Index-
pagina

Waarheid en Droom.
Laatste correctie: H.W.


Op zekeren dag komt een mens ertoe een balans op te maken van zijn leven, wanneer hij tenminste daaromtrent enige zelfbewuste doelstellingen had of gehad heeft. Ik bedoel dus niet de doelstellingen, die men in zijn jeugd heeft: rijk worden of generaal of getrouwd zijn of een winkel hebben of iets anders, maar die doelstellingen, welke men als de eigenen erkent heeft omdat ze met de aanleg en het karakter harmoniëren.
Toen ik klein was, wilde ik koetsier worden op een paardentram. Het was niet alleen het paard, dat het me aandeed, maar vooral de koperen bel met de leeren riem eraan, waarmee je zo heerlijk lawaai kon maken.
Als vader de koetsier een sigaar gaf, mocht ik luiden naar hartelust. Zodra in de verte een wandelaar verscheen - die waren toen vlgs. mijn herinnering veel schaarser dan nu, waarschijnlijk omdat de mensen huiselijker waren - of wanneer de tram een zijstraat naderde, belde ik, dat het een aard had.
Later, veel later, ben ik op een andere manier gaan waarschuwen, niet zo luidruchtig en niet met een schel, doch met woorden.
Maar met dat koperen instrument had ik meer succes. De mensen zijn over het algemeen meer bevreesd om hun leven, dan om hun ziel te verliezen.
Volgens de christelijke godsdienst is het laatstgenoemde verlies pas mogelijk na de dood, wat een voordeel is in verband met de mogelijkheid der bekering op 't laatste nippertje. 2
Gedurende het leven is er dan alle gelegenheid om kwaad te doen en er voordeel van te trekken, want om 't voordeel gaat 't nu eenmaal in de wereld. In Amerika is zelfs elke godsdienstige secte een zaak.
Maar dit terzijde. Ik wilde dus tramkoetsier worden, doch een werkelijk bewuste doelstelling zou ik 't niet willen noemen, al was 't er niet helemaal naast, gezien de bel.
Later had ik een geheel andere illusie: officier, waarbij 't sneuvelen voor het vaderland een grote rol speelde in mijn verbeelding. Ik ben zeer nationalistisch opgevoed. Daarnevens wilde ik ook graag erg rijk zijn, wat niet harmonieerde met het officiersberoep, omdat mijn ouders helemaal niet rijk waren.
Rijk zijn leek me prachtig en ik vond een rijk mens een hoger wezen dan een armen drommel. Rijkdom, aanzien, carrière - er werd veel over gesproken in mijn omgeving en de ouderen weten het nu eenmaal in hun eigen ogen en in die der kinderen. In zoverre heeft Socrates vrijwel tevergeefs geleefd.

En als ik dan nu de balans opmaak, moet ik vaststellen, dat er van al die plannen niets terecht gekomen is - rijk ben ik nog steeds niet; dat ik bijster veel aanzien geniet, kan ik ook niet zeggen en evenmin, dat ik carière gemaakt heb.
De oorzaak? Ik heb er geen belangstelling voor. 3
Een aanzienlijk man is iemand, die door de mensen wordt aangezien voor belangrijk en daardoor carrière maakt, die dan weer aanzien verhoogt.
Carrière maken is een spelletje: "kaatsebal ik vang je al".
Napoleon I heeft geen carrière gemaakt; Napoleon II wèl. Deze laatste genoot ook aanzien, de eerste niet. Het interesseerde hem niet wie hem aanzag. Het enig belangrijke was, wie hij aanzag, wat overigens niet altijd het aanzien verhoogde.
De man van aanzien daarentegen kan er niet buiten, dat men naar hem kijkt en hem naar de ogen kijkt, zoals hij anderen doet; zijn aanzienlijkheid hangt er van af en zijn carrière en dus zijn fortuin.

Ik ben mijn eigen weg gegaan. Gemakkelijk was hij niet.
Toen ik vijftien was, wist ik, dat studie het ware voor mij was. Ik was toen al op het gymnasium, maar aarzelde tussen de militaire en de wetenschappelijke loopbaan. In vaders familie kwamen van oudsher veel militairen voor.
Na een ernstige worsteling in mijzelf, die uiterlijk volmaakt kalm verliep, koos ik de wetenschap. Ik had niemand raad gevraagd en gedurende veertien dagen bijna niet gesproken. Beslissingen omtrent de te volgen levensweg kan een mens alleen maar 4 zelf nemen, geheel alleen, tenminste wanneer hij het leven beschouwt als een taak.
Denk nu niet, dat ik op mijn vijftiende jaar altijd doodernstig was. Integendeel, ik was de levensvreugde zelve, maar ik was ook een dromer en dan heel ernstig. Als ik alleen was, hielden mij vraagstukken bezig zoals God, de kosmos, het doel van het leven enz. En ik was graag alleen. God. Daar heb ik last mee gehad. Orthodox opgevoed; vanaf mijn prille jeugd kerkbezoek; preken, preken en nog eens preken; hel en verdoemenis versus hemelse zaligheid, die ik al jong banaal en eentonig vond.
Een van mijn eerste ernstige conflicten met God vloeide voort uit het feit, dat ik het leed niet kon accepteren. Wanneer God zo goed en rechtvaardig was als de dominees vertelden, waarom had hij dan 't leed mogelijk gemaakt en 't onrecht. Dit laatste vond ik het ergste van het erge.
Ook irriteerde mij zijn vertoon van macht; de hel vond ik een ploertig uitdenksel. En de dominees maakten me hoe langer hoe nijdiger tegen God.
Tenslotte hebben zij me de kerk uitgepreekt.
Op mijn achttiende jaar deelde ik thuis mede, dat ik niet meer naar de kerk wilde. Vader vond 't uitstekend, hij was niet zo bijster gesteld op kerken en dominees; moeder huilde, wat ik verdrietig vond, maar ik kon niet anders.
Maar al had ik de kerkelijke God afgedankt, daarom was ik nog niet van God af. Ik zei immers reeds, dat zowel God als de kosmos en het doel van het leven vraagstukken waren, die mij sinds jaren bezig hielden.
5
Als God de zaak niet geschapen had, hoe was dan alles zoals 't was, tot stand gekomen?
Ik kon de kwestie niet loslaten, dacht erover na, zo vaak ik er de gelegenheid toe had en voerde er gesprekken over met vrienden.
Later in de eerste wereldoorlog, als ik op schildwacht stond, gebruikte ik mijn tijd om in deze kwesties tot helderheid te komen.
Langzaam, heel langzaam maar volkomen zeker veroverde ik de antwoorden, waarbij mijn weg mij door het materialisme voerde. Oneindig veel heb ik bij mijn zoeken te danken aan de boeken van Dr H.W.Ph.E.v.d.Bergh van Eysinga - een dominee, maar geen preekmachine.
De laatsten hadden mij de kerk uitgepreekt, de eerste voerde mij er niet in terug, maar leidde mij in de leerzaal der zuiver rede, waaruit men niet moet concluderen, dat ik Bollandist ben. Ik ben geen -ist of -aan, behoor tot geen enkele partij of kliek, huldig geen enkele ideologie of orthodoxie, maar ben nog altijd dezelfde, die zijn levensweg in eigen handen nam.
Wat Bolland, Hegel, Marx, Stalin, Bernhard Shaw, de heilige Franciscus of wie anders gezegd heeft, is voor hun rekening. Alleen wanneer ik de waarheid van hun woorden heb ingezien door ze te doordenken, ben ik bereid ze te citeren als woorden van waarheid.
Daarom konden duizend dominees mijn niet in de kerk houden. Geen woord 6 dat in de bijbel staat heeft waarde, tenzij het de toets der zuivere rede kan doorstaan. Het beroep op "het geloof" en de verzekering, dat de bijbel Gods woord bevat en dat alles wat er in staat goddelijke waarheid is, overtuigden mij in geen enkel opzicht.
Gelukkig voor degenen, die aanzienlijk willen worden en carrière willen maken, zijn de meeste mensen anders aangelegd en geloven zij niet alleen in God - dat neemt overigens af - maar ook in politieke en economische programma's, in oorlog en in vrede, in bewapening, in Truman en Drees, de paus en Koos Vorrink en ik weet niet wie meer.

Waarom ik Stalin niet noem onder deze namen?
Ik begrijp, dat er zijn, die zich deze vraag stellen, en dat er velen zijn, die mij op grond van het niet noemen van zijn naam zullen verdenken van krypto-communisme.
Wie dat doen wil, ga zijn gang, mij interesseert het niet.
't Enige wat ik wil zeggen, is dat Stalin geen carrière gemaakt heeft. Hij werd aanvankelijk helemaal niet voor belangrijk aangezien, maar in de crisis na Lenins dood, trad hij geleidelijk meer en meer op de voorgrond.
Zijn grote rivaal Trotsky dolf het onderspit.
Het doet er niet toe hoe dit geschiedde. "Politik ist eine schmutzige Sache" (Bismarck en in analoge zin Lenin) en de wet van oorzaak en gevolg is goed voor de kinderkamer van het logisch denken. 7
Stalin nam de leiding in handen; het was dus zijn werk, dat in Rusland gedaan moest worden. Hij trad in de geschiedenis der mensheid en dus had hij gelijk en was de juiste man op de juiste plaats. Hiermede is geen enkele uitspraak gedaan omtrent zijn karakter, zijn goedheid of slechtheid, grootheid of wat dan ook.
De wereldgeschiedenis vraagt niet om bewijzen van goed gedrag maar brengt de mensen op de plaats waar zij nodig zijn of schuift ze opzij.

Ik weet, dat ik met het zojuist geschrevene mij de toorn der Trotzkisten op de hals haal. Ook dit is onbelangrijk. Trotzkisten geloven in Trotzky en zijn program, zoals de Stalinisten in Stalin en het zijne, dat hij het Leninisme noemt. Maar Trotzkisten en Stalinisten zijn beide onbelangrijk; het gaat om Stalin en Trotzky en voor de laatste was na zijn aanvankelijk optreden geen plaats in de wereldgeschiedenis.
Dus verdween hij na datgene gedaan te hebben wat hem te doen stond. Wie zijn rol gespeeld heeft, verdwijnt tussen de coulissen.

