Infor-
matie.

Vierde bedrijf Een week later. De kamer van de Madeleine. Het is ochtend. Madeleine en Frits. ---------- Frits (erg nerveus) - Is de dokter er niet? M. - Hij zal zo meteen wel komen; hij is laat vanochtend; hij heeft tot vier uur zitten werken. Frits - Wat voert hij dan zo laat uit? M. - Schrijven aan een of ander boek. Ga zitten. Frits - Neen, merci. M. - Hoe kreeg je het bericht? Frits - Een telegram van mijn oude gouvernante, die Zwitserse, weet je wel, die nu voor mijn zusje zorgt. M. - Zou zij rond vertellen, dat je in Parijs was? Frits - Beslist niet. M. - Hoe wist ze je adres? Frits - Door mijn brief aan mijn vader. (Hij haalt een brief uit zijn zak en toont die aan M.) - Mademoiselle heeft hem me terug gegeven. Vroeger was ze ook zo; ze hielp ons altijd, als er iets aan de hand was. M. - Waar is Yvonne? Frits - In Parijs. Ze wou niet mee terug. M. - Heb je al aan iemand verteld waar ze is? Frits - Alleen aan Henri; die was er bij, toen we afspraken om er sa- men vandoor te gaan. Hoe weet je het? Van hem zeker? M. - Ja, maar verder weet niemand het, ook de dokter niet. Frits - Weet die wel, dat ze weggelopen is? M. - Ja, dat heb ik hem verteld - dat ze met jou mee is, maar ik heb niet gezegd waarheen. Frits - Waarom niet? Zou hij het verklapt hebben? M. - Neen, natuurlijk niet, maar het is voor hem gemakkelijker als hij het niet weet. De politie heeft al bij hem geïnformeerd. Haar vader heeft geen vermoeden, dat ze met jou mee is. Iedereen denk natuurlijk, dat jij naar Rotterdam bent teruggegaan. Heb je in die brief aan je vader geschreven, dat zij bij je was? Frits - Neen, geen woord. M. - Mooi! Hou dan ook verder je mond. Cigaret? Frits - Graag! (Neemt cigaret, geeft vuur.) M. - Heeft ze geld genoeg? Frits - Ja, wees maar niet bang; ik laat haar niet stikken. Ik ga in elk geval weer terug. -55- M. - Waarom ga je niet zitten? Het is zo onrustig, als je aldoor heen en weer loopt. Frits - Sorry! Ik ben te zenuwachtig om te zitten. Per slot van reke- ning heb ik m'n oude heer van kant gemaakt. M. - Weet je dat zeker? Frits - Het is nogal duidelijk, vind ik. Een kerngezonde man en een paar uur na ontvangst van mijn brief is hij dood. M. - Hij was ongeneselijk ziek. Frits - Wàt? M. - Je hoort het. Frits - Zijn hele familie is ijzersterk en ze worden allemaal stok- oud. M. - Hij niet. Frits - Wie heeft je dat verteld? M. - De dokter. Niet met zoveel woorden, maar ik heb het begrepen. Frits - Waarom heeft hij mij dat dan niet verteld? (M. haalt de schouders op) Frits - Als ik het geweten had ... M. - Als! Als je vader niet! Frits - Wat bedoel je? M. - Waarom moet hij direct dood gaan in plaats van je te antwoorden of op te zoeken? (Zwijgt enige ogenblikken.) - Ik heb heel veel van mijn ouders gehouden, maar ik moet eraan wennen, dat ze in levenden lijve dood zijn. Je went aan alles. Ook dat ze je laten stik- ken, als je met jezelf overhoop ligt. Je bent maar speelgoed. Ik was luxe-speelgoed. Later kreeg ik behalve geld ook een stroom van klach- ten en zedepreken, al maar preken. Je wordt in de wereld gezet, en wàt voor wereld, en dan laten ze je in de steek. Jouw vader was geen draad beter. jij ging er vandoor en dus kon hij begrijpen, dat er iets mis was; maar dat interesseerde hem natuurlijk niet. Hij ging dood. (Weer zwijgt zij even) - Je hebt natuurlijk verdriet. Dat 'hoort bij een sterfgeval. Als