Infor-
matie.

-80-

Een Romance rondom een toren (vervolg)

Hoofdstuk XI.


     Het was laat in de avond. Janine zat aan haar bureau te werken, terwijl van Polar zich onledig hield met Egon, die het erop gezet had door hem verwend te worden.
     Janine keek op. "Zeg ouwe kannibaal, laat oom Arthur met rust."
Van Polar schoot in een lach. "Ouwe kannibaal", herhaalde hij; "waar haal je toch die nonsens vandaan."
     "Och, oom Arthur, zo nu en dan valt me ineens een nieuw lief naampje te binnen."
     "Is dit een lief naampje?"
     "Ja, waarom zouden er geen lieve kannibalen zijn? Ze eten mensen op, dat weet ik wel, maar dat doet Egon zo nodig ook. Laat iemand mij maar eens te na komen."
     "Wie zou dat willen?"
     "Dat weet ik niet."
     "Ik ook niet. Bovendien ben ik er ook om je te verdedigen."
     "De ridder zonder vrees of blaam."
     "Ook dat is verleden tijd, maar traditioneel ben ik verplicht de onschuld der vrouw te verdedigen tegen ieder, die haar belaagt."
     "Prachtig gezegd, oom Arthur, maar mijn onschuld wordt niet belaagd, door niemand."
     "Wonderlijke vrouw, ben jij. Ik heb natuurlijk ook andere vrouwen gekend, maar nooit een zoals jij."
     "Ik snap er niets van. Reygersberg dicht ook al allerlei superieurs om mij heen. Hoe komen jullie daar in godsnaam toch toe? Zelfs in m'n afkeer van het huwelijk sta ik niet alleen."
     "Ik weet niet, wat het bijzondere aan je is, maar dat Reygersberg je ook zo beoordeelt, bewijst me, dat ik me niet vergis."
     "Jullie zijn twee grote zotten. Het geheim van mijn z.g. bijzonderheid zit in de toren, niet in mij. Dat is alles."
     "Je weet wel beter. Welke vrouw gaat er nu in een uithoek wonen in zo'n oud bouwsel zonder gas, zonder electrisch licht, zonder enig modern comfort?"
     "Er kan toch evengoed een schotje bij me scheef zitten?"
     "Noem 't zo als je wilt. Dan is dat scheve schotje je bijzonderheid."
     "Maar dan zit er bij U en Reygersberg ook een schotje scheef."
     "Bij mij wel, bij hem niet."
     "Reuze! Twee gekken en een hond. En samen in een oude toren. Ach, oom Arthur, wat is het leven kostelijk. Kijkt U maar niet zo verbaasd. Maar dan horen wij reuze goed bij elkaar."
     "Dat doen we ook."
     "Zeg, oom Arthur, ik weet wat. We gaan trouwen."
     "Dat zou niet zo gek zijn." Zijn rustig gesproken woorden gaven Janine een schok. Snel liet zij zich achterover zinken in haar stoel, zodat haar gelaat in het donker kwam. Hoor je dat Egon? De freule kan promotie maken, gravin worden. Vind je het niet reusachtig? Jammer hè, dat ze geen freule is. Nu gaat dat andere ook niet door. Kom eens hier kannibaal." Egon gehoorzaamde. "Wat kijk je slaperig?" zei ze, heb je ook zo'n last van de warmte? Ga maar aan oom Arthur vragen, of hij even met je naar buiten gaat, dan maak ik intussen dit af." Van Polar stond op. "Heb je nog lang werk, Janine?"
     "Nee oom Arthur, een kwartier, twintig minuten. Maar 't is al over half een en als ik zou meegaan wordt 't zo verschrikkelijk laat. U vindt 't toch wel goed hè?"

