstelt, maar ik geloof dat ik, wanneer de heren terugkomen, gemakkelijk genoeg me in de bijkelder kan verschuilen. Marie schijnt die afdoende gecamoufleerd te hebben."
      Thérèse knikte. "Dan zal ik Dierk orders geven 's avonds niemand binnen te laten, alvorens zich te vergewissen wie toegang vraagt. Je weet, dat we erg op je gezelschap gesteld zijn en je dus node laten gaan." Klaas glimlachte erkentelijk.
      "Wil je voor me poseren, Thérèse?"
      "Ja zeker. Wanneer? Maar hoe - zo ineens vraag je me dit."
      "Ik heb er al heel lang over gedacht. Ik wilde het doek "De Dromende" noemen, of misschien ook anders, maar in ieder geval wilde ik er in uitdrukken de vrouw, die het leven droomt."
      "Ik?" vroeg zij blozend en verlegen. "Ik? Maar waarin zie jij dan dat dromen en hoe wil je dat uitbeelden?"
      "In je ogen. Als je wist hoe wondermooi die zijn Thérèse."
      Haar ogen. Dus toch iets, dat een man met innerlijke beschaving, een cultureel mens, tot bewondering bracht. Dus toch niet geheel onaanzienelijk en verworpen.
      Het stormde door haar en het licht van een stijgende zelfbewustzijn straalde uit haar blik. Tot nu toe was haar zelfbewustzijn beperkt geweest tot het zich weten de telg van een oud geslacht, verfijnd en decent beschaafd, van een tere, kuise innerlijkheid. Wat zij thans hoorde echter, vergrootte haar vrouwelijke eigenwaarde. Niet slechts zijn een aristocratisch verleden, maar ook een levend heden, een levende vrouw, die indruk maakte op een man, een man als deze, verfijnd, kunstzinnig, een levenskunstenaar.
      "Ik hoop, dat het iets heel moois wordt Klaas", zei Olga na een ogenblik stilte.
      "Ik hoop het ook", antwoordde hij. "Ik zal mijn best doen. Achter haar de oneindigheid, uitgedrukt in schemerlicht, een grijszilver licht waaruit zij opdoemt en dat tevens tot haar wezen behoort." Er viel een langdurig zwijgen, dat Thérèse tenslotte verbrak.
      "Laten wij thee drinken; we zijn nu alle drie aan 't dromen, geloof ik." Zij glimlachte gelukkig.

                   --------------------

                         XV.


      "Morgen Trui."
      "Wel allemachies, ben jij d'r nou al, zo vroeg? Dag juffrouw."
      Trui viel welliswaar niet van haar kruk, maar was wel duidelijk verbaasd, toen zij hem met Olga zag binnentreden. Een verschijning als dit meisje was in haar etablissement tot nu toe onbekend geweest, zij raakte ervan onder de indruk en zweeg, terwijl zij tersluiks de bezoekster monsterde. "Wat een chic en zo eenvoudig. En wat is ze mooi", dacht zij.

                         97.


      Voor Olga was dit bezoek een gebeurtenis. Wel had Klaas dikwijls gesproken over Trui en haar kroegje, maar een duidelijke voorstelling had zij er zich nimmer van kunnen maken. Het lag te zeer buiten wat zij kende.
      "We komen je wat vertellen Trui, wat je zal interesseren", begon Klaas. Hij vond het een vervelende geschiedenis, maar ten eerste wilde Olga het beslist, en ten tweede was hij toch ook verplicht Trui en Dorus te waarschuwen voor iemand, die getoond had voor niets terug te deinzen, wanneer het om zijn particuliere belangen ging.
      Sober vertelde hij het gebeurde, en zag hoe het gelaat van Trui strakker en harder werd. Olga luisterde aandachtig, dwars op een stoel gezeten met een arm op de leuning; zij lette nauwkeurig op of hij niets vergat.
      "Dat meisje is dus een freule", schoot het door Trui heen, toen Klaas over de freule en haar zuster sprak. "Heb ik niet altijd gezegd dat hij van goeie kom-af is? En zo bescheiden."
      Klaas beëindigde zijn verhaal.
      "De schoft. De vuilik!" was het enige wat Trui de eerste ogen- blikken wist uit te brengen.
      "Ik zal Dorus waarschuwen", merkte zij na enige tijd rustig maar ingehouden kwaadaardig, op. "En m'n nichtje, dat bij dokter Ras dient. Een borrel Klaas?"
      " 't Is nog wel wat vroeg, vind je niet?"
      "Bier dan; 't is slecht hoor, schraal."
      "Geef toch maar een biertje Trui."
      "En de juffrouw, eh...freule. Ik heb niet veel voor U, ziet U. Wij krijgen hier nooit zulk hoog bezoek. 't Is hier nou niet bepaald een meisjespensionaat." Zij lachte gedwongen.
      "Wat hebt U?" vroeg Olga.
      "Als ik U raden mag, neem dan een zoete Voorburg." Trui tilde de fles op om het aanbevolene aan Olga te tonen, die echter in de verste verten geen vermoeden had, wat zoete Voorburg betekende.
      "Heel graag", antwoordde zij daarom. 't Zou wel ergens naar smaken.
      "Dan neem ik er ook een", zei Trui blij glimlachend. " 't Is goed spul hoor."
      Klaas gaf 't glas aan Olga. Trui hief 't hare op, knikte naar Olga, tikte even aan 't bierglas van haar gast en zei : "prosit dan maar."
      En meteen daarop : "Maar wat een schoft, wat een ploert is die vent. Een verrajer! Jasses! En wat verbeeldt dat stuk heen en weer zich wel, hij en een freule. Dan heeft Dorus toch gelijk gehad. Die zei 'es, als je 'em geld laat ruiken, heb je 'em zo. Maar we zullen 'em krijgen. Hier komt-ie nooit meer terug, nooit meer." Zij grimlachte. "Dat zakie zal ik Dorus laten opknappen, wacht maar."
      "Voorzichtig Trui, Dorus is in staat om 'em de hersens in te slaan."
      "En wat dan nog. Als ie 'em doodslaat, verklaar ik onder ede, dat die ploert begonnen is. Oh!" Een korte, nijdige hoofdknik onderstreepte dit Oh!
      "Onder ede, Trui?"
      "Is-ie dan soms niet begonnen. Tegen jou immers? Wat zegt U freule? Trouwens, laat dat maar aan Dorus over. Die kan zuigen als-ie wil. God bewaar je d'r voor." Weer grinnikte zij.
      "Nog een biertje Klaas? En U nog een Voorburg?" Haar hand

                         98.

