Infor-
matie.
-30-

Vervolg: Een Romance rondom een toren.

Hoofdstuk V.

     Een week lang werkte zij heel hard om de verloren tijd in te halen. Toen ging zij naar Amsterdam. Van te voren schreef zij aan Hektor en oom Arthur om hun haar komst mede te delen.
     "Ik kom Maandagmiddag in Amsterdam en bel op vanuit 't hotel, Hartelijke groeten van Janine." Dat was alles.
     Zij verheugde zich erop hen beide weer te zien en de kunstverzameling van oom Arthur in ogenschouw te nemen, waarover Hektor haar zo enthousiast gesproken had. Het was helemaal niet waar dat hij maar een paar mooie dingen bezat. Zijn huis is een bijouteriedoos vol kostbaarheden" had Hektor gezegd. Natuurlijk ging zij ze zien, straks zou ze hem opbellen.
     Het bleek onnodig te zijn, want van Polar wachtte haar aan de uitgang van het station. Zij stormde op hem af een en al levensvreugde. Hij glimlachte.
     "Hoe wist U dat Ik met deze trein zou komen?"
     "Dat was niet zo moeilijk te berekenen. Zoveel treinen hebt U niet ter beschikking in Uw uithoek."
     Janine trok een pruillip. "Ben ik hier Uw nichtje niet meer?"
     "Heel graag Janine maar ik wist niet of je 't buiten 't dorp op prijs zou stellen."
     "Ik wil overal Uw nichtje zijn."
     "Prachtig". Ik ben met de auto zal ik je eerst naar je hotel brengen en ben je dan verder mijn gast voor vandaag?"
     "Dolgraag Arthur, U bent een schat."
     "Ik heb erop gerekend, dat je de verdere middag bij mij doorbrengt. Je kunt natuurlijk ook bij mij logeren, maar ik ben vrijgezel."
     "Wat zou dat? Ik toch ook en U logeerde toch ook bij mij.
Wij waren helemaal alleen en U hebt natuurlijk personeel in huis."
     "Inderdaad. Een oude en een jonge dienstmaagd en een knecht."
     "Dan logeer ik bij U."
     "Stap dan maar vlug in." De rit duurde niet lang. Van Polar liet de wagen stilhouden voor een achtiende-eeuws huis op de Herengracht. Vlug sprong hij uit de wagen en hielp haar uitstappen.
     Toen zij de vestibule binnentrad, verloor zij haar zekerheid en hield van Polar op oom Arthur te zijn. Wat zij zag was te ver van datgene, waarin en waarmede zij was opgegroeid , en dit niet alleen om de schilderijen aan de wanden, noch om de beide bronzen beelden en de gebeeldhouwde bank, maar door de sfeer die als het ware op haar viel.
     Van Polar hielp haar uit de mantel die hij aan den knecht gaf. Vervolgens ging hij haar voor de marmeren trap op en bracht haar naar een vertrek welks aanblik haar stemming niet verbeterd.
     Hoe had zij het in haar hoofd gehaald zijn uitnodiging om te logeren aan te nemen.
     In deze kamer kreeg zij angst elk ogenblik een onheil te kunnen aanrichten, ofschoon van Polar geen enkel kunstvoorwerp voor dagelijks gebruik aanwendde. En ook was deze kamer niet overladen, alleen zag alles er zo vreselijk antiek en duur uit.
     "Ga zitten Janine en maak 't je gemakkelijk."
     Zij had een binnenpretje toen hij dit zei. Je kunt evengoed iemand uitnodigen om het zich gemakkelijk te maken in een museum.
     Plotseling werd haar blik getroffen door een klein beeldje op een zuil in een der kamerhoeken naast het venster, dat tot de zoldering reikte, waardoor het licht het beeld geheel overstroomde.
     Zonder iets te zeggen ging zij erheen en voelde zich heel

