website
inform.
Verhalen van Mr. Drs.A.Börger

Ingetikt door Otto Dobber
Nagekeken door Harrie Weggelaar

Duivels zijn er genoeg

Met korte, driftige bewegingen hakte Hanna de groente op de hardstenen aanrecht; van groentemolens wilde zij niets weten. Haar gezicht vertoonde uiterste tegenstrijdigheden - kinderlijk rond met rose-rode wangen, die bruut overgingen in harde neergaande mondlijnen; volle lippen, die zich verbeten versmalden tot een rode band, wanneer zij werk deed, zoals zij nu onder handen had.
De knecht van de groenteman stond zich te warmen bij de radiator en sloeg inmiddels Hanna gade met een kwalijk spottende glimlach.
Even pesten, dacht hij, bukte zich snel en greep onder haar rokken haar dijbeen, massief als een zware ham.
Met een vloek keerde Hanna zich om en sloeg naar hem met de hand waarin zij het hakmes hield. Een gil was het antwoord. Verwezen keek de knecht naar de mouw, die vuilrood vochtig werd. Hanna liet het hakmes vallen, stroopte de bebloede mouw op en bekeek de oppervlakkige brede wond die scheef en gekarteld over de onderarm liep. Zonder een woord trok zij de man naar de gootsteen toe, waar ze hem liet staan met de arm onder de lopende kraan, ging naar een muurkastje waaruit zij een verbanddoos haalde, strooide superolpoeder op de natte arm, deed er hydrophielgaas op en vervolgens een zwachtel er omheen, die ze met een veiligheidsspeld bevestigde.
"Voor infectie hoef je niet bang te zijn", zei zij ten leste, "alles hier in huis is schoon. En hou in het vervolg je handen thuis".
De knecht bromde iets en zag er verschrikt en bleek uit.
"En donder nou maar op", vervolgde Hanna.
Toen zag zij Fred, de zoon des huizes bij de keukendeur staan.
Hij was zestien jaar, een tengere jongen met fijn krullend, goudblond haar, dat als een aureool glansde, als er licht op viel.
"Wat is er, Fred?" vroeg Hanna op zachte, kinderlijk vriendelijke toon.
"Ik hoorde een gil", antwoordde de jongen. "Wat is er gebeurd?"
"Hij hield zijn handen niet thuis en toen gaf ik hem een mep met de verkeerde hand. Alle kerels zijn hetzelfde ! Nou ja jij niet, maar je bent ook nog een kind. Hoepel nou op", wendde zij zich weer tot de knecht, "of wil je een slok koffie voor de schrik?"
"Graag", antwoordde de man timide.
"Ga dan zitten. 't Spijt me, dat ik de verkeerde hand gebruikte. Je liet me schrikken."
De knecht antwoordde niet, nam plaats en slurpte langzaam de

-2-

hete, zoete koffie. Fred had het hakmes opgeraapt, bekeek het aandachtig en legde het vervolgens in de gootsteen onder de nog steeds lopende kraan. Een flets-rood stroompje verdween in de advoerbuis. Hij draaide de kraan dicht, toen het water kleurloos geworden was.
"Heb je voor mij ook koffie?" vroeg hij.
"Ik zal het wel op je kamer brengen", antwoordde Hanna.
"Neen, hier", antwoordde de jongen, terwijl hij haar aankeek.
Zijn strakke blik maakte haar nerveus. "Wat is er voor bijzonders aan mij te zien?" vroeg zij, zijn blik ontwijkend.
Hij gaf geen antwoord, nam de koffie van de tafel en ging voor de keukendeur naar de tuin staan kijken, die zwaar onder de sneeuw bedolven lag. Er was geen enkel geluid behalve het zwakke zoemen van de electrische klok.

