Infor-
matie.

De Drakendoders door Mr.Drs.A.Börger (Laatste correctie: Harrie Weggelaar) Toneelstuk. Oorspr. zonder titel. en van een wazige 5de doorslag. -1- Proloog

Een café in een buitenwijk van een universiteitsstad. Het buffet is links van de toeschouwers langs de linkermuur. De ingang van het café is in de linkerhelft van de achterwand, waarvan het overige uit een groot breed venster bestaat. Voor het buffet staan drie krukken. Aan de tegenovergestelde wand staat een met trijp beklede bank, waarvan het lange en het korte gedeelte haaks Op elkaar staan. Vóór de bank een tafeltje. De rest van de inrichting is naar verkiezing. Het geheel maakt een kille indruk. Het is avond. Als het doek opgaat, is er niemand in het café, behalve de kelner, die in het buffet bezig is. ---- Een vrouw in regenmantel komt binnen. Haar mantel is nat. De kellner groet met zwak gemompel. De vrouw knoopt haar mantel los en neemt plaats op de bank tegenover het buffet op het lange gedeelte langs de muur. De kellner naar haar toe; zij bestelt kofie. De kellner brengt de koffie, en maakt een praatje over het weer, waarbij hij haar aanraadt haar natte mantel uit te trekken. Zij doet zulks en hij hangt hem aan de kapstok. De vrouw - 't Is hondenweer; ik ben blij, dat ik dit café ontdekte. De kellner - Wij zijn dus zogezegd Uw paraplu. De vrouw (glimlacht en vraagt om cigaretten) - U zult het vanavond wel niet druk krijgen met dit weer. De kellner (loopt naar buffet om de gevraagde cigaretten te halen en komt terug met een aantal merken op een dienblad, terwijl hij intussen tegen haar spreekt) - 't Is hier 's avonds nooit erg druk. Alleen wat stamgasten, die een slaapmutsje komen halen, of een krantje lezen. Maar vanavond verwacht ik eerlijk gezegd vrijwel niemand, behalve de dokter, die komt de laatste tijd elke avond. De vrouw - Is er een zieke in huis? De kellner - Neen, mevrouw, maar hij is geen gewone dokter. Sst. Daar is hij --- De dokter komt binnen, eveneens in regenjas, maar druipnat. Hij schudt zich als een poedel, trekt zijn jas uit en hangt deze aan de kapstok. Hij is een tamelijk grote, magere man, blond, een beetje grijzend. Hij is gekleed in twee-delig colbert; in plaats van een vest een slip- over. Alles in gedekte kleuren. De dokter (bij het buffet staande tot de kellner) - 't Is te begrijpen, dat in dit land de jenever is uitgevonden, Willem. De keller stemt hiermee in, maakt een opmerking, dat de dokter desondanks het nut van de jenever niet inziet, grijpt de portfles en schenkt den dokter een glas in, dat hij hem toeschuift. De dokter - Merci. (Hij neemt een slok en kijkt vervolgens door het ca- -2- fé, waarbij hij zijn ogen even op de vrouw aan het tafeltje laat rusten) De kellner - Die schuilt hier voor de regen. De dokter - Ken je haar? De kellner - Nooit gezien. (De dokter loopt een paar passen naar de voorzijde van het toneel en kijkt naar de vrouw, die zijn blik vluchtig beantwoordt. Vervolgens keert hij terug naar het buffet en drinkt zijn glas leeg; hij is blijk- baar iets aan het overwegen.) De kellner - Inschenken, dokter? De dokter - Wacht nog even, het is geen bier. De kellner gaat het buffet poetsen. De dokter blijft nog bij het buffet staan, kijkt vervolgens weer naar de vrouw, die opnieuw een ci- garet opsteekt, en wandelt dan langzaam naar haar toe. Bij haar tafel- tje gekomen, blijft hij staan. De dokter (tot je vrouw) - Permitteert U, dat Ik hier kom zitten. U 'hoeft U nergens bezorgd over te maken, want ik koester niet wat men gemeenlijk oneerbare bedoelingen noemt. Maar U zit U hier toch maar te vevelen en ik heb behoefte om tegen iemand te praten, en wel tegen ie- mand, die me niet kent. Mag ik plaats nemen? De vrouw (gereserveerd) - Gaat Uw gang. De dokter neemt plaats op het korte gedeelte van de bank. De dokter - Kunt U zich voorstellen, dat een man op mijn leeftijd zijn ziel en zaligheid verliest aan een jong meisje van nu twee en twintig? A propos! Ik ga U geen love-story vertellen en ik ben ook niet verliefd. Als ik U verveel, moet U het zeggen. Er is een paar jaar geleden - om precies te zijn vier jaar - een jong meisje in mijn leven gekomen, dat zo troosteloos verloren was in de wereld, dat het mij tot in het diepst van mijn ziel aangreep. Zij bezat geen levensmoed, geen levenswil en was totaal vergeten wat levensvreug- de betekent ---- alles was angst en vertwijfeling. Voor haar heb ik mij helemaal ingezet - ik kon niet anders - en ik ben van haar gaan houden, zo volkomen als het alleen maar in de grote liefdeslegenden ver- teld wordt. Maar denk om 's hemelswil niet, dat dit tòch een love- story wordt. Die kunt U wel aan de kiosk kopen. De kellner komt ongeroepen en brengt hem een glas port. De vrouw be- stelt hetzelfde. Intussen zwijgt de dokter. Zij schuift hem het pakje cigaretten toe; hij steekt een cigaret op, welk voorbeeld door haar gevolgd word. Het zwijgen duurt voort tot de kellner het glas port, dat de vrouw besteld heeft, gebracht heeft. Dan hervat de dokter zijn verhaal. De dokter - Ik vereer dat meisje. Ik weet heel goed, dat zij een jeugd- -3- droom van mij is, een jeugddroom in levenden lijve. Als je jong bent, geloof je in de mogelijkheid van het bestaan van het volmaakte. Zij kòn dit voor mij gaan betekenen, omdat zij in wezen een wereldwijde harmonie is - Bach, Bruckner - en daardoor heb ik mij zo in haar inge- leefd, dat zij als het ware mijn bestaansgrond is geworden. Nu zij weg is, heb Ik een gevoel van volslagen leegte, van eenzaamheid, van verloren zijn in een sneeuwveld. Snapt U wat ik bedoel? (hij kijkt haar niet aan terwijl hij spreekt.) De vrouw - Ja! Ofschoon ik dat, wat U