mijn ouders doodgaan, zal ik waarschijnlijk nog verdriet hebben ..... .. om de gemiste kansen. Frits - Wat ben je verbitterd, Madeleine. M. - Soms, als ik terugdenk. Dat doe ik niet dikwijls meer, vroeger wel. Frits - Vind je niet, dat ik verkeerd gehandeld heb? M. - Neen, je vader. Jij bent jong en hebt het recht om domme ding- en te doen, en wat je nu gedaan hebt, was niet eens dom. Als je vader -56- gezond geweest was, had hij zich voor deze aardigheid een kogel door het hoofd moeten schieten, wat hij wel niet gedaan zou hebben. Frits - Ik wist ook absoluut niet, dat hij ziek was en dan zó erg. Waarom zou hij dat verzwegen hebben? M. - Dat weet ik niet. Vraag het de dokter. Frits - Word je gewaarschuwd als hij komt? M. - Ik heb gezegd hem te vragen of hij direct hier wil komen. Frits - Maar zeg, je vertelde, dat hij last heeft gehad met de politie; zou hij dan niet kwaad op me zijn? Jij blijft toch hier hè, als hij komt. M. - Hij verwijt je niets, wees maar niet bang, en ik zal wel blijven. Maar zwijg nu, want ik hoor hem aankomen. Frits - Je blijft toch, hè? (M. geeft geen antwoord. De dokter komt binnen.) De dokter - Dag Madeleine! Dag Frits! Stoor ik? M. - Frits wil met je praten; het kan wel hier. De dokter - Laten we dan gaan zitten. (Tot Frits) - Je vader is dood, heb ik gehoord. Ben je erg geschrokken? Frits - Ja dokter, maar ik hoor van Madeleine, dat vader ongeneselijk ziek was. De dokter - Ja, dat is zo. Frits - Waarom mocht ik het niet weten? De dokter - Waarschijnlijk uit ijdelheid. Hij zei, dat hij niet van sentimentaliteit hield en zo. Ik mocht het je ook niet vertellen, wat ik nogal vervelend vond. Voortaan zal ik me aan dergelijke non- sens beslist niet meer storen. Frits - Maar het zal toch wel mijn brief geweest zijn, die hem de dood- steek bezorgde. M. - Ja! En als hij over een steen gestruikeld was, had die hem aan zijn einde gebracht. De dokter - (tot M.) - Heel goed gezegd, Madeleine, heel goed. (Tot Frits) Je vader leefde eigenlijk volgens een schema, waaraan niets veranderd mocht worden, of hij knapte af. Jij hebt hem een brief gestuurd, die blijkbaar niet in dat schema paste - een schema, dat jij overigens niet kende - en prompt was hij dood. Vanwege dat schema heb ik je destijds aangeraden een paar jaar naar Rotterdam te gaan. Je vader had me n.l. verteld, dat hij nog maar een paar jaar te leven had. Als hij zijn verstand had gebruikt, had hij kunnen uitrekenen, dat je nooit tijdig kon afstuderen, maar zover dacht -57- hij niet door. Hij dacht alleen maar aan zijn fabriek, die nu toch onder vreemde leiding moet komen. Frits - Vindt U niet, dat ik zo gauw mogelijk moet afstuderen om de fabriek over te nemen? De dokter - Neen, natuurlijk niet. Begin nu eindelijk maar eens aan je sterren. Frits - Ben ik het niet verplicht aan vaders gedachtenis? M. - Doe niet zo sentimenteel. Frits - Sentimenteel? Hij heeft zich doodgewerkt voor de fabriek. M. - Dat was zijn particuliere liefhebberij. Jij kunt je doodwerken voor die van jou, als je er zin in hebt, maar ik zou 't maar niet doen. De dokter - Eerlijk gezegd, vind ik al die doodwerkerij nogal zonder- ling en voor een fabriek zeker niet de moeite waard. Frits - Vindt U niet? Vader ging er helemaal in op. De dokter - Daar hebben we het al eens over gehad, zoals je je wel zult herinneren. Frits - Ja dokter, dat herinner ik me nog heel goed. Maar