Infor-
matie.

-63-

Een Romance rondom een toren. (Vervolg)

Hoofdstuk IX.


     Parijs! De rit door het zachtgolvende gebied, van Noord-Frankrijk, de vredige dorpen, zo geheel anders dan in Nederland, St.Quentin, de grauwe buitenwijken der hoofdstad, het was alles achter de rug. En nu reden zij langzaam over de Place de la Concorde. De Champs Elysées, met in de verte de Arc de Triomphe, maakte een geweldige indruk op Janine. Aandachtig nam zij alles in zich op.
     Toen drukte van Polar zijn voet weer op de gaspedaal en reed in snel tempo naar het hotel "Napoleon Bonaparte".
     Hij zag dat zijn reisgenote moe was en wilde haar zo spoedig mogelijk gelegenheid geven uit te rusten.
     Op haar kamer gekomen, was haar eerste gewaarwording dat het te veel was, te luxueus en plotseling kwam ze tot de conclusie dat het eigenlijk geen pas gaf, dat zij zich zo'n dure vacantiereis cadeau liet doen. Eigenlijk had ze dat van te voren moeten bedenken. Langzaam ontdeed zij zich van haar mantel en schoenen, ging op het brede bed liggen en sloot de ogen. Oom Arthur had gezegd, dat hij haar over een uur zou komen halen voor het diner, ze had dus alle tijd. De huisknecht, die haar bagage gebracht had, had haar haar badkamer gewezen, die zich glanzend uitnodigend aan haar had voorgedaan. Voor 't uur om was, wilde ze er gebruik van maken. Heerlijk even douchen, in de toren ging alles veel primitiever in zijn werk.
     En ze moest ook nog haar koffer uitpakken, tenminste haar jurken eruit halen, want ze zouden hier een paar dagen blijven omdat oom Arthur haar de stad wilde laten zien. Het was alles wel zalig maar toch, zij had met haar gebruikelijke spontaniteit het voorstel aanvaard, maar nu het zover was voelde zij zich beklemd.
     Heerlijk was 't om zo stil te liggen, even tot jezelf komen. Gelukkig dat Egon in de kamer was, dat gaf een vertrouwd gevoel, want alles was hier zo vreemd, zo onwerkelijk. Stel je voor, dat oom Arthur ineens verdween. Zij riep de hond, die nog aldoor ronddribbelde. Hij lei zijn grote kop op haar buik en zij streelde hem zachtjes. "Kan je 't nog niet vinden ouwe jongen?"
     Na een kwartiertje stond zij op; een beetje stijf voelde zij zich, een beetje loom ook. Zij ging naar de badkamer, ontkleedde zich snel en liet het lauwe water over zich heenstromen. Egon stond in de deuropening en keek aandachtig toe.
     Zorgvuldig wreef zij zich af, liep naakt de slaapkamer in, bleef staan voor de grote spiegel en bekeek zich oplettend, maar wendde zich plotseling af, een beetje geïrriteerd en verlegen, zocht kleren uit haar koffer en kleedde zich met grote zorg.
     Zo meteen zou oom Arthur wel komen. In gedachten verzonken stond zij voor het raam. Parijs! De gewaarwording los te zijn van alles wat haar tot nu toe gebonden had, ging door haar heen als een lichte duizeling. Haar vroegere leven was van haar afgevallen en nu stond zij vrij, alleen, verloren in de wereld en zij wachtte op het wonder.
     Zij werd uit haar verdroomdheid opgeschrikt door het kloppen van van Polar tegen haar kamerdeur.
     "Binnen!" riep zij en keerde zich langzaam om. En op hetzelfde ogenblik doorvoer haar een gevoel van grote zekerheid, omdat hij er was.

-64-

     "Bevalt de kamer je Janine?"
     "Ach oom Arthur, vraag toch niets. 't Is alles zo overweldigend. En weet U. In heb bedacht dat 't eigenlijk te gek is, niet te pas komt, dat ik zo schandelijk op Uw zak teer. Maar ik heb er van tevoren niet over nagedacht."
     Van Polar fronste de wenkbrauwen. "Ik vind het niet prettig Janine, dat je dat zegt. Jij ontvangt me bij je thuis, laat me logeren en bent een volmaakte gastvrouw; ik vind het heerlijk om in jouw gezelschap in de toren te zijn. Waarom mag ik je dan niet mijnerzijds gastvrijheid aanbieden? Of hadden we misschien in een derderangs hotelletje moeten afstappen? Mag ik het niet gaaf en goed maken voor mijn lieve kameraad en mijzelf? Komt het niet te pas dat ik de vreugde geniet van jouw gezelschap? En dat alles omdat het een beetje geld kost? Is geld dan zoiets vreselijk gewichtigs? Schaam je Janine", vervolgde hij glimlachend nu, "en praat er niet meer over, ik praat toch ook niet over de kosten van mijn logies bij jou?"
     "Maar dat zijn toch bijna geen kosten?"
     "Dus gaat 't alleen om 't verschil van de bedragen? Voel je zelf niet wat een nonsens dat wordt? Vrienden moeten niet in geld rekenen Janine. En laten we nu naar beneden gaan. Is 't goed, wanneer we in het hotel blijven dineren?"
     "Ik vind alles uitstekend oom Arthur. U moet beslissen, ik ben zo groen als gras."
     Na Egon aan de polsriem gekoppeld te hebben, verlieten zij het vertrek.

