Infor-
matie.

-41-

Vervolg: Een Romance rondom een toren.

Hoofdstuk VI.

     Het kwam anders dan zij verwacht had. Bij haar thuiskomst vond zij een brief van haar vader met de mededeling, dat moeder erg ziek was. De brief was Vrijdags verzonden, dus al vier dagen geleden. Zij zuchtte. Egon was erg opgewonden, liet haar niet met rust. Hij wilde aangehaald worden. Zij kon geen voet verzetten zonder dat hij haar vergezelde.
     Nu zou ze morgen weer weg moeten en Egon meenemen, want ze kon hem onmogelijk voor onbepaalde tijd achterlaten.
     Morgen dus voorlopig naar Friesland, want vader vroeg haar of zij het huishouden wou komen waarnemen, omdat zij de enige der kinderen was, die nog geen gezin had.
     Natuurlijk zou ze gaan; ze kon de oude mensen niet in de steek laten. Wel waren ze van elkaar vervreemd, maar er was nooit wrijving geweest. Haar ouders hadden haar levensopvatting, die zo sterk van hun eigen en die der andere kinderen afweek, zonder aanmerking aanvaard.
Ze wilde proberen nog een telegram te versturen; eenvoudig was 't niet, maar de posthouder was haar welgezind. En verder even een berichtje sturen naar Hektor en oom Arthur. Zou 't ernstig zijn met moeder? Ze was nog niet zo vreselijk oud, ofschoon vijf en zeventig toch wel een hoge leeftijd is.
     Vader was nu al een en tachtig. Eigenlijk was er nooit veel contact geweest tussen haar en haar ouders, die te oud voor haar waren geweest, waardoor zij zich altijd alleen gevoeld had.
Toen zij tien jaar was, waren de andere kinderen alle het huis uit en vader en moeder vijf en zestig en negen en vijftig. Twee stille mensen. Vader sprak nooit veel. En omdat moeder een ouderwetse vrouw was, die zich geheel richtte naar haar man, was het ouderlijk huis in haar herinnering gebleven als een oord van stilte en rust.
Van de bovenverdieping had men uitzicht op het meer en talloos waren de uren, die zij daarboven alleen had doorgebracht.
Groot was het huis, een vierkant blok, en er omheen lag de tuin vol vruchtbomen en met heel weinig bloemen; alleen in het voortuintje herinnerde zij zich een perk en de rand langs het hek met goudsbloemen.
     Kort na de bevrijding had zij er een maand gelogeerd. Sindsdien was het bij goede voornemens gebleven. Nu zou zij er dus weer heengaan met Egon. Zij was benieuwd, hoe hij zich gedragen zou en of vader hem zou accepteren. Maar wat moest zij anders met hem aanvangen? Misschien was hij wat handelbaarder sinds oom Arthur hem getemd had.

-o-

     Wijd en verlaten lag het meer verstard onder de strakke hemel. Venijnig beet de wind haar in 't gezicht. In de verte doemde het grijze huis op, waar vader en moeder haar komst wachtten. De kop hoog, fier stappend tegen de felle wind, liep Egon naast haar door een korte riem aan haar pols verbonden.
     Geen mens kwam hen tegen. Kaal tekenden de bomen zich af in de koude lucht.
     Winter.