-31-

stil worden. Het was een ivoren madonna met kind. De gezonken blik was op het kind gericht de leden lagen als matglanzende schelpen over de ogen waaruit een naamloze droefheid sprak. Lang en slank waren de handen fragiel het lichaam, waaromheen het kleed neervloeide. Een ander woord kon zij er niet voor bedenken.
     Geruime tijd bleef zij onbewegelijk staan, alsof het beeld haar hypnotiseerde. Eindelijk keerde zij zich om.
     Van Polar had haar aandachtig gadegeslagen. Toen zij hem aankeek maakte hij een uitnodigend gebaar maar sprak niet.
     Langzaam wandelde zij naar de stoel die hij haar wees en zette zich.
     "Hoe is dat mogelijk zei ze."
     Van Polar haalde de schouders op. "Dat is niet meer mogelijk, maar was het wel, zoals je ziet. Het is al oud. Vijftiende eeuws. Zuid-Frans of Noord-Italiaans."
     "Hebt U soms nog meer van die wonderen in huis?" Haar stem klonk bijna geërgerd.
     "Dit is het volmaakste wat ik bezit en het enige dat ik onder geen voorwaarde wil afstaan. Ik ben heel blij dat je het zo mooi vindt."
     "Wie zou dat nu niet mooi vinden?"
     "Duizenden. Ze zullen natuurlijk zeggen dat ze 't wel mooi vinden maar Popey doet hun meer."
     "Popey !" Ineens klaterde haar lach. "Grote goden oom Arthur Popey. 't Summum van lelijkheid."
     "Hij hoort bij de hedendaagse mensen. Niet dat die zo lelijk zijn, maar zo leeg. Waarderen van schoonheid is een kwestie van zedelijkheid en lege mensen zijn niet zedelijk. Maar vertel eens, wil je thee?"
     "Graag oom Arthur, U hebt me helemaal in de war gebracht met Uw mooie huis."
     "Dat spijt ze Janine maar ik geloof dat het wel overgaat. Ik had je toch gewaarschuwd."
     "U had gezegd, dat U een paar mooie dingen had."
     "En dat ik een museumstuk ben."
     "Daar begin-ie weer. Schei toch uit met dat museumstukschap van U."
     "Ce que femme veut, Dieu veut", antwoordde hij, terwijl hij naar de deur liep om de huisknecht te schellen.
     Terwijl zij wachtten, spraken zij over andere bezienswaardigheden die Janine opvielen. Er bleek ook een Rembrandt aanwezig te zijn.
     "Hebt U hier in huis ook nog iets gewoons?"
     "O ja, een heleboel misschien evenveel als het buitengewone.
't Lijkt overigens wel of je het me kwalijk neemt."
     Weer lachte zij haar vrolijke lach. Ontzettend kwalijk, want ik heb alleen maar die stokoude toren en die is niet eens van mij."
     "Dat is onbelangrijk, je woont er. Wees blij Janine dat je zo'n prachtige woning hebt."
     "De Uwe in overigens heel wat mooier."
     "Dat ben ik niet met je eens. Het is wel een mooi huis, maar toch ook niet meer dan een stadshuis, al was 't dan eenmaal eigendom van een rijke regent."
     "En nu van een rijke graaf."
     "Zonder huis. Bij een graaf hoort een kasteel."
     De knecht bracht de thee en vroeg of hij moest inschenken.
     "Laat maar Andries, dat zal de juffrouw wel doen", antwoordde van Polar.
     "Dat servies is natuurlijk onbetaalbaar en daar moet ik nu mee omspringen", mopperde Janine, toen de knecht de kamer verlaten had.

-32-

     "Onbetaalbaar is 't niet, anders werd 't niet gebruikt.
Mensen die zoiets doen, zijn proleten. Er was vóór Hitler aan de macht kwam een bankdirecteur in Duitsland, die een zeer zeldzame antieke Chinese schaal als sigarenasbak gebruikte. Dank zij de onvolprezen particuliere eigendom kon niemand hem dat verhinderen. Mensen die zoiets doen zijn proleten.
     "Erg is het wel maar U redeneert als een bolsjewiek."
     "Ik ben 't niet, al is de carrière van volkscommissaris beslist niet minder interessant dan die van een middeleeuwse graaf."
     "Voelt U er iets voor?"
     "Niets, volkomen ongeschikt, 'n aesthetische decadent."
     "Hè jakkes, oom Arthur. Museumstuk, aesthetische decadent. Hebt U nog meer?"
     "Op 't ogenblik niet. Alleen maar dorst. Wil je me een kop thee geven?"
     Zij schonk in. 't Is hier ook stil, oom Arthur?
     "Gelukkig wel maar anders dan bij jou. En er zijn hier geen vensternissen met uitzicht naar de eindeloze verte.
     "Dat is erg mooi bij mij hè. Ik zit er heel vaak. Je wordt er zo rustig.
     "Ik hoop er gauw weer te zitten Janine."