nu iets an- ders. Ik hoorde van Madeleine, dat U last hebt gehad door het verdwij- nen van Yvonne Hasselaar. Zou U nu ook last kunnen krijgen door mij, omdat vader dood is? De dokter - Wie weet? Er is al een vereniging opgericht tegen die club van jullie, een vereniging, die tot doel heeft de jeugd in het rechte spoor te houden. Daar gaat mijn naam nog al eens over de tong. Has- selaar zit er natuurlijk in. M. (tot Frits) - Weet je, dat Henri hem de brulboei noemt? (Frits lacht) Frits> (tot de dokter) - Ik vind het erg vervelend, dat er zo over U gepraat wordt. De dokter - Stil laten praten. Ik bederf de jeugd, net als Socrates, maar mij kunnen ze geen gifbeker laten drinken. M. - Hoe noem jij dat dan, wat die lui spuiten? De dokter - Dat laat ik langs mijn koude kleren lopen. Wat kunnen ze me eigenlijk doen? M. - Niets! Daarom zit de wachtkamer zo vol de laatste dagen. De dokter - Dat komt wel weer in orde. M. - De commissaris van politie is ook lid geworden. Je zult zien, dat die ouwemannetjesvereniging het verzamelpunt wordt van alle deftige ingezetenen. Frits - Vandaag of morgen wordt onze club nog verboden. M. - Dat moet je tegen Henri zeggen. -58- Frits (glimlacht. Vervolgens tot de dokter) - Dus U vindt niet, dat ik.. eh.. De dokter - Neen, dat vind ik niet. Ga voor al niet aan zelfbeschuldiging doen en speel niet de verloren zoon, die zijn vader voortijdig in het graf bracht. Natuurlijk is het een vervelende geschiedenis, maar maak je niets wijs over je slechtheid en dergelijke dingen meer, want dat is allemaal onzin. Jij hebt je vader niet in het graf ge- bracht, want hij stond er al lang met beide benen in en 'hoef- de alleen nog alleen maar te gaan liggen. Hoe luidt eigenlijk de diagnose? Frits - Hartverlamming. De dokter - Ach zo. Dat zegt niet veel. Maar als hij een hartkwaal had, heeft hij er in elk geval geen rekening mee gehouden. M. - Alleen jij moest er rekening mee houden, waarschijnlijk omdat je het niet wist. Frits - En vindt U, dat ik sterrenkunde kan gaan studeren? De dokter - Dat heb ik toch al gezegd. Frits - Mag ik van tijd tot tijd eens met U komen praten? Ik zou 't erg prettig vinden. De dokter - Uitstekend, jongenman; je komt maar. Frits - Zie ik jou dan ook, Madeleine? M. - Daar praten we nog wel over. Voorlopig heb je andere dingen aan je hoofd en - je moet nog ergens heen, weet je wel. Frits (een beetje verlegen, antwoordt haar niet. Tot de dokter) - Komt U op de begrafenis, dokter? De dokter - Als ik er jou een pleizier mee doe, zal ik komen, maar ik denk niet, dat ik voor iedereen welkom zijn zal. Frits - Ik verwacht U toch. (tot M.) - Kom jij ook? M. - Neen! Frits - O! M. - Ik kende je vader niet. Frits - Dat is waar. Jammer, maar je hebt gelijk. Ik zal nu maar gaan. Dag dokter. (geeft hem de hand.) Hartelijk dank voor alles. (tot M.) - Dag Madeleine, tot ziens. M. - Tot ziens. Frits af Madeleine en de dokter. De dokter - Wat scheelt er aan? M. - Hij irriteerde me. De dokter - Waarom? M. - Dat kan ik je nu niet uitleggen. -59- De dokter - Zoals je wilt; als je maar niet gaat tobben. Ik heb de indruk dat je een beetje in de put zit de laatste dagen. M. - Zo kun je het noemen en mijns inziens is er wel reden voor, want wat ik hier en daar hoor, is niet opwekkend. De dokter - Ach kom! Enfin, laten we er maar niet over discussiëren. Ik zie de zaken nu eenmaal minder donker in dan