vertelt, nooit gekend heb. Maar ik heb van een man gehouden, heel gewoon, niets bijzonders. Het was een lief- de, geen liefdeslegende, maar ik hield heel intens van die man. Hij en mijn levensgeluk waren hetzelfde. In 1944 is hij op een avond weggegaan en nooit meer teruggekomen - spoorloos verdwenen, De dokter - Zal ik verder mijn mond maar houden? De vrouw - Neen, gaat U door. De dokter - Het meisje is weg en ik ga ermee accoord, maar desondanks is er die leegte. De vrouw - Hebt U verder niemand in de wereld? De dokter - Ja, ik ben getrouwd. De vrouw - Waarom spreekt U dan niet met Uw vrouw? De dokter - Mijn vrouw is op het ogenblik in het buitenland bij onze dochter; die woont daarginds bij vrienden van ons; ze studeert aan een balletschool. Maar ze is nog jong, zeventien, en wilde graag, dat haar moeder een paar maanden bij haar kwam. Mijn vrouw en dochter zijn grote vriendinnen. De vrouw - U bent nu dus helemaal alleen? Of hebt U nog meer kinderen? De dokter - Neen! Eén dochter - c'est tout. Zodoende ben ik in mijn eentje, maar dat is wel goed, want nu 'hoef ik met niemand rekening te houden en me niet anders voor te doen, dan ik me voel. O, mijn vrouw zou het best begrijpen en heus niets kwalijk nemen, maar ik val anderen niet graag lastig met mijn persoonlijke moeilijkheden. U kan ik niet lastig vallen, want voor U is het een verhaaltje. De vrouw - Waarom ging dat meisje weg? De dokter - Omdat het niet anders kon. Zij was in een situatie geraakt, die zij niet verdroeg. Natuurlijk had zij toch eens weg moeten gaan. Zij is jong en ik heb haar geleerd jong te zijn. De vrouw - kon zij gemakkelijk afscheid nemen? De dokter - Neen, maar zij gaat de weg naar de toekomst, ik niet. De vrouw - Waarom zo somber? De dokter - Dat ben ik niet, maar ik kan mijzelf toch moeilijk wijsma- -4- ken, dat ik een jeugdige toekomst heb. De vrouw - Kon zij beslist niet bij U blijven? De dokter - Neen, beslist niet. Luister! Dan zal ik het U vertellen. ====== DOEK. -5- Eerste bedrijf. De spreekkamer van de dokter. In de achterwand een porte-brisée. In de wand links van de toeschouwers twee vensters, waartussen een schoor- steenmantel, waarop een portret staat. Aan de tegenovergestelde wand een bureau vóór een boekenkast; tussen de kast en het bureau staat de bureaustoel. Vóór het bureau, maar iets naar achteren staat schuin een grote leren armstoel, echter zo, dat de inzittende ook de schoorsteenmantel kan zien. Op de voorgrond aan de raamzijde staat een tafeltje, waarbij een kleine armstoel en twee andere stoelen. --- Als het doek opgaat, zit de dokter in zijn bureaustoel; op het bureau boeken, tijdschriften, papier, schrijfgerei. Verder staat er een telefoon- toestel, dat tevens als huistelefoon dient. Hij neemt de hoorn van het apparaat. De dokter - Volgende bezoeker! Even later wordt op de kamerdeur geklopt; een dienstmeisje opent deze en laat een dame binnen van ca. 40 jaar. Zij spreekt een beetje geaffec- teerd en heeft de neiging de woorden te rekken en overal accenten te leggen. De dokter (zonder op te staan) - Neemt U plaats mevrouw. (Hij wijst op de grote armstoel; zij gaat zitten) - Uw naam en adres, alstublieft. De bezoekster - Mevrouw van Oudenaerde, Dennenlaan 72. De dokter (noteert) - Wat is het doel van Uw bezoek, mevrouw? Mevr. v. Oudenaerde - Ik zou graag raad van U willen hebben omtrent mijn dochtertje, dokter, want ik weet niet, wat ik met haar moet aanvangen, zij .... De dokter(interrumpeert) - Hoe oud is Uw dochtertje, mevrouw? Mevr.v.O. - Zeventien, dokter. De dokter - (noteert) - Gaat U verder, mevrouw. Mevr.v.O. - Zij is op het gymnasium en kan erg goed leren, maar ze werkt niet; haar rapporten zijn een horreur; ik word er wanhopig onder. Als ze niet kàn - goed, best, dan zou ik me er bij neer leggen, maar ze kan uit- stekend, ze is alleen te lui. De dokter - Ik sta erg sceptisch tegenover het begrip luie kinderen. Gaat U verder. Mevr.v.O. - O, actief is ze genoeg; ze heeft het altijd druk, behalve met haar werk. De dokter - Daar heeft ze dus blijkbaar geen belangstelling voor. Wou ze zelf naar het gymnasium? Mevr.v.O. - Zij wist niet wat ze wilde en ze weet het geloof ik nog niet. Daarom hebben wij haar maar naar het gymnasium gestuurd, omdat ze -6- zo goed kon leren. De dokter - Dat schijnt geen goede keus van U geweest te zijn, mevrouw. Mevr.v.O. - Geen goede keus? Maar wat wil ze dan? De dokter - Dat is het nu juist - wat wil ze eigenlijk. Wij zullen moeten proberen daar achter te komen. Mevr.v.O. - Ja maar dokter, ze moet het gymnasium toch aflopen. Zij is er nu éénmaal mee begonnen en heeft het met zakken en bijlessen tot de derde klas gebracht. Dat is al erg genoeg - een meisje van zeven- tien in de derde klas. Het zou toch al te gek worden, als ze het nu opgaf. De dokter - Uw dochter 'hoeft niets op te geven, want die heeft nooit gekozen en ze heeft het ook nooit geaccepteerd, gezien haar doublures en bijlessen. Als er niets op te geven is, zult U het moeten doen. Mevr.v.O. - Ik? Waarom ik? De dokter - Omdat het Uw plan was. Mevr.v.O. - Maar ze moet toch wat worden in de wereld en daarvoor heeft ze toch een vooropleiding nodig. De dokter - Er zijn meer vooropleidingen dan het gymnasium, mevrouw; wij struikelen erover. Wordt U tegenwoordig maar eens iets zonder vooropleiding. Binnenkort eisen we voor een werkster vijfjarige H.B.S. Mevr.v.O. - (glimlachend) - Wie weet, maar - badinage à part - ziet U, mijn dochtertje heeft zo'n goed verstand. De dokter - Is dat heus zo, mevrouw? Ouders geloven dat altijd erg graag. Mevr.v.O. - O neen, o neen, geen sprake van geloven, dokter, geen sprake van. U kunt het aan haar leraren en