81


     "Maar natuurlijk, ik ga toch vaak genoeg alleen met hem wandelen. Tot zometeen dan." Hij riep Egon en verliet de kamer.
Janine schoof het boek terzijde, kruiste de armen op het bureau en vlijde haar hoofd erop. Wat betekende die krankzinnige opmerking van oom Arthur. Hij zei het volkomen serieus en hij was geen man voor grapjes op dat gebied. Had Arthur dan toch gelijk? Was hun verhouding dan geen vriendschap? Maar dat kon toch niet. Ze was er zeker van geweest dat 't niet anders was. Als 't waar was en het was natuurlijk waar, want hij zou een vrouw nooit beledigen, dan had zij zich vergist, weer vergist, dan was vriendschap tussen man en vrouw dus toch onmogelijk, behalve als resultaat van een huwelijk, maar niet van den beginne af. De verhouding met oom Arthur was zo prachtig...... geweest. Alweer dat vervloekte woord "geweest". Voor haar was het een bron geweest van de grootste en zuiverste levensblijheid. Als twee kinderen waren zij, kinderen die hand in hand door een blijde wereld stappen. En nu......
     Ze moest flink zijn. Hij kon elk ogenblik thuiskomen. Ze zou doodgewoon doen. Boek dicht; papieren in de la. De kamer een beetje opruimen en naar bed zodra hij terug was. Niets laten blijken nu, niets. Eerst nadenken. Wie weet, misschien had hij het anders bedoeld, dan zij het opvatte; misschien had hij bedoeld, dat 't wel mooi zou zijn, als 't mogelijk was. Hij had immers alleen maar gezegd, dat 't niet zo gek zijn zou.
     Bedrijvig liep zij door de kamer, bracht toen de koppen en glazen naar de keuken. Daar kwamen ze al. Ze hoorde Egon hijgen. "Zo ouwe lobbes, was 't fijn. En nu maar gauw gaan slapen hoor. Dag oom Arthur, ik ben nog even bezig. Kom direct." Van Polar liep naar de huiskamer. Even later kwam Janine binnen. "We zullen maar gaan slapen, hè oom Arthur. 't Is al zo laat. Wel te rusten. Kom Egon."

-o-

     Een gevoel van grote veiligheid omving haar, toen zij haar slaapkamer betrad. Egon legde zich op de mat voor haar bed. Zij keek naar hem, hurkte bij hem neer en streelde zijn kop.
Haar grote vriend. De enige bij wie ze altijd veilig was en zou zijn. Bij oom Arthur was zij dat geweest, tenzij..... Langzaam begon zij zich uit te kleden; toen zij geheel naakt was, legde zij zich te bed, trok het laken over zich heen tot boven haar borsten en legde toen de handen samengevouwen boven haar hoofd.
Hier had Hektor willen liggen bij haar en zij had het geweigerd, omdat de spheer van kinderlijke levensvreugde die oom Arthur in haar gewekt had, het haar onmogelijk maakte. Terwille van een illusie dus had zij Hektor teleurgesteld. Voor een hersenschim had zij hem de wildernis ingestuurd.
Verbittering maakte zich van haar meester, verbittering jegens van Polar, omdat hij haar had doen leven in en uit een illusie. Mooi was 't wel geweest, heel de tijd die de illusie duurde, mooi en zuiver. En zeker van zichzelf had zij zich gevoeld als nooit te voren, omdat zij zoveel betekende voor een man als hij, die niets vroeg, maar alleen wilde geven. En nu plotseling vroeg hij alles.
Wilde hij dan niet meer de laatste der van Polars zijn? Of zou hij alleen haar willen en niet haar kinderen?
Zelf had hij gezegd dat zij haar taak zou moeten zoeken in het moederschap. Zou hij zo egoïstisch zijn dat hij..... nee hij was