-42-

     Een kerktoren glansde in het metalen zonlicht.
     Doodse stilte. Alleen het kraken van haar zolen op de sneeuw. Een kraai streek naast de slootkant neer; schreeuwde.
     Hoe zou 't thuis zijn?
     Er scheen geen licht door de vensters. Vreemd. 't Begon al donker te worden. Maar de oude lui hielden van schemeren.
     Eindelijk kon zij het hekje, dat toegang tot de tuin gaf, open maken.
     De gordijnen waren gesloten.
     Dus is moeder dood.
     Zij liep achter het huis om, opende de achterdeur en trad binnen. Zachtjes doorschreed zij de grote keuken, daarna de gang, en bleef even staan bij de deur der zitkamer. Een zacht gemompel drong tot haar door.
     Zij opende de deur. De stemmen zwegen. Nu stond zij binnen, een vreemde verschijning met de hond naast zich, vreemd blijkbaar ook voor die binnen waren, want de gezichten toonden verwondering.
Zij waren er allen, de twee broers en zuster met hun vrouwen en echtgenoot.
     Vader knikte haar ernstig toe.
     "Is moeder dood?" vroeg zij heel zacht.
     Vader knikte. Wat was hij oud; onwezenlijk oud. Onwezenlijk ook waren de gezichten der anderen, onwezenlijk vreemd alsof zij uit verschillende werelden gekomen waren hier in dit oude huis en elkaar voor het eerst zagen.
     "Ik zal m'n mantel in de gang hangen."
     Zij keerde zich om en ging met Egon naar buiten. Toen plotseling besloot zij eerst naar boven te gaan, waar moeder zeker liggen zou.
     Geruisloos besteeg zij de trap, Egon nog steeds naast haar.
Voorzichtig opende zij de slaapkamerdeur. Een petroleumlamp spreidde een zacht licht over het gelaat der gestorvene, wier wangen bleekrose waren alsof zij nog leefde. Maar zij lag te roerloos. Janine bleef bij het bed staan. De hond legde de oren in de nek, trok de staart tussen de poten. Onbewegelijk stond hij, de blik strak op het lijk gevestigd.
     Janine bedacht, dat zij verdriet zou moeten gevoelen, maar constateerde dat de aanblik haar niet ontroerde. Moeder lag daar zo stil. Alles was rustig hier, rustig en goed. Het was eigenlijk al zolang geleden, dat zij elkaar vaarwel gezegd hadden. Reeds vóór zij volwassen was. De ouders leefden toen al hun eigen leven, los van het hare. Twee stille mensen, vroeg oud en in hetzelfde huis een jong meisje, stil ook meestal, alleen met haar poppen, met haar boeken, alleen zwervend langs de wegen of in een boot op het meer. Haar weggaan van huis had weinig verandering teweeg gebracht in het leven der oude mensen. Het afscheid was geweest van een simpele vriendelijkheid zonder enige ontroering, zoals wanneer een lieve logé vertrekt.
     Toen zij heel klein was, herinnerde zij zich vaag, was 't anders geweest, warmer. Moeder was dol met haar pop, zoals zij het nakomertje noemde. Maar sinds zij alleen ging rondscharrelen door en om het huis, was alles geleidelijk veranderd en de verhouding zachtvriendelijk geworden als een zoele herfstavond waarin een late bloem glanst in de stervende dag.
     Niet verder dan sinds zolang was moeder thans van haar af.
     Beneden zaten de anderen voor wie zij eveneens was de vriendelijke niet onwelkome gast.