     Van Polar besliste en zo zag zij het werkelijk belangrijke, dat in Parijs te zien was, zodat de stad zich tenslotte als een stuk historie, in steen gewrocht, aan haar openbaarde. Zij was verrukt, zozeer dat Polar er soms stil van werd, omdat hij nog nooit een mens werkelijk gelukkig gemaakt had. En Janine was gelukkig, hij wist het. Zij dronk het leven en hij besloot er alles op te zetten, om het zo te doen blijven gedurende de gehele reis.
     Hij slaagde. Opgetogen was Janine over het prachtige, grote landhuis en ook als zij door de wijngaarden dwaalden of met de auto naar de kust gingen en samen langs de zee zwierven. Her en derwaarts voerde hij haar door het land. Het enige bezwaarlijke was soms de geweldige hitte in deze zomer, die even onwrikbaar warm bleef als de winter koud geweest was.
     De mensen, bij wie zij woonden, waren allervriendelijkst en opgetogen over het feit dat zij zo goed Russisch sprak. Het enige moeilijke onderwerp was de politiek. Zij waren fel gekant tegen het Sovjet-régime en beschouwden in den grond der zaak de Romanovs als de enigen, die recht hadden op de macht.
     Zij begreep dit niet. Een revolutie als de Russische, die zo grondig het vroegere verdrongen had, had toch, evenals de Franse, haar bestaansrecht bewezen. Het régime der Romanovs was toch waarlijk geen heilstaat geweest. Zij interesseerde zich nauwelijks voor politiek en geloofde graag, dat in de Sovjet-Unie niet alles botertje tot den boom was, maar dat was toch geen argument voor het herstel van de tzarenregering.
     Zij vermeed discussies, luisterde en antwoordde omzichtig. Het waren vrienden, in ieder geval relaties van oom Arthur en zij wilde geen moeilijkheden veroorzaken.

-65-

     Veiligheidshalve had zij na het eerste gesprek over dit onderwerp met haar gastheer en gastvrouw de kwestie aan van Polar voorgelegd.
     Het Tzarenrégime is even dood als de grafelijkheid van de van Polars Janine, want ik leef nog wel en ben nog wel graaf, maar dat is een lege titel geworden. En er is geen schijn van mogelijkheid, dat ik ooit een politieke werkelijkheid zou kunnen zijn. Dat is voorbij, onherroepelijk. Maar onze allervriendelijkste gastvrouw en haar gemaal willen hun geliefde lijk tot leven roepen. Laat ze maar praten. Je kunt ze, als ze weer beginnen, zeggen, dat je geen verstand hebt van politiek. Breng ze maar op de litteratuur.
     "Praten ze er met U niet over?"
     "Vroeger. Nu niet meer. Ze weten, dat de hele politiek me onverschillig is en dat ik 't vanzelfsprekend vind, dat in een revolutie slachtoffers vallen. Dan moeten de regeringen er maar voor zorgen, dat er geen revoluties uitbreken. 't Is hun eigen schuld.
     "Dat zou ik ze ook kunnen zeggen, maar dan denken ze, dat ik U napraat."
     "Ja en bovendien kun je 't gemakkelijkst de litteraire vrouw zijn, dat bespaart je veel gezeur. De mensen zeuren zo verschrikkelijk veel."
     Hierbij was 't gebleven. Janine had van Polars raad opgevolgd en als zij nu met hen sprak, bepaalden zij zich tot de Russische schrijvers, waarbij zij aanvankelijk de verbazing opwekte van de anderen wegens haar diepe inzicht in Dostojewski. Maar zij vertelde eerlijk, dat zij dit te danken had aan Reygersberg.
     Zo verliep het leven vriendelijk en had zij niet anders te doen dan te genieten.
     Haar verhouding tot van Polar was geleidelijk zo vertrouwd geworden dat zij zich niet meer bewust was, dat hij nog niet zo heel lang geleden een vreemde voor haar geweest was.
     Zij bewoonde een grote kamer aan de voorzijde van het huis boven de ingang, een kamer met openslaande deuren die toegang gaven tot een balcon. En dikwijls gebeurde het dat oom Arthur 's avonds of 's nachts voor het huis stond en dan een gesprek met haar voerde, terwijl zij op het balcon was. De gastvrouw en gastheer gingen tamelijk vroeg ter ruste en Janine trok zich meestal omstreeks elf uur op haar kamer terug.
     Maar van Polar was een nachtmens, die dikwijls niet voor drie uur slapen ging na eerst nog een wandeling gemaakt te hebben. Hij hield er van in de nacht rond te zwerven en deze lichte nachten waren betoverend. Wanneer hij het huis bereikt had, wierp hij steentjes door haar openstaande deuren, waardoor zij wakker werd. Zij stond dan op, schoot een peignoir aan en verscheen op het balcon. Het was heerlijk naakt in het dunne zijden kleed te staan in de lauwe nacht. In den beginne had van Polar haar rustig laten slapen als het laat was, maar toen zij hem eens verteld had, dat zij midden in de nacht was wakker geworden en een tijd op het balcon had gezeten en dat het haar speet niet elke nacht haar slaap daarvoor te kunnen onderbreken, was hij begonnen haar te wekken.
     Zodra het eerste steentje neersloeg op de houten vloer ontwaakte zij. Zij babbelden dan een beetje over de dag die voorbij was of die komen ging en over wat zij zouden doen of over zichzelf, waarbij van Polar haar soms geweldig het hof maakte, zodat zij er wel eens verlegen onder werd. Maar toch was ze altijd ook gevleid. Desondanks bleef hij oom Arthur.