zwaaide de fles als een maarschalksstaf. Zonder antwoord af te wachten schonk zij in. Klaas bracht een tweede glaasje met 't zoete vocht aan Olga, die vriendelijk glimlachend dronk.
      "Geef me een cigaret Klaas", zei zij, toen zij het glas naast zich op het tafeltje plaatste.
      Ze noemt hem Klaas en ze zeggen je en jij. Zouë ze verloofd zijn? overpeinsde Trui. Zal ik ook aan Dorus zeggen.
      Ze praten gedrieën nog een beetje, voornamelijk de beide vrouwen, van wie de oudste een indruk wilde hebben van de jongste, om meer te kunnen vertellen. "En een eenvoud, een eenvoud. Ze zat zo maar dood- gewoon met me te praten. Dat is altijd zo bij de echte chic. Die zijn nooit uit de hoogte. Een fijn meissie, hoor. En mooi, mooi! Niet te beschrijven." Zo zou ze 't zeggen en ze zou er niks om liegen.
      Klaas was de eerste, die aanstalten maakte om te vertrekken, toen Trui de hoofdlijnen van haar jeugdgeschiedenis aan Olga verteld had. Natuurlijk wilde zij niet afrekenen. "Niks niemendal hoor. Jullie kwamen toch op bezoek."
      "Ja maar m'n beste Trui, op die manier geef je me meer cadeau, dan ik betaal. Je hebt me al zo vaak vrijgehouden."
      "Dat hoeft de freule toch niet te weten." Ze sprak het woord freule uit met toegespitste lippen, genoot van de deftigheid ervan; heel haar kroegje werd erdoor overglansd. Een freule, een echte freule. Hoe is 't godsmogelijk?
      "Niks wil ik van je hebben."  Toen stapte zij van haar kruk, veeg- de haar hand af aan haar schort, liep om de toonbank heen en gaf Olga buigend de schoongeveegde hand.  "Aangenaam geweest, freule. Heel aangenaam. Maak U maar niks ongerust hoor. Ik en Dorus zullen dat varkentje wel wassen. Wat een schoft hè?"
      Nog even spoog zij venijn, vroeg of zij soms het adres van die kerel wist. Olga noemde het. "Zo, woont-ie daar. Goed dat ik 't weet; de schoelje."  Toen glimlachte zij weer.
      "Laten we gaan Olga", zei Klaas verlangend om met haar alleen te zijn.
      "Allight!"
      Olga heet ze. Mooie naam. Echt een naam voor zo'n mooi kind. Olga!
      Toen de tochtdeur achter hen dichtklapte, bleef zij in gepeins verzonken voor zich uit staren.
      Klaas had dus een freule. Sommige mensen hadden toch maar geluk, zoals dat kind.
      Haar gelaat werd plotseling oud en moe; in lange plooien hingen haar wangzakken langs haar neus, als bijna leeggelopen kinderballonnetjes.
      Langzaam slofte zij naar de hoek van het lokaal, waar zij moeizaam een stoffer opraapte.
      Toen nam zij plaats op de stoel, waar Olga op gezeten had en zuchtte.

      Opgewekt stapten zij langs de gracht, sloegen af naar de Westermarkt en liepen ijlings voort naar de Bodega op het Damrak. Onder het gaan vertelde Olga haar indrukken, die vol verwondering waren, behalve wat Trui betrof, van wie de realiteit in overeenstemming bleek te zijn met het beeld, dat zij zich ervan gevormd had uit de verhalen van Klaas.
      In een grote armstoel gedoken zat zij nu stil blij voor zich uit

                         99.

te kijken. Het was goed zo rustig te zitten, zwijgend, elk vervuld van eigen gedachten, die diep in elkander raakten. Heel innig voelde zij zich met hem verbonden, gelukkig om haar liefde en zijn aanbidding, die ze wist uit de glans van zijn ogen en de streling van zijn handen, wanneer zij in de beslotenheid van haar kamer samen waren.
      Een gevoel van warmte en veiligheid maakte zich van haar meester - de warme behagelijkheid van de Bodega in tegenstelling tot de koude buiten de vensters deed haar denken aan de warme beslotenheid in haar liefde.
      Mooi is dat, dacht zij - lief te hebben. Waarom kan dit niet duren, altijd, heel een leven door? Waarom zeggen de mensen, zegt ook Klaas, dat dit op den duur eindigt, eindigen moet, omdat de liefde sterft zonder de romantische verbeelding, en zich niet verdraagt met het dagelijkse leven? Zij kon het niet geloven, niet begrijpen. Zij wist nog niet hoe grote rol de geheimzinnigheid speelde, welke hun samenzijn omzweefde, hun uitgelaten nachten. Zij beleefde een roman, zonder het romantische ervan te vatten. En ook dit was goed.
      Intussen componeerde Klaas in gedachten zijn schilderij; zag hij de ogen van Thérèse, welke zo een diepe vrede uitstraalden, het gebaar harer fijne, doorzichtige handen - verschijningen van een zeldzame ziel. Hij vergeleek haar met haar zusje, en kon zich haar niet voorstellen in de armen van een man. Zou een omhelzing voor haar niet zijn als een zachte snik, een ingehouden verwonderde droeve blijheid? Bij haar zeker geen extase als van Olga, geen bevestigende kreet, geen masker smartelijk van wellustige vreugde. Alles zou zich afspelen in die grijszilvere schemering, die hij om haar heen wilde doen zijn op het schilderij; het zou zijn als het geritsel van bladeren in een zoele zomeravond.
      Door Olga en om haar was in hun nachten de spheer van de schroeiende woestijnwind, die de zandheuvels opjaagt en het beeld der aarde verandert. Gouden meisje, dacht hij en knikte haar innig toe.
      "Waaraan denk je?" vroeg zij op week-warme toon, welke hem verried waar haar gedachten toefden.
      "Aan jou!"
      Zachtkens drukte zij zijn hand. "Ik ben zo gelukkig."
      Hij knikte. "Zullen we in de stad blijven lunchen? Het is al laat."
      "Neen, hier is toch niets behoorlijks te eten. En bovendien, dan is Thérèse misschien alleen aan de koffietafel."
      "Als ze tenminste niet op haar kamer luncht", voerde Klaas aan, hopende, dat zij van plan zou veranderen. Hij wilde zo lang mogelijk met haar alleen zijn, trots naast haar lopen door de stad, zijn rijkdom tonen aan de mensen. Nog niet terug naar "Berkenhove" waar hij zijn blijdschap om Olga moest verbergen. Maar Olga schudde het hoofd. "Ze was al beneden, toen wij weggingen. Natuurlijk hoopt zij, dat wij terugkomen vóór de lunch. En ik ben te gelukkig om haar vandaag ook maar de kleinste teleurstelling te bezorgen. Bel haar even op, dat we komen. Over twintig minuten gaat onze trein."
      Klaas protesteerde niet meer. Hij begreep haar gevoelens te goed, de grote vertedering in het hart van wie een innige liefde in zich meedraagt, liefde die afstraalt op heel de wereld. Vluchtig streelde hij haar wang, toen hij naar de telefoon liep.
      Op het nippertje haalden zij de trein; hijgend viel Olga op de kussens, glimlachend steeds. Thuisgekomen overstelpte zij Thérèse

                         100.

met een enthousiaste beschrijving van Trui en haar kroegje. Aan de redenen van haar bezoek dacht zij geen ogenblik, evenmin als de beide anderen. Het verzoek van Thérèse om nooit meer over de man Rap te spreken, scheen hem uit hun herinnering gebannen te hebben.

                   ----------------------

                           XVI.


      Toen dokter Ras 's morgens de brief van Thérèse ontving, vroeg hij zich eerst verbaasd af wat zij hem kon hebben te melden, maar onder het lezen verdween deze verbazing om plaats te maken voor verbijstering en schrik. Tweemaal las hij de inhoud, toen stond hij driftig op, rende de kamer uit en liep luide roepend naar de huiskamer.
      "Cobi, Cobi!"
      Zijn vrouw trad hem tegemoet. "Wat is er?" vroeg zij gejaagd, "een ernstig bericht?"
      "Hier! Lees!"
      Terwijl zij de brief doorvloog, liep hij nerveus de kamer op en neer.
      "Grote God", stamelde Cobi blozend, alsof zij op een misdaad betrapt was. "Grote God. 't Is ontzettend. Wat doe je?"
      "Hem opbellen. Hij zal hierkomen vóór mijn spreekuur. En dan voor 't laatst. De ellendeling. Met zijn vuile leugens over een grondspeculatie. Hahaha! Grondspeculatie. De grond van freule van Rozenburg. De smeerlap, de gluiper. "
      De aderen aan zijn slapen waren gezwollen; wild hamerde zijn vuist op de schoorsteen mantel.
      Cobi liet hem begaan. Als hij nu uitraasde, was hij straks kalmer, wanneer zijn broer kwam. Anders gebeurden er misschien ongelukken.
      "Bel jij dat mens op, waar hij woont; ik ben te opgewonden. Laat ze hem zeggen dat ik hem tegen één uur, vóór mijn spreekuur wacht. Maar vlug, anders is hij misschien de deur uit en ik wil dit meteen afhandelen."