Truman heeft wel carrière gemaakt; hij is er zelf bewust van geweest. Langzamerhand is hij van zijn verbazing bekomen en tracht nu een 8 zelfstandige rol te spelen, maar dit is onmogelijk, want hij heeft carrière gemaakt. En dus moet hij de politiek van zijn voorganger verloochenen, die Russophiel was, en de Sovjet-Unie vijandig zijn, want in de U.S.A. zijn de Russen gehaat, niet omdat zij Stalinisten zijn. De Amerikaan verfoeit het communisme.

Stalingrad is vergeten. Het ontzettende offer gebracht ook voor ons en Amerika.
Al het leed, het mateloze leed dat over Rusland kwam - het is alles vergeten.
Alle volkeren van Europa, inclusief het Duitse en Spaanse, alsook Canada, Zuid- en Midden-Amerika en Australië worden te wapen geroepen tegen de Sovjet-Unie. Ieder is welkom, ook de S.S.
Welk ideaal heeft men voor ons behalve de oorlog? De vrijheid! Welke?
De vrijheid om winst te maken is geen ideaal. China, India en Indonesia, de Sovjet-Unie hebben wèl een ideaal: een nieuwe wereld bouwen. Wat hebben wij te bouwen? Socialisme? Zeker onder leiding van de U.S.A.

Wij zaten stil te luisteren destijds, toen de verschrikkelijke slag om Stalingrad woedde, en werden door angst en twijfel verscheurd. Als Stalingrad zou vallen ... 9
Het viel niet. Wel vielen er honderdduizenden.
En toen begon de opmars der Russen en naarmate zij voorwaarts rukten, groeide de hoop in onze harten.
Dankbaar waren wij; zo dankbaar.
Waar staan de Russen nu? Al zover? Dan gaat 't goed. Ze winnnen. Hitler ging onder op de Russische vlakten, de eindeloze, waarop de boerderijen brandden, de lijken bij duizenden verspreid lagen, want Hitlers legers waren voorbijgegegaan.

Hitlers leger! Ik herinner mij, dat Multatuli in het Saidja-verhaal zegt, dat de kampong door de Nederlandse troepen veroverd was en dus in brand stond. De troepen dreven den bewoners terug in de vlammenzee.
Hitler staat niet alleen.
Die Saidja-geschiedenis is lang geleden, maar wij hebben nog Westerling, die gastvrijheid geniet in België en voor wie vele Nederlanders incl. mensen die zich gelovigen in Christus noemen, zich inspannen om "eerherstel", recht om verblijf in Nederland enz. te krijgen.
Wanneer krijgt Hitler een standbeeld?

Stalingrad is vergeten. Hoe wij de Russen gezegend hebben voor hun heldenstrijd eveneens.
Er moet winst gemaakt worden. Oorlogsconjunctuur is hausse-conjunctuur.
10
Over de velden van Rusland reed de overwinning, maar voor haar uit de dood.
De Russische soldaten stierven ook voor ons.

Macht. Boven mijn huis dondert het geweld van een straaljager - sneller dan het geluid.
Ik herinner mij, dat ik voor 't eerst een vliegtuig zag opstijgen, lang geleden.
Bob van Maasdijk vloog.
Een broos geheel was 't toen nog - bamboe en linnen, 'n "één-pitter", en er mocht geen zuchtje wind zijn.
Eindelijk in de namiddag gebeurde het en wij allen, die stonden op de Friese weide, werden stil, heel stil toen hij loskwam - boven de dorpstoren steeg, hoger nog en nog hoger. Met een grote boog keerde hij terug, wendde nog eens en nog eens - toen landde hij op het hobbelige veld.
Ik heb daar boeren gezien, die hun pet afnamen, toen Maasdijk loskwam en hoger steeg dan de toren. En ik herinner mij, dat ik geen adem haalde van spanning.
Ik was nog jong.
De mens vloog. Het wonder was geschied.

Sindsdien vliegt de mens en vele houden bovendien den adem in als zij hem horen - van angst.
Vrouwen baren kinderen en jongen mensen sluiten huwelijken en geloven in geluk. Maar boven hun huizen daveren de straaljagers. 11
Bob van Maasdijk is doodgevallen een jaar of daaromtrent nadat ik hem zag vliegen in Friesland. Hij stierf als een pionier. Waarvan?
Boven zijn graf daveren de straaljagers, sneller dan het geluid. Zij zijn de geluidloze dood; het geluid komt als nagerecht.

"Ik geloof in Jezus Christus", zegt de militair, die kerkelijk aangenomen wordt. En zo sprekende lastert hij God.
"Onze Vader, die in de hemelen zijt" bad Mac Arthur in Seoel. En zo sprekende lasterde hij God.
"Het Amerikaanse volk leeft in sterke mate overeenkomstig de gedachten van de Bergrede". Zo ongeveer heeft Truman gesproken en zo sprekende lasterde hij God.
"Een walm van godslastering stijgt omhoog naar den troon der Allerheiligsten."
U ziet, dat ik kerkelijk ben opgevoed; ik ken de terminologie. Maar waarom spreken de dominees, die in die Allerhoogste geloven, niet elken Zondag deze woorden?

Een Romeinse prelaat heeft eens gezegd, dat de gedachten in de Bergrede vervat, boven het menselijk vermogen uitgaan. Dat is tenminste redelijk gesproken. Wij leven niet overeenkomstig de Bergrede, president Truman en Gods naam wordt niet geheiligd in Rouan en de militair die kerkelijk aangenomen wordt gelooft niet in Jezus Christus, evenmin als de dominee, die hem bevestigt, want anders zou hij hem bevelen de wapenrok niet te dragen.

Soms ben ik moedeloos door alle schijnheiligheid, het gekonkel en gehuichel, de beestachtigheid en vaak ben ik treurig, als ik de wanhoop hoor in de stem van jonge mensen, die klagen, dat er geen toekomst is.

Zij zat in de grote leren armstoel in mijn kamer, klein en tenger en haar donkere ogen glansden groot in haar bleke gezichtje.
"Waarom moet er zoveel verdriet zijn en zoveel angst? Waarom mag ik niet gelukkig zijn? Waarom willen de mensen nu weer oorlog voeren? Ik ben zo bang. Jezus heeft toch gezegd..."
"De mensen geloven niet in Jezus."
"Maar de mensen, die naar de kerk gaan?"
"Geloven niet in Jezus."
"Maar de dominees dan? Die toch wel."
"Nee, de dominees geloven niet in Jezus."
Zij zweeg geruimen tijd. Daarna vroeg ze: "Waarom zeggen ze het dan?"
"Omdat ze hem niet kennen."
"Gelooft U in hem?" 13
"Nee, maar ik ken hem erg goed."
"Wat bedoelt U daarmee?"
"Dat ik weet, wat het begrip Christus betekent."
"En wat betekent dat dan?"
"Dat wij elkaar niet moeten haten en niet moeten gebruiken als dingen, die voordeel opleveren, maar laten we nu niet over dat onderwerp spreken. Ik vind het belangrijk te zeggen, dat ik overtuigd ben, dat er geen oorlog komt."
Zij keek mij langen tijd ernstig en onderzoekend aan. "Zegt U dat om mij gerust te stellen?"
"Nee."
Ik weet niet of ik haar gerust gesteld heb, maar toen zij weggegaan was, vroeg ik mij af hoe de balans van haar leven zijn zou over vele jaren. Ik had in mijn jeugd illusies; zij heeft er geen. Erg is dat. Jong zijn zonder illusies. Maar wat kan zij eraan doen, wat kunnen de duizenden jonge mensen eraan doen?

Wat heb ik als niet gedroomd, toen ik jong was. Ik zei immers, dat ik een dromer was. De droom van het geluk heb ik gedroomd in duizend schakeringen van kleur. En de mensen helpen om ze gelukkig te doen zijn.
Natuurlijk hoopte ik dan tevens rijk te worden en een man van aanzien; de combinatie leek mij nog niet onmogelijk en rijkdom en aanzien nog niet onzedelijk, daarom was ik te jong.

Nu ben ik soms moedeloos, niet omdat ik niet rijk geworden ben en niet aanzienlijk, maar omdat de mensen zich niet willen laten 14 helpen om gelukkig te worden.

Zij heeft geen illusies, want geen toekomst, zegt ze en dit is fout, want zij is de toekomst. Als zij dit inziet is zij gered, want dan weet zij, dat zij haar lot in eigen handen kan nemen en dat zij de enige illusie die menselijk is kan nastreven: het scheppen van een menselijke samenleving, dus van een samenleving. Wij hebben er geen, behalve die van hond en kat. Zolang de jongeren niet aan dit ideaal geloven, zullen zij door de ouderen misbruikt worden als kanonnenvoer voor het winst-ideaal, het aanzien, de carrière-makerij der ouderen.
Maar wanneer zij er wel aan geloven, dan kunnen zij zulke geweldige illusies hebben. Het is natuurlijk een kwestie van moed, maar wij in het Westen zeggen immers te strijden voor de persoonlijke vrijheid.
"De sterke man is hij, die alleen staat", zegt Ibsen. Laten wij het woord man maar vervangen door mens, want het geldt evenzeer voor de vrouw. Er is moed voor nodig om alleen te staan, maar wie die moed heeft, is gelukkig want persoonlijk vrij. De kuddemens heeft geen vermoeden van persoonlijke vrijheid, al praat hij over niets anders. Alles wat hij d.a.g. zegt, is nablaten en "honderd duizend schapen laten tezamen nooit iets anders horen, dan een overweldigend Bê." (Bolland) 15
Wie de moed niet heeft om alleen te staan zal nooit vrij worden. Daarom kan een vrij mens ook geen partijlid worden, aangezien een partijmens partijdig is en napraat, zich houdt aan wat anderen hem voorzeggen.