jij. M. - Dat weet ik. (Er wordt geklopt. Henri komt binnen.) Henri - Dag dokter, dag Madeleine. Ik kom juist van het politiebureau. Ze zaten daar al een paar dagen op me te wachten, maar ik was de stad uit. Leuke lui, zeg. Enorm! Of ik Yvonne maar wou afleveren aan de brul- boei, anders .... Vind je 't niet aardig? M. - Ga zitten en vertel iets nauwkeuriger. Henri - Wat is er nauwkeuriger te vertellen? Ze beschuldigen mij ervan dat ik Yvonne aan het ouderlijk gezag onttrek. Toen die knaap dat zei met een doodernstig gezicht, moest ik me rot lachen en toen zette hij een reuzenbek tegen me op. Hij herinnerde me heel erg aan de kolonel, wat ik hem aan z'n verstand gebracht heb. Hij zei toen, dat ze met mij in een auto gezien was, en toen heb ik hem verteld, dat ie niet zo'n flauwe kul tegen mij moet verkopen, want dat zijn smoesje een verdraaiing was van wat ik aan Hasselaar had gezegd, weet je nog, dat ze om twaalf uur veertien was thuis- gebracht. Hij vond me stinkend brutaal en ik zei toen, dat ie daar wel eens gelijk aan kon hebben. M. - Weet hij, dat Frits ook in de auto zat? Henri - Neen! Hij vroeg wel of er nog iemand in de auto gezeten had, en toen heb ik gezegd: de chauffeur. Toen dacht ie blijkbaar, dat 't een taxi geweest is. Maar hij hield niet op. Hij schilderde grie- zelige visioenen van gevangenisstraffen en strenge rechters - 't was roerend. Ik heb 'm maar laten kletsen. Hij probeerde me bang te maken. Maar leuk werd 't, toen hij op mijn gemoed ging werken. Stel je voor wat ie zei - dat ik me moest voorstellen hoe erg 't voor een vader is, als zijn kind plotseling verdwenen is en hij hing een ontroerend beeld op van ouderliefde en vaderlijke zorg. Tot 't me te bar werd en ik hem vroeg of hij wel wist over wie hij sprak; of hij enig idee had, wat voor een schoft Hasselaar is. Dat gaf enige moeilijkheden. Enfin, ik ben niet gearresteerd. M. - Sprak hij nog over ons, de dokter en mij bedoel ik? Henri - Hij vroeg wie hier op de vergadering geweest waren, en toen -60- heb ik geantwoord, dat ik geen inlichtingen verstrek over mensen, die jij op je kamer ontvangt. M. - Zei hij nog iets over de dokter? (Henri maakt een gebaar, alsof hij zeggen wil: Laat maar.) De dokter (vrolijk) - Ik ben erg benieuwd; vertel eens op, meneer van Doorn. Henri - Zijn oordeel was niet onverdeeld gunstig. Hij gaf toe, dat U vaak goed werk doet, maar daartegenover staat, dat heel veel jongelui in Uw theorieën een steun vinden om bandeloos - let wel! bandeloos - te worden. Volgens die knaap gaat U te ver, doordat U het ouderlijk gezag ondermijnt en dat beschouwt hij als een nationale ramp. (tot M.) - En dan kreeg jij natuurlijk nog een lik uit de pan. Jij bent die eigenaardige jongedame, die zich bliksems handig bij de dok- ter en zijn vrouw in huis gedraaid heeft, toen je jezelf door je ver- waande eigengereidheid volkomen onmogelijk gemaakt had. Dat weet je dus weer. En hij beschouwt jou als de boze geest van de dokter. (Tot de dokter) - Ja dokter, zij is Uw boze geest. Onbegrijpelijkerwijze! volgens die knaap. De dokter - Wat hebt U daar op geantwoord? Henri - Dat ik dan naar de hel wil, als zij een boze geest is. (Tot M.) - Ik heb nog meer gezegd, maar dat gaat je niet aan. Het resultaat was, dat hij vroeg of ik verliefd op je ben, en toen heb ik hem een ant- woord gegeven, waarover je je zult verbazen, zo keurig was het. M. - Wat