     Toen de knecht kwam om het theeservies weg te halen, vroeg van Polar hem om Anna te sturen. Zij was degene die hij de oude dienstmaagd genoemd had en fungeerde als huishoudster.
     Hij deelde haar mede dat Janine bleef logeren en vroeg haar om haar de logeerkamer te wijzen.
     Het viel Janine op, dat hij zeer beleefd met zijn personeel omging. Zij vond dat erg prettig.
Anna bracht haar naar een kamer, die op de tuin uitzag en die behalve een paar goede schilderijen niets uitzonderlijks bevatte maar volkomen modern was ingericht. Ook dat vond ze prettig.
     Samen met Anna pakte ze haar koffer uit, waarna ze terugkeerde naar het vertrek waar van Polar zich bevond.
     Hij vroeg haar of zij thuis een glas sherry of port wilde drinken of in de stad. Zij gaf de voorkeur aan thuis.
     "Maar we gaan in de stad dineren", zei hij, "je moet een beetje drukte om je heen hebben. Zullen we vanavond naar de schouwburg gaan?"
     "Dolgraag oom Arthur, reuze leuk."
     "Dan zal ik even opbellen. O neen, 't is nu natuurlijk te laat. Laten we dan maar hopen, dat er nog ergens plaats is."
     "Mag ik Reygersberg opbellen, oom Arthur?"
     "Ja natuurlijk. Ga maar even we naar mijn zitkamer."
     De zitkamer bleek een behoorlijke bibliotheek te bevatten en bijna had Janine gezegd, dat hij beter van studeerkamer had kunnen spreken, maar zij zweeg omdat zij bang was een nieuwe zelfmisprijzing uit te lokken.
     Zij vroeg Reygersberg nummer aan van Polar, draaide en vroeg dokter Reygersberg te spreken. Terwijl zij wachtte hoorde zij de deur sluiten oom Arthur is een bescheiden mens, dacht zij. Enkele ogenblikken later hoorde zij de stem van Reygersberg.
     "Met Janine".
     . . . . . . . . . .
     "Neen, ik ben bij onze vriend van Polar. Hij heeft me van de trein gehaald, Attent hè?"
     . . . . . . . . . .
     "Wat? wat zeg je? Ik versta je niet."
     . . . . . . . . . .
     "O nee, van jou verwacht ik dat niet, dat hoort niet bij je."

-33-

     . . . . . . . .
     "Ik logeer hier."
Zij hoorde aan het antwoord, dat hij verwonderd was.
     "Er zal toch wel eens meer iemand bij hem logeren."
     . . . . . . . . .
     "Waarom is hier dan een een logeerkamer? Maar vertel eens, wanneer zien we elkaar?"
     . . . . . . . . .
     "Morgenochtend? goed, Maar niet in 't Americain, in 't Poolse koffiehuis in de Kalverstraat."
     . . . . . . . . .
     "Ik ben niet sentimenteel hoor, 't is er niet zo vol als in 't 't Americaine. Goed dus? Om elf uur?.
     . . . . . . . . .
     "Dat doe ik morgenochtend vroeg. Die lui zijn al om negen uur op kantoor. Tot morgen dus dag."
     Vlug en opgewekt keerde zij naar van Polar terug, die reeds met sherry en port op haar zat te wachten.
     "Schikt 't dat ik morgenochtend Reygersberg ontmoet in 't Poolse koffiehuis?"
     "Natuurlijk, natuurlijk. Doe alsjeblieft wat je wilt. Je bent hier voor je genoegen en niet om mij gezelschap te houden."
     "Uw gezelschap is me een genoegen, oom Arthur."
     "Dat is erg lief. Je belt morgen dan wel op, wat je verder doet hè? Ik ben meestal thuis en anders zeg je 't wel aan Andries."
     "Ik zal 't doen, oom Arthur."
     "Port of sherry Janine?"
     "Dit keer eens sherry, oom Arthur."
     Van Polar vulde de glazen.

     Op Janine's verzoek gingen zij eten in een Chinees restaurant op het Rokin. Het was er druk en warm, maar Janine vond alles heerlijk.
     "Als je zoals ik in een wildernis woont, geniet je veel meer van de stad, dan iemand die er altijd is."
     "En andersom Reygersberg en ik genieten bij jou."
     "Gelukkig hè, dat we niet allemaal op een kluitje zitten. Oom Arthur wat is 't eten lekker en de wijn heerlijk."
     "Drink dan nog wat."
     "Ik wil vanavond ook nog kunnen zien en horen. Ik drink als een Tempelier. Nee, niet meer, dank U."
     "En dan vergelijk je je met een Tempelier. Oef ! Maar 't is wel goed hoor. Ik zal hier vandaan even opbellen en proberen plaatsen te krijgen."
     Teruggekeerd deelde hij haar mede, dat zij plaatsen hadden in het Centraal-Theater. "We hebben nog tijd genoeg, laten we koffie nemen. Met of zonder cognac?"
     "Zonder oom Arthur."
     Hij bestelde twee koffie.