Eeuwenoud is de illusie "en zij leefden nog lang en gelukkig". Zij is teloorgegaan, want mensen die van te voren reeds van plan zijn niet uit elkaar te gaan, wanneer ze niet meer van elkaar houden, kennen die illusie niet. Wij hebben alleen nog de vorm overgehouden - het huwelijk, maar eigenlijk is die vorm een belachelijkheid geworden, want wordt alleen nog maar gebruikt om het fatsoen in de geslachtsgemeenschap te redden. Wat zou de wereld zijn zonder fatsoen?
"Zij leefden lang en gelukkig" was de grote droom der liefde en hij kon gedroomd worden, zolang alles om het individu draaide, maar sinds dat voorbij is - en het is radicaal voorbij - is hij onmogelijk geworden. De jongeren weten het wel, wisten het altijd, want in het oude Franse verhaal wil Tristan voor Isolde een kasteel bouwen in de wolken - "hier beneden is het niet".
In Shaw's "Mens en Oppermens" zegt Mendora tot Tanner: "Er zijn twee tragedies in het leven - de geliefde krijgen en de geliefde verliezen." De droom gaat stuk "bij kraambed en slagersrekening" (v.d. Bergh v. Eysinga) - er is geen levenslang geluk.
Waarom moet overigens de man levenslang zwoegen en zorgen voor vrouw en kinderen en voor dit doel al zijn hogere mogelijkheden braak laten liggen? En waarom moet de vrouw opgaan in huishoudelijk getob? Zij is toch meer dan baarmachine en huishoudster.
Ik propageer geen promisuïteit; die is primitief. Maar het voortbrengen en grootbrengen van kinderen is een meer dan persoonlijke aangelegenheid, wat al blijkt uit het feit, dat nooit een vrouw een kind heeft gekregen zonder de bijstand van een man. Het is dus in principe een bovenpersoonlijke aangelegenheid, die zich vanzelf ontwikkelt tot een werkelijk algemene aangelegenheid en waarvoor de zorg dus rust op het algemene d.w.z. de samenleving, die niet heeft uit te maken wie met wie geslachtsgemeenschap zal plegen, maar wel de zorg op zich te nemen heeft voor de vruchten ervan.
Wie met wie is dus een aangelegenheid, die de betreffende personen aangaat, want een mens is geen dier en dus ook geen fokdier.
Copulatie zonder meer is dierlijk en zo was de nationaal-socialistische gedachte der "Hegehöfe". Wil de zaak menselijk zijn dan moet het zwaartepunt boven het middenrif liggen. 17
Is er dan geen liefde mogelijk voor het leven? Zeker! Zelfs over het graf. Wanneer wij een mens werkelijk liefhebben, raken wij zijn invloed op ons leven nimmer meer kwijt, al is hij dood; altijd leeft hij in ons, leidt ons, helpt en troost ons. Hij is immers een bewustwording van onszelf. Een dergelijke liefde is op zeer bijzondere wijze door Ilja Ehrenburg getekend in zijn boek "Storm" n.l. de liefde tussen Nado en Serge.

Ik heb veel liefgehad. Volgens Paulus zal mij dus veel vergeven worden, hetgeen 'n troost is, want de vrouwen, die ik lief gehad heb, zullen mij wel niet allemaal vergeven, omdat ik ze niet allemaal kon trouwen en voor de meeste vrouwen is dat toch hèt ideaal, al is 't maar uit noodzaak omdat ze een man nodig hebben om kinderen te krijgen en ervoor te zorgen en ze verder meestal opzien tegen de situatie van ongehuwde moeder, aangezien ze dan voor half worden aangezien of voor slachtoffer van een vergissing.
Naar klinkt dat hè - een kind per vergissing.
Meestal gedragen de mannen zich dan ook als uitzonderlijke lammelingen. 't Is dus wel te begrijpen, als de vrouwen, die ik heb liefgehad mij niet helemaal vergiffenis schenken.
Hoeveel het er waren? Wat doet het ertoe? En verder heb ik niet met alle geslachtsgemeenschap gepleegd - wat een uitdrukking! Mijn eerste liefde was zes jaar en ik toentertijd zeven. En we wisten niets van de liefde. Ik haalde haar 's morgens van huis op mijn weg naar school en 18 wanneer wij voor de school aankwamen ging ieder van ons zijns weegs - zij naar haar vriendinnetjes en ik naar mijn vriendjes, die hun hoofden schudden, want wat is er nu aan om met een meisje te wandelen, zo maar naast elkaar en bijna zonder woorden.
Ik begreep het ook niet, wat daar nu aan was, maar ik deed het toch.
Zij zal wel hetzelfde te horen gekregen hebben, maar daar spraken wij niet over.
Op een kwaden dag werd mij, nadat ik had aangebeld en de deur open gedaan was, medegedeeld, dat zij ziek was. Dit duurde maandenlang. Eenmaal per week ging ik vragen hoe het ging. Het ging niet beter. De laatste maal, dat ik aanbelde, werd er niet opengedaan. Zij waren vertrokken. Ik heb nooit geweten of zij dood was of dat zij voor haar gezondheid naar buiten verhuisd waren. En ik heb nooit meer iets van haar gehoord, weet ook niet meer hoe zij heette, zelfs haar voornaam.
Maar zij was mijn eerste liefde. Hand in hand gingen wij naar school, waar de meisjes en jongens het hoofd schudden over zoveel onbegrijpelijks. Mijn hart brak niet. Een zo jong hart is voor iets dergelijks niet vatbaar. Maar ik heb in mijn schooltijd geen andere liefde gekend.
Later op het gymnasium was een liefde in schoolverband onmogelijk, want 19 er waren alleen jongens. Natuurlijk was het een christelijk gymnasium, want mijn opvoeding geschiedde nu eenmaal op die manier. Als onderwijsinstituut was het uitstekend; de christelijkheid was er zoals altijd bij dergelijke instituten aangeplakt in de vorm van een gebed enz. voordat 't eerste uur begon. Verder ging het er even heidens toe als op andere gymnasia en heerste de geest van Christus er zeker niet.
Wij waren er dus "jongens onder elkaar" en slechts eenmaal heeft een jongmens, dat eerst in de vijfde klas op ons gymnasium kwam, aan de rector gevraagd, waarom er geen meisjes waren. Dat jongemens was de zoon van een petroleummagnaat en is later N.S.B.er geworden, wat te verwachten is van een jongeman, die dergelijke vragen stelt, want het bewijst, dat hij de verhoudingen onjuist ziet. De toeloop van jongens was van dien aard, dat er voor meisjes geen plaats was. Later is dat veranderd, maar in mijn tijd waren wij op het manlijke element aangewezen, want er was zelfs geen lerares.
De liefde was er alleen in gedichten. Natuurlijk werden die niet behandeld, want ze waren zondig. Beets, Tollens, Ten Kate waren onze schrijvers. De Tachtigers waren een gruwel in de ogen des Heren en Heinrich Heine Edomiet op wien de Heere Heere zijn schoen wierp. 20
Wel gek eigenlijk, een God met schoenen. Eeuwige schoenen natuurlijk, anders zouden er in de hemel schoenlappers moeten werken.

Maar wij lazen wel. Tachtigers en Heine en zovele anderen. En soms schreven wij een gedicht over en gaven het aan een vriend. Mijn vertrouwde op dit gebied was de zoon van den wiskundeleraar, die zijn liefde voor dergelijke dichters verborgen moest houden, aangezien hij van christelijker huize was dan ik, want bij ons was alleen moeder geheel van haar christelijkheid vervuld; vader "geloofde 't wel".

De liefde der dichters is de liefde als droom en aangezien er geen meisjes waren op ons gymnasium droomden sommigen van ons veel. Maar zij vormden een geringen minderheid.
Heerlijk waren die droomen en rijk werden zij, wanneer er een meisje binnen onze gezichtskring trad, dat wij niet kenden maar regelmatig zagen - in de tram of op straat - omdat zij ten zelfder tijd als wij zich naar een of andere school begaf en geschikt was om onze dromen op te projecteren. Een evenement was het, wanneer op den duur de verhouding zich ontwikkelde tot de intimiteit van een wederzijdse groet bij de dagelijkse ontmoeting.
Maandenlang was mijn hart verpand aan "Blauwtje" (zij droeg altijd een 21 blauwe mantel) en toen de grote vacanties kwamen vond ik het ondanks alle vacantievooruitzichten allesbehalve verheugend, dat ik haar twee maanden niet zien zou. Wij hadden de intimiteit van het groeten bereikt. Het was een groot gemis.
Na de vacantie zag ik haar niet om 4u.17. Waar mocht ze zijn? Morgen maar weer kijken. Ze was er weer niet en geen van de volgende dagen.
Maanden later zag ik haar onverwacht op een willekeurig uur in gezelschap van een oudere vrouw (haar moeder?). Zij keek langs mij heen, de trouweloze. Daarna heb ik haar nooit meer ontmoet. En weer brak mijn hart niet.
Toen kwam er een meisje, dat vrij frivool was - voor dien tijd d.w.z. ca. veertig jaar geleden ontstellend. Zij was een klasgenote geweest op de lagere school, blond en struis en ik ontmoette haar toevallig op een zeer vaderlandslievend feest compleet met "Het Geuzenvendel op de thuismars". Het was laat geworden, erg laat; wij waren verhit van vaderlandsliefde en limonade en ik bood aan haar thuis te brengen. In het Vondelpark, waar ze door wilde lopen, omdat dat de kortste weg heette te zijn, ging ze erg vreemd doen, wat ik zeker niet verwachtte van een meisje, want meisjes waren voor mij onbereikbare idealen, slechts te vereren op een afstand. 22
Ik vond het bijster opwindend, maar zal haar wel verschrikkelijk teleurgesteld hebben, want ik wist met de zaak geen raad. Op 't laatst werd ze dan ook onvriendelijk, zuchtte en ging vlugger lopen. Toen de deur van haar woning zich sloot, voelde ik me opgelucht.
"Da werden Weiber zu Hyänen", in het Vondelpark.
Ook heb haar nooit meer opgezocht noch ontmoet. Maar ik weet nog wel hoe zij heette met naam en voornaam.