dan? Henri - Dat hij moest leren inzien, dat er vrouwen zijn, waarvoor een man diepe eerbied heeft, ook al is hij niet verliefd op ze. Natuur- lijk riposteerde hij met "ach wat" en "kom kom" en dat een jongmens zich gemakkelijk liet verblinden door schijn. En toen kreeg ik de pest in en heb hem een heel ander antwoord gegeven. Ik was al nijdig door z'n gezwets over jou. Hij werd er wit van - van woede. (De dokter en M. kijken hem met gespannen aandacht aan, terwijl hij even zwijgt.) Henri - Ik accepteer sommige dingen nu eenmaal niet. Ik heb hem gezegd, dat ik van die schijn en die verblinding bliksems goed weet, maar ook, dat hij en zijn kornuiten als de Hasselaars en consorten daarvan liederlijk misbruik maken door de jeugd te bezwendelen met allerlei valse leuzen om die jeugd voor hun smerige vuile rotkarrretje te spannen. En dat ik dáár nu juist niet invlieg. En verder heb ik hem de raad gegeven om zijn oordeel over jou, Madeleine, in 't vervolg voor zich te houden; en als hij weten wou waarom, moest hij maar eens met -61- de kolonel gaan praten; die kent me. Toen heeft hij me het bureau uitgesmeten; figuurlijk tenminste. Zo, dat is alles. De dokter - Ik stel het erg op prijs, dat U 't zo fors voor Madelei- ne hebt opgenomen. Henri - Allicht doe ik dat. Ik ben niet verliefd op 'r, dat weet ze wel, maar ze moeten met hun vuile poten van 'r af blijven. Madeleine is - mijn zusje. M. - Dank je Henri. (Even zijn allen stil.) M. (tot Henri) - Heeft Hasselaar niets over jou gezegd tegen de po- litie? Henri - Ja, dat ik hem bedreigd heb. M. - Wat zeiden ze daarvan? Henri - Ach, natuurlijk onzin. Dat ik een oude man, die in angst zit over zijn dochter, moet ontzien. Je snapt wel, wat ik geantwoord heb. (M. glimlacht.) Henri - Op weg hierheen kwam ik die Amerikaan tegen, je weet wel, die knul van Julie. Hij schijnt alweer hier te zijn, maar als hij haar zoekt, heeft ie een strop. Ik heb haar met kind en al naar Brussel gebracht, naar d'r moeder, een aardig geschikt mens, die mevrouw Mar- got; ze snapt veel dingen. Toen ben ik een paar dagen in Brussel gebleven, zo'n beetje blijven hangen, en gisteren weer thuis gekomen. M. - Was 't prettig? Henri - Gaat wel; ik geef de voorkeur aan London of Parijs. De dokter - Ik ook. (Er wordt geklopt; het dienstmeisje verschijnt.) Het meisje (tot M.) - Die soldaat is er weer, juffrouw. Henri - Als je over de duivel spreekt .... M. - Komt hij voor mij? Het meisje - Hij vroeg naar U. Henri (tot het meisje) - Niet naar mij? Wat gek. M. (tot de anderen) - Wat zal ik doen? Moet ik hem ontvangen of niet, of kan ik het in de vestibule afdoen? Henri - Denk om de Europese cultuur om 's hemelswil; geen vestibule- receptie. Ontvang hem hier en plein comité. M. - Vind je, dat dat kan? De dokter - Waarom niet? Laat hem maar hier komen, dan zullen we wel zien, wat hij hier zoekt. (Tot het dienstmeisje) - Laat meneer binnen- komen! -62- (Het dienstmeisje af. Even later verschijnt John, die blijkbaar on- aangenaam getroffen rondkijkt.) John (tot M.) - Ik zou U graag onder vier ogen spreken. M. - U behoort niet tot mijn vriendenkring en dus zie ik niet in, waarom ik U zo'n vertrouwelijk onderhoud zou moeten toestaan. John - In elk geval heb ik bezwaar tegen de aanwezigheid van die meneer. (wijst op Henri.) M. - Ik niet. John (tot Henri) - Wilt U zo vriendelijk zijn weg te gaan? Henri - Natuurlijk! Ik ben