-43-

     Zij sloot de kamerdeur. Vragend keek Egon haar aan toen zij de trap afdaalden. Zachtjes streelde zij zijn voorhoofd. Binnen gekomen ging zij een weinig terzijde zitten.
     "Was je bij moeder?" vroeg haar vader.
     Zij knikte.
     "Schik je niet bij?"
     "Egon is niet gewoon aan vreemden en dat zijn jullie voor hem."
     "Zit hij daarom vast aan je pols?" vroeg vader weer.
     "Ja, daarom."
     De hond zat rechtop, keek aandachtig naar de aanwezigen, de oren gespitst.
     "Draaien jullie je stoelen dan een beetje om", zei de oude heer, "anders is 't zo ongezellig."
     Het verschuiven der stoelen maakte Egon onrustig; hij stond op.
     "Liggen !" beval Janine. De hond gehoorzaamde.
     "Is hij gevaarlijk?" vroeg haar oudste broer Douwe.
     "Ja, als iemand me aanraakt of te na komt."
     "Dan is 't een goeie hond", zei Douwe.
     "Ik was een paar dagen in Amsterdam; daardoor kreeg ik Uw brief pas gisteren vader", wendde Janine zich tot de oude man. "Gistermiddag. Ik kon toen niet meer weg. Wanneer is moeder gestorven?"
     "Zondagavond."
     Toen was ik met oom Arthur in de schouwburg, dacht Janine.
     "Uw brief is Zaterdag gekomen. Is moeder rustig gestorven?"
     "Ja kind. Heel kalm. Ze heeft van ons allemaal afscheid genomen."
     Van ons allemaal, dacht Janine. Zo was 't altijd.
     "Wanneer wordt ze begraven vader?"
     "Morgenochtend om 10 uur."
     "Komen er veel mensen?"
     "Niet hier. Wel op 't kerkhof natuurlijk. Hier begraven we elkaar nog gezamentlijk."
     Zwijgen. De oude man starend voor zich uit. De stoeltjesklok tikte de stilte stuk.
     Eindelijk klonk weer de stem van haar vader. "Gaat 't je goed daarginds, kind?"
     "Ja vader. Heel goed."
     "Heb je druk werk?"
     "Gelukkig wel."
     "Je bent hier lange tijd niet geweest."
     "Nee vader,'t is zo ver en ik moet nog al eens naar Amsterdam."
     "Waarom kind?"
     "Voor m'n werk vader. Daar wonen m'n opdrachtgevers."
     "Ik vind 't toch een raar bestaan voor een jong meisje", mengde zich Douwe's vrouw in het gesprek. "Woont helemaal alleen in een toren met een hond en doet niet anders dan vertalen. Ben je nog niet verloofd?"
     "Als dat zo is, zal ze 't ons wel mededelen", zei de oude man een beetje korzelig.
     "Nou ja, ik informeer maar eens uit belangstelling."
     "Goed ! Luister eens Janine. We waren bezig over de nalatenschap van jullie moeder te praten, toen je binnenkwam."
     "Is daar zo'n haast bij, vader?"
     "De anderen vroegen ernaar."
     Het viel Janine op, dat hij het woord "anderen" licht beklemtoonde, alsof hij haar wilde uitsluiten.