aan de rector vragen. Zij is alleen te lui. De dokter - In elk geval is het prettig, dat ze een goed verstand heeft, want dat kun je overal goed voor gebruiken. Mevr.v.O. - Natuurlijk, dokter, natuurlijk, dat ben ik volkomen met U eens en daarom zeg ik altijd: als je goed kunt leren, moet je leren. De dokter - Waarom, mevrouw? Moet iedereen, die hard kan slaan, beroeps- bokser worden? Mevr.v.O. - Dat heeft er toch niets mee te maken, dokter, maar als je kùnt leren, moèt je leren. De dokter - Wie leren kan, moet dus leren volgens U. Maar dan moet U consequent zijn. Wie dus goed liegen kan, moet liegen, wie spotten kan, moet spotten. Mevr.v.O. - Dokter, dokter, weest U alstublieft ernstig. Dat heeft er immers allemaal niets mee te maken. Een meisje, dat in de derde klas -7- zit, kan haar studie toch niet mir nichts dir nichts opgeven. De dokter - Studie? Ik meende, dat U zei dat ze niet studeert. Mevr.v.O. - Neen, dat doet ze ook niet, maar ze kan wel. De dokter - Ze kan, maar ze doet het niet. Luiheid schakel ik uit. Uw dochter heeft dus òf geen belangstelling, òf er is een andere reden. Vertelt U een - hoe is uw huwelijk? Mevr.v.O. - Mijn huwelijk? Wat heeft dat ermee te maken? Maar als U het weten wilt - goed, ja, wel goed. Nu ja, er is natuurlijk wel eens wat, maar ... De dokter (interrumpeert) - Er is wel eens wat! Permitteert U - vallen daarbij scherven, of is er wel eens - laten we zeggen - onwelwillende taal? Mevr.v.O. O neen, dokter, hoe komt U erbij, geen sprake van. Neen, maar er is toch in elk huwelijk wel eens wat, dat spreek immers vanzelf. Je bent twee mensen met verschillende inzichten en je behoeft je niet altijd naar een ander te schikken. De dokter - Hoe staat Uw man tegenover deze kwestie, mevrouw? Mevr.v.O. - Mijn man? Ach, dokter (zucht) die bemoeit er zich niet mee en laat alles maar aan mij over. Het enige, wat hij doet, is zijn hoofd schudden, als ze met een slecht rapport thuis komt. Ik draag alle verantwoordelijkheid alleen. De dokter - U hebt het zwaar, mevrouw. Mevr.v.O. - Ik ben blij, dat U dat inziet, dokter. Juist omdat ik helemaal geen medewerking ondervind van mijn man, ben ik bij U gekomen, want ik wil dat mijn dochtertje goed terecht komt. De dokter - Waarom zegt U aldoor dochtertje? Zij is zeventien! Mevr.v.O. - Jawel, dokter dat is wel zo, maar ze is nog zo'n kind. De dokter - Ik vermoed, dat U zich vergist. Mevr.v.O. - O, neen, dokter, beslist niet, U kent haar niet. De dokter - Neen, mevrouw, en daarom zal het het beste zijn, dat ik zo gauw mogelijk met haar kennis maak. Mevr.v.O. - (haalt een lorgnon uit haar tasje te voorschijn en kijkt met aandacht naar het portret op de schoorsteenmantel) - Is dat dat meisje waarover ik zoveel gehoord heb, dokter? De dokter - Ik weet niet over welk meisje U veel gehoord hebt, mevrouw. Er komen hier zoveel meisjes. Mevr.v.O. - Ja natuurlijk. Maar ach, U weet wel, dat meisje waar niemand raad mee wist - een wanhoop voor haar ouders; nu studeert ze medicijnen. (Zij staat op om het portret van dichtbij in ogenschouw te nemen) -8- Ja, ik herken haar. Een vriendin van mij heeft haar eens aange- wezen. Zij is buitengewoon goed terechtgekomen, heb ik gehoord. De dokter - Ja, ondanks haar ouders. Mevr.v.O. - Wat zegt U nu? Ondanks haar ouders? De dokter - Inderdaad, mevrouw, ik zei ondanks. De ouders zijn zeer geziene mensen; iedereen had medelijden met ze vanwege die dochter. En vindt U het niet merkwaardig, dat zij wat men noemt zo vrese- lijk goed terecht gekomen is? Maar het is nonsens hoor, mevrouw, die z.g. merkwaardigheid; er is niets merkwaardigs aan te ontdekken. Ik ben geen toverdokter, maar U kunt U niet voorstellen hoeveel ijver ouders vaak aan de dag leggen bij het verknoeien van kinderzielen. Werke- lijk indrukwekkend, mevrouw. Mevr.v.O. - Meent U dat werkelijk? Zijn er heus zoveel ouders, die zoiets doen? Dat is toch slecht. De dokter - Slechtheid? Hm. Neen! Meestal is het luiheid, domheid, pe- danterie, machtswellust en vooral gebrek aan belangstelling. Mevr.v.O. - Maar je hebt toch wel belangstelling voor je eigen kind. De dokter - Waarom moet uw dochter dan op het gymnasium blijven? Mevr.v.O. - Juist omdat ik zo'n belangstelling voor haar heb, zo'n in- tense belangstelling. Ik heb U toch gezegd, dat ze een echt leerhoofd heeft. De dokter - Die indruk heb ik nog niet. Mevr.v.O. - Maar, dokter, wat vertel ik U aldoor? Dat al haar lera- ren en de rector hetzelfde zeggen. En als ze het gymnasium heeft af- gelopen, staan alle wegen voor haar open. (De dokter haalt de schouders op.) Mevr.v.O. En verder vind ik, dat ze het tegenover haar ouders ver- plicht is. Wij getroosten ons allerlei offers voor haar, allicht dat zij daar iets tegenover stelt. Zij krijgt een prachtkans voor haar verdere leven. De dokter - Mevrouw, U schijnt het gymnasium te beschouwen als het voorportaal der aardse zaligheid. Waarom - dat mag de hemel weten. Ik vond het er beroerd, maar gesteld nu, dat Uw dochter eigenlijk iets heel anders zou willen worden - laten we eens iets noemen bijvoorbeeld dat ze danseres zou willen worden. Mevr.v.O. (dodelijk verschrikt) - Danseres? Ik moet er niet aan den- ken. Stel U voor - zo'n draaiende, hopsende juffrouw, en dat zou mijn dochter worden? Neen, dokter, laten we ernstig blijven; ik wil, dat ze een serieus beroep kiest. De dokter - Dansen is erg serieus, mevrouw. Wie niet serieus is, wordt -9- wordt nooit een goed danser - en zo is het met alles. Hebt U er wel eens aan gedacht, mevrouw, dat ook een komiek serieus moet werken? (hij kijkt haar een tikje spottend aan.) - Ik geloof, dat U mij niet zozeer beschouwt als een raadsman van jonge