      Cobi belde. Mr.Willen Ras was niet gewoon om vroeg op te staan en het verbaasde haar dus niet, te vernemen dat hij nog thuis was en juist bezig te onbijten. "Neen, de juffrouw behoefde hem niet te roepen. Als ze maar zo vriendelijk wilde zijn de boodschap even over te brengen. Meneer z'n broer moest hem dringend spreken."
      Mr.Willen Ras pijnigde zijn hersens met de vraag wat het wel zijn kon, dat zijn broer noopte hem zo dringend bij zich te roepen. In ieder geval scheen hij hem nodig te hebben voor iets belangrijks. Hij glimlachte. Als ze je nodig hebben, kunnen de mensen je wel vinden.
      Zelfverzekerd belde hij om kwart voor één aan het deftige doktershuis. Annie liet hem binnen en verwees hem naar de huiskamer, waar hij tot zijn verwondering niemand aantrof; ook geen der kinderen was aanwezig.
      Het huis was stil. Vreemd. Tegen de schoorsteen geleund bleef hij staan wachten. Een vage onrust maakte zich van hem meester, welke zijn zelfverzekerdheid aantastte. Waarom kwam Cobi niet even? Dat deed ze anders toch altijd.

                         101.


      Even later nodigde Annie hem uit in de spreekkamer van de dokter te komen.
      Toen hij binnentrad, zat deze aan zijn werktafel met een brief in zijn handen. Hij wilde hem begroeten, maar zijn broer begon onmiddelijk te spreken, schamper en hatelijk. Zijn woorden striemden.
      "Je dacht natuurlijk, dat niemand er ooit achter zou komen, dat jij die schoftenstreek hebt uitgehaald hè? Smeerlap die je bent! Oplichter! Flessentrekker! Die vrouw staat zover boven je, dat je haar niet eens zien kunt. Anders zou je het niet in je hoofd gehaald hebben om er ooit aan te denken haar ten huwelijk te vragen. Je bent een aartsbedrieger, zo'n doortrapt gemeen suijet, dat ik je nooit meer zien wil. Als je nog ooit mijn huis durft binnen te komen, laat ik je door de politie eruit verwijderen. Begrepen! Door de Hollandse, snap je, niet door de S.S. , verrader, beunhaas! En nu marsch, eruit, of ik trap je eruit, begrepen?"
      Terwijl zijn broer sprak, was Mr.Willem Ras bleek geworden; ternauwerdood kon hij zich overeind houden.
      "Ik zal al m'n kennissen voor je waarschuwen", hoorde hij nog achter zich, toen hij de deur der spreekkamer sloot.
      Traag sjokte hij door de gang, nam zijn hoed en jas en verliet zachtjes het huis. Niemand liet hem uit. Verdrietig staarde dokter Ras nog lange tijd voor zich uit, omdat hij zijn enige broer de deur had moeten wijzen, de enige die van het gezin zijner ouders hem gebleven was.
      Hij had het gevoel of er een stuk van zijn jeugd was weggebroken. Als hij hem door de dood of door een vertrek naar het buitenland, Indië, Amerika, had moeten missen, zou hij deze gewaarwording niet gekend hebben, zou hij hem niet als een vreemde, als iemand van een ander mensensoort, die hij altijd verkeerd beschouwd had, hebben ervaren. Nu had hij het gevoel, dat de jongen die bij zijn jeugd behoorde, nooit zijn broer geweest was; dat dit samen jong zijn op een vergissing berustte.
      En hij vroeg zich af hoe het dan eigenlijk wèl geweest was.

      Mr.Willem Ras wandelde inmiddels langs de gracht, waar zijn broer woonde. Hij kon zijn gedachten niet verzamelen, voelde ook niet de scherpe koude, noch de sneeuwvlokken, die zijn gelaat striemden.
      Outcast was het enige wat hij bedenken kon. Nu liep er niemand achter hem aan zoals destijds, toen hij nog op de lagere school was : "Klikspaan, boterspaan, mag niet door mijn straatje gaan." zongen ze treiterig.
      De meester had hem eigenaardig aangekeken, toen hij de jongen noemde die carbid in de inktpotten gedaan had. Outcast - Klaas - klikspaan.
      Hij ging gedachteloos de Leidsestraat in, slenterde heel langzaam, omdat hij de kracht miste om snel door te stappen. Er waren weinig mensen langs de weg. De dikke bruine sneeuwlaag dempte alle geluiden, behalve het dreunen der overladen tramwagens, waaraan de mensen in trossen hingen.
      En verder was er het treiterige liedje.
      Hij lette niet op waar hij ging, tot hij plotseling een open kerkdeur zag. Een tijdje bleef hij turen in het donkere kerkportaal; toen stapte hij binnen, duwde een zijdeur open en stond in

                         102.

de verlaten kerk. Moe ging hij zitten op een stoeltje, zonder het om te keren. Met zijn voorhoofd leunde hij tegen de leuning en keek er doorheen de kerk rond tot zijn blik bleef hangen aan een ver Mariabeeld, waarvoor een half afgebrande kaars stil stond te schijnen.
      De heilige moeder gods ter Nood, dacht hij. Zou zo'n kaars helpen?
      Een vaal licht viel door de gekleurde vensters. Eén zijde der kerk, waar zij aan een steeg grensde, was bijna geheel donker. In deze duisternis was slechts het beeld zichtbaar, kleurig en lelijk.
      De heilige moeder. Als kind kon je naar je moeder gaan, wanneer je geen raad wist.
      Later moest je je zaken zelf opknappen.
      Als hij eens rooms werd en in een klooster ging. Een klooster is een graf.
      Nu was hij toch dood. Outcast.
      De deur piepte. Hij keek niet om.
      Een vrouw, zwaar gesluierd, liep hem geruisloos voorbij. Hij voelde haar rouw als een verwijt. Een jonge weduwe, dacht hij, en volgde haar met de ogen tot waar zij knielde met het gelaat naar het hoogaltaar.
      Waarom deed ze dat? Er staat toch geen beeld? Of is dat altaar ook iets heiligs?
      Zou hij haar aanspreken? Zeggen dat zijn vrouw aan tuberculose gestorven was? Die nam immers zo toe tegenwoordig. Iemand hebben om mee te praten over andere dingen dan waaraan je dacht.
      Outcast. Hè verdomme. Wat was 't rustig hier. Vroeger waren misdadigers veilig in een kerk. Wat brandt zo'n kaars langzaam op.
      Plotseling rilde hij zo hevig, dat zijn tanden klapperden; hij schrok ervan. Christenezielen wat ben ik koud. Maar 't is hier goed - zo stil. Prettig dat die vrouw daar bidt; anders zou 't hier te eenzaam zijn. Nu ben je alleen en toch ook weer niet. Weer een rilling. Zijn voorhoofd schokte tegen de leuning; hij glimlachte. Zo'n beetje pijn was niet erg, ging wel over. Waarom zou die vrouw nu bidden? Voor de ziel van haar man?
      Zou die ook...? Maar je hebt toch het recht tot zelfverweer? Er is toch een struggle for life. For high life. Verdomme. Waren de grenzen maar open. 't Beste was nu te verdwijnen naar Limburg of de Achterhoek; met 't geld wat hij nog bezat, zou hij misschien het eind van de oorlog kunnen halen. En dan naar 't buitenland. Hier was toch alles verkeken. Als ze hem na de oorlog aanklaagden. Scheidt die vrouw nooit uit met bidden. Voor mij bidt nooit iemand. Goddank ze staat op. Leek wel of ze dood was. Jessus wat ziet ze bleek. De deur piepte. Die kaars brandt zeker nog wel een half uur. Wat is 't hier nu stil. Allemachtig wat ben ik koud. Zijn voeten voelden als blokken ijs, zijn handen lagen stroefstijf om de stoelleuning. Pijnlijk stond hij op, huiverde. Langzaam keek hij nog eenmaal rond. In dit sombere koude gevaarte vonden dus de mensen troost van een liefderijke God. Plotseling voelde hij een ontzettende honger. Waar zou die pastoor uithangen? Zeker bij een warme kachel. Op z'n kamer was 't beter dan hier. Hij zou meteen opzeggen : familieomstandigheden. Zijn broer had hem om dringende redenen gebeld, dat had de juffrouw zelf gezegd; ze kon dus fantaseren wat ze wilde. Thuis was hij veilig, warm - sigaren, cigaretten, cognac, ja die zou hij maar opmaken, niet verkopen; kon anders makkelijk dertig gulden per fles maken, honderd twintig gulden. Zondag vertrekken; dan had hij alle tijd om zijn boel te ordenen.