-44-

     "Zouden we de zaak maar niet aan vader overlaten?" wendde Janine zich tot de broers en zusters.
     "We mogen toch wel weten hoeveel er zowat is."
     "Daar is toch geen haast bij. Zondagochtend wisten jullie 't immers ook niet."
     "Jullie, jullie", riposteerde haar zuster Anke; je doet alsof je er niet bij hoort;'t gaat jou toch ook aan."
     "Maar 't heeft toch geen haast. Vader zal 't wel zeggen of schrijven ter zijner tijd."
     "Nou ja, dat weet ik wel. Je denkt toch niet dat we ongerust zijn. Vader is de eerlijkheid zelve."
     Janine gaf geen antwoord.
     Lange tijd bleef het weer stil, waarna de oude man het zwijgen verbrak.
     "Er is een testament; als ik 't wel heb krijgen jullie met z'n allen ongeveer dertigduizend gulden."
     "Hoe zit dat vader?" vroeg Douwe.
     "Laat toch", viel Janine uit. "Als vader 't zegt, is 't natuurlijk zo."
     Douwe kreeg een kleur, zweeg. Anke stootte haar man aan.
     "Na de begrafenis wordt het testament voorgelezen", zei de oude man. "De notaris komt hier."
     "Is dat nog onze oude notaris, vader?" vroeg Janine.
     "Nee kind, die is dood. In '43 gestorven. Er is hier nu een tamelijk jongen man, goed voor z'n werk."
     "Wat doet U nu na moeders dood, vader?" vroeg Janine. "Blijft U alleen in dit grote huis?"
     "Ik heb hier altijd gewoond en blijf hier de paar jaar, die me nog resten. Ik zal je moeders jongste zus vragen of ze hier wil komen. Ze is wel oud, maar daarom past ze goed bij me. En ze woont toch alleen sinds ze weduwe is."
     "Komt ze morgen vader?"
     "Nee kind; 't is te koud voor 't oude mens."
     "Zoudt U dan wel meegaan naar 't kerkhof, vader? Als U kou vat U bent niet zo jong meer."
     "Ik ga mee. En als ik kou vat ... nu goed; ik ben immers toch zo jong niet meer."
     "Maar hoe moet 't dan de tijd, dat tante Liesbeth er niet is? Die zal toch in ieder geval eerst orde op haar zaken moeten stellen; ze heeft immers een eigen woning?"
     "Ik weet niet, hoe dat moet. We hebben een flinke meid; ook al een dagje ouder."
     "Zal ik U zolang gezelschap houden, vader?"
     "Als je dat wilt, graag." De oude man knikte herhaalde malen met 't hoofd. "Graag, als je dat wilt."
     "Kan dat nu ineens zo maar met je werk?" vroeg Douwe's vrouw. "Je hebt anders zelfs geen tijd om hier een dagje te komen. En nu kan 't weken duren."
     "Ik ben een zelfstandige vrouw en doe wat ik wil", klonk Janine's antwoord hooghartig. Egon gewend op alle verschillen in haar toon te letten ging overeind zitten, de oren gespitst, diepe plooien in zijn voorhoofd. De hand van zijn meesteres, die hem zacht streelde voorkwam verdere opwinding.
     "Wat een merkwaadig beest is dat," merkte Douwe op "Erg intelligent zou ik zeggen."
     "Hij is altijd met mij alleen en reageert daardoor op elke

-45-

kleinigheid."
     "Maar er was toch niets aan de hand", zei Anke eerlijk verwonderd.
     Janine glimlachte, "Hij is erg intelligent."
Anke begreep er blijkbaar niets van.
     "Ik ben blij", zei de oude man, "erg blij kind, dat je zo'n grote, sterke vriend hebt. Een mooi bezit."
     "Ik geloof anders, dat hij mij eerder als zijn bezit beschouwt dan andersom."
     De oude man glimlachte.
     "Prettig dat je hier zolang blijft kind. Heel erg prettig. Wil jij dan aan tante Liesbeth schrijven? Ik ben nogal beverig."
     "Goed vader."
     "Maar kind, daar bedenk ik ineens dat je zover gereisd hebt; heb je geen honger?"
     "Ik niet vader, maar Egon wel. Is 't goed dat ik wat voor hem klaar maak?"
     "Kan Sjoerd dat niet doen?"
     "Nee vader, hij heeft zijn eigen dieet. Ik doe 't altijd zelf".
     "Ga je gang kind. Je weet de weg. Sjoerd is in de keuken."
Janine stond op.
     "Moet je de hond altijd zo vasthebben aan je pols?" vroeg haar jongste broer Fokko.
     "Nee, alleen als ik op bezoek ga of bezoek ontvang."
     "Lijkt me niet leuk."
     "Ik ga hoogst zelden met hem op bezoek, feitelijk nooit. En ik ontvang heel weinig. Maar laat ik nu eerst even voor hem zorgen." Met deze woorden verliet zij de kamer.
     "Toen zij vertrokken was, bleek er meningsverschil te bestaan omtrent de hond. De mannen waardeerden hem bijzonder, maar de vrouwen vonden hem griezelig. Het werd een ware discussie, zodat Douwe de opmerking maakte, dat ze niet moesten vergeten in een sterfhuis te zijn. Na zijn woorden trad weer een stilte in, zodat Janine toen ze binnentrad de indruk kreeg, dat zij aldoor gezwegen hadden.