mensen, dan wel als een soort dierentemmer, ik moet volgens U de beren dansen leren op de muziek, die de vaders en moeders pijpen. Is 't niet zo, mevrouw? Mevr.v.O. - (glimlacht zuurzoet) - Neen, dat denk ik niet en bovendien is mijn dochter een elegante verschijning en geen beer - en U weet hoe Ik over dansen denk. De dokter - Stuur haar maar eens bij mij. Mevr.v.O. - En zult U dan Uw best doen, dokter? De dokter - O, mevrouw, ik doe altijd mijn best. Mevr.v.O. - Ja, ziet U, ik zou het heerlijk vinden, als zij nu zon- der verder gebrekebeen het gymnasium afliep. De dokter (met een gebaar van wanhoop) - Ik krijg nog iets van dat gymnasium. Bent U er zelf op geweest? Mevr.v.O. - Neen, dokter d.w.z. twee jaar, maar toen moest ik door om- standigheden, die er nu niet toe doen, mijn studie afbreken. De dokter - Aangezien de omstandigheden er niet toe doen, zal ik maar niet naar Uw rapportcijfers vragen. U hebt het gymnasium dus niet af- gelopen en als Uw dochter Uw voorbeeld volgt, sterft U van hartzeer. Mevr.v.O. - U steekt er de draak mee en ik wil zo graag, dat U gelooft, dat ik het alleen maar goed met mijn kind meen. De dokter - Mevrouw, ik koester een onuitroeibare achterdocht tegen ouders, die het goed met hun kinderen menen en daarom beslissen, wat hun kinderen moeten doen en worden. Mevr.v.O. - U bent erg onvriendelijk. Zegt U dergeljke dingen tegen iedereen en misschien ook tegen de kinderen? De dokter - Zonodig - ja zeker, mevrouw. Mevr.v.O. - (verschrikt) - Tegen kinderen óók? De dokter - Als ze zo de leeftijd van Uw dochter hebben - ja zeker, mevrouw, maar alleen als het nodig is. Mevr.v.O. - Verschrikkelijk, vreselijk!! Waar blijft dan het respect voor de ouders? De dokter - Ik weet niet, wat U daaronder verstaat, maar in elk geval speel ik open kaart, zowel met de ouders als met de kinderen. Mevr.v.O. - Hebt U dat meisje (zij wijst op het portret) ook over- tuigd van de vreselijke slechtheid van haar ouders en wat zeiden die wel van Uw opvoedingssysteem en Uw theorieën? De dokter - Haar ouders ken ik niet; die wonen gelukkig ver weg in een -10- ander werelddeel. Mevr.v.O. - Was dat meisje hier bij familie? De dokter - Neen, mevrouw, ze was alleen, moederziel alleen. Mevr.v.O. - Alleen? En hoe oud was ze toen? De dokter - Een jaar of zestien. 't Is een kind, dat grote behoefte heeft aan hartelijkheid, maar die heeft ze nu niet bepaald van haar ouwe lui gekregen. Mevr.v.O. - En hebt U haar toen leren kennen? De dokter - Een paar jaar later. 't Kind was helemaal verkleumd. Dat komt ervan, als je moeder achter een man aangaat. Mevr.v.O. - Maar dat is schandelijk, affreus!! De dokter - Vergis U niet, mevrouw! Het was haar eigen man. (Mevrouw.v.O. Kijkt hem verwonderd vragend aan.) De dokter - Dat blijft hetzelfde, mevrouw - haar eigen of een andere man. Een moeder mag haar kinderen niet in de steek laten. Mevr.v.O. - Jawel, dokter, dat ben ik met U eens, maar het ging toch om de vader van het meisje. En dan .... een man alleen in een vreemd land - dat weten we wel, dokter. De dokter - En omdat we dat weten, kunnen de kinderen verrekken. (Er valt een stilte. Mevr.v.O. is gechoqueerd, kijkt van hem weg, maar wendt langzaam de blik weer naar hem toe.) Mevr.v.O. - U hebt blijkbaar erg veel op met kinderen, meer dan met ouders. Ik bedoel niets kwaads te zeggen dokter, maar U bent zo ver- schrikkelijk hard voor ons, ouders. De dokter - Er is een spreekwoord over zachte heelmeesters. Mevr.v.O. - (na een ogenblik van stilte) - Gelooft U niet, dat ik van mijn dochter houd? De dokter - Waarschijnlijk niet serieus genoeg. Houden van is moei- lijk, erg moeilijk. Maar wij moeten dit gesprek beëindigen. Ik beloof U niets, helemaal niets. U doet als een moeder, die bij de dokter komt wegens de gezondheidstoestand van haar kind en bij voorbaat zegt, dat zij maar één diagnose en één kuur accepteert, wat het kind ook moge mankeren. Geen een dokter kan daar op ingaan, en ik evenmin. Mevr.v.O. - Ik zal er over nadenken, dokter. Eigenlijk had ik mij een ander resultaat voorgesteld van ons onderhoud. De dokter - Dat begrip ik. Mevr.v.O. - (kijkt nogmaals naar het portret) - A propos, dokter, dat meisje studeert nu toch echt flink, nietwaar? (De dokter knikt bevestigend.) Mevr.v.O. - Zou het niet goed zijn, als mijn dochter met haar in con- -11- tact kwam? Misschien zou zij dan ook gaan werken. De dokter - Dat meisje heeft nog nooit op één school gewerkt en geen enkele school afgelopen. Mevr.v.O. - (enigszins bedremmeld) - O! Maar hoe kàn dat? De dokter - Zoiets komt vanzelf in orde. Hoofdzaak is, dat ze wou stu- deren. Ouders bedisselen teveel en zeggen te gauw, dat ze het beter weten, maar kijkt U wat U doet en laat het mij horen, alstublieft - of niet natuurlijk. Mevr.v.O. - Ik laat U in ieder geval iets horen; het zou toch onbeleefd zijn om U zonder bericht te laten, maar het is wel vreselijk moeilijk. De dokter - Denk U er maar eens op Uw gemak over na. (Hij opent de deur en doet haar in zoverre uitgeleide, keert vervolgens terug naar zijn stoel, maakt een vermoeid gebaar, zucht en neemt de telefoonhoorn.) De dokter - Volgende bezoeker. --- Er komt een jong meisje binnen, hoogblond, fijn figuurtje, "klein" stem- metje. Het bekende gebaar van de dokter en de bekende vragen, waarvan hij de antwoorden noteert. Zij maakt zich bekent als Yvonne Hasselaar, Keizers- laan 33. De dokter - Wat is er van Uw dienst? Yvonne - Ik ben de wanhoop nabij, dokter; het gaat helemaal niet goed met me; ik ben zo verschrikkelijk nerveus. Papa is volkomen ongeniet- baar, heus, ik overdrijf niet. Het is nu al zo erg met me, dat ik soms zin hem om alles kort en klein te