Toen Hanna 's avonds op haar kamer kwam was er in haar nog steeds een vage onrust in verband met wat er die morgen gebeurd was. Niet de verwonding was hiervan de hoofdoorzaak, maar het kijken van Fred, die zij daarna niet meer gezien had.
Zij kende hem vanaf zijn geboorte. Hij begon groot te worden, volwassen - een volwassen kind, maar in elk geval nog een kind.
Zij schrok, toen zij het licht aandraaide en hem zag zitten. Hij knipperde even met de ogen.
"Wat doe jij hier?" vroeg zij. Zou je niet liever naar bed gaan?
De jongen gaf geen antwoord.
Hanna plantte de handen in de zijden en keek hem streng aan. Zwaar en massief stond zij in het lamplicht als een modern beeldhouwwerk van de aan de aarde gebonden mens, maar haar houding verborg een grote onzekerheid tegenover die jongen, die zij onder haar arm naar zijn kamer zou kunnen dragen.
Fred bewoog zich niet, maar bleef zijn blik gericht houden op de grond, alsof hij alle aandacht had voor een verflenst bloempatroon aan zijn voeten.
"Hoor je me niet, Fred?"
"Natuurlijk Hanna, maar zeur niet."
"Ik heb geen zin om de hele nacht op te blijven, morgen is er weer een dag." Haar stem sloeg even over.
"Je hoeft voor mij niet op te blijven."
"Ik wil me uitkleden."
"Nou ... en?"
Een bloedgolf steeg naar haar hoofd. " En ... en ... nou goed, wat

-3-

kan het mij ook schelen, je bent tenslotte een kind. Maar hou je ogen voor je."
Met zenuwachtige vingers begon zij zich te ontkleden. Nu stond zij in haar onderjurk, trok die bliksemsnel over het hoofd en keek schuw naar de jongen die nog steeds op het verflenste bloempatroon tuurde. Zij voelde een vage angst, terwijl zij zich geleidelijk terugtrok naar de hoek waar haar bed stond.
Wat bezielt hem in godsnaam? Haar hart hamerde.
Plotseling werd zij ontzettend bang, niet wetend of zij haar broek zou uittrekken, schuw keek zij terzijde. Hij zat nog steeds in dezelfde houding.
Vlug, vlug! Zij struikelde en moest zich snel voorover bukken om zich aan de bedrand vast te grijpen. Fred keek op, zag de geweldigheid van haar vlees als een duistere macht. Voor zij wist wat er gebeurde lag zij achterover in bed, de jongen op haar. Zij was volkomen verlamd van schrik, haar mond stond wijd open, maar zij bleef stom.
O God ... wat ... ? Au! Hij beet haar in de schouder, huilde - het was het huilen van een kind, een huilen, dat plotseling in een korte gil oversloeg, toen een krampachtige schok hem van top tot teen doorvoer.
Hanna wist wat er gebeurde, maar kon zich niet verweren, ook niet toen hij haar hemd openscheurde en zijn gezicht zo hevig tegen haar borst aandrukte dat het pijn deed.
Hij snikte nog steeds, bijna onhoorbaar. Zij sloeg een arm om hem en drukte hem tegen zich aan, wilde hem zoenen, maar voelde instinctief, dat het verkeerd zou zijn en zij alleen maar stil moest blijven liggen met de jongen tegen zich aangedrukt. Hij woog als een veer. Zijn haren kriebelden zacht tegen haar kin en onderkin.
Langzaam kwam hij tot rust, het schokken en snikken hield op. Zij voelde dat hij in slaap viel.
Toen hij enkele uren later ontwaakte, verliet hij onmiddellijk het bed, knielde even, streek zijn wang langs haar afzakkende borst en ging de kamer uit zonder een woord te spreken.

De volgende morgen voelde hij zich doodverlegen, toen zij hem weer zag, maar hij was vriendelijk zoals altijd. Over het gebeurde spraken zij geen woord.
Hanna begreep het niet. Waarom was hij bij haar gekomen en niet bij Minnie, het kamermeisje, jong knap en coquet?
Fred was Hanna's tweede, de eerste had haar in de steek gelaten ongeveer vijfentwintig jaar geleden, toen zij een kind van hem verwachtte. De dochter van de slager, die "het ook bij de hand had gehad" en aan wie zij nog wel eens in weemoedige herinnering dacht, had haar toen verdere narigheden bespaard.
Nu zij oud en lelijk geworden was, een vrouw met een onmogelijk figuur, kwam Fred.
Hoe was zij ertoe gekomen zich uit te kleden, waar hij bij was?
En waarom was zij zo bang geweest? Voorgevoel? Toch had zij het niet kunnen voorzien - dit niet. Hoe zou zij dat gekund hebben?
Haar gedachten brachten haar geen gemoedsrust. Zij moest er met hem over praten; zij kon toch maar niet doen alsof er niets gebeurd was.
Maar zij durfde niet.