-82-

geen egoïst, beslist niet. Hij stond veel te onverschillig tegenover zichzelf. Zij voelde een grote behoefte om te huilen, maar kon het niet. Nog nooit had zij zo goed gevoeld wat Hektor zocht.
Een dwaas was ze, die blind door het leven ging en zich verbeeldde alles te snappen. Ze had het immers toch veel beter geweten dan Hektor, o jee ja, dat was nu volkomen duidelijk. Veel beter.
Was hij nu maar hier, dan kon ze met hem praten. O God nee, nu niet, nu beslist niet. Ze was in zo'n weke stemming, dat ze alles zou goed vinden en naar dat ene verlangde ze op het ogenblik allerminst. Verdomme, wat zijn mannen toch lastig.
Deze conclusie bracht haar in een rustig-kregelige stemming.
De enige uitzondering erop was Egon. Zij kriebelde hem aan zijn Neus. "Ouwe lobbes, ik gooi ze er allemaal uit, dan zijn we weer met z'n tweeën."
Maar zij was te intelligent en te eerlijk ten aanzien van zichzelf om in de zojuist verworven stemming te kunnen volharden. Gesteld dat ik het doen zou, dacht zij, dan kwam er toch weer een andere man, want ik ben nu eenmaal geen vrouw om altijd zonder man te leven. Eigenlijk ben ik vreselijk braaf en degelijk, dat ik al zolang met twee aanbidders omga - en hoe - en dat ik geen van beide nog verleid heb. Integendeel: de een heb ik zelfs afgewezen. Foei meneer, hoe durft U 't wagen? Met de ander ben ik in alle eer en deugd twee maanden op reis geweest en nu slaapt hij hier in mijn nabijheid. Niemand is er die ons ziet, behalve Egon, maar die zwijgt. Toch lig ik eenzaam in mijn maagdelijke sponde. Laat ik dat maagdelijk maar weglaten, maar braaf ben ik. Dat schijnt ook al geen prophylaxis te zijn tegen mannenproblemen. Mannen! Laat ik maar niet zo op ze smalen. Want per slot van rekening hebben Hektor en oom Arthur zich toch verduiveld correct gedragen. En ze kunnen 't toch niet helpen, dat ze van me houden. Eigenlijk is het mijn schuld. Als ik een monsterlijk uiterlijk had of een loeder was, zou ik ze nooit verleid hebben. Maar dan zou ik 't natuurlijk juist gewild hebben.
Zij sloot de ogen. Slapen om godswil slapen. Morgen is er weer 'n dag.
Zo lag zij een tijdlang onbewegelijk, maar de slaap wilde niet komen. Eindelijk draaide zij zich op haar zijde, trok Egon aan een oor en zei: "ouwe jongen, nu zijn jullie met zijn drieën, drie grote mannen - een kannibaal, een philosooph en een aesthetische decadent. Jij bent de onschuld zelve, maar die twee andere willen met me naar bed. Erg hè? Maar ik kan toch niet met twee mannen beginnen? Nee Egon, dat gaat niet. En dan nog wel twee vrinden. Bovendien wil de een zelfs met me trouwen. Ik kan toch niet als jonge echtgenote meteen overspel plegen. En de ander is getrouwd. Kinderen - ho maar. Dat wil de een niet en dat kan bij de ander niet. Leuk hè Egon. Kon ik nu maar huilen, Egon, huilen of slapen. Godverdomme Egon!"
Rechtop zat zij nu in bed, de ogen opengesperd, donker van angst. Egon rees overeind en legde zijn kop op het bed. Zij bespeurde het niet. Toen drukte hij zijn neus tegen haar hand. Janine wendde het gelaat naar hem toe. Langzaam begonnen tranen uit haar ogen te druppelen. Met een ruk wendde zij zich om, drukte haar gelaat in het hoofdkussen en snikte.
De hond zat rechtop, een poot op het bed. Hij keek ernstig.

Als een kind had zij zich in slaap gehuild. Toen zij ontwaakte was het reeds volop dag. Egon dribbelde door de kamer heen en weer. Zij stond op, hulde zich in een peignoir, ging naar het trapportaal, waar zij de sleutel van de spijker nam en daalde de trap af. De hond volgde haar.
In de deuropening bleef zij staan wachten. 't Was alweer heet. Zou er nooit eens een beetje afkoeling komen? Jasses. Aldoor 't zelfde weer. Om dol te worden.