     Het stuk was het zien en horen waard en dus berouwde het Janine niet, dat zij de wijn ervoor geofferd had.
     In de pauze werd van Polar gegroet door een heer en dame, blijkbaar een echtpaar dat duidelijk blijken liet dat het niet de bedoeling was het bij een groet te laten.
     Van Polar ging dus naar hen toe en stelde Janine voor als "mijn nichtje Janine." Er werd vriendelijk geglimlacht en daarna sprak men over het stuk. Tenslotte echter merkte de mevrouw op, dat zij nooit geweten had, dat van Polar een zo snoezig nichtje had.
     "Ik wist 't ook niet", antwoordde hij maar we hebben elkaar toevallig enige weken geleden leren kennen en hebben toen, ook

-34-

al weer volkomen toevallig ontdekt dat wij oom en nicht zijn."
     "Interessant. Woont de freule ook in Amsterdam?"
     "Neen, ze woont nogal ver weg."
     "Woont U bij Uw ouders?"
     "Neen mevrouw, mijn ouders wonen in Friesland."
     "Gut meneer van Polar U bent toch niet van Friese afkomst?"
     "Neen mevrouw, maar zoals U ziet, heb ik wel familie in Friesland.
     "U logeert natuurlijk bij Uw oom, freule?"
     "Ja mevrouw."
     Op dat moment ging de bel die het einde van de pauze aankondigde. Zij namen afscheid. Ik wens U prettige dagen freule.
En U ook. meneer van Polar."
     "Dank U vriendelijk mevrouw, mijnheer."

     Van Polar vertelde haar dat zij kennis gemaakt had met zijn bankier en diens echtgenote. "Ik ben ouderwets, zoals je weet. Daarom houd ik er nog een bankier op na. Ze waren buitengewoon in je geïnterenseerd."
     "Ik maak promotie, oom Arthur. Nu ben ik al freule."
     "In den Haag was vrijwel iedereen dat vroeger."
     "Wat een waanzin."
     " 'n Winkelierstruc. De mensen worden graag gestreeld in hun ijdelheid."
     De gongslag. Het doek ging open. Alle aandacht was weer op het toneel gericht.

     Janine sliep die nacht uitstekend en stapte de volgende morgen om elf uur opgewekt het Poolse koffiehuis binnen waar Reygersberg al aanwezig was.
     "Zo hartenveroveraarster, al zaken gedaan?"
     "Nul. We hebben vanochtend lang zitten praten na 't ontbijt. Ik ga er vanmiddag op uit. En vertel eens hoe gaat 't met het werk?"
     "Uitstekend. Maar met de belangstelling van de zijde der heren uitgevers is 't miserabel. Geen een wil eraan. Mijn wijsbegeerte is niet in trek."
     "Maar voor je spreekbeurten is toch wel belangstelling?"
     "Gelukkig wel, anders kan ik me wel ophangen om te voorkomen, dat ik verhongerde."
     "Boe, wat ben je somber. Leuke lui zijn jullie zeg. De een noemt zich museumstuk en aesthetische decadent en de ander heeft zelfmoordaspiraties."
     "Dergelijke aspiraties heb ik niet en dat heb ik ook niet gezegd. Maar vertel eens, hoe is 't met Polar. Ik heb hem niet meer gezien sinds onze ontmoeting bij jou."
     "Best. We hebben gisteren bij de Chinezen gegeten en zijn s'avonds naar 't Centraal-Theater geweest. O ja zeg, ik ben freule."
     "Freule is 't je in je hoofd geslagen?"
     "Neen, in dat van de vrouw van de bankier van oom Arthur. We spraken ze in de pauze. Hij stelde me voor als zijn nichtje Janine. En toen was ik freule."
     Reygersberg lachte. "Enorm. Dag freule. Ik ben baron van Reygersberg tot Reygersberg. A propos, die twee zijn niet zo gek. Ik ken ze wel ze komen wel op m'n lezingen. Zij is erg pienter, maar heeft een beetje last van hoogmoedswaanzin. Daardoor, is ze verliefd op Polar, ze loopt overigens al tegen de zestig en is jaloers op elke vrouw, die ze in z'n gezelschap ziet. Gezien jouw jeugd zal ze 't wel even zwaar hebben gehad. Gelukkig dat je z'n nicht bent en dat je me dat hebt herinnerd,