     's Avonds ging zij nog een wandeling met Egon maken. Fokko had aangeboden haar te vergezellen maar zij achtte het beter alleen te gaan, omdat zij de hond wilde loslaten. Na haar thuiskomst ging men spoedig ter ruste.

-o-

     Moeder was begraven; de broers en zuster waren vertrokken en Janine beredderde de huishouding met behulp van de oude Sjoerd.
Egon wendde spoedig aan de vreemde stille mensen, die hem niets in de weg legden en hem niet aanraakten. Bovendien vergezelde hij zijn meesteres overal, waar zij in en buiten het huis heenging.
     Het antwoord van tante Liesbeth liet nu al een week op zich wachten, zodat het niet onmogelijk was, dat zij het voorstel niet zou aannemen. En wat dan?
     Janine wist, dat zij onmogelijk hier zou kunnen blijven, omdat zij dan voor een onbepaald aantal jaren afstand zou moeten doen van een eigen leven; omdat zij voor een onbepaald aantal jaren zou moeten stilstaan. Want in dit huis stond de tijd stil. Vader en Sjoerd waren verleden, keken alleen nog maar terug en dachten slechts aan wat voorbij was.
     Somtijds keek de oude man haar aan met een zachte blik of streelde haar vluchtig over haar wang en haalde dan een herinnering

-46-

op aan de tijd toen zij nog klein was. Het was alles heel vriendelijk en soms zelfs innig, inniger dan zij het ooit gekend had. Maar het was toch ook een levend gestorven zijn, en zij wist, dat zij dit niet al te lange tijd zou kunnen verdragen.
     Dat vader haar gedachten deelde, bleek uit het feit dat hij telkens informeerde of er al antwoord was uit Leeuwarden. En eenmaal had hij eraan toegevoegd "want jij kunt hier niet blijven; dat is niet goed."
     Luchtigjes had zij zijn bezorgdheid weggewuifd, vader herhaalde elke dag zijn vraag.
     Eindelijk kwam de lang verwachte brief. Tante Liesbeth schreef dat zij het een grote verandering vond en daarom er rustig over had moeten nadenken. Ook had zij er met vrienden en de dominee over gesproken en nu had zij besloten om te komen, omdat zij in het oude huis beter op haar plaats was dan een jonge deerne, zoals Janine.
Maar het zou nog wel een paar weken duren, want zij moest haar eigen boeltje nu opruimen, en dat viel niet mee. Zij wilde in haar nieuwe woning een kamer zelf meubelen; dat zou haar een vertrouwde spheer geven. Wat ze teveel had, zou ze onder haar kinderen verdelen.
     Vader had een diepe zucht geslaakt toen Janine de brief had voorgelezen. "Ik ben blij voor jou, kind. Je weet natuurlijk, dat je hier welkom bent, dat je erg lief voor me bent. Maar jij hoort hier niet thuis. Je bent te jong. Sjoerd en ik zijn bijna anderhalve eeuw oud. Wat moet in zo'n gezelschap een jong ding van zes en twintig?"
     "'t is wel goed, vader. We zullen rustig afwachten tot tante Liesbeth komt."
"Ja kind, en dan moet de bovenkamer, waar jij vroeger altijd speelde, maar worden ingeruimd."
     "Dat zal ik in orde maken."
     "Hoho, dat gaat zo maar niet, je moet naar 't dorp gaan en de timmerman vragen je te helpen. Jij kunt dat zware werk niet alleen doen en hij kan dan meteen een en ander opknappen."
     Zo was Janine met Egon naar het dorp gegaan en had met de timmerman afgesproken, dat hij 's Maandags zou komen. De man nam het ouderwets serieus op, zodat hij drie hele dagen nodig had tot wanhoop van Janine, die nu het grootste deel van de dag weer aan Egon geketend moest rondlopen, want hij nam geen genoegen met de aanwezigheid dier vreemden in huis.
     Zij schreef aan Hektor en oom Arthur, betuigde haar spijt, dat zij hun bezoek aan de toren zo lang moesten uitstellen, maar hoopte dat zij zich voor haar ongewilde nalatigheid zou kunnen revancheren.
     Traag gingen de dagen, waarvan het enige vreugdige was het gestage lengen, alsook dat het meer en meer duidelijk werd, dat de winter ten einde liep, deze ontzettende koude voortdurende winter. En dan dacht zij hoe het zou zijn als de rivier ontdooid zou zijn en zij weer in haar wherry er op uit zou kunnen trekken, als alom de wereld zich zou tooien in een veelvervig kleed.
     Eindelijk zou er geen sneeuw meer zijn, zou niet meer het doodse wit domineren en de wind niet meer in haar gezicht bijten, de buitenwereld niet meer vijandig zijn tegen ieder, die het waagde de beschutting der woning te verlaten.
     Zij sliep slecht, lag soms uren wakker en dacht aan alles wat zij doen zou en daarbij natuurlijk aan Hektor en oom Arthur. Nu was zij weer bezig met het laatste gesprek met Hektor in Amsterdam.