de vriendelijkheid zelve, maar ik ga alleen, als de dokter hier blijft en ik wacht buiten in de gang. John - Waar bent U bang voor? Henri - Nergens voor. (Staat op om de kamer te verlaten. Tot de dokter en M.) - Tot zo meteen. M. (tot John) - Gaat U zitten. Wat is er van Uw dienst? John - Is die meneer (wijst op de dokter) op de hoogte? M. (op geprikkelde toon) - Wat is er van Uw dienst? John - Ik kom over Julie spreken. U hebt haar aangeraden om niet met mij naar Amerika te gaan, maar als ik U nu duidelijk kan maken, dat mijn standpunt helemaal niet zo absurd is, als U denkt, zoudt U dan Uw invloed niet willen aanwenden, zodat ze toch met mij mee gaat? Ik vind het een beroerde geschiedenis, vooral tegenover mijn ouders. M. - 't Spijt me voor U, maar ik ben niet bereid om op Uw verzoek in te gaan. John - Maar begrijp toch, juffrouw, dat ik haar kind nu niet mee kàn nemen. Dat wordt een debacle! Later misschien, als mijn ouders haar kennen en van haar zijn gaan houden - want dat zullen ze vast en zeker doen - dan kan ik altijd nog die voorgeschiedenis vertellen, al zal 't in een beetje andere vorm gegoten moeten worden en wel, dat ze gescheiden is, maar nu kan dat niet, want ik heb er nooit een woord over geschreven. Dat moet voorzichtig worden ingeleid en aangepakt. M. - Alles wat U zegt, is even erbarmelijk, slap en karakterloos. Alles is leugen, bedrog, geknoei. En daarvoor vraagt U mijn medewerking. Ei- genlijk zou ik boos moeten worden, maar het is de moeite niet waard. U kunt de zaak als afgedaan beschouwen; ik weiger te liegen en te knoeien. John - U bent erg naïef, als U gelooft in het leven altijd open kaart te kunnen spelen. Iedereen moet wel eens water in de wijn doen. M. - Water en wijn zijn allebei zuivere dingen, maar van een leugen -63- kan dat niet gezegd worden, en daarom weiger ik te liegen. John - Met een dergelijke opvatting zult U het niet ver brengen. M. - Dan maar niet. Maar gelooft U heus, dat U zich door het leven vooruit kunt liegen? Dan vergist U zich. Elke leugen wordt betaald gezet, al is 't alleen maar doordat we ons karakter bederven. En vertelt U nu eens eerlijk, waarom wilde U verleden week niet, dat Julie naar mij toeging. U kende mij immers niet. John - Ik had al zoveel van U gehoord bij Julie thuis. O zeker, alles erg gunstig, maar op mij maakte het de indruk van een meisje, dat van geen enkel compromis wil weten en er nog al geëxalteerde ideeën op na houdt. Dat werd daar niet gezegd, o neen, helemaal niet, integen- deel; ik kreeg alleen maar die indruk, weet U. U praat blijkbaar over zelfstandigheid, onafhankelijkheid, vrijheid, eerlijkheid op een manier, die een nuchter denkend mens dwaas voor komt. Houd U mij ten goede, als ik van mijzelf zeg, dat ik zo een nuch- ter denkend mens ben, die doodnuchter met de realiteit rekening houdt. U denkt, dat ik een moederszoontje ben, maar U vergist zich. Zeker heb ik grenzeloze eerbied voor mijn moeder; er is geen vrouw, die ik ho- ger aansla dan haar, maar ik ben desondanks heel erg nuchter en za- kelijk. Vandaar mijn voorstel aan Julie. M. - U ziet heel nuchter in, dat U bij Uw moeder niet met een vrouw behoeft aan te komen, die een onwettig kind heeft. U slaat geen en- kele vrouw hooger aan dan Uw moeder. Redeneer dan nuchter en zakelijk verder en bedrieg Uw moeder niet, want dat is in strijd met Uw zo- genaamde eerbied. En bindt geen vrouw