slaan. De dokter - Inclusief papa. Yvonne - (lacht een beetje verlegen) - Vindt U het erg? De dokter - Erg niet, maar wel verdrietig voor U. Vertel eens, waarom is papa ongenietbaar en is dat plotseling gekomen? Yvonne - Was het maar waar. Zolang ik hem ken, pest hij - anders kan ik het niet noemen en hij doet het op alle manieren. Wij mogen thuis niets, helemaal niets, behalve als hij heel genadig vooraf zijn toe- stemming gegeven heeft. De dokter - Houdt U zich daaraan? Yvonne - Wat moet ik anders? De dokter - Hoe oud bent U? Yvonne - Twintig, maar zodra ik meerderjarig ben, ga ik van huis weg - op de dag van mijn verjaardag. De dokter - Mooi! Maar waarom doet U niet wat U zelf wilt? Uw vader kan U niet doodslaan. Hoe meer U hem toegeeft, des te erger hij wordt. -12- Yvonne - Maar ik heb geen leven, als ik doe wat U zegt. De dokter - Voorbeelden alstublieft. Yvonne - Ik krijg geen zakgeld en mag geen betrekking aannemen, maar ik mag ook niet studeren. De dokter - Zou Uw vader dat kunnen betalen? Yvonne - Hij is schatrijk en geeft kapitalen uit, vooral voor zichzelf. De dokter - Gaat U verder. Yvonne - Alles wat ik nodig heb, moet ik vragen - kleren, schoenen, kleinigheden, toiletartikelen, zelfs reisgeld. De dokter - Hebt U dan geen fiets? Yvonne - Jawel, en die gebruik ik ook wel om eens een slippertje te maken. Laatst bijvoorbeeld was ik op die manier naar Amsterdam gegaan en wou er 's nachts blijven bij mijn oom en tante, een erg jonge oom, vreselijk leuk. Toen heb ik ons huis opgebeld om te zeggen, dat ik bleef, maar het antwoord was - onmiddellijk thuiskomen, anders zou hij mij door de politie laten halen. De dokter - Als dat alles waar is, wat U mij vertelt, moet Uw vader hoog- nodig naar een psychiater. En vertel nu eens iets van Uw moeder. Yvonne - Van mama is niets meer over; zij is chronisch zenuwziek en moet zo nu en dan naar een sanatorium. De dokter - Hebt U broers en zusters? Yvonne - Twee zusters en twee broers. De dokter - Hoe staan die er tegenover? Yvonne - Mijn oudste broer heeft er wel eens met ons over gepraat om papa te vermoorden. De dokter - Ach zo, ja, dat kan ik me indenken, maar U moet het toch liever niet doen en Uw broer ook niet. Jullie haten vader natuurlijk om het hardst. (Yvonne knikt bevestigend) De dokter - Allicht en dat zal ook wel de bedoeling zijn. Hij heeft blijkbaar een onbewuste behoefte aan haat. Maar een beetje medelijden moet U ook met hem hebben, want iemand, die zich zo gehaat maakt in zijn eigen gezin, verdient wel een beetje medelijden. Bovendien is en- kel haat niet goed voor Uw karakter. Wanneer wordt U meerderjarig? Yvonne - Over acht maanden. De dokter - En dan gaat U er meteen vandoor? Weet U al wat U dan gaat doen? Yvonne - Neen, nog niet, maar tegen die tijd hoop ik een betrekking te hebben. De dokter - Erg verstandig. Mocht het U niet lukken, kom dan maar hier. -13- Yvonne - ik vind het erg lief van U, dokter, maar dat mag ik niet van U eisen. U weet nog niet eens hoe slecht ik ben (aarzelt) - ik kan U dit consult niet betalen. De dokter - Over acht maanden, juffrouw Hasselaar. En verder herinner ik me niet gezegd te hebben, dat U iets van mij moet eisen. Yvonne - Mag ik nog iets vragen? De dokter - Waarom niet? Yvonne - Omdat ik zoveel van Uw tijd verg. De dokter - Dat schrijf ik wel op Uw rekening. Wat hebt U op het hart? Yvonne - Een jaar geleden had ik een vrind. Papa vond het natuurlijk niet goed en ik mocht hem niet ontvangen. dus ging ik vanzelfsprekend naar hèm toe. Nu ja, en .... De dokter - Ik begrijp het, gaat U door. Yvonne - Iemand heeft het verklapt. Er zijn altijd van die lui. En nu deug ik niet volgens papa en vertelt hij aan iedereen, dat hij daarom zo streng voor me moet zijn. Wat moet ik daartegen doen? De dokter - Niets! Wat kan het U schelen? Hield U van die jongeman? Yvonne - Ja zeker, dokter. De dokter - Nu wat wilt U nog meer? Ziet U hem nog wel eens? Yvonne - Neen, het is uit. Hij is naar Amerika gegaan en ik mag geen brieven van hem ontvangen. De dokter - Is er geen goede vriendin, die als tussenschakel kan die- nen of die leuke oom in Amsterdam? Yvonne - Dat heb ik te laat bedacht. Toen, nadat het verklapt was, heb ik zo'n vreselijke herrie gehad met huisarrest en ik weet al niet wat, en daardoor heb ik hem vóór zijn vertrek nog maar eenmaal ge- sproken. De tweede afspraak mislukte. De dokter - Hebt U er verdriet over? Yvonne - Soms. De dokter - Alles slijt. Als U van huis weg bent, zal ook de haat tegen Uw vader slijten. Daarom - hoe eerder, des te beter. Yvonne - U vindt mij geen slechte dochter? De dokter - Niet in het minst - als tenminste alles waar is, wat U mij verteld hebt. Yvonne - Heus dokter. De dokter - U ziet er nog al eerlijk uit, maar ik zou toch Uw vader wel eens willen spreken. Yvonne - Uitgesloten, hij komt beslist niet. De dokter - weet U dat zeker? Yvonne - Absoluut zeker. Hij wil van niemand critiek horen, want hij -14- weet alles in zijn eentje en wat hij zegt is goed. De dokter - Een moeilijke man, lijkt me. Yvonne - Erg moeilijk. De dokter - Dus het heeft geen zin om hem te schrijven. Yvonne - Ja, beslist, en niet zo'n beetje ook, maar het doet er niet veel toe, waardoor ik last krijg; herrie is er toch altijd. De dokter - Als ik hem nu eens schrijf, dat ik de indruk heb, dat hij en U elkaar niet begrijpen en hem uitnodig om eens te komen praten. Yvonne - Dat kunt U gerust doen, maar hij komt niet. Hij zal wel ant- woorden, dat hij mij volkomen begrijpt en van niemand raad nodig heeft. En verder natuurlijk dat hij geen toestemming heeft gegeven voor dit bezoek en het dus niet zal betalen. Daar kunt U van op aan. De dokter - Wat een vervelend mirakel. Excuseer me. (Yvonne glimlacht) De dokter - Zal ik hem schrijven of niet? Yvonne - Ach ja, doe het maar wel. Het lijkt me wel leuk hem te horen briesen, als hij Uw brief ontvangt. Een beetje akelig zal hij het ook wel vinden, want dan snapt hij, dat ik over hem heb zitten klagen, en hij speelt graag de smetteloze vader. De dokter - Goed! Ik zal hem een diplomatieke brief sturen. Yvonne - Maar U 'hoeft er niet op te rekenen, dat hij komt, hoor. De dokter - Dan moet hij 't laten. Komt U nog eens terug? Ik ben benieuwd naar papa's reactie op mijn brief èn er is natuurlijk nog wel het een en ander te bepraten. Yvonne - Graag, dokter, wanneer zal ik dan komen? De dokter - Vandaag over een week. 