-66-

     Ook nu waren zij weer in gesprek gewikkeld. De voorgevel van het huis glansde in het maanlicht. Het was onmatig warm geweest.
     "Schoon ben je als Astarte, Janine", zei van Polar, "en ik hoop dat haar kuise koelheid ook je deel is, mijn deel is ze in elk geval niet."
     Janine moest hem teleurstellen, maar ze vond het niet erg.
     " 't Liefst zou ik hier naakt op het balcon slapen oom Arthur."
     "Doe dat niet Janine. Je evenbeeld aan de hemel zou 't zien en zich ergeren dat je haar overtreft."
     "Oom Arthur, oom Arthur, wat praat U weer een nonsens."
     "Maar Janine, jij bent een leerling van Reygersberg en hoe kun je dan zeggen, dat de waarheid nonsens is?"
     "De waarheid, waar Reygersberg over praat, is een heel andere dan die zogenaamde waarheid van U. En bovendien jokt U schandelijk. Ik ben helemaal geen schoonheid."
     "Wil je mij de les lezen? Wil je zeggen, dat ik 't niet kan beoordelen? Ben ik niet kunstverzamelaar en kenner van schoonheid. Ik sta aan de voet van Astarte en zie eerbiedig tot haar op. Maar zij verwaardigt mij met geen blik."
     "Ik kijk U toch aan. "
     "Ja, maar hoe?"
     "Hoe moet ik dan kijken? Met een vollemaansgezicht? Dat heb ik niet."
     "Zie je wel dat je je voorbeeld aan de hemel overtreft? Morgen na 't ontbijt gaan we naar 't strand Janine. Zwemmen is nog 't enige wat ons is overgebleven om mens te zijn. Goede nacht verhevene. Aanvaard mijn aanbiddende hulde."
     "Wel te rusten oom Arthur."
     "Zij zag hem onder het balcon verdwijnen, maar kon niet besluiten weer te gaan slapen. Zij haalde een ligstoel uit de kamer en een pakje sigaretten, knoopte de ceintuur van haar peignoir los en liet die openvallen.

     Van Polar, wiens kamer aan de achterzijde van het huis lag, kleedde zich snel uit en ging naakt op het bed liggen. Zijn ogen stonden ernstig.
     "Janine" zei hij, na enige tijd door het venster naar de reeds licht wordende hemel te hebben gekeken en hij glimlachte, toen hij de naam uitsprak. Toen sloot hij de ogen en viel terstond in diepe slaap.

     Egon gedroeg zich boven verwachting. Na een week polsriemarrest kon hij reeds vrij door het huis lopen, waar iedereen hem met rust liet. Verschillende factoren hadden ertoe bijgedragen dat hij zo handelbaar was. De totaal vreemde omgeving, de vele mensen, die in het huis kwamen maar bovenal de geweldige hitte.
     Hij was loom en soms van een grimmige teruggetrokkenheid. Janine verloor hij nooit uit het oog en volgde haar waar zij ook heen ging. Alleen aan het strand werd hij aan de polsriem gekoppeld, maar hij mocht het slechts betreden nadat zij gebaad hadden, tot zolang moest hij in de auto blijven.
     Nu lag hij rustig bij haar op het balcon. Het maanlicht was van de voorgevel weggegleden, ongemerkt en even ongemerkt was Janine in slaap gevallen in haar stoel.
     Het was omstreeks zes uur toen Egon opstond, zich uitrekte en luidruchtig gaapte, waardoor Janine ontwaakte.
     "Hoe laat is 't?" vroeg zij de hond, die hevig staartzwaaiend

-67-

op haar toetrad, "weet je 't niet? Dan zullen we samen gaan kijken." Zij gingen naar het tafeltje, waarop haar armbandhorloge lag. "Ik zal maar niet meer gaan slapen jongeman, we gaan voor 't ontbijt nog even een eindje wandelen."
     De hond dribbelde naar de deur en wachtte.
     Zij liepen de wijngaard in en volgden een pad, dat naar een heuveltop voerde. Daar aangekomen bleven zij staan. Janine bekeek blij aandachtig de omgeving.
     "Nog drie dagen ouwe jongen, dan is dit voorbij. Dan gaan we weer terug naar de toren. Ik weet niet hoe ik het voortaan vinden zal, ik ben een verwend luxevrouwtje geworden en heb niet meer gewerkt, Egon."
     Voor haar verbeelding rees de toren op en zij voelde de eenzaamheid die haar weer te wachten stond.
     Weer alleen zonder oom Arthur. En dit was toch het enig mogelijke en 't was ook goed, volkomen goed, want hoe zou ze met hem kunnen genieten zoals hier, wanneer hij altijd bij haar zijn zou?
     Altijd - dat ging natuurlijk niet. Heel ernstig was haar blik, terwijl zij verder hierover nadacht.
     Het leven verdraagt het "altijd" niet. Of beter gezegd - het verdraagt het al te goed. Maar wat blijft er over? De verhouding tussen oom Arthur en haar was prachtig. Een staaltje van kameraadschap tussen man en vrouw, een verhouding zonder verliefdheid, zonder datgene wat liefde genoemd wordt. Maar oom Arthur was een uitzonderlijk mens, helemaal anders dan de anderen. En toch zou het niet goed zijn als zij hem altijd om zich heen had. Dan zou alles ongemerkt veranderen en deze prachtige verhouding voorbijgaan, voor altijd.
     Het leven verdraagt het "altijd" niet en wel. Zij wist de duurzaamheid niet te kunnen aanvaarden en toch zou het haar ontzettend zwaar vallen oom Arthur te moeten missen. Maar wat dan?
     Hij zou natuurlijk vaak kunnen komen en zij bij hem. En Hektor zou komen. De goede Hektor. Ze had hem geschreven en hij had geantwoord. Beiderzijds in alle vriendelijkheid, maar tevens met een zekere gereserveerdheid.
     Van datgene, wat zij destijds voor hem gevoeld had was geen spoor overgebleven. En hoe zou het met hem gesteld zijn? Hij had geen licht ontvlambaar hart en wat hij destijds gezegd had was wel degelijk ernstig bedoeld geweest. Natuurlijk zou ze hem uitnodigen wanneer ze terug was. Maar hoe zou 't zijn als hij kwam. Hij had nu al zoveel maanden gewacht. Zou hij haar niet een beetje zwaar vallen, een lastige opgave zijn?
     Met oom Arthur was alles zo gemakkelijk. Die maakte haar het hof, hield haar bezig, verwende haar, maar stelde haar voor geen enkel probleem.
     Toch was 't niet eerlijk hem op die manier met Hektor te confronteren. Hektor had het zo moeilijk in alle opzichten. En hij had zijn enorme werk, waarvoor bijna geen belangstelling was. Oom Arthur was rijk en kende geen enkele van Hektors moeilijkheden en teleurstellingen. Ook had hij geen gezin, zodat hij kon gaan en staan waar hij wilde, zoals nu met haar. Ook hij had zijn moeilijkheden, zijn persoonlijke tragiek door zijn idee-fixe dat hij de laatste der van Polars was. Of was 't geen-idee-fixe? Hektor zei destijds, dat er een schotje bij hem scheef zat, maar daarvan had zij niets gemerkt. Zij had de overtuiging gekregen, dat hij alleen maar decadent was en dat hij