                         103.

Maar niet alles meenemen; vragen of 't bij de juffrouw op zolder kon staan. Dat mens had niet eens een zolder; nou ja, dan toch wel een berghok.
      Buiten sloeg de sneeuw hem in 't gezicht. Met moeite veroverde hij een plaatsje op een tramwagen. Wat mopperde dat mens? "Onbeleefd?" Ja zeker - struggle for life. Alles quatsch. Waarom moesten die wijven altijd voorrang hebben?
      De tram schokte voorwaarts. Ingeperst tussen natte mensen, die zich nauwelijks bewegen konden, werd hij wee van de stank der kleren en andere uitwasemingen. Wat was 't rustig in die kerk.
      Fijn stilletjes op zijn kamer zitten; eerst wat eten, dan slapen, dan weer eten en vanavond zijn cognac. Hij had ook nog een borrel in huis.
      Een behagelijk gevoel maakte zich van hem meester. Alleen zijn; niemand die zich meer om je bekommerde; en dan jezelf vertroetelen. Neen, hij zou deze week niet meer uitgaan. En dan naar - ach wat doet het ertoe.

      Lui leunde hij in zijn armstoel en was juist aan zijn derde cognac begonnen, toen de juffrouw kwam zeggen, dat er iemand was die hem even wou spreken.
      Loom wuifde hij af. "Niet thuis juffrouw." "Ja maar ik heb al gezegd, dat U er bent", antwoordde de juffrouw bedeesd. En toen, zich herinnerende dat hij haar de huur had opgezegd, voegde zij er op minder bescheiden toon aan toe: " en ik heb geen lust om voor een ander voor leugenaar te staan."
      "En ik heb geen zin te ontvangen. Zegt U dat maar."
      Op dat moment ging de deur open en stapte Dorus het vertrek binnen.
      " 't Was koud daar in de gang. Ik doch zo, ik zal maar vast gaan. Mijn ontvangt-ie altijd." En toen de juffrouw hem verwonderd aankeek voegde hij er aan toe : "Nou juffrouw, zo'n paleis is 't hier niet, en je kunt op de gang horen waar en wat hier gekletst wordt."
      Zich vervolgens tot Ras wendend : "Jij neemt 't ervan. Dat lijkt me wel, vader. Waar kan ik hier een glas vinden. Een waterglas is ook goed, hoor."
      "Gaat U maar juffrouw", snauwde Mr.Willem Ras zijn hospita toe. "Wordt bedankt."
      Met een minachtend schouderophalen verliet zij het vertrek na nog een snelle, maar nauwkeurige beschouwing van meneer z'n vriend.
      "Ik geloof, dat 't goed is, dat ie weggaat", mompelde zij op de gang in zichzelf. "Als hij er zulke vrienden op na gaat houden. Merci." Zij trok haar neus op tot een rimpelig knolletje, waarbij ze een vies mondje trok. "Poeh - bah!"
      Inmiddels had Dorus zich geïnstalleerd. Van Trui had hij in kleuren en geuren alles vernomen omtrent het bezoek van Klaas en "de freule".
      "Olga! Mooie naam, wat? En wat een schoft hé, die Ras. Wat een ploert, hè?"
      "De vuile salamander. De pooier!" gromde rauw Dorus' stem. "Als ik maar wist, waar-ie woonde."
      Trui gaf hem 't adres.
      Dorus grijnsde breed.
      "Wees nou verstandig Dorus. Maak je handen niet vuil an die smeerlap. 't Gaat net zo goed met je en met je vrouw en kinderen. Denk er om, dat je 'em voor een goeie mot betale."

                         104.


      "Laat maar an mijn over Trui. Bang zal ik 'em maken; bang mens, dat-ie 't in z'n broek doet. Verraje, iemand verraje. Wat zeg ik. Er is niks te verraje van Klaas. Vuile leugens, laster. Landverrajer is-ie. Ik zal 'em." Weer grijnsde Dorus.
      "Jezus Dorus, wat kijk je vuil. Laat ik er nou geen spijt van hebben."
      "Klets niet Trui. Geef me nog maar een borrel. 't Liefste zou ik 'em doodslaan, maar ik doe 't niet."
      Nu zat hij hier; nu zou hij die kale salamander 't bloed uit z'n lijf zuigen, de stuipen zou ie 'em bezorgen, de landverrajer, 't vuile sekreet.
      "Aardige kamers heb je hier Ras, en beste cognac; krijg je nergens meer. Zal ik je toch es wat vertelle. Weet je wie ik vandaag tegenkwam?"
      Hij wachtte, zag een nerveuze spanning optreden in het bleke gelaat van Mr.Willem Ras. Dorus genoot.
      "Klaas!" bulderde hij, terwijl zijn vuist op tafel mokerde. "En een grietje had-ie bij zich; een grietje! Oeioeioei."
      Voorzichtig legde hij de top van zijn middelvinger tegen die van zijn duim en bracht beide naar zijn toegespitste lippen.
      "Nee man, maar mooi, en sjiek. Had ik nooit gedacht dat Klaas zulke sjieke kennissen had. Kan jij niet an tippe, vader.
      Mr.Willem Ras was geschrokken toen hij de naam Klaas hoorde. De laatste woorden van Dorus echter maakten hem woedend.
      "Wat weet jij van mijn relaties. Zal wel wat moois geweest zijn die juffrouw."
      "Mooi? Of ze mooi is. Olga weet-ik-hoe heet ze. Hij stelde haar voor. Een freule. Maar d'r achternaam ben ik vergete. Een prachtige blonde griet. Nee vader, zo ken jij ze niet."
      Dorus bereikte zijn doel. "Ik ken haar heel goed", antwoordde Mr.Willem Ras, uiterlijk kalm. "Ze heet van Rozenburg. En verder is Klaas bij haar in betrekking. Hij zou z'n baantje wel eens kunnen kwijt raken, nu hij haar aan jou heeft voorgesteld."
      "Maak mijn wat wijs. In betrekking. Dan zeggen ze zeker je en jij tegen mekaar. En hoe ken jij d'r dan?"
      "Ik kom bij haar en haar zuster thuis."
      "Zo heit ze nog een zussie. Is dat niks voor jou? Ze schijnen poen te hebben. As ik jouw was, pikte ik die zuster in, want Klaas schijnt deze aan de haak te hebben. Of motte ze je niet?"
      "Ben je hier gekomen om me dat te vragen? Hoepel dan maar weer op", bitste Mr.Willem Ras geërgerd en angstig tevens.
      "Kallempies an, vader. Ik heb nog wat met je te bepraten. Doe maar niet zo astrant, zo uit de hoogte. Ik loop er niet in hoor, in die gewichtigheid van jou. Mij bluf je niet. Ik heb fijnere kennisse."
      "Haha! Mocht wat! Jij? Al zijn ergenis en zijn minachting legde Mr.Willem Ras in dit woordje "Jij".
      "Ja ik! Klaas!"
      "Die ken ik toch ook man. En die freules. Merci, m'n waarde, niets voor mij."
      "Schep niet zo op. Met een rooie rug ben je te vangen. Hei je soms een blauwtje gelopen?"
      "Godverdomme, vlegel. Donder op. Hoe kom je overigens aan mijn adres? Ook soms van Klaas?"
      "Van Klaas? Die praat niet over jou, meheer Ras. Je adres weet ik allang. Ik zag je hier een tijdje geleje es binnegaan met een

                         105.