De volgende avond stond hij weer op haar te wachten.
"Hoor eens, Fred, wat bezielt je eigenlijk? Dat kan toch niet."
Maar het gebeurde toch.
Ditmaal huilde hij niet, lag alleen maar lange tijd met haar tepel in zijn mond, nadat hij stil geworden was. Soms liet hij even zijn tong spelen, wat haar een gevoel van zaligheid gaf.
Het werd een gewoonte. Als hij niet op haar wachtte, miste zij hem.
Mevrouw zei, dat zij veranderde, menselijker werd. Soms voelde zij zich als een meisje van vijftien. Mal, oud wijf, schold zij zich dan. Mal, oud gemeen wijf, vandaag of morgen zou Fred een meisje ontmoeten en dan zou het uit zijn. Hij kende veel meisjes, maar blijkbaar nog geen, die dat goed vond. Hij was nog zo jong.

Het was nu al de vierde avond, dat hij niet op haar wachtte. Zij kon niet slapen. Dat was haar straf.
Stil lag zij in haar bed te luisteren. Alle geluiden in het huis hadden opgehouden. De torenklok sloeg twee uur.
Huiverend stond zij op, schoot een ochtendjas aan en daalde omzichtig de trap af.
Onhoorbaar opende zij de deur van Fred's kamer.
In het licht van een schemerlampje zag zij de aureool van zijn hoofd - onmiddellijk daarna schrok zij ontzettend, want ernaast op het kussen glansde ebbenzwart het haar van Emmy, zijn zusje van twaalf.

-5-

Zij had kunnen gillen - een ontzettende pijnscheut in haar onderlijf deed haar krimpen, zweet parelde in dikke droppen op haar voorhoofd en slapen, vloeide in dunne straaltjes langs haar kin en verdween in de diepe plooi tussen haar borsten.
Ineengekrompen van pijn sloop zij naar het bed, lichte voorzichtig de dekens op en keek. Zij lagen naakt tegen elkaar.
Als een geslagen hond verliet zij het vertrek. Haar schuld. Zij had hem verdorven.

De volgende morgen voelde zij zich uitgeput na de doorwaakte nacht vol zelfverwijt. Haar gezicht was asgrauw. Mevrouw vroeg of zij ziek was.
"Een beetje."
"Ga dan naar bed, Hanna."
"In bed sterven de meeste mensen, mevrouw", antwoordde zij in een wanhopige poging om onverschillig te zijn en zichzelf te overtuigen, dat zij niet bang was voor de dood op dit ogenblik.
"Enfin, je bent oud en wijs genoeg, maar ontzie jezelf wel een beetje."
"Oud en wijs! Jawel, oud en wijs! Oud en gek en gemeen, een kinderenbederfster, slet, sloerie."
Zij vervloekte zichzelf. Huiverde voor een ontmoeting met Fred.
Het was vakantie en zij zou hem zeker niet de hele dag kunnen ontlopen.

Minnie kwam zeggen, dat hij liet vragen of zij even bij hem wou komen."
"Ik heb nu geen tijd", antwoordde Hanna bits. "Ik pas wel even op de bel", zei Minnie vriendelijk. "Ga nu maar. Anders ga je toch ook altijd, als hij het vraagt."
"Mag dat soms niet?"
"Van mij wel. Je bent toch niet bang, dat ik zal denken, dat hij verliefd op je is of jij op hem?"
Hanna voelde, dat zij een kleur kreeg en liep daarom met een nijdig gezicht de keuken uit, nagekeken door een glimlachende Minnie, die zich superieur voelde, omdat zij slank en knap was en geen molenpaard.
Hanna miste alle zekerheid toen zij Fred's kamer binnentrad; haar gezicht was purperrood en het hart bonste haar in de keel.
"Ga zitten, Hanna. Wat is er?"
"Minnie zei, dat je me liet roepen." Zij beet de woorden af.
"Dat is zo, maar wat scheelt er aan, je ziet er zo vreemd uit."