aan U, die U lager acht, dan die onovertreffelijke andere vrouw. Julie is te goed voor U en voor Uw moeder, want zij is beslist niet schijnheilig en sluit ook geen compromissen met haar geweten. Een man, die zijn moeder verafgoodt, is een ziekelijk geval, die geen rekening houdt met de realiteit, met deze absolute realiteit - dat de vrouw de eeuwige afgod is van de man, de vrouw en niet de moeder. Gaat U nu maar heen, ik wens niet verder met U te praten. (John weet niet wat te antwoorden, staat op, maakt een lichte buiging en vertrekt. Even later komt Henri binnen.) Henri - Alles in orde? (M. geeft geen antwoord.) De dokter - Ja! Ik heb het voordeel gehad getuige te zijn van de botsing van twee levensopvattingen van jonge mensen; het was buiten- gewoon leerzaam. -64- Willen jullie mij nu even excuseren; ik moet hoognodig een paar mensen opbellen; wij zien elkaar dadelijk weer. (De dokter af.) M. (tot Henri) - Wat denk je, zou Frits last kunnen krijgen met de politie? O ja, je weet natuurlijk niet, dat zijn vader dood is. Henri - Hè? Wat? M. - Na de ontvangst van zijn brief uit Parijs. Henri - Allemachtig! Heeft hij over Yvonne geschreven? M. - Neen. Henri - Maar in elk geval zal 't nu gauw genoeg bekend zijn, dat hij in Parijs zat. M. - Ook dat niet. Zijn vroegere gouvernante, die nog altijd bij hun is, heeft hem getelegrafeerd en de brief teruggegeven. De mensen zul- len dus wel denken, dat hij in Rotterdam was. Henri - Boft die knaap even. En Yvonne. Heb je hem zelf gesproken? M. - Vanochtend. Hij was hier om met de dokter te praten; hij was na- tuurlijk nog al in de war. Henri - Dat kan ik me indenken. Waar is Yvonne nu? M. - In Parijs. Henri - In 'r eentje? Beroerd voor d'r. M. - Ja, maar ik zal wel zien, wat ik doe. Henri - Heeft die ouwe Hoogh zelfmoord gepleegd? M. - Neen, hij kon elk ogenblik dood gaan, schijnt een hartkwaal gehad te hebben. Henri - Als ik 't ooit zover breng - een hartkwaal en elk ogenblik dood kunnen gaan, dan zal ik me zeker niet druk maken over een zoon, die in Parijs zijn hart ophaalt. Ouwe lui beelden zich meestal in, dat zij in hun jeugd oer-solide waren, en als je het niet gelooft, worden ze kwaad. M. - Ik weet het; de dokter heeft me daar prachtige staaltjes van ver- teld. Henri - Sympathieke kerel, die dokter van jou. Zijn dochter is in het buienland hè? M. - Ja, op een balletschool. Henri - Ballet! Mieters lijkt me dat, als je als ouder in een loge zit te kijken naar een toneel, waarop je dochter zich in arabesken aan je openbaart. Zou je jezelf dan niet heel wijd en groot voelen - veel meer dan je ooit was? M. - Jij. Henri - Wat-jij? M. - Niets. -65- Henri - Vind je me overdreven? M. - Neen! Henri (kijkt haar enige ogenblikken oplettend aan; daarna) - Zal ik naar Frits gaan om hem te vertellen van dat verhoor van vanochtend? M. - Ja, doe dat maar; je kunt nooit weten. Wijs hem er vooral op, dat niemand weet, dat jullie Yvonne in zijn auto hebben weggebracht. Henri (opstaande) - Ik zal erom denken. Bonjour, Madeleine, en tot ziens. Misschien loop ik dezer dagen wel weer aan, als er nieuws is; bel me anders op. Dag! Groet de dokter van me. M. - Dag! Madeleine gaat naar de radio een draait om een geschikte uitzending te vinden. Zij kiest een pianoconcert, gaat op de divan zitten. Enige ogenblikken blijft de situatie zo tot de dokter binnenkomt. Als hij M. ziet en de muziek hoort, sluit