huissleutel. Nou hè, da's nogal duidelijk. Vind je ook niet? Maar nou wat anders. Rustig schonk hij zich een tweede glas cognac in, zette daarna de fles naast zich op de grond. "Daar heeft de een of andere rotploert Klaas aangeklaagd. Bij de S.S. nog wel. Wat zeg je van zoiets?" (Ja zweet maar schoft, je bent er nog niet.) "Wat een luize-streek hè. Maar dat stuk vuiligheid wist niet eens hoe die heet. Jansen, docht-ie. Stel je voor, Jansen." Dorus bulderde van het lachen; beide vuisten beukten op tafel, zodat zijn glas omviel. Onverschillig zette hij het weer overeind en vulde het opnieuw. "As ik wist, wie 't was... Maar daar kom ik wel achter. Want wie denkt er nou dat Klaas Jansen heet. Dan mot je wel achterlijk weze. Een vent as Klaas, die met een freule verloofd is."
      Weet hij 't nou, of weet hij 't niet, schoot het door het hoofd van Mr.Willem Ras. Een blauwtje, Jansen, een valse aanklacht. Hij voelde zich verlamd; het angstzweet parelde langs zijn neus. Als die bruut, dat beest Dorus... hij loog 't natuurlijk, dat hij hem z'n huis had zien binnengaan.
      "Wat is er broer. Niet lekker? Je ziet zo wit. Of schrik je zo van die ploertensteek? Kan ik me indenke. Hier, neem een cognakkie; ze is best. Nou, je kan je glas toch wel anreike; ik ben je knechie niet."
      Mr.Willem Ras boog zich voorover en schoof zijn glas op tafel. Dorus schonk het vol tot aan de rand.
      "Hei maat, je beeft as een juffershondje; de helleft op je broek. Sufferd. Zonde van de cognac. Maar zeg 'es, hoe vind je die ploerte- streek?"
      "Schoftig", bracht Mr.Willem Ras met moeite uit, "Schoftig, tenzij Klaas..."
      "Wat tenzij Klaas", schreeuwde Dorus roodaanlopend ineens. "Wat van Klaas? As je an Klaas kom, kom je an mijn en wie an mijn kom sla ik z'n smoel in mekaar." Zijn grove kop op de stierennek boog zich over de tafel naar Ras toe, waarbij zijn handen tegen de tafelrand steunden; alles wat slecht was in Dorus scheen uit zijn even toegeknepen ogen.
      Angstig terugwijkend in zijn stoel maakte Mr.Willem Ras een afwerend gebaar. "Ik, ik... ik zei toch niets; ik..."
      "Most er nog bij komme, goddome!" Langzaam zonk Dorus terug in zijn stoel. De woedeuitdrukking verdween uit zijn gezicht. Zijn hand trilde nauwelijks merkbaar, toen hij zijn glas leegdronk. Onmiddellijk vulde hij het weer. "Maar ik kom er wel achter, reke maar. Anders zou Dorus Dorus niet weze. Zodra ik Klaas weer spreek - en hij komt vandaag of morrege bij Trui, heit-ie gezeid - zal ik 'em 's vrage hoe dat zit. Dat gong vandaag natuurlijk niet, met die freule d'r bij en zo op straat. Maar as ik Klaas maar weer es spreek. En dan zal Dorussie die vuile salamander, die pooier, die dat geflikt heeft es in z'n handjes neme en 'm fijnknijpe."
      Hij volvoerde het manuaal bij wijze van demonstratie; zijn tanden stonden stijf op elkaar geklemd, zodat de woorden uit zijn mond sisten; zijn ogen bijna geheel dichtgeknepen, keken loerend naar Mr.Willem Ras.
      Dus nog niet. Als een bevrijding sloeg het door deze heen. Nu nog niet. Hij weet nog niets zeker, of...
      Het gevoel, dat er geen onmiddellijk gevaar was, maakte het hem mogelijk iets te zeggen; hij moest iets zeggen, om de ban te breken.

                         106.


      "Je mag wel oppassen. Je kunt iemand niet zo maar vermoorden." Moeizaam bracht hij deze woorden uit.
      "Poeh! Mijn een biet. Zellefverdediging is toch geen moord", antwoordde Dorus tergend langzaam. "En as dat stuk vuil dood is, wie zal mijn dan anklage? En dan - as ik 'm laat verdwijne? D'r verdwijne d'r zoveel tegeswoordig. Hij kan toch ook gearresteerd zijn? Das niks bijzonders vandaag de dag."
      "Onzin!" Mr.Willem Ras werd weer bang. Zijn stem sloeg over. "Onzin" Je kunt iemand, een lijk toch zo maar niet wegmoffelen."
      Dorus grijnsde. "Docht je?" zei hij heel langzaam. Daarna zweeg hij, schonk zich opnieuw een glas in. Mr.Willem Ras wachtte. Een gevoel van volkomen onmacht maakte zich van hem meester. Elk ogenblik verwachtte hij hem op zich te zien afkomen, de grote handen wurgend vooruit gestoken.
      Dorus bleef zwijgen en dronk.
      Zou hij zich moed drinken? Kwam er nu maar een einde aan. Plotseling zag hij hem oprijzen. Instinctief drukte hij zich achteruit in zijn armstoel, de handen om de leuningen geklemd, zo heftig, dat de vingers bloedeloos werden.
      Minachtend grijnzend keek Dorus hem aan.
      "Goeienavond" zei hij. "En goeie nacht. Slaap maar lekker. En droom van me.
      Even later knalde de voordeur.
      Onbewegelijk bleef Mr.Willem Ras op zijn stoel zitten, naar de kamerdeur starende.
      "Weg", was alles wat hij nog bedenken kon. Toen de slag van de dichtslaande voordeur weggestorven was, sprong hij met een ruk overeind en deed zijn kamerdeur op slot.

                     -------------------

                        XVII.


      De volgende morgen was zijn angst bedaard. Rustig pakte hij een koffer, regelde met de verhuurster de kwestie van het bewaren zijner overige goederen en nam toen afscheid, na haar verzocht te hebben eventuele correspondentie door te zenden post restante Maastricht. Hij ging echter niet regelrecht naar het station, maar nam zijn weg langs de Euterpestraat waar het hoofdbureau der S.S. gevestigd was. 't Mocht hem dan met Klaas mislukt zijn, Dorus zou zeker niet ontkomen. Spijt of wroeging voelde hij in 't geheel niet, toen hij 't gebouw verliet; integendeel, een zacht welbehagen doorstroomde hem; hij had teruggeslagen en hard. Te vaak reeds en te grof had Dorus hem beledigd; wat gisterenavond gebeurd was, deed de maat overlopen. Hij gevoelde zich volkomen in zijn recht - triomphator.

      Die zelfde middag verschenen in de kroeg van Trui twee rechercheurs en een groene; Dorus leunde tegen de schenkkast toen de mannen binnenkwamen; hij herkende een der rechercheurs onmiddellijk. De herkenning was overigens wederzijds.
      De rechercheur trad regelrecht op hem toe en deelde hem mede, dat hij bevel had hem te arresteren. "Wees verstandig", voegde hij er

                         107.