-83-

Zij floot. Geen wandelingen, jongeman. Straks. Mooi zo, ga maar weer mee.
Teruggekeerd in haar kamer waste zij zich en borstelde haar haren. Straks zou zij ze wel fatsoeneren. Eerst voor het ontbijt zorgen. Oom Arthur was natuurlijk allang op. Zij had hem de huiskamer horen binnengaan.
Hij zat in de vensternis, stond op, toen zij binnenkwam en begroette haar opgewekt.
     "Ik zal gauw 't ontbijt gaan klaarmaken, oom Arthur."
     "Graag. De thee heb ik al gezet."
     "U krijgt huishoudelijke neigingen."
     "Waarom niet? Een mens verandert op den duur naarmate hij ouder wordt."
     Zij lachte. "Ik ga even naar de keuken. So long." Wat bezielde hem eigenlijk? Had zij zich daarvoor zo opgewonden? Hij keek alsof er niets gebeurd was. Misschien vindt hij het ook niets bijzonders. 'Een mens verandert naarmate hij ouder wordt'. Dan neem je een vrouw om voor je te zorgen als je je niet lekker voelt en die naar je gemopper over je kwaaltjes luistert. Want dat moet ze natuurlijk. Daarvoor is ze je vrouw. Janine, je bent een loeder, een reuze-loeder om zo over hem te denken. Maar hij is ook zo onbegrijpelijk. Grote god, waarom is die man zo duister? Hij heeft me verwend als nooit iemand te voren. Toen ik ziek was heeft hij als een moeder voor me gezorgd. Hij is zo lief, wat moet ik met hem beginnen?
Haar gelaat stond ernstig. Het was haar duidelijk, dat zij een oplossing wilde, vandaag nog.
"Ik zal 't hem vragen", zei ze hardop. Verschrikt keek zij naar de deur. "Idioot", mompelde zij. Straks als ik me gekleed heb zal ik erover beginnen. Op de wandeling of thuis? Nee thuis.
Resoluut nam zij het dienblad en ging naar de zitkamer.
Zodra hij haar zag binnenkomen ging Egon naar de keuken waar zijn bak karnemelk en brood stond.
Janine informeerde of van Polar goed geslapen had. "Niet zo best. Ik ben nogal laat ingeslapen en was vroeg wakker. Jij hebt een gat in de dag geslapen."
"Ja, dat gaat altijd best. Binnen vijf minuten ben ik in slaap en dat duurt tot 't tijd is om op te staan."
     "In Frankrijk was 't toch anders."
     "Nu ja, in Frankrijk was alles anders. Herinnert U zich nog onze nachtelijke gesprekken? Leuk was dat, hè. En de schandalige manier waarop U me het hof maakte."
     "Waarom schandalig?"
     "Omdat 't zo heel echt klonk allemaal. Als ik een andere vrouw was, zou ik er vast ingelopen zijn."
     "Ik laat een vrouw nergens inlopen."
     "Wat bedoelt U daarmee."
     "Wat ik zeg."
     "Dus U wilt beweren, dat U alles meende wat U toen zei. Dat is uitgesloten, oom Arthur. U noemde mij o.a. een schoonheid en dat ben ik niet, beslist niet. Ik weet wel dat ik niet lelijk ben maar ik ben geen schoonheid."
     "Volgens de beginselen der aesthetica misschien niet. Maar kan 't niet zijn dat een mens als totaal een schoonheid is en niet alleen als uiterlijke verschijning?"
     "Als U 't zo bedoelt..... dan begrijp ik nog niet, dat U in zulke verheven termen over mij denkt. We hebben 't daar gisteren al over gehad. Ik snap dat niet. U en Reygersberg lijken wel gek. Ik ben niets bijzonders, hoogstens een beetje excentriek."
     "Kalm aan, Janine, wind je niet op. Jij oordeelt zo over jezelf en dat begrijp ik wel. Van zelfgenoegzaamheid heb je geen last. Maar laten we ons bepalen tot het oordeel van Reygersberg. Dat moet je toch wel iets zeggen."
     "Mijn enige antwoord is dat ik 't niet begrijp. Hij kan 't me