Ik was toen achttien jaar en vele jongelui van die leeftijd nu zullen het hoofd schudden over zoveel achterlijkheid, bekrompenheid, belachelijkheid of hoe ze 't noemen willen. Maar ik was nu eenmaal zo en ik was niet de enige. Wij waren niet zo vlug in mijn jeugd. Ik zeg niet, dat dat beter, noch dat het slechter was. Ik weet alleen, dat ik in die tijd droomde van een grote zuivere liefde of beter gezegd van een liefde, zoals die in de ridderromans voorkomt, en dat dit van grote waarde geweest is en nog is in mijn leven. Want mijn ervaringen later op het gebied der liefde zijn waarlijk niet altijd verheven geweest, maar zij hebben mijn ideaal niet kunnen aantasten, al droom ik niet meer zoals toen. En verder heeft mijn "geïdealiseer" mij in staat gesteld om somtijds in de vrouw dat te ontdekken, wat ik als jongen en knaap van haar droomde. 23 Zoiets is veel waard.
Natuurlijk schreef ik ook gedichten, waarvan ik geen een bewaard heb, evenmin als van de overige "litteratuur", die ik toentertijd creëerde. Je schrijft zoiets alleeen voor jezelf; publicatie betekent dan nog "het heilige voor de honden werpen". En welbegrepen is dit bij elke dichterlijke openbaring te bedenken, want de dichter geeft zijn hart, zijn gehele ziel, zijn zuiverste gevoelens en vaak zijn diepste wanhoop; hij geeft het meest persoonlijke van zichzelf.
Aan wie?
Anderzijds kan men zeggen, dat het er niets toe doet, want de honden kunnen het heilige niet vatten en de mens, die het wel vat - voor dien is het heilig, hij herkent zichzelf erin en is er gelukkig door.
Zo schenken de dichters geluk aan weinigen. 24

Evenals ik schrijf, omdat ik het niet laten kan, sinds ik als kleine jongen belde op de tram en eerst veel later begrepen heb hoeveel liefde voor kinderen er in 't hart van zo'n tramkoetsier gewoond moet hebben of hoe waardevol toen een sigaar was - van drie cent.
Lach niet, jongen lezer om die drie cent; die cigaren waren even goed als die van een kwartje in dezen tijd en een tramkoetsier was een arme sloeber. God wilde toen beslist nog, dat er veel arme mensen waren. Tegenwoordig schijnt hij een beetje van gedachten veranderd te zijn, in dat opzicht, al blijft hij traag. De armoede is hem blijkbaar dierbaar. Hoe hij dan ook over de Labourregering denkt, weet ik niet, maar vast staat, dat hij het communisme dodelijke vijandschap toedraagt en dat Mac Arthur zijn kruisridder is, die er op aandringt dat de wereld de beslissende veldtocht zal ondernemen tegen dat stelsel van slavernij en onwetendheid.
In de Sovjet-Unie werd immers zelfs op kerken geschreven, dat godsdienst 25 opium is voor het volk en het spreekt vanzelf, dat de kerken zoiets niet kunnen accepteren.
Waar zouden wij blijven, wanneer een dergelijke opvatting gemeen goed werd?
En waar zou hun God blijven? Hoe zou hij zijn wil moeten kenbaar maken zonder kerken?
De Bergrede? Maar die is immers alleen maar bedoeld als heilig ideaal vlgs. de roomse clerus en in de U.S.A. wordt zij bijna vervuld. De bergrede staat dus niemand in de weg, want wie ze als ideaal beschouwt, kan nooit de verwerkelijking verlangen, omdat het ideaal dan ophoudt een ideaal te zijn. En wie zoals de Amerikaan bij realiteit zweert en overtuigd is, dat in de U.S.A. de Bergrede realiteit geworden is - tenminste vrijwel - die kan ook tevreden zijn. Dat er hier en daar nog iets aan de realiteit ontbreekt, spreekt vanzelf; ook aan een motor valt altijd nog wel iets te verbeteren, maar wie zoo nauw kijkt is een kniesoor.
Zijn de Amerikaanse motoren niet vrijwel volmaakt en het Amerikaanse volk eveneens? Zij waren nota bene in Gods eigen land. Wie kan ze dat nazeggen, behalve de Joden en Palestijnen, die overigens de oudste rechten hebben, wat door de Amerikanen niet erkend wordt, anders zouden zij hun land niet noemen, zoals zij doen. En dan spreken wij nog niet eens van het antisemitisme in de Verenigde Staten. 26

Ook aan de gymnasiumtijd komt een einde en dan gaat de geslaagde naar de universiteit - of niet. Ik ging wel. Sinds jaren stond het voor mij vast, dat ik dokter zou worden.
Het studentenleven was een openbaring - geen dwang, geen lessen overhoren, geen rapporten, geen dagelijkse regelmaat, alles was verrukkelijk, want ik heb nooit dwang kunnen verdragen, wat mij heel veel moeilijkheden bezorgd heeft, aangezien de meeste mensen dol zijn op bevelen. Ook ouders zijn gemeenlijk van oordeel, dat zij 't voor het zeggen hebben, al is in dit opzicht veel veranderd tegenwoordig, nu meer en meer de gedachte doordringt, dat het juister is om kinderen raad te geven. Algemeen is dit beginsel echter zeker niet erkend, want de meeste ouders hebben geen sikkepit eerbied voor hun kinderen, vinden het zelfs belachelijk wanneer men zoiets zegt. Eerbied voor kinderen? Weet U nog wat?
Een oude vrijgezel zei mij eens, dat hij maar één opvoedingssysteem erkende n.l. dat der blinde gehoorzaamheid. Bovendien was hij van mening, dat de slavernij hersteld moest worden - denk niet, dat ik dit uit mijn duim zuig lezer - hij vorderde het herstel der slavernij van de werklozen, want hij was door 't dolle heen, omdat hij belasting moest betalen om die "luie slampampers" in het leven te houden.
En voor 't overige was hij gereformeerd en ging Zondags tweemaal ter 27 kerke en eenmaal per week naar een bidstond.
Zijn doel was geld genoeg te verdienen om naar België te verhuizen, waar hij de roomsen wilde bekeren tot het ware geloof. Om de vervulling van dit nobele doel sneller te bereiken ging hij speculeren en aangezien hij in 't geheel geen verstand had van de beurs volgde hij trouw de adviezen op van de bank, die voor hem de aandelen kocht met als gevolg, dat hij tenslotte duizend gulden schuldig was aan "zijn" bank, wat zijn gerechte straf was, want dobbelen is een gruwel in de ogen des Heren.

Blinde gehoorzaamheid van kinderen, slavernij van werklozen. Hitler zou uitstekend met hem overweg gekund hebben, tenminste wanneer onze vrijgezel de uitbreiding dier gehoorzaamheid tot volwassenen en der slavernij tot niet-werklozen had goedgekeurd, wat wel te verwachten is; het is immers maar één stap verder, en wat betekende voor hem één stap? Hij hield van wandelen, zowel om gezondheidsredenen als omdat het goedkoop was.
Nu ik terugdenk aan zijn grauwe leven, dat hij zelf overigens vrijwel volmaakt achtte, herinner ik mij, dat hij eens op vrijersbenen heeft rondgelopen. Hoe die twee elkaar ooit gevonden hebben, zal wel eeuwig een raadsel blijven. Zij was n.l. in alle opzichten het tegendeel van onzen Droogstoppel - niet gereformeerd, fel onrustig, een vrouw die in het 28 leven rondwervelde om het te leren kennen, kortom alles wat hij nu juist niet was.
Les extrêmes se touchent. Goed, maar er moet wel ook identiteit zijn en die heb ik nooit kunnen ontdekken: Ik heb er trouwens de tijd niet voor gehad, want toen hij berekend had, wat hem "dat grapje" hem zou kosten - verhuizing, nieuwe meubels - hij woonde en leefde als een kerkrat - huishoudgeld enz., zag hij ervan af.
Opgelucht betrad hij het oude pad van potten en schrapen. Van het bekeringswerk had hij afstand gedaan, misschien wel omdat hij haar in België had leren kennen, waar hij zijn zomer doorbracht. Het was zijn eerste buitenlandse reis geweest en hij heeft het bij deze ene reis gelaten; hij had genoeg van de wereld gezien en het buitenland was gevaarlijk gebleken.

Zoals hij zijn er velen, die niet leven en desondanks over alles oordelen. En als zij dan tenminste de levensvraagstukken nog maar bestudeerden, grondig en met diepe ernst; maar ook dat laten zij gemeenlijk na. Een beetje oppervlakkige kennis, dit en dat van horen zeggen en men is rijp voor van alles en nog wat, kan over alles meepraten en eist eventl. blinde gehoorzaamheid of slavernij of volstrekte anarchie of nog iets anders. 19
Ik veroordeel de gehoorzaamheid niet. Als kind was ik zeer gehoorzaam, maar ik kwam ook toen wel in opstand, wanneer ik het bevel onredelijk vond.
Een onredelijk bevel tast de vrijheid aan van degene aan wie het gegeven wordt. Vrij blijft de mens alleen dan wanneer het bevel in overeenstemming is met zijn wil, want in dit geval voert hij het vrijwillig uit.
De drang om uit vrijen wil te handelen is de mens ingeboren. Reeds kleine kinderen geven blijk hiervan. Wanneer men een klein kind iets verbied, bijv. het met een stok op de grond slaan, dan bestaat er grote kans, dat het een of tweemaal een slag geeft en eerst daarna de stok weglegt. Het heeft dan het bevel niet opgevolgd maar vrijwillig zijn spel gestaakt. Dit is niet hetzelfde als de bovengenoemde vrijwilligheid, die op identiteit van de wil van hem, die beveelt en hem gehoorzaamt berust, want een klein kind denkt nog niet redelijk, maar het is in aanleg wel redelijk en handelt dus met de een of twee slagen extra, menselijk.