's Middags om (hij kijkt in zijn agen- da) drie uur. Schikt dat? Yvonne - Graag, heel graag. (staat op) Hartelijk bedankt, dokter en tot ziens. (reikt hem de hand. Af) De dokter telefoneert, enzovoort. De volgende bezoeker is een man van omstreeks vijftig jaar, flink postuur, donker haar, waarin veel grijs, energieke verschijning. de dokter verzoekt hem plaats te nemen. Gebruikelijke vragen. Hij stelt zich voor als de Hoogh en geeft zijn visitekaartje. De dokter - Wat is de reden van Uw bezoek? De H. - Ik kom over mijn zoon praten. -15- De dokter - Hoe oud is Uw zoon? De H. - Twintig. (De dokter noteert) Hij heeft de H.B.S. afgelopen en toen heb ik hem laten inschrijven in Rotterdam aan de Hogere Handels- school, maar hij voert niets uit, prutst wat in een laboratorium, heeft een kast vol boeken over natuurkunde en sterrenkunde, maar werken - ho maar. Wel rijden en rossen in z'n wagen en gedonder met meisjes - ik bedoel dansen, bioscoopjes en dergelijke dingen. Hij doet verder geen kwaad. De dokter - Hoe was hij vroeger? De H. - Ik had geen kind aan hem, maar toen was hij thuis en ik hield er de hand in. De dokter - Erg streng? De H. - Streng? Neen! of ja, zoals U wilt. Als ik zeg, dat iets gebeuren moet, dan moet het ook gebeuren, anders 'hoef ik het niet te zeggen. Ik geloof niet, dat ik in het algemeen onredelijke dingen eis. Maar sinds hij in Rotterdam is, voert hij niets meer uit. En thuis kan ik hem ook niet houden, want hij moet daarginds zijn voor de college's - die hij niet volgt, de sloeber. De dokter - hoelang is hij al van huis? De H. - Ruim een jaar. De dokter - Thuis kort gehouden en onder vaders discipline en dan opeens op vrije voeten. Als het vee in het voorjaar uit de winterstal- len komt, springt het in de wei ook met alle poten tegelijk van de grond. De H. (lacht) - Ja natuurlijk, we hebben allemaal wel eens gek gedaan toen we jong waren, dat is ook niet zo erg, maar er moet toch ook ge- werkt worden. De dokter - Blijkbaar heeft Uw zoon voorlopig meer belangstelling voor natuur- en sterrenkunde dan voor economie. De H. - Ja, dat weet ik wel. Hij wil eigenlijk niet in Rotterdam stude- ren, maar daar kan ik me niet mee inlaten. Hij is mijn oudste en zal me moeten opvolgen in de zaak. De dokter - Is er geen andere opvolger, meneer Hoogh? De H. - Een andere? Een vreemde dus (schud het hoofd) neen, daar komt niets van in. Ik heb m'n zaak zelf opgewerkt en wat ik bereikt heb, mag gezien worden. Ik zet jaarlijks voor millioenen om en ik denk er niet over om de boel in vreemde handen te geven. De dokter - Begint U in elk geval met Uw jongen de tijd te gunnen, in- tussen zal ik wel eens met hem praten. De H. - (heeft de blik naar de grond gericht, zwijgt enige ogenblikken -16- en zegt dan) - De tijd gunnen is onmogelijk. De dokter - Hoe zo, meneer Hoogh? De H. (nerveus) - Er is geen tijd genoeg om hem de tijd te gunnen. (De dokter kijkt hem onderzoekend aan) De H. - Ik heb geen tijd meer. Dat ziet U wel niet aan me, maar het is onherroepelijk, hoogstens nog een paar jaar, als ik erg mijn best doe. De dokter - Weet Uw zoon het? De H. - Neen, niemand behalve ik, de dokter, die het me vertelde, en U. De dokter - Weet Uw vrouw het ook niet? De H. - Ik ben weduwnaar. (Er valt eens stilte. De dokter loopt de kamer op en neer) De dokter - De jongen is de oudste? (de H. knikt bevestigend) De dokter - Hoe oud zijn Uw andere kinderen? De H. - Twaalf en vijf, allebei meisjes. De jongste kostte mijn vrouw het leven. De dokter - Kan ik tegen Uw zoon zeggen, hoe de zaken staan? U wilt hem een enorme verantwoordelijkheid opleggen - een fabriek en twee jonge zusjes. De H. - Moet het? Ik houd niet van dergelijke sentimentaliteiten. Neen, praat er maar niet over. Het kan toch wel zonder dat. De dokter - Moeilijk. Stuur hem bij mij. Ik zal mijn best doen. De H. - Wanneer mag ik hem sturen? Hij is op het ogenblik thuis. Ik heb hem gezegd te wachten tot ik terug ben. De dokter - Bent U met de auto? (de H. knikt bevestigend) De dokter - Stuur hem dan meteen naar mij toe, als U thuis komt. De H. - U doet wonderen, hè dokter? De dokter - Geen enkel. De H. - Doe het dan nu. (hij drukt de dokter de hand en vertrekt) --- De dokter alleen. Hij speelt met zijn potlood en is blijkbaar bezig met de kwestie, die hem zojuist is voorgelegd, Na enige ogenblikken komt Madeleine binnen, een mooi, ernstig type, zwart lang haar in een wrong in de nek opgenomen, donkere ogen, leeftijd niet gemakkelijk vast te stellen. Zij is een en twintig, ziet er beslist niet oud uit, maar kan evengoed vijf en twintig zijn. Zij zegt hem gewoonlijk niet meer dan nodig is. --- Madeleine (loopt naar hem toe en kust hem vluchtig op de wang) - Heb -17- je wat geld voor me, ik ben blut. De dokter - (haalt zijn portefeuille te voorschijn en geeft haar twee tientjes) - Genoeg? M. - Meer dan, merci. Wat is er? Je kijkt zo ernstig. Zullen we ergens samen een kop koffie