aan toe, en ga kalm mee; we hebben blaffers."
      Trui was krijtwit geworden. Een loodzware stilte hing over de bezoekers.
      Dorus bleef even onbewegelijk, glimlachte toen en liep rustig naar de deur, keerde zich langzaam om en riep : "Zeg Trui, dat lapt me die rasploert."
      Trui beefde, kon geen woord uitbrengen.
      Dorus in een concentratiekamp door haar schuld.
      Plotseling gaf ze een gil.
      Dorus had een tafeltje gegrepen - en haar tafels waren solide - een ontzettend tumult gevolgd door een angstige stilte. Allen keken naar de drie hevig bloedende politiemannen, waarvan er een zacht kreunde.
      Zonder een woord te spreken verliet Dorus het vertrek. Buiten bleef hij even staan kijken naar de auto, waarmede de mannen gekomen waren; toen stak hij zijn handen in zijn zakken en slenterde de gracht af.
      Hij dacht nauwelijks; vage beelden slechts doemden op voor zijn ogen. Instinctmatig liep hij naar Zuid, zonder enig vast plan. Een half uur later belde hij aan het huis waar Mr.Willem Ras gewoond had.
      De juffrouw wilde hem eerst niet binnenlaten. "Meneer is weg, op reis; vanochtend vroeg al. Hij heeft zijn kamers opgezegd."
      Dorus knikte. 'Ik wou U wat vragen. Onder vier ogen." Hij drukte de deur verder open en trad binnen. Angstig schoof de juffrouw achterwaarts; er was een ontzettende dreiging in het starre gezicht van Dorus.
      Zenuwachtig ging zij hem voor naar een kamertje, waar zij gewoon was haar bezoekers te ontvangen.
      "Waar is-ie naar toe?' vroeg Dorus.
      "Dat weet ik niet" antwoordde de vrouw zenuwachtig.
      "As 't nodig is, wil ik je geheuge wel effe opfrisse", zei Dorus, waarbij hij haar recht in de ogen keek.
      "Weet je, dat-ie in dienst is van de S.S.?" vervolgde hij langzaam en toonloos. "En weet je dat-ie al z'n vrinde an 't verraje is? Hij heit nou een nieuw werkterrein gekrege, snap je. Gisterenavond was ik hier om 'm te waarschouwe dat-ie op de zwarte lijst staat, en dat-ie er mee uit most scheie. Maar hij verdomt 't. Wil je me nou z'n adres geve?"
      De juffrouw probeerde een antwoord te geven, stotterde en draaide zenuwachtig op haar stoel heen en weer. Met smekende blikken keek ze naar een potret der koningin, dat boven haar schoorsteen prijkte. Dorus volgde haar blik.
      "As je zoveel van de koningin hou, mot je mijn z'n adres geve; anders ben je net zo'n landverrajer as die ploert. En nou een beetje gauw!"  Dorus' vuist donderde op tafel; zijn kop liep rood aan.
      "Ik - ik... ik weet alleen dat-ie... dat ik z'n brieven moet sturen naar Maastricht, poste restante."
      Ze transpireerde; haar ogen puilden wezenloos.
      "Da's genoeg", antwoordde Dorus rustig. "Zeg aan niemand dat ik hier was, hè. Al weet je niet wie ik ben, toch mot je je kwebbel dichthoue. Je zou er later anders spijt van hebbe. Bedankt en goeienavond."
      Buiten bleef hij even staan, het hoofd gebogen alsof hij

                         108.

wilde berekenen hoe diep zijn voeten in de sneeuw zakten. Toen gleed een glimlach over zijn gelaat; vrolijk stapte hij door de koude avond, fluitend. In de Ferdinand Bolstraat liep hij een klein restaurant binnen, waar hij snel iets at, stapte daarna op de tram en liet zich naar de Dam rijden, vanwaar hij door de duistere avond zich naar een van zijn vriendinnen op de O.Z. Achterburgwal begaf, Dikke Greta. Dorus hield van al wat stevig was.

      Voor de dag aanbrak was hij al op weg naar Utrecht. Gemakshalve, had hij een fiets gestolen, die op het portaaltje bij de buren stond. Met de trein uit Amsterdam vertrekken leek hem te gevaarlijk.
      Verbeten trapte hij in tegen de grimmige Zuid-ooster.

                        ---------------------


                           XIII.

      Toen Klaas een week later zich aan de deur van Trui's kroegje vervoegde, vond hij dit gesloten. Een ambtelijk plakaat deelde hem mede, dat dit op hoog bevel geschied was.
      Verbijsterd, verdrietig staarde hij naar het papier. Hij had een gevoel als een kind, dat blij thuis komt en ervaren moet dat moeders huiskamer op slot is.
      Wat zou er gebeurd zijn?
      Aarzelend liep hij het steegje in naast de kroeg en belde aan het bovenhuis waar Trui woonde; uit haar woning kon zij langs een binnentrap in haar zaak komen.
      Op zijn schellen werd niet open gedaan.
      Weer belde hij, harder nu, ongeruster tevens. Trui was hem dierbaarder dan hij vermoed had.
      Maar de deur bleef gesloten.
      Wat kan er om vredeswil aan de hand zijn? dacht hij, terwijl hij de thuisweg aanvaardde.
      Een hevig geklop tegen een venster deed hem omkijken. Terzijde van een nauwelijks weggeschoven gordijn zag hij het gelaat van Trui, die hem wenkte. Snel keerde hij op zijn schreden terug; de deur ging open en met grote sprongen ijlde Klaas de trap op.
      "Goeie hemel Trui, wat is er aan de hand?" vroeg hij, terwijl hij haar beide handen greep; "Waarom is je zaak dicht en waarom deed je niet open?"
      "Kom binnen ", fluisterde Trui. "Hang je jas maar op 't portaal."
      "Waarom fluister je?" vroeg hij. "Wonen hier nog meer mensen?"
      Trui schudde meewarig het hoofd. "Angst. Twee dagen heb ik vastgezeten - hebben ze me ondervraagd - naar Dorus. Maar ik heb volgehouden dat ik niks van 'em wist."
      "Wat is er dan met Dorus?"
      "Ga nou eerst mee naar binnen; 't is hier zo koud."
      Toen Klaas bij de kachel had plaatsgenomen, een ouderwetse vierkante turfkachel waarin Trui cokes stookte, nam zij een jeneverkruik uit een penantkastje en schonk hem een borrel in.
      "Salamanders zijn 't" voer zij plotseling uit. "Doodtrappen mosten ze 't vuil. En wat 'er met Dorus is? De dag nadat-ie bij Ras geweest was - weet je wel voor die zaak van jou - kwamen ze hier met z'n drieën om 'm te arresteren. Twee russen en een groene. En toen

                       109

heeft Dorus onverwachts die drie met een tafeltje de hersens ingeslagen. 't Was gebeurd voor we 't wisten, zo gauw. En die russen waren er ook helemaal niet op verdacht; hij deed zo mak. Een is er gekrepeerd. En toen hebben ze m'n kroeg gesloten en mij meegenomen. Maar ik heb niks gezeid. Ik heb 'em immers zelf naar Ras gestuurd. Nou en ik ben toch maar de bazin. Weet ik veel van me klante?"
      "Waar is Dorus nu?" vroeg Klaas geagiteerd.
      "Sinds eergistere is-ie hier. Hij is......je zwijgt toch hè Klaas - hij is er achter gekomme waar Ras heen was. Maastricht. Dat wil zegge, daarheen moesten z'n brieve 'em nagestuurd worden, poste restante. Toen is-ie naar Maastricht gegaan - en daar heeft-ie in de buurt van 't postkantoor gevigeleerd tot-ie 'm zag. Wij heeft gewacht tot-ie er weer uitkwam en is 'em toen gevolgd. De vuilik woonde ergens buiten de stad." Trui zweeg.
      "En verder?" vroeg Klaas; "wat toen verder?"
      "Gewurgd." Verschrikt keek Klaas haar aan.
      Beiden zwegen. Zij wisten zich medeschuldig; en er was schuwheid in de ogen van Trui.
      "Is hij boven?" vroeg Klaas na enige ogenblikken op gedempte toon.
      Trui schudde ontkennend het hoofd. "In de kelder. Hij repareert daar wat voor me."
      "Maar is 't hier niet gevaarlijk voor hem."
      "Nee, hij kan over 't dak weg."
      Weer zwijgen.
      "Dus Ras is dood", hervatte Klaas het gesprek; "maar Trui; neem me niet kwalijk, maar... eh ... vind je 't niet een beetje onplezierig met Dorus in je huis? Ik weet, dat..."
      Hij voltooide zijn zin niet. Trui bloosde tot over de oren. Toen begon ze te huilen.
      "Klaas", snikte zij, "Klaas, je bent een fijne vent. Snap jij dat nou? Sinds Dorus... die kerels neersloeg... snap jij dat nou Klaas?"
      Zij steunde het gelaat in haar handen en huilde of haar hart moest breken; tranen druppelden tussen haar handen op het gewreven tafelblad. Klaas durfde de conclusie niet te trekken, welke zich aan hem opdrong.
      "En hij deed 't toch... allemaal... voor jou, Klaas."
      Langzaam stond hij op, streek haar over het grijzende haar.
      "Ik geloof wel, dat ik 't begrijp, Trui."
      Dankbaar zag zij naar hem op.  "Vind je me niet slecht Klaas? Nooit in me leve, zowaar as er een God in de hemel is, heb ik an zoiets gedacht. Maar sinds toen - en dat ie Ras worgde, worgde zie je." Zij glimlachte. "Jij Klaas, ja zie je, jij - zij greep zijn hand en drukte die tegen haar wang - jij bent zo heel anders. Jij bent een heer zie je, en Dorus - God Klaas wat een kerel is-ie, ontzettend. En we zaten hier zo met z'n tweeën - en we wisten samen van die moord. En ik had 'em zelf naar Ras gestuurd. Je vindt me toch niet slecht, hè Klaas?" Ik ben zo blij, dat jij dat zegt. Een gek oud wijf ben ik, hè. Ssst, daar komt Dorus an."
      Klaas ging weer zitten. Op de gang klonk gestommel. Met een ruk zwaaide de deur open.
      "Wel hei je van je leve. Zo ouwe stukkies- draaier. Hoe kom jij hier bove?" Hij greep de hem toegestoken

