Infor-
matie.

-67- Vijfde bedrijf. Speelt in het café van de proloog. Het is avond. Madeleine en de dok- ter zitten op de bank. Willem is in het buffet bezig. ------- M. - Ik telegrafeer Yvonne morgenochtend vanaf Schiphol, dat ik naar London vertrek en haar daar morgen ook verwacht. Ze zal het wel pret- tig vinden, want ze kent niemand in Parijs. De dokter - Wat zei Frits? M. - Ik heb hem niet verteld, dat ik voorgoed wegga, alleen maar dat ik bij Edith ga logeren om Yvonne uit handen van haar vader te houden. De dokter - Dat is verstandig. Geen afscheidscènes. M. - Dat doe jij ook niet, hè? De dokter - Wees maar niet bang. M. - Ik wilde vanavond hier naartoe, omdat we hier zovaak gezeten heb- ben en morgenochtend moet ik al vroeg weg naar Amsterdam. De dokter - Zal ik je wegbrengen? M. - Liever niet. Niet boos zijn. De dokter - Goed! Maar je vertrekt toch niet met de noorderzon, wel? M. - Neen. De dokter - Het zal wel vreemd zijn, als je er niet meer bent. M. - Niet over praten. De dokter - Allright! (roept naar Willem) - Nog een bier en een port. M. - Drink ter mijner ere een glas bier, wil je? De dokter (roept Willem) - Geen port, twee bier. M. (streelt zacht zijn hand, maar ziet hem niet aan. Zij zwijgen. In die tijd brengt Willem het bier.) M. - Wanneer komt je vrouw terug? Dat duurt nog een tijd, hè? Jij moet het uitleggen. Ik zal haar wel schrijven, als ze terug is, maar jij moet het haar verklaren. De dokter - Ik zal het doen. M. - Schrijf haar nu, dat ik weg ben. De dokter - Dat je bij Edith logeert. M. - Waarom dat alleen? De dokter - Dat is beter. Ik wil niet, dat ze ongerust wordt. M. - Ik hoop maar, dat de mensen je het leven niet nog moeilijker gaan maken. De dokter - Laat dat nu maar waaien. (Verzinkt in gedachten. Vervol- gens.) - Het is wel goed voor je om eindelijk eens in een andere -68- wereld te komen, een heel ander milieu, andere mensen, andere straten. En dat je daar practisch werk kunt doen, is ook belangrijk. Ja, ja - het is allemaal wel heel goed. (Beiden zwijgen; daarna vervolgt de dokter) De dokter - Ik behoor tot een generatie, die de boot gemist heeft. Toen ik jong was, lag de wereld veel meer open dan nu, maar de verbin- dingsmiddelen waren veel slechter. Nu is het andersom. Je kunt overal heen in een paar uren of dagen, maar de wereld is in hokken en hokjes vedeeld, waarbinnen wij onszelf hebben opgesloten - wij d.w.z. mijn generatie. Jullie moeten het anders doen. Toe ik jong was, droomde ik van rondzwerven door de wereld. Er is niets van terechtgekomen. Ik zit opgesloten in een hok, vastgeroest. Als ik boer was of handarbeider, had ik nog kans op emigratie - mis- schien ook niet, want overal worden ik weet niet hoeveel eisen ge- steld. Maar met mijn beroep kan ik nergens terecht. Vroeger was dat anders; dan ging je waar je wilde en niemand stelde eisen; je woonde en werkte waar je wilde; eventueel kon je ook honger lijden waar je wilde, zoals Wagner in Parijs, maar je was vrij in je gaan en staan. Dat is voorbij. Jullie moeten al die hokken opruimen. Jullie zult het zwaar hebben, want het valt niet mee op te tornen tegen de publieke opinie, tegen allerlei verouderde, uitgeholde normen, tegen gevestigde autoriteit. Omdat mijn generatie faalde, heb ik mijn hoop op jullie gesteld, want ik weet, dat alles moet veranderen. Daarom sta ik aan jullie kant, aan de kant van de Drakendoders. Vergeet dat nooit. M. - Dan zou ik jou moeten vergeten. De dokter - Merkwaardig hè? Twee mensen - jij en ik - twee generaties - vier jaar geleden wisten wij beiden niets van elkaar, zelfs niet dat we bestonden - en nu ..... je schrijft me toch dikwijls, hè? M. - Ja! En jij toch ook? Je zult het ook wel druk hebben, maar jij schrijft toch regelmatig, hè? De dokter - beslist. M. - Voorlopig elke dag, wil je? De dokter - Graag. Ik zal elke dag schrijven. M. - Ook over je praktijk, hoe het ermee gaat. Ik ben erg ongerust, weet je. De dokter - Zet dat nu van je af. Niemand kan mij iets steekhoudens -69- verwijten. Ik weet wel, dat dat niet nodig is om iemand de nek te breken, maar je weet ook, dat ik een taaie vechter ben. Mocht het ze toch gelukken, dan ga ik me ergens anders vestigen. (glimlachend) - Misschien kom ik dan wel naar London. M. - Ik wou, dat het waar was. (Zij drinkt haar glas leeg.) De dokter - Nog een? M. - Graag! Ik sterf van de dorst. De dokter (roept naar Willem) - Eén bier, Willem. (Zij zitten zwijgend. M. heeft haar hand op zijn hand gelegd.) Het toneel wordt donker. Als het licht weer aangaat, zit de vrouw uit de proloog op de plaats van Madeleine en zijn de bierglazen vervangen door portglazen. Ook staat er een portfles op tafel. Wil- lem dommelt in het buffet. Epiloog. De dokter - Dit is het verhaal, dat ik U vertellen wou. Sindsdien is een maand verlopen. Over een paar weken komt mijn vrouw thuis, maar ik moest het voordien aan iemand vertellen - want ik ben niet ver- drietig geweest, die laatste avond niet en 's morgens ook niet bij het afscheid, zelfs niet toen Madeleine even huilde. Niet iedereen heeft het recht om verdrietig te zijn. De vrouw - Heeft zij trouw geschreven en gaat het haar goed? De dokter - Ja! De vrouw - Schrijft U haar nog elke dag? De dokter - Ja! De vrouw - En is Yvonne ook in London? De dokter - Ja! De volgende week komt ze terug na haar verjaardag, maar ze komt niet weer hier. De vrouw - Eigenlijk was het een droevig verhaal. De dokter (met moedeloos schouderophalen) - Zo is mijn werk. Ik houd van kinderen en jonge mensen. Alle kinderen zijn onze kinderen. Zij komen bij me en gaan weer weg. Madeleine was een uitzonderlijk geval. Zoiets kan een mens maar eenmaal passeren. Allen gaan ze de weg naar de toekomst, allemaal; ik probeer ze sterk te maken voor de strijd tegen de draken. Daarom is zij ook weggegaan. (De vrouw maakt een beweging, alsof zij zijn hand wil strelen, maar laat het na.) De dokter (roepend) - Willem, nog twee port. DOEK.