-47-

Hij hield van haar en had het haar openlijk gezegd, terwijl hij toch moest weten, dat zij op z'n minst genomen een groot zwak voor hem had, voor de jongen in hem. Onzin zich wijs te maken dat het alleen moederlijke gevoelens waren die zij voor hem koesterde. Zij vond het heerlijk, als hij haar zoende, tenminste toen. Als ze er nu over nadacht, kwam alles haar een beetje belachelijk voor. Een getrouwde man van over de vijftig, die bovendien vertelde dat erotiek een soort vacantie voor hem was. Ieder mens heeft wel eens vacantie nodig. Best, maar daar moet hij dan maar een ander voor zoeken.
     Nu werd ze boos op zichzelf. Jasses, wat banaal.
     Zij geloofde niet in de duurzame liefde; 't enige duurzame konden herinneringen zijn, mooie herinneringen. Die aan Herman was bedorven door het erbarmelijke einde ervan.
     Hektor was getrouwd. Was dat nu niet een uitmuntende situatie om te voorkomen, dat zij samen de domheid van een huwelijk zouden begaan, want hij zou zijn vrouw nooit in de steek laten. Hij kon immers ook niet iemand onderste boven lopen. De domheid van een huwelijk. Maar vader en moeder dan? Nu ja, die stamden uit een andere tijd. Nu was alles veel moeilijker. Er is immers geen zekerheid meer. Zij had die nooit gekend. Hoe kon een mens dan plannen maken voor heel lange tijd, voor 't leven. Elk ogenblik kon alles in elkaar storten, kon er opnieuw een wereldexplosie komen. En bovendien, wij hebben zo grondig geleerd in onszelf te wroeten; wij hebben geleerd de persoonlijkheid volkomen te ontwikkelen of haar volkomen prijs te geven. Dit is 't alternatief. Alleen blijven of opgaan in de massa. Maar hoe een medemens te vinden, die bij je past, als je je persoonlijkheid volkomen ontwikkelt.
     Hektor is zo'n type. Ze zou er wel met hem over willen praten, doch 't leek haar veiliger om 't met oom Arthur te doen. Maar die is zo merkwaardig en eigenlijk zo duister.
     Met een ruk wendde zij zich om in haar bed. Uitscheiden met piekeren. Slapen. Zij riep Egon, hoorde het klikken van zijn nagels op de vloer, zag vaag zijn kop verschijnen naast haar bed, streelde hem en begon tegen hem te praten. Allerlei lieve naampjes bedacht zij en babbelde het honderd uit over hun toekomst in de toren.
     "Ga nu maar weer slapen", eindigde zij haar betoog. Hij draaide enig malen rond en ging tenslotte ineengedoken liggen.
     Langzaam zonk zij in slaap.

-o-