Wanneer een vrijwilliger voor Korea zegt te handelen uit hoofde van zijn liefde voor de Verenigde Naties en in zijn vrije tijd als lijfwacht van Westerlings fotograaf-impressario optreedt, handelt hij wel uit hoofde 30 van identiteit, maar of nu zijn wil werkelijk vrij is, of dat hij zich door allerlei roof- en moordinstincten laat drijven, is daarmede nog niet uitgemaakt en dus niet of hij werkelijk vrijwillig handelt. Wie door zij instincten gedreven wordt, handelt niet uit vrijen wil, want vrijheid is des geestes. Alleen wanneer de menigte ene figuur volgt, die bewust een zedelijk doel heeft, handelt zij zedelijk. Maar geen zedelijk mens zal de doelstellingen van "de Turk" als zedelijk erkennen.
Voor zoverre leiders de onwetendheid en instinctieve bereidheid tot geweldpleging der menigte uitbuiten voor hun onzedelijke doelstellingen, zijn zij schurken.
Voor de menigte geldt dan: vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen; maar voor de leiders gelden dan die woorden niet.
Wie de menigte wil leiden neemt een enorme verantwoordelijkheid op zich. Maar ik noemde het Koreaanse conflict en de Verenigde Naties, waarvoor onze vrijwilliger zijn leven zegt veil te hebben. Het klink natuurlijk mooi, maar hij dient toch eerst de morele zijde van de zaak in het oog te vatten. En dan valt het op dat in het conflict N.Korea nooit is gehoord. Het ging tot den aanval over zegt men; goed, maar in de Boerenoorlog openden de Boeren de vijandelijkheden en toch staat onomstotelijk vast, dat Engeland de aanvaller was.
Verder intervenieerde de U.S.A. voordat de Verenigde Naties enig besluit genomen hadden. De U.S.A. is door zijn satellieten altijd zeker van een meerderheid, want het bezet er meer dan de Sovjet-Unie, terwijl bovendien de Amerikaanse satelliet Formosa (Taiwan) het vetorecht heeft in de Veiligheidsraad. Er zijn geen rechtsmiddelen geprobeerd, alleen het uiterste geweld uitgaande van een overweldigende overmacht, die zelfs volstrekt was ter zee en in de lucht.
Het conflict en de gestie (werkzaamheid, beheer) der achter de U.S.A. aandravende Verenigde Naties zijn derhalve vraagstukken, waaromtrent het juiste antwoord nog lang niet gegeven is, al hadden Mac Arhur en Westerling direct een antwoord klaar.
Mac Arthur is generaal en Westerling kapitein; er ligt dus een firmament tussen beide, maar in den grond der zaak zijn zij een een-eiige tweeling. Beiden zijn uit op verovering en geweldpleging, zoeken aanzien en bovendien argumenten om hun handelingen te rechtvaardigen, maar werkelijk vrije persoonlijkheden zijn zij niet.
En de Koreaanse vrijwilligers, die de antwoorden van Mac Arthur en Westerling als zoete koek slikken en zonder bezwaar de doelstellingen van dit tweetal helpen verwerkelijken, zijn het evenmin.

Nu hebben wij de Koreaanse oorlog. Hoeveel oorlogen heb ik in mijn leven al niet gekend?
Om te beginnen de Boerenoorlog; daarna de twee Balkanoorlogen; toen de eerste wereldoorlog, daarna nog wat klein-goed, zoals die tussen 32 Turkije en Griekenland, die tussen Paraquay en Bolivia, tussen Italië en Abbesinië, daarna de tweede wereldoorlog, met als neven-oorlog in het begin die tussen Rusland en Finland, de oorlog in Vietnam, in Indonesia (welke schijnheilig politionele actie genoemd werd), verder de Chinese burgeroorlog en tenslotte de Koreaanse, die uitliep op een oorlog met de U.S.A., welke voor de goede orde de vorm kreeg van een politieke actie der verenigde Naties.
Het lijkt mij enorm prettig in een wereld te leven, waarin vrede heersen zou in plaats van wapenstilstanden, die gebruikt worden voor herbewapening. Dit echter zal wel een zoete droom blijven zolang de jeugd zich niet een menselijk doel stelt en de winst- en carrièremakers alsmede alle aanzienlijken van hun zetels werpt om een nieuwe, een menselijke wereld te bouwen.

Laat ik terugkeren tot mijn studentenleven.
De vrijheid van dwang had mij zo aangegrepen, dat ik niet tot de eersten behoorde, die hun propaedeusis deden - tegenwoordig heet dit candidaats I. En toen ik vóór het examen begon heen en weer liep als een wolf in een kooi, was ik overtuigd te zullen zakken als een baksteen. Het verbaast mij nog, dat ik toen van zenuwachtigheid geen hartkwaal heb opgelopen. Mijn hart raasde als een motor, die over zijn toeren gejaagd wordt, ik had maagpijn en zag vooral sterren en vlammen.
En het wonderlijkste van alles was, dat er van al deze ellende geen spoor over was, zodra ik de zaal waar het examen moest plaatsvinden binnentrad. Ik was op slag doodkalm. (Vergeet het woord kalm niet s.v.p., geachte heer zetter.)
De uitslag luidde: "Met zeer veel genoegen", waaruit al weer blijkt hoe grondig een mens zich vergissen kan omtrent zichzelf en anderen. Zelfkennis is niet eenvoudig en kennis van de kennis die men verworven heeft, evenmin. Alleen zij, die heel weinig weten, zijn overtuigd van hun kennen en kunnen.
Wanneer men iets grondig bestudeerd heeft, weet men pas hoeveel men er niet over weet. En als men student is, weet men bovendien, dat de professor er in elk geval veel meer van weet dan zijn slachtoffer, die slechts de examenstof bestudeerd heeft.
Examen doen is niet eenvoudig.

Het krankzinnigste geval, dat ik op dit gebied heb meegemaakt, is dat van een ex-klassegenoot van het gymnasium, die na herhaaldelijk uitstellen van zijn examen ten langen leste voor de heeren verscheen, uigedost, zoals het hoorde. Hij maakte een buiging, gaf geen gevolg aan de uitnodiging plaats te nemen, maar deelde den professoren mede, dat hij géén examen kwam doen. Nogmaals maakte hij een buiging en vertrok, de examinatoren sprakeloos achterlatende.
Zijn bul had hij al bij zich, want die had hij zelf laten drukken om aan zijn ouders te tonen. 's Avonds gaf hij een fuif.
Hij was buitengewoon intelligent en vertoonde geniale trekken, maar ergens haperde iets, wat hem verhinderde normaal te leven.

Wat er van hem geworden is weet ik niet. Het laatste wat ik van hem hoorde, en dat is lang geleden, is dat hij in de gevangenis vertoefde.
Zijn moeder vertelde het mij; zij huilde of haar het hart moest breken; hij was haar enig kind.
Als hij eens andere raadgevers gehad had dan gereformeerde dominees met hun God der wrake en heel de onmenselijkheid, die aan die figuur vast zit. Als hij eens menselijk behandeld was, iemand ontmoet had, die hem had kunnen opvangen? Maar er was niemand.
Zijn moeder kon alleen maar huilen en hem in bescherming nemen, zijn vader somber kijken en bidden en raad vragen aan de dominees.
Niemand begreep, dat noch de preken, noch de God der wrake, die oude geweldenaar van de Sinaï, hem iets deden. Alles ging langs hem heen wat er gezegd werd.
Hij had een mens nodig, geen God der donder, bliksem en toorn. Een mens met een doodgewoon mensenhart. Die vond hij niet.
Hij heeft veel met mij gesproken, maar ik was te jong om hem te kunnen opvangen. En zijn meisje is een engel voor hem geweest.

Zijn meisje. Wat hij ook misdeed, altijd stond zij voor hem op de bres, maar hem opvangen kon zij niet, zij nam het allen maar altijd voor hem op. Daar zijn vrouwen voor. Zij zijn de grote troost in het leven voor mannen en kinderen.
Shaw's Don Juan zegt tot de Duivel: "Wanneer ik als kind mijn hoofd tegen een steen stootte, liep ik naar de eerste vrouw, die ik zag en huilde mijn leed uit tegen haar schort. Toen ik ouder werd en mijn ziel stootte tegen de grofheden der stompzinnigheden des levens, waarmede ik had te 36 worstelen, deed ik precies hetzelfde, als hetgeen ik als kind deed."
Zijn meisje stond altijd op de bres; als hij zijn hoofd stootte, kon hij het wegbrengen in haar schoot om uit te huilen. Hij kèn het d.w.z. hij zou het hebben kunnen doen, maar hij deed het niet, want hij was teveel getrapt van jongsaf door de buitenwereld om als een kind uit te huilen. Uitdagend keek hij altijd de wereld aan, die wereld, die hem de plaats niet gunde, waarop zijn ouders hem gesteld hadden.
Zij waren eenvoudige kleinburgers, die in een steeg woonden, weliswaar een erg nette steeg, maar toch een steeg. En zij hadden gespaard voor hun enig kind, dat omdat het zo knap was, moest studeren. Maar het was uiterlijk helemaal niet knap - een lang mager geval met een lang mager gezicht, waardoor de doodskop grijnsde, een type, dat als kind al heel gemakkelijk door kinderen "gepest" wordt. En op het gymnasium was het niet beter al "pestte" men daar niet meer; wel was er het negeren, mede in verband met de steeg, want hij schaamde zich ervoor.
De gang der zaken is algemeen bekend; er zijn duizenden van die gevallen. Daarom is het zijne niet buitengewoon interessant, maar wel als verschijnsel van de harteloosheid der wereld en de onchristelijkheid ook in zich christelijk noemende milieux.
En veel beter is het sindsdien niet geworden. Hoeveel jongemensen zijn niet bij mij gekomen met hun teleurstellingen en verdriet, omdat zij er bij hun ouders en ook elders niet terecht konden, want over het algemeen hebben de 37 mensen niet veel belangstelling voor elkaar, behalve als zij er voordeel van hebben.
En hoe zwaar hebben de jongeren het niet in deze tijd, de tijd der herbewapening ondanks de ontstellende katastophe van de tweede wereldoorlog? Waarom spant men ze opnieuw voor de smerige karretjes van het carrière- en winstmaken, nan het eigenbelang?
Waar haalt men de godslasterlijke moed vandaan om zulks te doen in naam der persoonlijke vrijheid?
Wie van al die democraten is een vrije persoonlijkheid?
Oren hebben ze, maar ze horen niet.
Ogen hebben ze, maar ze zien niet.
Hersens hebben ze, maar ze denken niet.
Bê blaten de hamels en de kudde blaat het na.
De massa stroomt naar de bioscopen. Maar hebben dan de films van Jean Gabin zoals "Havenkwartier" en "De Dag breekt aan", en die van Barrault "Les Enfants du Paradis" haar niets gezegd en niets anders gegeven dan een paar uur verstrooiing?
Voelt zij dan niet hoe de verlorenheid van de individuele mens daarin wordt uitgeschreeuwd?
En voelde zij hetzelfde niet in het existentialisme?
Zegt al deze troosteloosheid haar niets?