-68-

zich als aesthetlsch decadent juist had getypeerd. De vulgair geworden wereld kwetste zijn hyperverfijnde gevoelsleven.
     Daarom was 't goed, dat zij hem had leren kennen. Anders zou hij zo van god verlaten zijn. Nu voelde hij zich gelukkig, voorzover dat van hem te zeggen was en bij haar was hij veilig.
     Ineens dacht zij aan het gesprek, dat zij met hem gevoerd had in de toren over haar moedertaak. In zeker opzicht was zij nu de moeder en hij haar jongen, haar lieve fijne kunstzinnige jongen, die overigens ook wel heel erg zelfverzekerd was en zich volkomen juist taxeerde. Hij was niet bang voor de wereld, maar accepteerde haar niet. En dit deed hij met ijzeren consequentie. Zij was ervan overtuigd, dat hij zelfmoord zou plegen als hij zijn vermogen verloor. Niet uit angst voor de armoede maar uit onwil zich met de mensen te bemoeien.
     Wat zag hij toch in haar, dat zij zoveel voor hem betekende. Het vertaalstertje Janine Anders, een beetje litterair, een beetje muzikaal. Haar levenslust? Ach wat deed het er ook toe. Zij had waarde voor hem en dat was voldoende. En als zij dan bedacht, dat Hektor haar ook al zo ophemelde zou ze ijdel kunnen worden. "Niks hoor" zei ze tot Egon, "laat ik maar dankbaar zijn, dat ik iets beteken voor twee zulke mensen."

     Langzaam begon zij de heuvel af te dalen, waarbij zij met grote intensiteit het landschap in zich opnam. Zij wilde alle indrukken zoveel mogelijk vasthouden. Meenemen naar huis om erop te teren op stille winteravonden, als zij met Egon zou zitten bij de schouw.
     Ook dat had z'n bekoring, maar de afgelopen winter was te zwaar geweest. Oom Arthur had haar toen gered.
     Wanneer zou ze hier terugkomen? Misschien nooit meer, tenzij Oom Arthur . . . maar dat kon niet, zij kon niet op hem gaan parasiteren. En zelf zou zij er nooit geld voor hebben. Bovendien leek het haar niets hier alleen naar toe te gaan.
     "Niet tobben Janine. Pluk de dag", zei ze, "vooruit Egon, ik zie oom Arthur al in de voortuin staan."
     Blijkbaar had hij haar opgemerkt, want nu kwam hij het hek uitlopen en haar tegemoet. Hij wuifde.
     "Waar was m'n schone slaapster met haar ridder heengegaan?" Zij antwoordde, dat ze om zes uur wakker geworden was en toen met Egon een wandeling naar boven had gemaakt. "Zalig stil", zei ze, "al is 't hier nooit erg druk. Ik vind het zo jammer, dat onze vacantie nu voorbij is. 't Is alles heerlijk geweest, volmaakt heerlijk."
     "Mijn vacantie is natuurlijk niet voorbij, want ik heb altijd vacantie. Maar zo'n tijd als deze heb ik nooit meegemaakt."
     "O wacht, Oom Arthur gaat weer complimenten maken."
     "Het is geen compliment."
     Zij antwoordde niet, keek hem van terzijde aan. Toch wel fijn, als zoiets je gezegd werd door zo'n man. "U bent een schat."
     "Dank je."
     De ontbijttafel stond in de tuin gedekt. Zij spraken over wat zij die dag zouden doen. Natuurlijk om te beginnen zwemmen, heel lang zwemmen. "En vanmiddag zwerven we in de wagon wel ergens naar toe, een of ander bos met een hotel er in of een hotel met een bos er omheen. En dan luieren. Iets anders is ondoenlijk in deze hitte. Laten we lectuur meenemen. Maar voor