hij zachtjes de deur en loopt op zijn tenen naar een stoel, waarin hij plaats neemt. Als de muziek ophoudt, draait M. de radio af. De dokter - Mooi was dat, hè? Maar ik heb een mededeling voor je, die je echt zal interesseren. Mevrouw van Oudenaerde heeft me zojuist opgebeld. M. - O grote goden! Moet haar dochter weer naar 't gym? De dokter - Neen, zeg, stel je voor, ze vertelde me wat ze allemaal over mij gehoord heeft. (Hij imiteert nu haar geaffecteerde manier van praten.) - Affreus, dokter, neen schandelijk, afschuwelijk. Ik ge- loof er geen woord van. Amelie is zo gelukkig, zo dolgelukkig. Het is touchant, heus waar; ze is een heel ander kind geworden. M. (lachend) - Zot! die je bent. maar ik vind het toch fijn voor je. De dokter - Ik ook. 't Is een vertroosting bij al die herrie. M. - De mensen zullen je nog veel kwaad doen. De dokter - 't Is mogelijk; we zullen wel zien. Hasselaar is er eigen- lijk het ergste aan toe. Ik hoor, dat ze bij hem thuis de indruk heb- ben, dat hij gek begint te worden. Hij spreekt tegen niemand. Yvonne schijnt hem een doodklap gegeven te hebben. Hasselaar, die niet tegen zijn dochter op kan. M. - Hasselaar interesseert me niet, maar zijn dochter wel. Ik ben zo juist tot een conclusie gekomen, die ik je nu ga vertellen, maar je moet niet direct gaan protesteren. Na alles wat de laatste dagen gebeurd is en na wat Henri vanochtend vertelde, geloof ik, dat het het beste is, dat ik hier wegga - naar London. Je weet, dat Edith me gevraagd heeft bij haar te komen loge- -66- ren en dat ze kans ziet om me in een ziekenhuis aan het werk te krijgen. De studie is daar anders gericht dan hier, zoals je weet. Verder laat ik Yvonne naar London komen, maar je houdt je mond, hoor. Het is een kwestie van een paar weken, dan is ze een en twintig en kan de oude Hasselaar zelfmoord plegen, wat mij betreft. De dokter - Hoelang blijf je weg? M. - Misschien voor goed. Ik bedoel niet, dat wij elkaar nooit meer zullen zien, dat snap je wel, maar dat ik er misschien blijf studeren als het mogelijk is en als het me bevalt. De dokter - En kom je anders weer hier? M. - Neen, het is in elk geval beter, dat je mij kwijt raakt; ik begin gevaarlijk te worden voor je practijk. Ik was nu eenmaal dat kind, waar niets mee te beginnen was en nu ben ik je boze geest geworden. Henri kan iedereen op zijn gezicht slaan, die dat zegt, maar dat ver- hindert natuurlijk niet, dat die vereniging om de jeugd in het rechte spoor te houden, deze opvatting zoveel mogelijk zal colporte- ren. Zij kunnen een verhouding als die van ons nooit begrijpen en daarom deugen jij en ik niet. Bovendien heb ik geen zin in de plannetjes van Frits. Hij zal immers jouw raad zo vaak nodig hebben? "En zie ik jou dan ook, Madeleine?" Je weet, dat ik zwak kan worden, als iemand verdriet heeft of doet alsof - dat ik erin kan lopen. Ik heb zelf zoveel verdriet gehad. Wil jij daar ook rekening mee houden, nu - en niet verdrietig worden, omdat ik hier wegga? 't Is ook voor mij niet gemakkelijk, dat weet je wel. Jij moet me helpen. De dokter - Dat heb ik altijd gedaan. Waar ga je naartoe, als je in Nederland terugkomt om af te studeren? M. - Amsterdam. Je komt toch, als ik je nodig hebt - ook naar London eventueel? De dokter - Ja! M. - Dank je. Zullen we een eindje gaan wandelen? Ik heb het benauwd. De dokter - Goed! Laten we gaan. Beiden af. ----------