                       110.

hand en drukte die op zijn krachtige wijze. "Wat zeg je van ons huishouwetje. Knussies wat? Je weet 't zeker al. Geef me een taaie moeder", wendde hij zich tot Trui. In een teug dronk hij het glas leeg en schoof het Trui weer toe. "Lus je nog peultjes. Alle jajem hier benede is nou voor ons - en natuurlijk voor jou, as je komt. Neem 'r nog, eentje."
      "Blijf je hier?" vroeg Klaas, om toch iets te zeggen. Hij voelde zich beklemd.
      "Wat dach je dan? Ik zit hier in Abrams schoot, hè ouwetje? Hei je een saffiaantje Klaas?"
      Klaas deponeerde een pakje cigaretten op tafel. "Hou ze maar, ik heb er nog meer."
      Dorus grinnikte. "Zo mag ik ze wel."
      "Als jullie ze nodig hebt - per slot van rekening, heb ik met die geschiedenis Ras zo 't een en ander te maken - als jullie me dus nodig hebt, ben ik tot je dienst. Je kunt me schrijven naar m'n adres in Amsterdam, Prinsengracht. Ik zal dan proberen jullie weg te krijgen ergens naar de provincie, waar niemand jullie kent."
      "In een dorp kennen ze je anders derect", merkte Trui op. " 't Is waar, voor Dorus is 't niet leuk altijd op een bovenhuis te moeten zitten, maar een dorp..."
      "Laat maar aan mij over", antwoordde Klaas, terwijl hij opstond. Hij wilde weg, weg uit deze ontzettende beklemmende atmospheer.
      "Nog eentje op de valreep, ouwe zwerver", glunderde Dorus, terwijl hij snel het glas van Klaas vulde. "En succes er mee."

      Klaas ademde diep op, toen hij weer op straat stond. Grote goden wat een kerel. Vermoordt iemand in koelen bloede en "zit in Abrahams schoot". Wat een kerel. Wat een ontzettend ijzeren mens. - hij rilde. - En Trui, die dat bewondert; daarvoor bezwijkt. "Sinds Dorus die kerels neersloeg". "En dat-ie Ras worgde".

                   ---------------

                        XIX.


      Bij zijn thuiskomst op "Berkenhove" sprak hij niet over wat hij die namiddag beleefd had, maar koesterde zich in de zachte weelde van Thérèse's woning en de distinctie der beide vrouwen. Als hij aan Trui dacht - even een nauwelijks zich aftekenende gedachte - rilde hij. Ook Trui is toch een vrouw, dacht hij. Maar hij drukte de herinnering snel weg, glimlachte tegen Thérèse, maakte grapjes met Olga en trachtte opgewekt te schijnen.
      "Scheelt er wat aan Klaas?" vroeg Thérèse: "je maakt de indruk of iets je hindert."
      "Een beetje koortsig, anders niet", antwoordde hij luchtig.
      "Ga dan vanavond vroeg naar bed en neem een groc voor je gaat slapen."
      Hij knikte. "Dat zal ik doen; dan ben ik morgen wel weer beter."
      Deze nacht wilde hij niet bij Olga zijn, nu hij zich bezoedeld voelde door de spheer van Dorus en Trui. Met zulke gevoelens in zijn ziel wilde hij niet bij zijn gouden meisje slapen. Misschien zou ze hem vragen of hij nog bij Trui geweest was. En dan... neen hij zou alleen blijven deze nacht. Morgen zou alles vervaagd zijn, weggezonken. Morgen.

                         111.

      De volgende dag echter was verschrikkelijk. Als een donderslag trof hen de mededeling, dat "Berkenhove" gevorderd was. Niets mocht er uit worden weggevoerd; de bewoners mochten alleen hun lijfgoederen en sieraden meenemen. Binnen twee maal vier en twintig uur moest het huis ontruimd zijn. Thérèse verbleekte toen zij het bevelschrift las. Alles wat haar lief geworden was in het leven, was belichaamd in dat eene woord "Berkenhove". En nu moest het ontruimd worden. De intimiteit van hun leven verstoord door stampende soldatenlaarzen, door mensen voor wie alle dingen in het huis gebruiksvoorwerpen waren zonder de heiligheid der herinnering.
      "Berkenhove" - zij streelde de naam met de klank harer stem. Haar "Berkenhove".
      Olga raasde; verschrikt keek Thérèse haar aan. Hoe kon zij zo luidruchtig zijn bij een sterfbed? Hier had zij - Thérèse - haar teerste dromen gedroomd; hier voor 't eerst had zij gevoelens gekend van geluk, dat zij nooit had durven dromen en dat haar somtijds vervulde met een zoete zaligheid zonder enige voorstelling, zonder enige bepaalde verwachting.
      Omdat Olga haar hinderde, trok zij zich op haar kamer terug. Zij wilde alleen zijn, heel stil alleen en nadenken over wat haar nu te doen stond, want - het koste wat het wil - zij wilde haar geluk redden.

      Toen het tijd was voor het diner, kwam zij de eetkamer binnen, hopende dat Olga bedaard zou zijn en handelbaar. Zij kon haar wilde uitbarstingen niet verdragen, nu niet. Haar gevoelens voor haar zusje waren ongewijzigd maar soms bespeurde zij tot haar schrik een lichte geërgerdheid, als Olga zich liet gaan, terwijl zij vroeger alleen maar verschrok. Waaruit dit geërgerd zijn ontsproot, durfde zij niet door te denken.
      Olga's woedeuitbarsting was voorbij, stil stond zij te staren in het vuur van de haard, toen Thérèse binnentrad.
      Klaas zat in een hoek der kamer, de handen samengevouwen om een opgetrokken knie, uiterlijk rustig, maar vol spanning omtrent datgene wat Thérèse beslissen zou.
      Dierk kwam binnen om te serveren en zwijgend ging men aan tafel.
      "Heb je al iets besloten?" vroeg Olga terwijl zij haar halfgeledigde bouillonkop achteloos terzijde schoof.
      "Wat is er te beslissen?" antwoordde Thérèse; "we moeten weg."
      "Dus geef je het huis klakkeloos over? "
      "Wil je soms, dat ik me door soldaten buiten de deur laat zetten?" Haar stem klonk hooghartig. Olga zweeg.
      "Waar ga je heen Thérèse", vroeg Klaas om het gesprek niet te doen sterven, want al was het nog zo droevig, toch moesten zij de toestand onder de ogen zien en uitspreken wat er gezegd moest worden. Het stond echter alles aan Thérèse om te beslissen. De anderen hadden zich te voegen of hun eigen weg te gaan.
      "We zullen wel naar Overijsel moeten vertrekken", antwoordde zij; "er is immers geen andere mogelijkheid. Zouden wij ook dit aan meneer Ras te danken hebben?"
      Klaas schudde ontkennend het hoofd. "Woonden jullie nooit op je andere landgoed?" vroeg hij haastig om te voorkomen, dat zij op

                         112.