-69-

't diner gaan we weer zwemmen. Volgens de kranten is 't in Holland ook zo warm. Maar in je toren zal 't wel koel zijn."
     "Dan moet U maar gauw komen. Maar eerst moet ik Reygersberg uitnodigen. En ik heb zeker een week nodig om de overgang voor te bereiden."
     "Hoe lang blijft hij?"
     "Hij sprak van veertien dagen."
     "Plus een week is drie weken. Mag ik dan drie weken na je thuiskomst komen?"
     "Graag. Maar 't is mogelijk dat ik hard moet werken, want als Reygersberg er is zal ik 't maar niet doen. Vindt U ook niet?"
     "Maar natuurlijk kan je dat niet doen. Als ik er ben ga je je gang maar. Ik zal Egon wel bezighouden, dan voelt hij zich niet zo verwaarloosd."
     De hond hief de kop op. "Ach zieltje", zei Janine ,"hoor je je naam? Maar nu word je zeker niet verwaarloosd. Kijk maar niet zo ernstig en doe die rimpels uit je voorhoofd maar weg."
     De hond lei als antwoord een poot op haar knie.
     "Wat ben je toch een schat Egon."
     "We zijn collega's Egon."
     "Hoe dat?" vroeg Janine.
     "Nog maar kort geleden heb je 't mij ook gezegd dat ik een schat ben."
     "Jaloers?"
     "Niet op Egon."
     "Op wie dan wel?"
     "Op iedereen, die je benadert."
     "Wat moet U dan vreselijk jaloers zijn op Reygersberg."
     "Ben ik ook. Er komt beslist een duel van."
     "Machtig oom Arthur, het toppunt van romantiek, een duel om mij. Welk wapen?"
     "Ik daag uit, dus de wederpartij mag het wapen bepalen."
     "Gelukkig Egon dat jij nooit uitgedaagd kunt worden, want jij kiest altijd je gebit."
     Van Polar lachte onbedaarlijk. "Ik zie me al op handen en voeten rondspringen en naar Egon bijten."
     "Ach zot", antwoordde Janine eveneens lachend. "Ik zei toch dat hij juist niet uitgedaagd kan worden. Maar welk wapen zou Reygersberg kiezen?
     "Het debat."
     "Ja natuurlijk, maar dan is het helemaal niet romantisch. Ik zie er vanaf."
     "Denk je dat ik Reygersberg versla?"
     "Nee, dat zeker niet. U bent ontzettend slagvaardig, maar daar gaat 't niet om in een debat."
     "Dus ik word verslagen?"
     "Ik moet aannemen van wel."
     "Zou je dat erg vinden?"
     Zij aarzelde even. "Ja ik geloof 't wel, ik weet 't wel zeker dat ik 't erg naar zou vinden."
     "Laat mij U de hand kussen, schone jonkvrouw. Uw woorden hebben mij ontroerd."
     Voorzichtig greep hij haar hand en bracht die aan zijn lippen. Lachend stond zij op. Van Polar en Egon volgden haar voorbeeld.
     Ondanks het vroege uur was het ontzettend warm. De zee lokte.

-70-

Nu waren zij op de terugreis langs de gloeiende wegen van Zuid-Frankrijk. Zij hadden afgesproken de rit naar Parijs in drie dagen te doen, omdat zij geen lust hadden in de wagen te smelten. Bovendien waren zij blij een reden te hebben om de reisduur te verlengen, al hadden zij daarover geen woord gewisseld. Thuis zouden zij weer ieder hun eigen weg moeten gaan. Weggaan is altijd moeilijk.

Alles gaat voorbij, dacht Janine. Alles. Misschien trouwen de mensen juist daarom, om iets te hebben, dat niet voorbij gaat. Maar ook dan gaat het voorbijgaan voort. Ze merken het alleen niet. Levenslang samenblijven, samen oud worden. Ergens een vaste plek hebben in het leven van een ander mens. Maar Hektor dan? Hij had een vaste plek en toch verlangde hij naar haar. In zijn laatsten brief had hij het nog geschreven. En had zij niet een vaste plek in het leven van oom Arthur en hij in het hare. Als ze nu getrouwd waren, zou hij bij haar blijven. Zou dat goed zijn? Natuurlijk niet, dan zou alles immers veranderen. En toch vond zij het vooruitzicht hem te moeten missen heel erg. Maar misschien zou het wel meevallen. Als ze eerst maar weer alleen was met Egon en zichzelf werd. Zij keek van terzijde naar van Polar, wiens blik onafgebroken op de weg gericht was. De kilometerteller wees honderd vijf en dertig.
     "Als er nu een band springt, oom Arthur, zijn we er geweest."
     "Ik geloof, dat ik hem wel op de weg houd."
     "Bij zo'n snelheid?"
     "Ik geloof 't wel."
     "U hebt coureurskwaliteiten."
     "Eindelijk ontdekt iemand iets practisch aan me."
     "Ik heb al zoveel aan U ontdekt."
     "Wat dan?"
     "Dat zeg ik niet."
     "Zeg dan tenminste of 't practisch of onpractisch is."
     "Practisch is 't niet."
     "Dan deug ik alleen voor coureur."
     "En kunstverzamelaar."
     "Dat is een luxe bezigheid."
     "Is luxe dan niet practisch?"
     "Alleen voor de fabrikanten ervan en de handelaars."
     "U zou kunsthandelaar kunnen worden."
     "Liever coureur."
     "Ik zou bij al Uw courses komen."
     " 't Denkbeeld. Brengt me in verzoeking om het beroep te gaan uitoefenen."

Het gesprek stokte. Het zoemen van de motor maakte haar slaperig.

     "We stoppen bij het eerste café dat we tegenkomen, Janine. Ik heb koffie nodig, bittere, zwarte koffie."
     "Daar voel ik ook iets voor. Heel veel zelfs. Tot hoever rijden we vandaag?"
     "Dat weet ik niet. Tot ergens, als 't ons verveelt. In elk geval houden we ons aan ons program. Drie dagen."

     Zij hielden stil voor een dorpsherberg, waar zij zwarte koffie dronken en waar van Polar tevens het water in de radiator ververste. Je kunt er eieren in koken", zei hij.
     Zij bleven bijna een uur voor de herberg zitten in de schaduw van een boom, waar de temperatuur vrij dragelijk was. En zij dronken heel veel koffie en Perrier.
     Ongeveer een uur, nadat zij weer waren ingestapt, passeerden zij Bordeaux, waar van Polar niet wilde blijven, omdat hij, naar hij zeide de landelijke stilte prefereerde.
     Die middag stapten zij ergens uit om er de verdere dag en nacht te blijven.
     De volgende dag hielden zij halt in Tours.