De waarlijk vrije mens is iemand, die alleen staat, maar hij is niet 38 verloren, omdat zijn vrijheid omsluit het verbonden zijn met het algemeene, het menselijke.
En hij moet ervan spreken tot zijn medemensen; hij kan niet anders, omdat hij niet eenzaam is, niet "van godverlaten", als is het nog zo moeilijk een mens te vinden, die waarachtig volkomen ja zegt, want de vrijheid is schaars in de wereld ondanks de democratie.
En dit is de schaduwzijde - dat er zo zelden iemand volkomen ja zegt, dat er zo zelden iemand te vinden is, die nog vrij is. Daardoor voelt de vrije mens zich toch bij tijd en wijle eenzaam en verlaten. Wel voelt hij zich niet "in das Sein geworfen", zoals Heidegger het uitdrukte, maar hij stuit op onbegrip en op de onwil van "de vrije pers", die haar kolommen niet open stelt voor hem, die de vrijheid verkondigt.
Buitengevolge raakt hij vereenzaamd.
Velen, die dachten hem te begrijpen, keren zich van hem af, sommigen in vijandschap, omdat zij hem niet vatten konden en hij hun dus niet de vrijheid geven kon, die hij beloofde; anderen wrevelig of onverschillig. Wat heeft het allemaal voor zin, vragen zij.
Er zijn de vraagstukken van de stijgende kosten van het levensonderhoud; er moet een beetje gehamsterd worden en er zijn de zorgen met de kinderen; en er zijn de kranten, die onafgebroken waarschuwen voor de Russen en de vijfde colonne en oproepen tot verdediging der democratie. Wat praat die zonderling dan over vrijheid? We zijn toch vrij?
Er zijn er anderen, die zeggen, dat het prachtig is, wat hij verkondigt, maar er niet over denken het beginsel der vrijheid in hun eigen omgeving toe te passen.
Vrije wil. Prachtig, maar in de practijk "ben ik de baas".
Ik herinner mij een paar regels uit een Duits vers; dat Jean Louis Pisuisse voordroeg; het is zolang geleden dat ik het hoorde, dat mij slechts enkele flarden zijn bijgebleven. De regels waarop ik doel, luiden:

"Und der König absolut
Wenn er unseren Wille tut."

40 "Mijn wil geschiede." "Onze wil geschiede." Maar voor Uw wil is geen plaats. Natuurlijk zijt gij vrij, absoluut, maar onder voorwaarden.
Welke? Dat gij mijn wil doet!
Dit geld ook voor Gods wil.
De paus, Mac Arthur, Ecuador bepalen wat God heeft te willen.
Ook de vrije mens heeft volkomen het recht vrij te zijn, maar natuurlijk onder voorwaarde. Om te beginnen is er de regering, die hem als tamelijk onschadelijke zonderling zijn gang laat gaan, wanneer hij het tenminste niet te bond maakt, en het criterium hiervoor verandert met de verenging der grenzen, welke de democratie trekt ter verdediging van de vrijheid. En verder matigt Jan en Alleman zich een oordeel aan over zijn doen en laten zonder indachtig te zijn aan het Romeinse spreekwoord: "quod licet Jovi, non licet bovi" (Wat Jupiter is toegestaan, is het rund nog niet toegestaan)
Jan en Alleman is immers Jupiter. De democratie is hen naar 't hoofd gestegen, want zij is de wereld op haar kop.
Moeten we dan soms dictaturen hebben?
Ik hoor het vragen en ook dat de toon niet vriendelijk klinkt. Wij zullen wel zien wat er tevoorschijn komt. Momenteel zijn we op weg naar een neo-nazistische dictatuur en als we die krijgen, moeten wij die blijkbaar hebben. 41

Er is een massagraf in de duinen.
Er is de dodencel in het Oranjehotel.

"Elk volk heeft de regering die het verdient."
Als de mensen menselijker worden, wordt hun regering het ook.
Nu worden beide onmenselijker.
Wij gaan in angstwekkend tempo naar een neo-nazisme toe onder leiding van de Verenigde Staten.
Als 't historisch noodzakelijk is, is 't onvermijdelijk.
En als 't komt. zal ik weer moeten onderduiken evenals in 1940, want dan zal ik wel gemakshalve als Stalinist gedoodverfd worden. Een mens moet een etiket hebben en 't enige, dat voor mij deugt - "verdediger der vrijheidsgedachte" - is volstrekt onbruikbaar, want het neo-nazisme zal zichzelf voordoen als verdediger dier gedachte.
Adolf Hitler leefde niet voor niets en is ook niet tevergeefs gestorven.
Wie weet of hij het niet nog eens brengt tot martelaar voor een goede zaak?
Roosevelt werd na zij dood ruimschoots verguisd in Amerika. Hitler kan event. nog heilig worden.
Ik meen dit ernstig, zoals alles wat ik schrijf.
Van 1940-'45 genoten onderduikers steun van de bevolking, althans van dat gedeelte dat met de illegaliteit sympathiseerde, niet alleen theoretisch maar ook practisch. Het was niet bepaald het grootste deel der bevolking, want de meesten hielden zich afzijdig. Safety first. Maar het bedoelde gedeelte was desondanks nog vrij aanzienlijk. Als het neo-nazisme triompheert zal alles anders zijn, want het volk is vrijwel in zijn geheel anti-communistisch en wie hieraan niet meedoet, is communist.
Wie niet in Amerika gelooft, is communist. Maar ik vraag in alle ernst hoe een mens, die ernst maakt met de vrijheid en dus met de cultuur, in Amerika geloven kan, dat nog in 't geheel geen eigen cultuur bezit. Het heeft wel een paar goede roman- en toneelschrijvers, maar dit betekent nog niet, dat het een eigen cultuur heeft. Het heeft nog geen enkele figuur van wereldbetekenis opgeleverd. Geen Augustinus, Franciscus, Jeanne d'Arc, Erasmus, Luther, Calvijn, Shakespeare, Kant, Fichte, Schelling, Hegel, Schopenhauer, Goethe, Schiller, Shakespeare, Händel, Bach, Mozart, Beethoven, Napoleon enz. enz. enz.
Cultureel is Amerika een woestijn met zeer zelden een spaarzaam beetje groen. Dat is alles.
En dat volk maakt zich op om de cultuur te redden. Oef!
Wie 't niet gelooft, is communist.
Er is maar één alleenzaligmakende leer: die der democratie naar Amerikaans recept. Behalve natuurlijk in die landen, waar de roomse kerk de macht in handen krijgt, want de dictatuur der roomse kerk is het summum van volmaaktheid met apostolisch patent. 43

Soms voel ik mij moedeloos. Ik zei U immers, dat ik de mensen altijd heb willen helpen gelukkig te zijn. Natuurlijk deed ik het wel eens verkeerd; weldoordacht is elke daad verkeerd, want de vrije wil, die zich als daad verwerkelijkt en dus een daad stelt, stelt een bepaaldheid en dus een beperktheid. Waar beperking intreedt, treed de negatie op. Als daad heft de vrije wil zijn vrijheid op. Daarom zal de vrije mens nooit bij het gestelde blijven staan, maar elke gesteldheid weer opheffen.
Dit proces is werkelijke geestelijke ontwikkeling, die zich verwerkelijkt. Houdt deze ontwikkeling in werkelijk op, dan gaat de vrijheid onder.
Zijn is worden en vrij zijn is vrij worden.
De vrije mens blijft dus niet staan bij enig stelsel, ook niet bij dat der democratie. En wanneer dit van hem geëist wordt, zegt hij neen. Een democratie, die zich niet verder ontwikkelt, is een stelsel van onvrijheid en dit karakter treedt vanzelf aan den dag. Vandaar het optreden van het neonazisme.
Stilstand is verval, sterven.
De westerse democratie is het sterfbed der persoonlijke vrijheid.
Maar laat ik terugkeren naar mijn uitgangspunt, waarin ik mijn moedeloze buien verklaar uit vermoeidheid en teleurstelling, waaruit dan op zijn beurt weer blijkt, dat ik niet alleen maar een wijsgerig mens ben, maar ook een mens die illusies koesterde. Ik vertelde U immers dat ik een dromer ben met artistieke neigingen. Welnu, zo een dromer heeft vanzelfsprekend illusies - dat hij iets dat meer dan middelmatige waarde heeft. Het kan echter wel eens gebeuren, dat hij bijkans verdoofd is door het mateloze geblaat; dat hij soms moe is van alle leugens, huichelarij en veloochening. Dan vervluchtigt de illusie. Maar als zijn hart niet sterft, wordt ze herboren.

Ik ben niet moedeloos.

Er kwam een mens tot mij. Een erg jonge mens - achttien jaar, door de waanzin der tweede wereldoorlog bijkans verpletterd. Deze mens was de drang om uit vrije wil te handelen ingeboren, maar wie zo jong is en al jarenlang alleen staat, die moet het onderspit delven, want de wereld wemelt van schoften.
En toen gloeide geleidelijk weer de oude illusie, doordat ik al wat menselijk is mij op deze enen mens concentreerde. En zie de gouden vlam ging weer branden in mij.
Een wisselwerking, die ieder zal kunnen ervaren, die zich geheel voor een ander inzet zonder iets anders voor zichzelf te beogen dan de vreugde om het zich inzetten, om het werk van het herboren doen worden van een mensenziel. Maar men moet zich geheel inzetten zonder rekening te houden met wie dan ook. 45

Ik ben dus niet moedeloos, al hebben de mensen het ernaar gemaakt, dat ik het worden zou. Zoals gezegd, heb ik wel inzinkingen gekend; allicht, want wie wordt nooit moe. En dan borg ik mijn hoofd in de schoot ener vrouw. En dan...
Ze zijn alle voorbijgegaan. Maar dit is nu niet aan de orde.