-35-

want zodra ze me ziet begint ze er over dat staat vast. Stel je voor dat ik me vergist had. De ziel zou geen oog meer dicht doen. Hoe heet je?"
     "Janine."
     "Maar je hebt toch een achternaam."
     "Nee. Janine. Sec!"
     "Dan ben ik die achternaam vergeten. Dat gaat bij mij altijd op. Die lui vinden 't interessant."
     "De lui zijn gek."
     "Neen, kinderen. Vertel eens even, waar eet jij?"
     "Waar je wilt."
     "Wat heb je met Polar afgesproken?"
     "Dat ik hem zou opbellen."
     "Hm. Zeg 'm dan, dat je bij hem koffie drinkt. Als hij iets vraagt, zeg dan maar dat ik geen tijd heb. Hij zit eeuwig alleen, en kom dan vanmiddag om een uur of vijf op mijn kamer.
Dan drinken we daar thee en babbelen wat."
     "Even streelde zij zijn hand."
     "Wat is er?" vroeg hij.
     "Je bent zo lief."
     "Waarom om godswil?"
     "Omdat je aan oom Arthur denkt."
     "Wat 'n onzin."
     "Is geen onzin. Jij bent onzin in deze tijd. Wanneer spreek je?"
     "Zondagochtend."
     "Dan kom ik, Waarover spreek je?"
     "Robespierre?"
     "Die griezel?"
     "De wereld kan niet alleen uit zachtzinnigen bestaan. En verder was hij beslist nodig. Overigens is 't een griezel, een ontzettende beul. Maar toch is hij uiterst belangrijk. Er zijn nu eenmaal van tijd tot tijd dergelijke figuren nodig; dergelijke griezels.
     "Op school leerden wij, dat hij nodeloos veel bloed vergoten heeft,"
     "Hij heeft verdomd veel bloed vergoten. Nodeloos was 't natuurlijk niet. Wat gebeurt, moet noodzakelijk gebeuren. Maar laten we nog een kop koffie nemen. Al dat bloed is zo wee."
     Zij lachte en begon hem te plagen. "Wanneer kom je weer? Je hebt best tijd tussen twee spreekbeurten, want jij hoeft niet naar uitgevers toe."
     "Als ik aan een boek bezig ben, krijg je me met geen stok de stad uit. Maar ik kom heus gauw want 't boek, waaraan ik bezig ben is bijna af."
     "En wat doe je er dan mee?"
     "Bijzetten bij de andere manuscripten. Die verzameling wordt de erfenis, die ik nalaat."
     "Waarom schrijf je eigenlijk?"
     "Omdat ik 't niet laten kan. Verleer jij een mug het zoemen. Dat kan je niet."
     "Doodslaan."
     "Sla me dan dood. Overigens heb ik 't dan niet verleerd."
     "Plof."
     Plotseling vloog ze overeind. "Ik vergeet oom Arthur." Weg liep ze.
     "hij verwacht me om één uur." zei ze, toen ze terugkwam, "hij scheen 't erg prettig te vinden."
     "Natuurlijk, hartenveroveraarster".
     "Waarom noem je me zo?"
     "Omdat Polar en ik weg zijn van je. We aanbidden je als vrome roomsen de heilige maagd."
     "Ik ben geen heilige maagd. Maar o ja, zeg, z'n madonna."

-36-

     "Fantastisch hè. Onbegrijpelijk. Een gebed in ivoor."
     "Mooi zeg je dat, Hektor."
     " 't Is toch zo."
     "Ja, maar je zegt 't zo zuiver. Wat een beeld hè. Hij zou 't voor niets ter wereld willen afstaan. Allicht niet."
     "Nee, allicht niet. Als iemand er recht op heeft om het te bezitten is hij 't. Maar zeg we moeten afrekenen, anders ben je te laat. Ik breng je naar zijn huis en verder zie ik je vanmiddag weer."
     "Reken maar."