-71-

De derde dag kwamen zij in Parijs aan met het gevoel dat zij een bakkersoven binnenreden.
     "We zullen maar weer naar "Napoleon Bonaparte" gaan, vind je niet?" stelde van Polar voor.
     "Ja leuk. 't Eerste wat ik doe is een bad nemen."
     "Ik ook. Alle goden wat is het hier warm."
     Hij reed de wagen voor het hotel. De portier kwam onmiddellijk te voorschijn en hielp hen bij het uitstappen. Van Polar vroeg of ze twee kamers met badkamer konden krijgen. Het bleek mogelijk te zijn.
     Een paar huisknechten kwamen voor de bagage. Van Polar reed weg om de wagen te stallen. Janine wachtte in de hall.
     Dit was op de heenreis hun eerste oponthoud geweest.
     De chef de reception herkende haar, informeerde naar haar bevindingen en reis. Hij had niet dezelfde kamers als de eerste maal.
     Zij zouden genoegen moeten nemen met een verdieping hoger. Maar ze waren uitstekend.
     Van Polar verscheen, vulde de vereiste papieren in, waarna ze met de lift naar de tweede etage gevoerd werden.
     De temperatuur in Janine's kamer was bedenkelijk hoog ondanks de gesloten gordijnen. Nauwelijks was zij alleen of zij kleedde zich uit en ging naar de badkamer. Egon volgde haar. Langer dan een kwartier liet zij het koele water over zich heenstromen.
     Egon keek naar haar alsof hij haar benijdde.
     Druipend stapte zij op de badmat. Spring er maar in ouwe jongen, hup!" commandeerde zij. De hond gehoorzaamde en ging rustig onder de douche zitten. Janine schaterde. "Wat ben je toch een snoezebol", zei ze, greep zijn kop met beide handen en schudde hem heen en weer.
     Toen zij zich afgedroogd had zocht zij haar badmantel in haar koffer, keerde terug naar de badkamer en draaide de douche dicht.
     Egon bleef rustig zitten. "Ja, droog maar eerst een beetje", zei ze en ging op het bed liggen, de badmantel wierp zij open.
     Na enige tijd hoorde zij gedruis in de badkamer. Egon sprong uit de kuip en schudde zich af.
     Nu krijgt de badkamer een douche dacht ze. Enfin, alles droogt toch direct. Ik zal me maar gaan kleden. Zometeen zal oom Arthur wel komen.

     Parijs beviel hun deze keer minder goed, dan bij hun eerste bezoek. Zij vonden het te druk, ontzettend druk na de stilte in het Zuiden, waaraan zij zo volkomen gewend waren. De stroom van auto's met hun harde klaxongeschetter deed hen onaangenaam aan.
     Toen zij dan ook des avonds een wandeling maakten en op de Place de la Concorde gekomen waren sloegen zij rechts af, staken de Seinebrug over en wandelden langs de rivier verder. Het was er stil. Hier en daar een vrijend paar of een eenzame wandelaar die loom voortslenterde.
     "Ik zou wel wat willen drinken", zei Janine, "ik heb dorst."
     Zij liepen verder, zagen in een zijstraat een kleine brasserie waar een rode sigaar uithing.
     "Zullen we daar gaan zitten?" vroeg zij.
     "Allright".
     Op het smalle terrasje namen zij plaats en bestelden bier. Janine lachte. "U zult wel nooit in zo'n kroegje gezeten hebben, oom Arthur?"
     "Jawel. Hier in Parijs doe ik het dikwijls. Ze zijn zo rustig en je hebt heel weinig kans om landgenoten te treffen."
     Het bier was koel en zwaar.
     Van Polar vertelde, dat hij zeker de helft van zijn leven in Frankrijk had doorgebracht. "De mensen zijn hier gemakkelijk. Ze bemoeien zich niet met je, alleen met je geld. De Fransman is op de duiten. Maar ik mag hem graag."

-72-

     "Was U meestal in Parijs, oom Arthur?
     "Neen, in het Zuiden of in de Alpen. Frankrijk is een mooi land met vrijwel alle vormen van natuurschoon. Je hebt er trouwens nu al aardig wat van gezien. Een volgende keer gaan we eens een andere kant uit bijv. naar de Côte d'Azur of de bergen in."
     "Een volgende keer? Maar ik kan toch niet altijd op Uw kosten op reis gaan?"
     "Dan kan ik dus ook niet altijd op jouw kosten in de toren logeren."
     Janine gaf geen antwoord. Voor haar gevoel zat er een verschil in. Oom Arthur logeerde bij haar en zij bij hem, in zoverre waren ze quitte. Maar buitenslandse reizen vielen hierbuiten. Zij zei het hem.
     "Lieve Janine. Jij bent de enige mens die ik graag bij me heb. Waarom moet ik dan alleen op reis gaan. Jij bent de enige mens aan wie ik me wijden wil en kan, voor wie ik iets beteken. Waarom wil je me dit ontnemen? Als je mijn echte nicht was, zou je er helemaal geen bezwaar tegen hebben, en bovendien ben jij de eerste vrouw in m'n leven, die het om de mens van Polar te doen is en niet om de man. Gun me dit late geluk."
     Zij voelde zich stil worden, terwijl zij naar hem luisterde. Alles wat zacht en menselijk in haar was bloeide open. Zij legde haar hand op de zijne en keek hem aan met een blik vol dankbaarheid, omdat zij zich zo rijk voelde.
     Een tijdlang zaten zij stil bij elkaar op het smalle terrasje voor de kleine brasserie en dronken het zware bier.
     "Het wordt tijd dat we naar het hotel teruggaan, Janine. Ik wil morgen graag tijdig vertrekken; hoe vroeger des te koeler."
     Met deze woorden maakte van Polar een einde aan hun mijmeringen. Zij stonden op. Hij ging naar binnen om af te rekenen.
     Loom kwam Egon overeind, zwaaide met zijn staart en veegde een glas van het tafeltje. Rinkelend viel het in scherven. Hij keek er nauwelijks naar.
     Van Polar keek om, lachte. "Dat is zijn wraak omdat hij niets te drinken heeft gehad."
     Janine streek de hand over de kop. De mensen keken naar haar en de hond. Gebruind en sterk stond zij, de benen enigszins gespreid. Met Egon leverde zij een beeld van jonge kracht. Twee natuurkrachten.
     Er was een zachte glans in de ogen van Polar, toen hij naar hen keek.