drinken? De dokter - Ik verwacht nog iemand. M. - De wacht kamer is leeg. De dokter - Er komt nog een jongmens. M. - Moet je daarvoor zo ernstig kijken? Wat is er? De dokter - Ik zal die jongeman ervan moeten overtuigen, dat hij zal moeten doen, waar hij geen zin in heeft. Hij moet economie studeren en hij wil wat anders. (M. zwijgt en kijkt hem vragend aan) De dokter - Ik zal dus een weg moeten zoeken, waarlangs ik hem naar dat doel kan brengen. M. - Ik begrijp het natuurlijk niet, maar als het zo is, vind ik het erg onplezierig voor je. Zit er niets anders op? De dokter - Je kunt een stervende moeilijk iets weigeren. M. - (die tijdens het gesprek tegen de schoorsteenmantel geleund staat, geeft niet onmiddellijk antwoord.) - Vind je, dat je gehouden bent aan de belofte aan een stervende? De dokter - Neen, natuurlijk niet. Mensen, die op sterven liggen, vragen soms de onzinnigste dingen. Maar dat heeft hier niets mee te maken. M. - Zie je er erg tegen op? De dokter - Neen, ik vind het erg vervelend, meer niet. (De telefoon zoemt; hij neemt de hoorn op.) De dokter - Laat binnenkomen. (Tot Madeleine) - Daar is de jongeman al; hij heeft het vlug gedaan. Je zult weg moeten. M. - Allright! Tot straks. (zij gaat naar de deur; als zij hem opent, staat zij voor de jonge de Hoogh.) M. Hé! Dag Frits, dat is lang geleden. Frits de Hoogh - Dat is het zeker. Leuk dat je hier bent. Zie ik je straks nog? M. - Ik ben thuis. (Tot de dokter) - Waarschuw je, als je klaar bent. (De dokter knikt toestemmend. Madeleine af.) De dokter - Komt U binnen. (Frits is minder fors van postuur dan zijn vader, heeft een opgeruimd gezicht en is nonchalant chic gekleed.) De dokter - Jullie kent elkaar blijkbaar. -18- Frits - Ja dokter, van het lyceum. Wij hebben een maand of vier vijf in dezelfde klas gezeten, toen is Madeleine er af gegaan. De dokter - Zoals vanouds. Ze ging van elke school af. Gaat U zitten. Cigaret? Frits - Graag. (Neemt de aangeboden cigaret, geeft de dokter en zich- zelf vuur en gaat zitten - Vader belde me op en vertelde me, dat ik onmiddellijk naar U toe moest komen. De dokter - Was U dan niet thuis? Frits - Jawel, dokter, maar hij belde op, dat hij op weg naar huis was en dat ik direct naar U toe moest gaan. De dokter - Was U daarom zo gauw. Maar goed ( Hij neemt plaats in de kleine armstoel bij het tafeltje) laten we terzake zijn. Uw vader is bij mij geweest om over Uw studie te spreken of - juister gezegd - over Uw niet-studeren. Hebt U geen belangstelling voor Uw vak? Frits - Geen lor! Het is helemaal mijn vak niet. De dokter - U hebt een zwak voor natuurkunde, heb ik gehoord. Frits - Ja nou, maar die rommel van economie en dat gezeur met balan- zen kan me gestolen worden. De dokter - U wilt dus liever natuurkunde studeren. Frits - Ja, maar vooral sterrenkunde. De dokter - Het hemelse licht in plaats van het aardse slijk dus. Ik kan het me voorstellen. Frits - Mijn vader niet en wat moet ik met de ouwe heer beginnen? Hij is koppig als een muilezel en wordt hoe langer hoe erger. Bo- vendien heeft hij altijd haast. Ik ben blij, dat ik er uit ben. De dokter - Hebt U enig idee, waarom Uw Vader zo'n haast heeft en in welk opzicht? Frits - Waarom, waarom? Ja, wat zal ik U zeggen? Er is voor hem maar één ding - de fabriek, zijn fabriek en dat is een continubedrijf. Dus kunt U zich voorstellen. Hij holt maar, liefst dag en nacht, soms met een gezicht als een doodbidder, en hij kan niets meer rustig uitvoe- ren. Voortmaken, voortmaken! (hij kijkt geërgerd) De dokter - Heeft U hem wel eens gevraagd, waarom hij zo doodbidderig kijkt en altijd wil dat iedereen voortmaakt? Frits - Ja zeker, dokter, meer dan eens, maar hij geeft altijd hetzelfde antwoord - "'t gaat je niet aan!" Sinds moeder dood is, is hij hoe langer hoe vervelender geworden. De dokter - Hebt U zèlf wel eens afgevraagd, wat de oorzaak zou kun- nen zijn van zijn haast en zijn doodbiddersgezicht en zijn steeds -19- vervelender worden? En hij heeft mijns inziens toch ook wel aardige eigenschappen. U hebt immers een auto en natuurlijk veel zakgeld. Frits - Ja, dokter, maar dat spreekt vanzelf; vader is rijk. De dokter - Al die luxe maakt blijkbaar niet veel indruk op U. Frits - Indruk? O, ik vind het wel prettig, maar het zou waarschijnlijk meer indruk op me maken, als hij me kort hield, als ik geen wagen had. De dokter - Is er niet iets anders, wat beslist wèl indruk op U zou maken? Frits - Wat bedoelt U, dokter? De dokter - De overtuiging, dat Uw Vader van U houdt. Zoals de zaken nu staan, gelooft U niet, ondanks alle luxe. Volgens U houdt Uw Vader vóór alles van zijn fabriek. Is het niet zo? Frits - Ja sinds moeders dood, is het thuis niets meer gedaan. De dokter - Niets? Frits - Nu ja, niet veel. De dokter - (staat op) - Wilt U nog een cigaret? Frits - (springt overeind) - Rookt U van mij alsublieft. (Hij haalt een gouden cigarettenkoker uit zijn zijzak, knipt die open en biedt den dokter een cigaret aan.) De dokter - (neemt er een en tikt met zijn wijsvinger op de koker) - Goud? Frits - Gekregen voor mijn eindexamen. De dokter - Royale vader hebt U. Zoekt hij alles in cadeaux? Frits - Zo ongeveer. De dokter - Was hij altijd zo? Frits - Vroeger niet, toen was hij heel anders. De dokter - Dus is er iets in hem veranderd. Maar wat? Als U hem vraagt, geeft hij geen antwoord. Hij wil het dus niet weten of kan het niet zeggen, tenminste niet tegen U, en een vrouw heeft hij niet meer. In de grond der zaak een zielig gedoe - een man die alleen is en die niet wil spreken over wat hem veranderd heeft. Natuurlijk speelt de dood van Uw moeder daarbij een rol. Frits - Na moeders dood was hij buitengewoon