     Het huis ven Reygersberg ademde een geheel andere geest uit dan dat van van Polar. In de gang had zij kinderstemmen gehoord verder was er gedruis, dat uit de keuken doorklonk. Op zijn studeerkamer was het rustig.
     Dit is wèl een studeerkamer, dacht zij.
     Het rook er naar tabak.
     Hij begroette haar rustig, zette een stoel voor haar bij de kachel schonk zelf thee en nam daarna weer plaats achter zijn bureau, waarbij hij zijn stoel naar haar toedraaide.
     "Leuke kamer heb je, Hektor."
     "Ja goed hè. Hier zit ik 't liefst."
     "Zit je hier veel?"
     "Volgens mijn vrouw te veel, maar in de huiskamer kan ik niet werken. De kinderen, de radio en bovendien geen spheer."
     "Houdt je vrouw zo van radio?"
     "Nee maar m'n nakroost. En die kan ik mijn levensopvatting niet opleggen".
     "Heb je het land aan radio?"
     "Nee, aan de programma's. Behalve de enkele uitzonderingen. maar 't meeste is kitsch."
     "Dus ben je meestal hier?"
     "Ja, of een enkele maal in een kroeg of bij jou. Je zult zien, dat wordt 't".
     "Wat"
     "Dat ik je de deur plat loop."
     "Zal wel meevallen."
     "Zeg dat niet. Ik heb 't bij jou verrukkelijk gevonden. Je hele spheer geeft me een gevoel van volmaakte ontspanning."
     "Je overdrijft."
     "Nee." hij werd driftig. "Ik overdrijf niet."
     "Ja maar, m'n beste jongen, wat moet dat nu, Je bent altijd welkom, geloof me, altijd. Maar 't lijkt me niet bijster leuk voor je vrouw, als je elk ogenblik naar de toren holt."
     "Ik ben ook niet leuk. Ik ben moe, moe van de mensen en moe van alles; van 't kloppen aan dichte deuren."
     Zij hoorde de verbittering in zijn stem stond op en ging naast hem staan, drukte zijn hoofd tegen zich aan en streelde hem zacht over zijn haren, "Stil nu maar.'t is wel goed, ik moet niet zulke domme dingen zeggen."
     "Jij bent niet dom."
     "Maar daarom kan ik toch wel eens domme dingen zeggen."
     "Ja dat doe ik ook, als ik me laat gaan, zoals daareven."
     "Dat was wel goed."
     Zij zwegen. Zacht streelden haar vingers. Heel zacht.
Reygersberg sloot de ogen. Het was zo goed, zo volkomen goed. Nu was hij niet moe.
     Abrupt maakte bij zich los uit haar streling. "Laten we ophouden. Je bent hier niet gekomen in de rol van verpleegster.
Ga zitten kind, en laten we nog een kop thee drinken."
     Even voelde zij zich gekwetst. Haar gebaar, gevolg van een impuls uit medelijden geboren werd al te ruw ontkend.

-37-

Maar haar ontstemming duurde niet lang. Zij zag in, dat hij niet wilde toegeven aan datgene wat in hem vrat als een ziekte - de verbittering om alle miskenning. Nu keek hij alweer vrolijk naar haar.
     "Ik stel je gezelschap juist zo op prijs", zei hij, "omdat jij me vrolijk maakt me uit m'n down-stemmingen haalt. Je moet dus geen verpleegster zijn, want je bent m'n geneesmidddel."
     " 'n nieuwe functie. Ik zal in een apotheek gaan wonen."
     "Liever niet. Blijf in je toren, anders werk je niet in je nieuwe functie."
     "Tot Uw dienst meneer de egoïst. Eerst was de toren beslist verkeerd voor me. Herinner je je nog ons eerste gesprek in 't Poolse koffiehuis. Maar nu jij er tot rust komt, mag ik er niet weg."
     "Denk je daar dan over?"
     "Geen haar op m'n hoofd denkt eraan. Ik vind 't er heerlijk."
     "Goddank, maar als van Polar en ik van tijd tot tijd bij je komen ligt de situatie anders."
     "Wat een pracht redenering, we doen niet anders dan elkaar genezen. Heeft oom Arthur dat ook al zo hard nodig?"
     "Ja, nog meer dan ik. Hij is zo'n verdomd fijne vent, maar ook zo verdomd eenzaam."
     "Ja maar ...."
     "Niks maar. Ik snap wel wat je zeggen wilt. De vrouwen loeren op hem als de kat op 't spek. Maar hij wil nu eenmaal de laatste van Polar zijn ."
     "Hij kan toch wel trouwen zonder een gezin te vormen."
     "Natuurlijk, maar waarom hij dat niet doet, weet ik niet en kan ik ook niet vragen. Dat is zijn zaak. Een volkomen persoonlijke aangelegenheid."
     "Hij noemde zich een aesthetische decadent."
     "Is hij ook."
     "Heeft hij helemaal geen familie?"
     "Voorzover ik weet één nicht, een schattige jonge vrouw, werkelijk."
     "Ken je die?"
     "Ja. Heel goed. Ze is een beetje excentriek, net als hij, want ze woont helemaal alleen in een toren."
     "Ach vlieg op. Maar als dat alles is is hij wel erg alleen. Komt er nooit iemand bij hem?"
     "Dat nichtje en ik. En verder is er wel eens de een of ander, maar hij gaat weinig uit en ontvangt nog minder."
     "Maar waarom dan toch om godswil?"
     "Omdat hij zich in de wereld thuis voelt als een karper in de Sahara. Ergens zit er een schotje bij hem scheef natuurlijk, want hij heeft geen grein maatschappelijk aanpassingsvermogen. Hij is erfelijk belast met het verleden. Daarom noemt hij zich decadent."
     "Hoe oud Is hij eigenlijk?"
     "Ruim veertig. Precies weet ik 't niet."
     "Hij ziet er veel ouder uit."
     "Allicht, hij is minstens zevenhonderd jaar oud.",
     "Wat een snoezig oud heertje, goed geconserveerd. Dan ben jij nog maar een baby Hektor, bij hem vergeleken."
     "In zoverre wel. Bovendien houd ik van 't leven. Als kind was ik de levensvreugde in eigen persoon. Dat zou je niet meer zeggen hè?"
     "Zoals ik je ken, wèl."
     "Goddank, wil je een borrel? Voor je gemoedsrust zal ik mijn vrouw vragen of ze ook komt. De meeste mensen hebben een merkwaardig beperkte opvatting van het huwelijk, Jij ook."
     "Waarom ik ook?"
     "Omdat je telkens vraagt of mijn vrouw dit of dat wel goed vindt, dat ik in de stad blijf koffiedrinken; dat ik bij