-o-

     Zij vertrokken veel later uit Parijs dan zij gedacht hadden zodat zij eerst tegen tweeën in Brussel arriveerden. En ofschoon de drukte van de Franse hoofdstad te overweldigend geweest was, viel Brussel Janine tegen.
     "Het is nog vroeg", zei ze. "Als we hier lunchen en om drie uur ongeveer verder gaan kunnen we vanavond vroeg bij mij thuis zijn. Als 't U tenminste niet te vermoeiend is in deze hitte. Maar blijf dan vannacht bij mij logeren."
     "Het zal me een genoegen zijn weer een nacht in de toren te mogen slapen. Ik vind het bovendien prettiger als einde van onze reis, want op die manier is het minder een einde. Voor Egon is 't ook beter. Hij wordt mager van het eten dat hij in de hotels krijgt. Zal ik naar vrouw Geerts telegraferen en haar vragen vlees voor hem te kopen?"
     "Ja, dat is reuze. Wij eten onderweg nog wel wat."
     "Is er nog wat drinkbaars in huis?"
     "Thee en koffie."
     "Vrouw Geerts heeft toch de sleutel, nietwaar?"
     "Ja. Ze zou voor de boel zorgen terwijl ik weg was."
     "Vrouw Geerts is voor jou, wat Andries voor mij is. Prettig dat er zulke mensen zijn."
     "Die overigens nooit op reis kunnen."

-73-

     "Ik geef mijn personeel altijd de gelegenheid", al kunnen ze geen reizen maken naar Zuid-Frankrijk."
     "Zelfs die gelegenheid kan ik vrouw Geerts niet geven."
     "Neen, moeilijk. Maar laten we ons maar niet verdiepen in de onrechtvaardigheden des levens. Het is trouwens de vraag of je kunt zeggen dat het leven onrechtvaardig is."
     "Hoe dat?"
     "Zolang de mensen onrecht accepteren willen ze het. De macht is altijd in handen van enkelen, ook in een democratie. Als het systeem, dat die enkelen bevoordeelt onrechtvaardig is, dan is de rest medeplichtig zolang ze niet in verzet komt."
     "Maar dat is toch vreselijk moeilijk, oom Arthur."
     "'t Leven is nu eenmaal moeilijk. Maar je hebt gelijk, hoor. Die enkelen zijn altijd vreselijk sterk en handig en de rest gehoorzaam en dom."

     Zij lunchten en van Polar verzond het telegram.
     Later op den dag, toen zij door Brabant reden, was de hitte bijna ondragelijk, een zware zwoele warmte.
     Egon lag achter in de auto op de bodem. Janine had een gevoel van lichte onpasselijkheid. De warmte van de motor steeg als een walm langs haar benen omhoog. De snelheid was nu bijna honderdveertig kilometer, Zij naderden de grote rivieren.
     "Zullen we even ergens stoppen?" vroeg van Polar, "je zult wel vergaan van de dorst."
     "Graag, oom Arthur, bier wil ik drinken, een glas bier. U ook?"
     "Neen, Janine, geen bier, spuitwater, ik moet rijden."
     Zij lachte alweer. Als we niet gauw uitstappen moet ik overgeven, dacht ze. Van Polar verminderde vaart. Bij de bocht van de weg zag zij een café.
     Zij bleven er een half uur zitten om bij te komen. Egon dronk een halve emmer water.
     Janine stond op. "Ik zie daar een zijweg, oom Arthur, daar ga ik even met Egon heen, dan kan ik hem loslaten. Hij heeft het zwaar vandaag.
     "Doe dat lieve Janine, ik vind je zorg voor Egon ontroerend. Heus waar."
     Toen hij losgemaakt was, dribbelde Egon eerst even heen en weer, sprong een paar maal tegen zijn meesteres op en stoof toen plotseling als een pijl uit een boog de belommerde weg af.
     Janine bleef stilstaan. Heel ver rende hij, zover dat zij hem bijna niet meer zien kon zien. Zij wachtte. Nu scheen hij terug te komen; hij liep in lichte draf. Toen hij binnen het bereik van haar stem kwam riep zij zijn naam waarop hij bleef stilstaan en in haar richting keek. "Kom dan", riep zij, "Egon!!" Nu ging hij in galop over. Toen hij haar bijna bereikt had, trad zij terzijde. Geen tweede hersenschudding, dacht zij. De hond holde haar even voorbij, stopte, waarbij hij zich tegelijkertijd omkeerde en kwam hijgend naar haar toe. Zij deed hem aan de riem, streelde hem over zijn kop en gaf hem heel veel lieve namen. "God Egon, wat hou ik toch veel van je. Wat ben je toch een schat, een mooie sterke schat. Ouwe kameraad."
     Toen van Polar hen zag aankomen, stond hij op om het portier te Openen. Egon stapte in, maar ging niet liggen. Zodra het portier gesloten was, stak hij zijn kop uit het raam.
     Janine en van Polar namen weer voorin plaats.
     "Nu duurt het niet lang meer", zei hij. "Maar we zullen nog eenmaal moeten uitstappen om iets te eten."
     "Ach, laat maar. Vrouw Geerts zal wel voor een hapje gezorgd hebben, want ze denkt natuurlijk, dat we uitgehongerd zijn. Ze is een type, dat onder alle omstandigheden voor het lichamelijk welzijn van haar medemensen zorgt. Maar ze is geen materialist hoor. Integendeel."
     "Dan zal ik er nog een schepje opgooien", antwoordde van Polar.
     "Om Godswil, oom Arthur, maak 't niet te gek. Een kwartier eerder of