het chapitre Ras voortborduurde.
      "Wel eens een enkele maal, maar - eh - hoe weet jij zo beslist, dat Ras hiermede niets te maken heeft?"  Zij keek hem onderzoekend aan.
      "Omdat Ras dood is", antwoordde hij op onverschillige toon.
      "Wat zeg je?" Verschrikt zette Olga haar wijnglas neer, zodat de wijn op het tafellaken stortte. "Is hij dood?"
      "Ja". Ik hoorde 't gisteren van Trui." Haar naam lag hem als een dikke slijmerige brei op de tong.
      "Maar... wat is dan de oorzaak?" vroeg Thérèse; "een jonge man sterft toch maar niet zo plotseling, als hij tenminste niet in een concentratiekamp verblijf houdt?"
      "Dorus", antwoordde Klaas.
      "Heeft Dorus...?" Olga werd bleek. "O god, Klaas... en wij... ...ik heb..."  Zij bedekte haar gelaat met de handen. "Dat heb ik niet voorzien... ik dacht... "
      "Is die man... Dorus gearresteerd?" vroeg Thérèse.
      "Neen, hij is nog vrij en ik denk niet, dat hij zich gauw laat pakken. Ras had de groene politie op hem afgestuurd, maar Dorus sloeg ze alle drie neer; een is al gestorven. Toen heeft hij Ras opgespoord. Als Ras hem met rust gelaten had, zou Dorus hem niets gedaan hebben."
      Verlicht keek Olga op, toen zij dit hoorde, maar toch was zij niet volkomen overtuigd. "Ik heb die zaak toch aan 't rollen gebracht Klaas; ik heb toch doorgedreven dat je naar Trui zou gaan."
      De naam Trui in de mond van zijn gouden meisje irriteerde Klaas.
      "Ach nonsens", zeide hij, iets te driftig. "Trui heeft Dorus er in gehaald en instructies gegeven, en Ras heeft toen de politie op hem afgestuurd. Per slot van rekening heeft Ras de zaak aan 't rollen gebracht, niet jij, noch ik. Wij speelden mee, moesten meespelen.
      "Hoe is die man - Dorus - er onder?" vroeg Thérèse. "heb je hem kunnen opbeuren of heb je hem niet gesproken?"
      "Opbeuren was niet bepaald nodig", antwoordde Klaas. "Je hebt een niet geheel juiste voorstelling van 's mans fijngevoeligheid."
      Thérèse keek verwonderd. Zij begreep dit niet. Hij had toch iemand vermoord. Ras. En toen zich tot Olga wendende :
      "Dit hebben hebben we niet voorzien hè, dat het incident Ras zo zou eindigen."
      Olga gaf geen antwoord. Waarom aldoor over Ras te spreken? Waarom telkens weer dat vage gevoel van schuld wakker te toepen?
      Na enige ogenblikken nam Thérèse weer het woord. "Luister eens Klaas, er is hier zoveel wat mij dierbaar is en wat ik niet door vreemden wil laten gebruiken. Kun jij er niet voor zorgen, dat ik meer meeneem dan mij is toegestaan?"
      "Hoeveel Thérèse?"
      "Een middelgrote vrachtauto zou voldoende zijn."
      Klaas zweeg geruime tijd, waarna hij antwoordde dat hij dan meteen naar Amsterdam zou gaan naar een van zijn vroegere relaties.
      "Waar moet 't heen Thérèse?"
      "Naar Overijsel."
      Hij haalde de schouders op.
      "Welk bezwaar is daartegen Klaas?"
      "De afstand. 's Nachts mag niet gereden worden en dus kan het 's avonds niet worden afgehaald. Dus moet 't morgen heel vroeg. Als 't nog donker is. En de lui moeten op de hoogte zijn dat ze iets doen, wat ze niet mogen. Nu zijn ze daar wel aan gewend, maar 't

                         103.

zal duur zijn Thérèse. Wat mag ik aanbieden?"
      "Doet er niet toe, als 't maar niet te gek wordt."
      "Hoe wil je nu nog naar Amsterdam?" vroeg Olga.
      "0p de fiets naar de stad en dan met de trein. 't Kan nog net."
      Hij stond op. "Laat alles onmiddellijk inpakken Thérèse, en in 't achterhuis klaar zetten. Misschien kom ik vannacht nog, anders overmorgenochtend heel vroeg, ik zal zien. Tot ziens."
      Met een vluchtige groet verliet hij het vertrek.

      Het was nog geheel donker, toen des ochtends een vrachtauto de weg opreed achter de tuin; een weg, die nauwelijks breed genoeg was en die anders alleen als voetpad gebruikt werd. Klaas en twee mannen stapten uit. Hij leidde hen door de tuin naar het bordes, verzocht hen daar te wachten en liep zelf om het huis heen naar de voordeur.
      Nauwelijks was hij binnengetreden of Dierk verscheen, op de voet gevolgd door Marie.
      "De wagen staat aan de achterkant. Vlug!"
      Snel togen zij aan het werk, zwijgend. In nauwelijks een half uur was de zaak afgelopen.
      Dierk trok zijn jas aan en klom in de wagen, die onmiddellijk startte.
      "God zegen de greep", zei Klaas tegen Marie. "Heb je een borrel?"
      "Ik zal U cognac geven en mezelf ook", antwoordde zei. "Dat hebben we wel verdiend en U zeker. Knap gedaan meneer. Ik ben be- nieuwd, of de freules wat gehoord hebben. Ze waren allebei doodop; maar eerlijk gezegd ik ook."
      "Blijkbaar hebben jij en Dierk erop gerekend dat ik vanochtend komen zou."
      "De freules en ik niet, maar Dierk was er vast van overtuigd. Daarom ben ik maar opgebleven."
      "Dierk schijnt vertrouwen in me te hebben."
      "Dat hebben we hier allemaal, meneer."
      Zij schonk hem nog een cognac in en rakelde het houtvuur op.
      "We moesten nog maar wat gaan slapen meneer?"
      "Ik ben te klaar wakker Marie, maar ga jij naar bed, je ziet er zo moe uit."
      "Ik zal de fles maar laten staan, hè meneer?"
      Klaas glimlachte. "Graag. Ik zal hem niet leegdrinken hoor."
      "Welterusten dan meneer."
      "Welterusten Marie."

      Nu was elk geluid in huis weggestorven, behalve het zachte knetteren in de schouw. Hij strekte zijn handen naar het houtvuur uit en staarde in de vlammen.   Allerlei beelden waren erin; ook Ras. Mr.Willem Ras. Wat een triest mens was hij eigenlijk geweest, deze mislukte Hochstapler. En met z'n allen hadden ze hem de dood in gejaagd - twee freules, een waardin en een zware jongen. En hij, Klaas. En tenslotte Mr.Willem Ras zelf. Er was oorlog. Het incident-Ras was een oorlogje geweest in 't klein. Ras was verslagen, geliquideerd, maar een tijdlang had hij de regie gevoerd. Zelfs nu was 't gordijn nog niet gevallen; het begon nog pas te zakken. Want dat "Berkenhove" ontruimd moest worden was een gevolg van de huiszoeking.

                         114.

Ras had dit niet meer bedacht, maar bewerkt.
      Ras en Thérèse. De fijne droom-tere* Thérèse, met haar stil water in maanlicht.
      Wat een zielig exemplaar was Mr.Willem Ras geweest, dat hij dat niet zien kon. Wat een troosteloze leegheid, zo'n man.
      Aan het goudenmeisje dacht hij niet. Deze nacht was zo stil. Een nacht van Thérèse.
      Nu zou ze gaan naar die andere woning, verweg in Overijsel, een huis, dat hij zich niet anders kon voorstellen dan als een kil, verlaten, somber gebouw in een verregend park.
      Ergens lag het lijk van Ras. Waar zou Dorus het gelaten hebben?
      Ook Ras was nu stil geworden.
      Een grote droefheid steeg in hem op. Met een zucht liet hij zich achterover zinken in zijn fauteuil.
      Mr.Willem Ras. Jij behoorde bij deze wereld, bij deze tijd. Jij en Dorus. Hij sloot de ogen en sluimerde zachtkens in.
      Langzaam doofde het vuur in de schouw.

o-o-o
---
*droom-tere= zoo teer als een droom.