-38-

jou logeer, dat ik zoveel op mijn kamer zit, een getrouwd mens is volgens jullie een opgeheven mens. Recht op eigen leven heeft hij niet meer."
     "Misschien begrijp je nu waarom ik niet wil trouwen."
     "Gebrek aan durf. Durf om jezelf te handhaven, ook binnen het huwelijk."
     "Je vergist je Hektor, ik durf alleen maar niet iemand ondersteboven te lopen."
     "Geloof jij. dat ik dat doe?"
     "Ik weet 't niet, want ik weet niet, hoe je vrouw zich voelt, gelukkig of ongelukkig."
     "En als ze zich ongelukkig zou voelen, moet ik dan capituleren? Moet ik dan bijv. mijn geneesmiddel Janine opgeven?"
"Moeilijk, hè Hektor? Daarom trouw ik niet, Jij verdenkt me natuurlijk van levensangst, maar ik bent geloof ik alleen maar bang om anderen pijn te doen. Ik geloof niet dat het huwelijk voor iedereen geschikt is. Maar roep nu je vrouw als je wilt. Anders wordt 't zo laat."
     "Allright", antwoordde hij en verliet de kamer.
     Toen bij terugkwam was hij in gezelschap van mevrouw Reygersberg, een blondine, middelgroot, met blozend uiterlijk, volle lippen vriendelijke ogen en een aanduiding van wenkbrauwen.
     "Ik ken U nog van vroeger van de lezingen", zei zij, toen zij Janine begroette. M'n man heeft me heel veel verteld van Uw merkwaardige woning en Uw levensgevaarlijke hond. Erg vriendelijk van U dat hij zo nu en dan bij U kan logeren. Hij heeft 't nodig."
     "Vindt U 't niet vervelend?"
     Zij haalde de schouders op. "Als hij niet ging, werd hij in ieder geval vervelend. Een mens moet van twee kwaden 't minste kiezen"
     "Dus een kwaad is 't toch."
     "Valt wel mee hoor. Een man, die bijna altijd thuis is, is ook lastig, maar vertel eens wat drinkt U?
     "Port alstublieft."
     Mevrouw Reygersberg informeerde naar enkele dingen, waarvan zij veronderstelde dat ze Janine interesseerden. Het gesprek verliep rustig en toen Janine vertrok, namen de twee vrouwen afscheid tot Zondag.
     Reygersberg liet haar uit.

-o-

     Toen Janine Zondagsmorgen de zaal binnentrad, waar Reygersberg zou spreken, waren de meeste plaatsen al bezet. Zij keek rond, waar zij zou gaan zitten. Iemand tikte haar op haar schouder. Omkijkend zag zij een jongeman, die haar mededeelde. dat meneer Reygersberg haar vroeg bij hem te komen. Ze liep de zaal door naar waar hij stond.
     Hij begroette haar hartelijk met als gevolg dat de aandacht van het publiek zich op haar concentreerde. "Wie in dat? Ken je die? "Nooit gezien." "Ik gelooft dat zij vroeger ook wel op de lezingen kwam." "Zij schijnt hem goed te kennen."
     Inmiddels deelde Reygersberg haar mede dat er een stoel voor haar gereserveerd was op de eerste rij. "M'n vrouw heeft er haar mantel opgelegd, bewaar die zolang voor haar."
     "Zal ik maar gaan zitten Hektor? De mensen kijken zo."
     "Stil laten kijken. Kom je vanmiddag nog?"
     "Bij jou thuis. Goed maar ik ben bijna de hele dag bezet. Oom Arthur heeft nogal beslag op me gelegd. Ik kan om een uur of halt drie komen tot vier uur ongeveer. Dan moet ik weg."
     "Blijf je nog lang in Amsterdam?"
     "Morgen ga ik terug."