-84-

trouwens ook niet verklaren en zegt, dat 't geen kwestie is van begrip maar van gevoel en dat je gevoelens..... nu ja, U weet 't wel. U kent hem voldoende."
     "Ik ken hem zeker voldoende, en zoals hij over je oordeelt, doe ik ook."
     Janine zweeg. Haar blik was op haar bord gevestigd. Zou ze het hem nu vragen of nog wachten?
     "Waar denk je over, Janine?"
     "Aan een opmerking van U gisteravond."
     "Over een eventueel huwelijk?" Daarom kon hij zeker niet slapen, dacht zij. Zij knikte.
     "Dat meende ik", vervolgde van Polar.
     "Hoe kan dat nou?"
     "Janine, denk je, dat ik zoiets voor de aardigheid zou zeggen? Janine, kijk me aan, ben je gek geworden of ken je me zo slecht?"
     "Nee, oom Arthur, ofschoon ik U niet helemaal snap. U bent soms zo raadselachtig. U hebt toch altijd gezegd, dat U de laatste van Polar wilt zijn en dat U niet wilt trouwen."
     "Ja, dat heb ik altijd gezegd en daar blijf ik bij."
     "Dus was 't toch een grapje."
     "Neen, want ik ben overtuigd dat jij mij niet wilt als man. Toen jij zei dat we zo goed bij elkaar passen en dat we dus maar moesten trouwen, wist ik dat je het voor de grap zei. Daarom antwoordde ik dat dat niet zo gek zou zijn. En dat meen ik. Als er twee mensen innerlijk verwant zijn met elkaar, dan zijn wij het, maar toch, ik beslis niet voor je als echtgenoot. Jij mag je leven niet laten voorbijgaan. Je begrijpt wel, wat ik bedoel."
     " 't Moederschap."
     "Ja."
Weer viel een zwijgen, dat Janine verbrak. Oom Arthur, wilt U met Egon gaan wandelen? Om elf uur heb ik koffie, dan praten we verder. Van Polar stond op. "Tot je dienst, Janine, en tot straks." Hij riep de hond en vertrok.
Janine holde naar de keuken zodra zij de buitendeur had horen dichtslaan. Door het keukenraam had zij uitzicht op de weg. Daar gingen ze. Egon luidruchtig blaffend en onbezorgd. Achter hem oom Arthur rechtop als liep hij aan het hoofd van een compagnie soldaten.
Een ijzervreter op zijn manier, dacht Janine.

-o-

     De fout lag dus bij haar, niet bij hem. Zij had die stomme opmerking niet moeten maken. Ze had naar Hektor moeten luisteren. Goed, maar dat is nakaarten. Oom Arthur hield van haar en wilde met haar trouwen. Hij vroeg haar alleen maar niet omdat hij geen kinderen wilde.
Geen kinderen. Als je van een man houdt wil je ook een kind van hem. Ze hield van oom Arthur, maar niet als man. Er was geen sprake van erotiek harerzijds. Vriendschap, meer was er niet. Dan had ze duizendmaal liever Hektor. Ach wat, als ze niet in die wonderlijke illusie geleefd had, was ze allang met hem naar bed geweest.
Trouwen met oom Arthur betekende Hektor definitief z'n congé geven en dat na wat hij bij het laatste afscheid had gezegd. Dat kon toch niet. Ze kon hem toch niet ondersteboven lopen.
En als ze oom Arthur toegaf, dat er natuurlijk geen sprake kon zijn van een huwelijk, liep ze hem dan niet omver? Na het gesprek aan 't ontbijt kon ze de zaak moeilijk doodzwijgen. Natuurlijk was 't helemaal niet moeilijk om neen te zeggen, want hij had 't zelf al gedaan in haar plaats. Maar als zij ermee instemde was ze hem kwijt want dan kon hij niet meer komen logeren en konden ze niet meer samen op reis gaan. Dan was oom Arthur dus de enige mens kwijt aan wie hij zich wijden kon en wilde zoals hij het uitdrukte.