Laat ik nogmaals terugkeren tot mijn studentenleven.
Ik had dan examen gedaan en voelde mij senang. Een zalige vacantie en een gedeelte daarvan in Noordwijk. Met zon. Bijna onbegrijpelijk, maar echt waar. En toen brak de oorlog uit en werd ik gemobiliseerd. Een nieuwe ervaring, die mij bijster slecht beviel, want mijn dromen van sneuvelen voor het vaderland waren sinds lang verdwenen; soldaat zijn vond ik 't maximum van stompzinnigheid - en dat was het ook.
't Geheel was nogal moeilijk, aangezien blinde gehoorzaamheid mij niet ligt en een soldaat een ding is, dat moet schieten en op zich laten schieten.
Dus diende ik een request in om een studieverlof, tegelijk met andere studenten. Mijn commandant echter oordeelde, dat ik geknipt was voor officier en dus naar de opleiding moest. Ik deelde hem mede, dat ik geen officier wilde worden. Wie niet blind gehoorzamen wil, moet ook niet commanderen tot blinde gehoorzaamheid.
Hij was het niet met mij eens en schreef op het request: onmisbaar. Dus werd mijn verzoek afgewezen, terwijl het aan mijn medestudenten - alle miliciens zonder uitzondering - werd ingewilligd. De commandant deelde het mij mede en voegde daaraan toe, dat ik dus nu wel naar de opleiding zou moeten gaan.
Ik weigerde. Dreigementen met kaderplicht en nog veel meer. Ik bleef halsstarrig.
"Ik zal je in de gaten houden."
"Dat is laf", antwoordde ik.
Toen werd ik het bureau uitgegooid.
Sedertdien heb ik gedurende mijn diensttijd nog vele requesten ingediend, ook nadat ik was afgekeurd voor de gewone dienst, die ik overigens niet lang gedaan heb, want na vijf maanden mobilisatie had ik mij al op een bureau ingewerkt, waar ik praktisch mijn eigen baas was.
Maar ondanks afkeuring bleef ik onmisbaar. Sint Bureaucratius op het Departement van Oorlog had dat woord nu eenmaal bij mijn naam staan en dus bleef het zo. Geen verandering s.v.p., sleur, vooral sleur, traditie, nooit afwijken; dat is zo vermoeiend en gevaarlijk.
Niemand anders dan ik kon het werk doen, dat ik deed en dat nota bene speciaal voor mij geschapen was en niets te maken had met de militaire dienst.
Ik had de leiding - ofschoon ik doodgewoon milicien was - van een afdeling van O. en O. (ontwikkeling en Ontspanning) die uitsluitend voor burgers werkte; geen enkele van mijn medewerkers had enige verdere opleiding genoten dan Lager Onderwijs. Het deed er niet toe. Ik was onmisbaar voor 't eerst in mijn leven en mijn studie voltooien mocht ik niet.
Naar ik vernomen heb, is de stompzinnigheid van onze Sint Bureaucratius van het Dep. v. O. nog groter geworden, want heeft hij nog minder eerbied voor de wetenschap, wat vanzelf spreekt. Men herinnert zich hoe de nazi's erover dachten.

Bijna drie en een half jaar duurde dat feest. Toen mocht ik naar huis. Door particuliere omstandigheden kon ik mijn medische studie niet meer opvatten weshalve ik naar een andere faculteit overging.
Mijn inkomen verdiende ik zelf.
Troost voor alles wat ik had doorgemaakt vond ik in de gedachte, dat de Volkenbond uit al deze misère was voortgekomen, dat de millioenen, die in Frankrijk, Rusland, de Balkan en op zee waren omgekomen nadat zij de grauwste ellende hadden doorgemaakt, niet voor niets gevallen waren. Er was immers gestreden om een einde te maken aan alle oorlogen.
En er zou een ontwapeningsconferentie komen, wat ook geschiedde. Om zeker te zijn van het succes stuurde men er generaals naar toe.
Litinov's voorstel om alle legers af te schaffen, werd onmiddellijk afgewezen. Dat was nu echt iets voor de bolsjewieken, zo'n voorstel. De generaals gingen ontwapenen: Duitsland, Oostenrijk, Turkije, maar Kemal Pasja, later Kemal Ataturk, dreef de Grieken, aan wie een groot deel van Turkije door de geallieerden was toegewezen, in zee.
Turkije ontwapende niet; de geallieerden moesten zelfs een nieuw vredesverdrag sluiten.
Clemenceau vierde al zijn haat op Duitsland bot.
Lloyd George zwendelde handig allerlei voordelen voor Engeland uit de zaak. Woodrow Wilson, die het eerlijk meende met de wereldvrede en de mensen, werd zenuwziek. Hij was moreel aan alle kanten opgelicht. De U.S.A. trok zich terug in isolationisme.
Verdwenen was mijn troost.
De wereld bleef chaotisch; Duitsland ging über Alles met zijn inflatie; in 1929 begon de grote crisis en werkeloosheid.
Het nationaal socialisme deed van zich spreken. Ik bestudeerde het in volle ernst, maar heb Hitler nooit vergeven, dat ik noodzakelijkerwijze ook zijn boek "Mein Kampf" heb moeten doorwerken. Twintig maal zeker heb ik het in een hoek gegooid, maar telkens nam ik het weer op en worstelde verder tot het bittere einde.
Ik begon te waarschuwen, maar ondervond vrijwel geen sympathie, wel heel veel tegenwerking. Wat ik in ruime mate ontving waren dreigbrieven. Wanneer "het zoover zou zijn" zou ik tegen de muur gezet worden. Ik ging verder, verdubbelde mijn pogingen.
Als ik sprak, zaten er rechercheurs in de zaal. Een blad waarvan ik de redactie voerde werd op een keer in beslag genomen, ikzelf op het matje geroepen bij den procureur-generaal, alles vanwege het bevriende staatshoofd.
Vrienden en kennissen zeiden, dat ik de dingen te somber inzag, dat de N.S.B.ers eerlijke mensen waren, die staatkundige verbeteringen wilden aanbrengen. Niemand van al deze braven scheen iets af te weten van de gedachten van het nationaal-socialisme. Voor politieke scholing zijn kranten, weekbladen en brochures voldoende.
Toen brak de oorlog uit. Van 1939 tot mei 1940 voerde Frankrijk en Engeland een operette-oorlog tegen het Derde Rijk.
In 1940 werd het ernst. Het was "zover" en ik dook onder.

***

Als ik mijn leven na ga, dringt zich de vraag op wat de onvolprezen democratie eigenlijk gedaan heeft voor de wereldvrede en de vrijheid.
De Boerenoorlog was een doodgewone rooftocht van Engeland tegen een paar kleine republieken. Rooftochten zijn nog steeds toegestaan in de internationale politiek. Tegenwoordig is het een kwestie van machtsverhouding binnen de Verenigde Naties, waar het U.S.A.-blok altijd sterker is dan dat van de Sovjet-Unie.
Amerika heeft Formosa (Taiwan) geroofd en wil het nu in zijn macht houden door middel van de Verenigde Naties.
Amerika heeft de Filippijnen niet de vrijheid geschonken, behalve in schijn. Het heeft er zijn zetbaas evenals op Formosa en elders. Natuurlijk doet het alles in naam van de vrijheid en de wereldvrede.

De eerste Balkanoorlog werd gevoerd tegen de despotie der Turken met hun corrupte régime. Toen de Turken verslagen waren gingen de overwinnaars onderling oorlog voeren om de verdeling van de buit.
Griekenland, Servië, Roemenië en Montenegro sloten zich aaneen tegen Bulgarije en ontnamen het vrijwel alles wat het in de eerste Balkanoorlog op de Turken had veroverd.
In geen van deze staten was na die oorlogen iets te bespeuren, wat op democratie leek; het waren gewone despotieën en niet eens verlicht en de toestand veranderde niet na de eerste wereldoorlog.
Wel werd toen een democratische staat geschapen uit de brokstukken van de Habsburgse monarchie n.l. Tsjecho-Slowakije waarin echter de Tsjechen de Slowaken onderdrukten. Deze democratie heeft geen lang leven gehad, want na twintig jaar kwam het land onder Hitler en daarna werd het een satelliet-staat van de Sovjet-Unie. Er is heel wat over geschreven, dat de Grieken hun vrijheid verloren en daarmede hun democratische regeringsvorm, maar zij hebben niet zelf hun vrijheid verworven, doch haar cadeau gekregen.
Met de Finnen is het ongeveer hetzelfde; dat hun verhouding tot Rusland gemakkelijker is, vloeit hieruit voort, dat hun land niet in de Balkan ligt, waar de westelijke mogendheden er alles op zetten om de Sovjet-Unie van de kusten van de Middellandse zee te weren.

Een volk, dat zijn vrijheid niet zelf verwerft, is niet vrij. Wat men cadeau krijgt, is als geschenk waardeloos, tenzij het uit liefde gegeven en in liefde ontvangen wordt. In de politiek echter speelt de liefde geen rol evenmin als de dankbaarheid.
Een typisch voorbeeld levert Montenegro. Het was het eerste land, dat aan Turkije in 1912 de oorlog verklaarde; de andere Balkanstaten volgden onmiddellijk. 52
In de eerste wereldoorlog streed het aan de zijde der geallieerden. Een dwergstaatje was het met een patriarchale "koning" Nikita, bekend om zijn schone dochters, die dan ook zeer vorstelijke huwelijken sloten; een van haar bijv. trouwde met den koning van Italië.
Romantisch kon het er toegaan in Montenegro; zo gebeurde het o.a. niet zelden, dat de koning in den vroegen zomeravond op de rand van de bron plaats nam in zijn hoofdstad (dorp) en daar liederen zong, waarbij hij zichzelf op de guitaar begeleidde. Zijn onderdanen luisterden of zongen mede.
Dit soldatenlandje met zijn guitaarspelende koning werd na de eerste wereldoorlog aan Servië cadeau gedaan door Engeland.
Bondgenoot of vijand, het is alles hetzelfde: de groten schenken ze weg of maken ze sterker, al naar gelang hun eigenbelang dier groten meebrengt. De democratische staten zijn in dit opzicht niet beter dan de despotische, want democratie is geen waarborg voor recht, omdat de menigte geen benul heeft van recht en zich alleen om eigen belang bekommert.