-39-

     "Jammer. Ik zal je missen."
     "Hoe dat. We zien elkaar toch niet zoveel hier."
     "Toch zal ik je missen. ik vind het zo prettig te weten, dat je binnen m'n bereik bent."
     "Zij keek hem onderzoekend aan, begreep hem niet, kon zich niet indenken, dat zij iets voor hem betekende.
     Even dacht zij aan Christiane, Hendrikje Stoffels, aan de tweede vrouw van Dostojewski. Toen hoorde zij Reygersberg zeggen: "goden daar is Polar's bankier met z'n vrouw. Hou je taai freule, ze stevent recht op ons af."
     "Dag meneer Reygersberg. Mag ik U even komen begroeten. En U ook hier freule? Wat prettig. Komt Uw oom niet?"
     "Nee mevrouw, oom is verhinderd."
     "Ach wat jammer. Komt U bij ons zitten, freule?"
     "Mevrouw, Reygersberg heeft een stoel voor me gereserveerd."
     "O juist, dan hebt U al een plaats, maar misschien zien we elkaar in de pauze."
     "Graag mevrouw."
     "Tot straks dan. Dag meneer Reygersberg."
     Weg ging zij, statig langzaam.
     "Ik zal mijn vrouw vragen of ze je in de pauze in beslag neemt. Anders wordt je toch alleen naar uitgehoord. En je hebt niet eens een achternaam. Maar zoek nu je plaats maar op want we gaan beginnen zie ik."
     Na afloop van de lezing spoedde zij zich naar het huis van van Polar om alle complicaties te voorkomen.

-o-

     Het tweede bezoek bij Reygersberg bracht haar in de war.
Hij verzekerd haar zo nadrukkkelijk dat hij niet buiten haar kon dat zij er van bloosde. "Je praat of je verliefd op me bent."
     "Ben ik niet, beslist niet. Maar ik houd van je. En begin nu om godswil niet weer over m'n vrouw. Jij houdt van Egon en als je zou trouwen, zou dat toch niet veranderen."
     "Nee, maar ik ben toch geen hond."
     "Je moet me snappen. Daarom gaat 't immers niet. Ik houd van je betekent: ik voel me met je verwant."
     "Dus voel ik me met Egon verwant? Leuke verwantschap zeg."
     "Gebruik je hersens, jij en Polar kennen hem allerlei superieure kwaliteiten toe, kameraadschap, dapperheid.
     Polar beweert zelfs, dat hij allervriendelijkst is. Begrijp je 't nu?"
     "Ik geloof 't wel. tenminste zo ongeveer."
     "Juist en jij hebt wat ik zoek."
     "Oom Arthur, wat heb ik dan?"
     "Als ik bij jou ben, wordt het heel stil in me dat gevoel in alleen maar aan te duiden als religieus. Dan is de buitenwereld er niet meer en niets, dat me in die buitenwereld kwetst en moe maakt."
     "En de toren? Speelt die geen rol?"
     "Die is de omgeving van wat ik zojuist zei."
     "Ik zou je wel een vraag willen stellen, maar dat mag niet van je."
     "Over m'n huwelijk natuurlijk dat zit je nu eenmaal dwars."
     "Maar zeg Janine, kan een mens dan maar van één ander mens houden? Volgens de gangbare opvatting wel, maar volgens de christelijke wet niet want dat is de idee van de mensenliefde. En nu is 't in het huwelijk -als 't goed gaat - juist zo gesteld, dat de erotiek zich ontwikkelt tot vriendschap, dat de zaak dus op den duur christelijk wordt.
     "Dan is er dus op den duur weer ruimte voor erotiek."

-40-

     "Ook dat. Zeker als je ouder wordt en niet in de puberteit blijft steken wordt dat wel minder. Bij vrouwen alleen ligt de zaak anders."
     "Ook als ze ouder worden?"
     "Ook dan. Erotiek is voor vrouwen essentieler dan voor mannen. Je zou 't niet zeggen."
     "De meeste mannen zijn jongens in de puberteitsleeftijd."
     "Maar jij kunt ook zo heerlijk jongensachtig zijn, Hektor."
     "Soms ja. Die jongensachtigheid is bij mij incidenteel. Een soort vacantie die de man zich gunt."
     "Is de erotiek dat voor jou ook?"
     "Ja"
     "Merkwaardig. Ik zal er grondig over nadenken laten we nu over iets anders praten."
     Zo geschiedde. Verder spraken zij af, dat hij weer gauw bij haar zou komen logeren, maar omdat hij de eerste weken nog te werken had en dit alleen op zijn studeerkamer doen kon zou zij oom Arthur het eerst uitnodigen.
     Bij het afscheidnemen gaf hij haar een zoen die zij beantwoordde.
     In gedachten verzonken wandelde zij naar het huis van van Polar.

-o-