-85-

Natuurlijk zou ze heel verstandig kunnen redeneren en met hem bepraten, dat hij gelijk had en dat het jammer was maar dat ze desondanks wel vrienden konden blijven. Maar het lag haar niet om de rol van ideaal-vrouw te spelen en dan van onbereikbaar ideaal. Hem in de toren hebben en met hem op reis gaan en altijd elke avond weten, dat hij het liefst bij haar in bed zou stappen, en dan toch de kuise Suzanna uithangen. God nee, dat ging niet. Ze zou zichzelf belachelijk vinden, 't land aan zichzelf krijgen. Kiezen dus. Hektor of Oom Arthur of beide. Maar was zij verplicht te kiezen. Had zij ook geen plichten tegenover zichzelf? Welke? Zichzelf verwerkelijken. Wat klinkt dat geweldig. En zou ze dat niet kunnen met een van die twee? Met Hektor eerder dan met oom Arthur. De beer lag haar beter dan het edelhert.
Maar zou 't niet juister zijn ze allebei vaarwel te zeggen?
Fout, die oplossing is te goedkoop. Deze twee mensen waren in haar leven gekomen en zij had hun levens beïnvloed en dat niet zo'n beetje. Oom Arthur had ze zelfs volkomen gerevolutionneerd. Dan ging het niet aan ze de deur uit te gooien, omdat ze haar in moeilijkheden brachten.
Met Hektor was de zaak 't eenvoudigst, hij had een tehuis. Maar oom Arthur had niets en als ze hem nu goedendag zei, voorgoed, wat zou er dan van hem terechtkomen? Als ze kiezen moest kon het alleen oom Arthur zijn. Maar moest ze kiezen? Zij hield toch niet van hem zoals hij van haar. Was 't eigenlijk geen waanzin om je leven te vergooien om een ander. Misschien was vergooien een te groot woord. Neen zeker was 't te groot, want ze hield wel van 'm maar... grote goden 't kan niet. Ik wil zijn vrouw niet zijn, ik wil niet.
Half elf. Om elf uur komt hij terug. Dan moet ik 't zeggen, hem de doodklap geven. Ach onzin, hij weet 't immers. Hij heeft zelf gezegd dat 't onmogelijk is.
Ineens wist ze het. Niets definitiefs zeggen, heel gewoon doen en hem vertellen, dat ze aldoor denken moet aan hun laatste gesprek, dat ze nooit vermoed heeft dat hij van haar hield en dat ze dat ook niet zo opeens verwerken kon. De rest zou dan wel vanzelf komen. Natuurlijk ging hij vandaag weg.
Het gelukte haar om elf uur de koffie gereed te hebben nog voor van Polar met Egon terugkeerde.
Zij gedroeg zich zo onbevangen mogelijk. Hij praatte over Egon. Terwijl zij opstond om een tweede kopje koffie in te schenken begon zij te praten over wat haar het meest bezig hield.
     "Oom Arthur, ik kan ons gesprek van gisterenavond en vanmorgen niet kwijt raken. Begrijp me goed en vergeef me dat ik een beetje overstuur ben. Ik houd heel veel van U en ben blij dat ik U heb leren kennen, maar ik heb nooit een ogenblik vermoed dat U op die manier van mij houdt. U begrijpt wel dat ik deze nieuwe situatie niet ineens kan verwerken. Ik moet er over nadenken. O 't klinkt vreselijk ouderwets. Vroeger moest je dat, geloof ik, zeggen bij een huwelijksaanzoek. Maar zo bedoel ik het niet. U weet trouwens wel, dat ik niet ouderwets ben. Ik wil alleen mijn houding bepalen en kan dat niet hals over kop. U gaat me heel erg ter harte; ik houd veel van U." Zij voelde dat ze moest eindigen, omdat ze nerveus begon te worden.
     "Hebt U me begrepen?"
     "Ja Janine, volkomen. En sta mij dan toe vandaag te vertrekken. Mijn aanwezigheid is momenteel niet gewenst voor je. Je zult trouwens wel niemand om je heen willen hebben in de huidige situatie, behalve natuurlijk Egon. Ja, ik heb 't over jou Egon, kom maar hier. De hond kwam naar hem toe, keek hem vragend aan.
     "Merkwaardig hè. Als jij hem roept legt hij zijn kop of een poot op je arm of waar dan ook, bij mij doet hij dat nooit. Hoe is hij tegen Reygersberg?"
     "Hij kijkt niet naar hem om."
     "Dus nog altijd hetzelfde. Meneer is nu eenmaal selectief als het vrienden betreft."
     "Vandaar zijn zwak voor oom Arthur."
     "Omdat ik een hondenvriend ben."

-86-

     Zij keek hem aan, een beetje verdrietig. "U bent zo'n goed mens oom Arthur."
     "Dank je, Janine. A propos, vind je het goed, dat ik mijn koffer ga pakken? Ik wil graag na de lunch vertrekken."
     "Gaat Uw gang, Oom Arthur, natuurlijk is 't goed. Dan ga ik even naar het dorp een paar boodschappen doen. Ik ga iets heel lekkers voor U klaar maken."
     "Graag, ik verheug mij er nu al op. Tot zometeen dan." Hij ging naar zijn kamer. Zij riep Egon en verliet de woning.

-o-