voor ons, maar zo lang- zamerhand is daar niets van overgebleven. De dokter - Wij concluderen dus, dat er iets gebeurd moet zijn in zijn leven ... of nog steeds gebeurt. Ik heb veel mensen in mijn leven ontmoet, die om raad bij mij kwamen en daardoor heb ik geleerd van allerlei te vermoeden. (Hij zwijgt enig ogenblikken en kijkt voor zich uit.) De dokter - (op rustige verteltoon) - Ik wil U iets vertellen van mij- zelf -20- Toen ik zo oud was als U, studeerde ik ook en had pleizier in mijn studie, want het was mijn eigen keuze. Maar de eerste wereldoorlog haalde mij eruit en ik stond drie en een half jaar onder de wapenen. Intussen stierf mijn vader en wij hadden geen vermogen. Na de oorlog heb ik mijn studie met horten en stoten kunnen voltooi- en, want ik moest mijn eigen kost verdienen en verder alles, wat voor mijn studie nodig was. Makkelijk was dat toen nog niet voor een stu- dent, maar het lukte. Ik moest drie en een half jaar dienen - het moest. Ik heb er over ge- dacht te deserteren, maar het ging niet. Een ijzeren wet, die zonder aanzien des persoons werkt, dwong mij. U moet natuurlijk over een paar jaar sterrenkunde gaan studeren, dat spreekt vanzelf, maar U moet eerst economie studeren - niet omdat Uw vader het wil, maar omdat een ijzeren wet U daartoe dwingt en U niet kunt deserteren. Ik vraag U alleen om een paar jaar uitstel van Uw studie. Frits - Dokter, ik begrijp niet, waarop U zinspeelt. De dokter - Wilt U mij toestaan U het antwoord schuldig te blijven? Maar doe, wat ik U aanraad - niet voor mij, niet voor Uw vader, maar voor Uzelf. Het zal niet zo heel lang meer duren voor ik U antwoord geven kan. (Hij staat op, gaat naar zijn bureau en telefoneert om Madelein.) Madeleine komt binnen. De dokter _ Ik moet even de deur uit en ben over ongeveer een half uur terug. Jullie kunt in die tussentijd hier wel wat praten, als je wilt. (Tot Frits) - Misschien wilt U Madeleine iets vragen naar aan- leiding van wat ik gezegd heb. Tot ziens. (Frits staat op en neemt afscheid van hem. De dokter af.) M. - Heb je wat te vragen? Frits - Ach, wat zal ik je zeggen? Mijn oude heer wil, dat ik economie studeer; daarvoor heeft hij me naar Rotterdam gestuurd verleden jaar, maar ik voel er geen laars voor. En nu zegt de dokter me zojuist, dat ik het wèl moet doen. Hij praatte een beetje duister over een ijzeren wet, die onpersoonlijk werkt, en zo. Doet hij altijd zo? M. - Hij doet nooit iets altijd. Heb je een cigaret voor me? Ik heb de mijne laten liggen. Frits - (haalt de cigarettenkoker te voorschijn en presenteert) - Here -21- you are! M. - Wat ben jij duur. Als ik zo'n koker had, had ik hem allang verkocht Frits - Waarom? M. - Permanent geldgebrek. Frits - O ja? Heb je te weinig maandgeld? M. - (haalt de schouders op) - o, het is niet erg, hoor; de dokter of zijn vrouw springen wel bij, wanneer het hoognodig is. Kom jij nooit tekort? Frits - Neen, de ouwe heer betaalt al mijn rekeningen. Hij gaat wel eens te keer, maar hij betaalt toch. M. - Ongezellig lijk me dat. Frits - Wat is het verschil? Jij krijgt het van de dokter. M. - Ik vraag nooit meer dan het nodige en wat ik van zijn vrouw leen, betaal ik weer terug. Frits - Hem niet? M. - Hij wil nooit wat terug hebben. Hij is een schat. Frits - Verliefd? M. - Doe niet zo stom. Vertel verder. Frits - Er is verder niets te vertellen. M. - Als de dokter zegt, dat je het doen moet, zal het wel nodig zijn. Frits - Die indruk had ik ook. M. - Het is wel vreemd, want hij kiest altijd onze partij, al is dat nog zo moeilijk voor hem. Frits - Hoe zit dat? M. - Zoals ik je zeg. Ik 'hoef alleen maar te denken aan de verschrik- kelijke herrie, die hij om mij gehad heeft. Frits - Met wie? Met je ouders? M. - Die hebben hem nooit gezien, maar met allerlei lui, die meenden, dat ze zich met mijn opvoeding moesten bemoeien. Frits - Leuk lijkt me dat. Maar hoe komt het, dat jij je ouders nooit gesproken heeft? M. - Omdat ze nooit meer in Europa teruggekomen zijn. Ze kennen hem al- len uit zijn brieven, waarvan ze zich doodgeschrokken zijn. Frits - Wat schreef hij dan? M. - Onder andere zijn opvatting over opvoeding. Hij zegt, dat de ou- ders zich naar het kind moeten richten en ook, dat er maar weinig geboren opvoeders zijn. Maar dat nemen onze dierbare ouders meestal niet. Misschien zijn er ook wel geboren schoenlappers, maar normaal heb je een vakdiploma nodig om dat eerzame beroep uit te oefenen; en als je bloemkweker of wat dan ook worden wilt dito. Maar opvoeden, kinderzielen kweken - dat kan iedereen. (Plotseling hard) - De stom- -22- melingen! Frits - Maar je ouwe lui waren het toch blijkbaar met hem eens. M. - Welneen, ze zaten liever ver weg en waren blij, dat er iemand was, die op me ging passen, zoals zij dat noemen. Enfin - doe in elk geval maar, wat de dokter je heeft aangeraden, anders heb je er later spijt van. Frits - Hij praatte over een paar jaar, maar die studie in Rotterdam duurt veel langer. M. - Hij weet wat hij zegt. Frits - Jij hebt een verduiveld groot vertrouwen in hem. M. - Ja! Frits - Dus moet ik aan m'n ouwe heer gaan zeggen, dat ik .... M. - (interrumpeert) - Ja, doe dat en zeg hem verder niets, alleen maar dat het in orde is. Er is natuurlijk wat aan de hand. Frits - Die indruk had ik ook, maar de dokter wou niet zeggen war. M. - 't IS wel goed, ga nu maar naar huis. Frits - Ik ben het week-end hier, heb je zin om vanmiddag een beetje met me rond te toeren? M. - Vanmiddag niet. Morgen? (Frits knikt bevestigend.) M. - Om drie uur? Frits - Hier? M. - Ja! Frits - Allright! Tot morgen dus. Verdraaid leuk, dat ik je weer eens gesproken heb. M. - Ik zal je uitlaten. -------