In de eerste wereldoorlog streden de democratieën tegen Duitsland, Oostenrijk en Turkije, die geen van drieën op de rechte wijze democratisch heetten te zijn. Wat Turkije betreft, stond dit ook wel vast, maar t.a.v. Duitsland en Oostenrijk kon men van mening verschillen.
Duitsland was niet op westerse wijze democratisch; de Duitser gelooft nu eenmaal in overheidsgezag, wat ook in het Marxisme tot uitdrukking komt: de dictatuur van het proletariaat.
Dit echter - dit geloof n.l. - was niet in orde vlgs. de opvattingen der integrale democratieën, waar overigens ook een aristocratie de toon aangaf vnl. de geldaristocratie; maar dit gezag werd niet onverbloemd uitgeoefend, anders zou men niet integraal democratisch zijn.
Enfin, Duitsland moest zalig gemaakt worden en kreeg de Weimar-republiek, een pronkstuk van politieke impotentie, wat den overwinnaars te stade kwam, omdat zij Duitsland zwak wilden houden, zowel politiek als economisch. Zij hadden echter buiten de waard gerekend, hetgeen zij pas bemerkten, toen Duitsland Hitler presenteerde.
De Weimar-republiek was niet de vrijheid - zeker niet voor de Duitsers, maar ook overigens niet. Stembiljetten en vallende en opstaande ministeries, alsmede een vrije pers, die in handen is van binnen- en buitenlandse belangengroepen, zijn geen waarborg voor vrijheid, want deze hangt van de mensen af, niet van de instellingen. Brengt dit onzen democraten maar eens aan het verstand.

54
Alles begint formeel en krijgt daarmee zijn inhoud d.w.z. dat het zich geleidelijk ontwikkelt, mits de vorm de eerste uitdrukking, verschijning, werkelijkheid is van de inhoud in aanleg.
Wordt echter een vorm gegeven, die niet adeaquaat is aan de principiële inhoud, dan blijft hij leeg en ontwikkelt de aanleg zich op eigen gelegenheid, schept zijn eigen vorm, maar is daarbij in hoge mate aan spanningen onderhevig, die door de gegeven vorm worden opgewekt. Dat hiervan vervorming en misvorming het gevolg zijn, spreekt vanzelf.
Het Duitse mensenmateriaal deugde niet voor de Weimarrepubliek.
Toen Hitler er eenmaal was, broedde men in Londen en Parijs een schoon plan uit: Duitsland oorlog laten voeren tegen de Sovjet-Unie, want deze laatste mogendheid was een doorn in het oog van alle integrale democraten w.o. de Amerikaanse, Engelse en Franse groot-industrieëlen, het Comité des Forges enz. Erkend moet worden, dat deze heren kans gezien hebben om vrijwel de gehele arbeiderswereld tegen de Sovjet-Unie in het harnas te jagen en dat is knap werk, al hadden zij dan het voordeel van het politiek onbenul der arbeiders. 55
De groot-industrie en wat daarmede financieel-economisch samenhangt hielpen Hitler zoveel mogelijk, terwijl de diplomaten hem geleidelijk op den weg van oorlog tegen de S.U. trachtten te manoeuvreren. Maar hij was dom en wierp roet in 't eten.
Dit echter daargelaten, vragen wij ons af hoe de begrippen van vrijheid en wereldorde te rijmen zijn met dit perfide gedoe.
Officieel keurde men Hitler's régime af in de scherpste bewoordingen, maar inplaats van hem door financieel-economische maatregelen ten val te brengen, werden millioenen-winsten binnen gehaald aan de Duitse herbewapening.
Weg waren alle vredes-, alle volkenbondsidealen. Een reusachtige oorlog werd voorbereid door de democratieën in samenwerking met de schrikwekkendste dictatuur.
Het zou een oorlog worden tussen Duitsland en Rusland; natuurlijk zou Duitsland daardoor verzwakken, maar Rusland zou zeker verliezen, want niemand zou helpen tenzij het te snel verloor, want de zaak moest zo lang mogelijk duren. En daarna mocht Hitler ook in Rusland zijn dictatuur uitoefenen, want in elk geval was zijn nationaal-socialisme beter dan het communisme.
Het kwam alles anders uit en er is een ontstellende rekening betaald. En nu staat men weer voor de vraag: hoe ruimen wij het communisme op, dat zich inmiddels geweldig heeft uitgebreid.
In elk geval zijn wij al zover, dat vrijwel iedereen incl. de westerse socialisten bereid zijn oorlog te voeren tegen de S.U. en daartoe het neo- nazisme te accepteren. Dat hieruit waarschijnlijk de oorlog tegen China zou voortvloeien, waardoor zij zich de hartelijkste sympathie van alle kolonialen zouden verwerven, is bijzaak. De kranten, Dewey en Mac Arthur zeggen, dat het meer dan bar is, in de S.U. en dat de democraten de heilige plicht hebben daar de eredienst van het eigenbelang in te voeren.
Te wapen dus, al bezwijken wij onder de bewapeningskosten.

De kranten en hun betrouwbaarheid.
Een voorbeeld.
Tijdens de Russisch-Finse oorlog werd in het Franse blad "Marianne" o.a. geschreven, dat de Russische soldaten slecht gekleed en gevoed waren en dat een Russische krijgsgevangene van extase bijna flauw viel, toen hij een bord pap kreeg. In geen tien jaar had de man pap gezien!
En die arme Finnen, door en door democratisch, die later zo dapper in bondgenootschap met Hitler tegen de Russen gevochten hebben.
Dat de S.U. de Finnen ondanks alles helemaal niet slecht behandeld heeft, wordt niet vermeld. Het schijnt volkomen democratisch te zijn om over de goede daden van de tegenstander te zwijgen.

Toen de tweede wereldoorlog was uitgebroken hebben de democratiën met de invasie gewacht tot dat het Middellandse zeegebied veilig in haar handen was. Bovendien betekende uitstel der invasie groter verliezen van mensen en materieel voor de Russen, wat een belangrijk voordeel was.
Niet ter wille van wereldvrede en vrijheid werd de tweede wereldoorlog gevoerd, maar omdat Hitler het spel verkeerd speelde.
En omdat hij Rusland niet wilde verslaan met steun van de westerse mogendheden, moeten deze het nu zelf doen. Maar hoe? Het zal toch moeten geschieden in naam van de vrijheid en de wereldvrede. Wat het eerste betreft, is alles eenvoudig: de Sovjet-Unie is een slavenstaat. Maar de wereldvrede?

***

Herinneringen.
Als een mens de balans van zijn leven opmaakt, komen de herinneringen los. Anders heb ik niet de gewoonte om herinneringen op te halen bij mijzelf. Er is genoeg te doen met vooruit te zien.
Mijn oudste herinnering is, dat ik voor 't eerst alleen liep - diagonaal door de kamer. Ik was dolblij, toen ik de stoel te pakken had, waar ik op afgestevend was.
Dat deze herinnering in mij bewaard gebleven is, kan ik alleen verklaren uit het feit, dat ik altijd op eigen benen heb willen staan en nooit een betrekking, hoe hoog gesalarieerd ook, heb willen aannemen.
"Dom!" zei men. "Doe het een jaar of vijf - het ging om een positie met een salaris van ca. veertig duizend gulden - en je bent binnen."
"Ik houd het geen vier jaar uit en zelfs geen vier weken", antwoordde ik. Toen zeiden ze dat ik gek ben.
In elk geval is die looppartij mijn eerste herinnering.
Ik zal zo niet doorgaan, lezer, want wat interesseren U mijn persoonlijke belevenissen, voor zoverre ze niet van algemene strekking zijn en boven het alledaagse uitkomen.
De weg door het leven is niet eenvoudig voor wie zijn eigen weg zoekt en naar zelfkennis streeft. Makkelijker is het een voorgeschreven weg te gaan. Er zijn mensen, die op een kruiwagen geboren worden en er tot hun dood op blijven zitten. Zij leren niet lopen en maken nimmer ongelukken, wat hun als een verdienste wordt aangerekend, ofschoon het niet moeilijk is om als normaal en dociel mens verdienstelijk te zijn.
De verdienstelijkheid der excentrieken ligt in de hardnekkigheid, waarmede zij zich staande houden tegen de normaliseringstendenz. Dit wordt echter pas erkend na hun dood, als het ten minste ooit erkend wordt.
Een winkelier, medebestuurder van een dozijn middenstandsverenigingen, wordt lichter als een verdienstelijk mens ten grave gedragen.
De worsteling om zichzelf heeft hij nimmer gekend; alleen maar tegen de concurrentie.

Wie niet kan opgaan in kruideniers- of ander waren, maar innerlijk te leven zoekt, weet dat hij in den grond der zaak alleen staat. Hij zoekt de mens in en buiten zich.
Vaak denken de mensen, dat hij treurig is en troost behoeft. Zeker is hij wel eens treurig, maar niet om zijn eenzaamheid. Alleen als hij zich verlaten voelt; wanneer er niemand in zijn leven is, die kan ontvangen, wat hij heeft te geven.

Soms bood een vrouw mij haar schoot, omdat zij iets voor mij wilde zijn.
Een schone gave - een teug champagne fonkelend in kristal. En na de dronk blijft een wijle de lichte vreugde.
Maar tenslotte is het glas ledig en het kristal dof geworden. Dan zet men het neer en gaat.
Mogelijk wordt elders een andere roemer (oa. groot wijnglas) geboden en neemt men hem glinsterend aan, verheugd over de kristallijne fonkeling - om echter misschien het glas slechts even aan de lippen te brengen. Wie champagne drinkt als water is een ordinair mens.

Aan de zeer exquise dronk blijft de herinnering altijd.

***
*