-74-

later doet er immers niet toe.
     "Allright, beminnelijke gastvrouw. Want dat ben je nu weer."
     "Inderdaad, beminnelijke gastheer en dat vind ik wat leuk."
     "Ben je moe, Janine?"
     "Een beetje, maar thuis zal ik wel bijkomen."
     Nu zwegen zij weer. Het zoemen van de motor en het suizende geluid der banden was het enige, dat de stilte verbrak, maar het was niet hinderlijk.
     Straks thuis in de vensterbank zitten en uitzien over het water. Het zal heel goed zijn, nu oom Arthur vanavond blijft. Wat rijdt hij weer hard. Honderdtien; valt mee. Dit is het laatste stuk, recht toe recht aan. 't Paard ruikt de stal.
     Plotseling begint Egon daverend te blaffen. Van dichtbij klinkt het klagende geloei van een koe. Weer blaft Egon. Het schalt door de stille avond. De wagen stopt voor de toren. Egon wil zich uit het partierraam wringen. Van Polar springt uit de auto en bevrijdt hem. Blaffend draaft hij heen en weer, springt op tegen Janine, hapt naar van Polar. Nu staat hij rechtop tegen de torendeur die door vrouw Geerts geopend wordt.
     "Ik heb maar op U gewacht en een en ander klaar gezet. U bent vroeger dan U dacht. Hebt U me nog nodig of zal ik maar gaan?"
     "Nodig heb ik U niet, maar ik wil toch wel graag, dat U nog even meegaat naar boven."
     Zij wendde zich naar van Polar om te helpen met de bagage, maar vrouw Geerts wilde dat niet. "Maakt U maar licht op de trap, ik zal de koffers wel helpen dragen."
     "Geef mij dan de lichtbruine, die kan ik met een hand dragen. Egon wees een beetje stil. Hier! Nee Egon, hier bij de vrouw blijven." De hond gehoorzaamde.
     Bovengekomen zagen zij de tafel gedekt. In het midden een bouquet veldbloemen. Het rook er heerlijk fris, alle ramen stonden wijd open.
     "Wat hebt U goed voor me gezorgd", vrouw Geerts, "en wat prettig dat U bloemen op tafel gezet hebt. Ik vind 't erg lief." Zij streelde haar over de wang.
     "Oom Arthur, wilt U mijn grote handkoffer open maken, wacht U nog even, vrouw Geerts."
     Zij knielde bij de koffer, legde er linnengoed uit en vond toen de doos die zij zocht en aan vrouw Geerts overhandigde. "Dit is voor U."
     Vrouw Geerts keek blij verrast, toen zij het geschenk, een snoer bloedkoralen uitpakte. "Wat mooi, juffrouw, die zullen goed staan bij m'n zondagse japon." Zij bekeek het snoer aandachtig. Wat had de juffrouw dat mooi uitgezocht; echt lief van haar om zo goed aan haar te denken. "En dit is voor Uw man en dit voor Uw zoontje. Geeft u 't ze maar meteen als U thuiskomt. Dan zijn ze blij, dat ik er weer ben." "Dat zijn we toch wel, Juffrouw."
     "Dat weet ik hoor. Ik plaag maar een beetje."
     "Hebt U een mooie reis gehad? O ja, nog wel bedankt voor de prentbriefkaarten, juffrouw. 't Is daar een mooi land, geloof ik."
     "De reis was heerlijk, vrouw Geerts, en alles was even prachtig. Maar hier toch ook wel aan 't water, vindt U niet?"
     Vrouw Geerts antwoordde bevestigend, terwijl zij het halssnoer nogmaals aandachtig bekeek. "'t Is toch zo mooi hè. Zal ik nu maar gaan? Ik ben vreselijk benieuwd, wat U aan mijn man en onze jongen gegeven hebt, maar ik zal 't niet openmaken hoor."
     "Ga maar mevrouw Geerts, en doe thuis mijn groeten, wilt U. En dan tot..... wacht eens, vandaag is 't Vrijdag. Tot Maandag. Is dat goed?"
     "Graag, juffrouw, en nog wel bedankt ook voor m'n man en de jongen. Dag juffrouw. Dag meneer. Ach Egon, ik zou jou haast vergeten. Kom maar. Ja braaf. Is hij handelbaar geweest. Juffrouw?"
     "Zo schattig, dat hij een volgende keer weer mee mag."
     Vrouw Geerts nam de pakjes groette nogmaals en verliet de kamer.
     Janine lichtte haar voor op de trap.

-75-

     Teruggekeerd zag zij, dat van Polar in de keuken bezig was het eten voor de hond klaar te maken. De zeven ons vlees, die Egon dagelijks kreeg sneed hij in stukken en hetzelfde deed hij met een half brood. Toen hij de bak neerzette viel Egon er onmiddellijk op aan. Van Polar waste zijn handen. Voor hij ze had afgedroogd, was de bak leeg.
     "Zo schrok-op, is je diner al afgelopen? Alles verorberd? Mooi zo. Je hebt nog altijd een gezonde maag. Laten we naar het vrouwtje gaan?"
     Janine zat aan tafel, toen zij binnenkwamen. Zij had reeds thee geschonken. "Ga gauw zitten, oom Arthur, ik rammel. Na het eten verkleed ik me wel."
     Toen zij geëindigd hadden, riep Janine de hond. "Ik zal je maar even loslaten hè. Je hebt de laatste dagen zo weinig beweging gehad. Ga maar mee, maar braaf zijn hoor en gauw terugkomen." Zij liet de buitendeur openstaan.
     Nu stond zij met oom Arthur in de vensternis. De rivier vloeide rustig voort - een zilverlichtend veld. Egon liep langs de oever. Zij riep zijn naam. Hij keek op, zag haar en groette met hevig staartgezwaai. Toen snuffelde hij weer verder.
     "Hij is zeker iets op 't spoor", zei van Polar, "kijk maar, nu gaat hij 't water in. O, hij komt al weer terug. Mis, hij gaat er weer in. 't Lijkt wel of hij van plan is een bad te nemen."
     Janine luisterde maar half. Haar gedachten vervloeiden tot dromerij. Haar hand legde zij op zijn schouder. Egon zwom.
     Er was een gouden glans in Janine's ogen. Het leven is goed, zo goed, oom Arthur", zei ze bijna fluisterend, "ik ben zo gelukkig".

-o-