-6-

"Zo ..."
"Wat wil je van mij weten?" Haar stem klonk hard en geladen van angst.
"Ik wou je even uitleggen waarom ik zo lang niet bij je kwam."
"Je hoeft mij geen uitleg te geven. Ik snap het heus zo wel. Je bent misselijk van me en je hebt trouwens een betere."
Verwonderd keek hij haar aan. "Wie dan?"
"Huichel niet! Ik heb jullie gezien vannacht."
Hij glimlachte. "Emmy en mij. Zo, ben je op mijn kamer geweest?
Ja, maar 't is niet wat jij denkt."
"En waarom liggen jullie dan naakt tegen mekaar? Je moet je doodschamen - je bloedeigen zuster."
"Je hebt wel grondig geïnspecteerd, maar ik zeg je nog eens, het is niet dat."
Hanna voelde zich kalm worden. "Waarom liggen jullie dan naakt?"
"Om heel dicht bij elkaar te zijn, zo dicht mogelijk."
"Goed en wel - maar - jij - nu ja, je begrijpt me wel - jij bent een man, dat weet ik in elk geval zeker - en dan zo een naakt meisjeslijf tegen je aan - Emmy is nog wel erg - eh - plat, maar toch ... ach je snapt wel, wat ik bedoel, zij moet toch wel iets aan je merken."
Haar stem klonk smekend.
"Ik begrijp je heel goed, Hanna", antwoordde hij blozend. "Ik heb het haar uitgelegd. Zij vind het prettig, maar zij is nog te jong daarvoor."
"Wat vindt zij prettig?"
"Mij tegen zich aan te voelen."
"Verder doen jullie dus niets. Zij is nog te jong, zeg je, maar als ze niet te jong was, zouden jullie het dan wel doen?"
"Ik denk van wel. Waarom niet?"
"Maar Fred, jullie zijn toch broer en zuster."
"Wat steekt daar voor ergs in, Hanna? We houden heel veel van elkaar, ontzettend veel, en we hebben alleen elkaar."
"Jullie hebt toch ook nog ouders, Fred."
"Je bedoelt die mijnheer en mevrouw hier in huis, die zeggen dat Emmy en ik hun kinderen zijn. Beste mensen geloof ik, Hanna, maar ik ken ze nauwelijks. Ze schijnen van bridgen te houden."
Hanna had het gevoel alsof ze voor een afgrond stond, waaruit ijzige kou omhoog steeg. Zij rilde. Er viel een stilte, die haar beklemde.
"Ik dacht", zij ze bijna fluisterend, "dat ik iets voor je beteken."

-7-

"Ontzettend veel, Hanna. Ik kom bij jou om mezelf te vinden en te ontlopen, maar ik heb me nog niet gevonden. Emmy is even alleen als ik, maar ze heeft niemand. Daarom houden wij ons aan elkaar vast. Telkens als zij gedroomd heeft, dat zij verdrinkt, komt zij bij mij slapen."
"Misschien, misschien begrijp ik het een beetje. Ik dacht, dat ik je slecht gemaakt had. Maar je moet toch nooit dat met haar doen. Ze is je zusje, en dat zou heel slecht zijn. Veel en veel slechter dan wat wij doen."
"Jullie ouderen praten altijd, alsof jullie precies weten, wat goed en wat slecht is en wat er in een mens omgaat."
"Weet Emmy het van ons?"
"Neen. Ik kan haar immers niet uitleggen wat ik bij je zoek. Zoiets kan je aan niemand uitleggen, niet eens aan jezelf. Maar ik heb je nodig, Hanna."
"Kom maar, jongen, als je me nodig hebt. Kom maar, Fred. Ik weet nog dat je in m'n armen lag, vlak na je geboorte. Ik was jaloers op je moeder, ik had zelf graag - bijna ... ik had je alleen maar in m'n armen, nu heb ik je soms in m'n schoot", eindigde zij dromerig en bloosde, toen tot haar doordrong wat zij zei. Zij stond op om weg te gaan.
"Voor mij is het anders, Hanna, maar toch zoiets. Je hoeft niet verlegen te worden."
Plotseling werd zij weer bang voor hem - zestien jaar en dan zulk praten. Hij sliep met zijn zusje en had er toch geen bezwaar tegen om dat andere ook met haar te doen als zij wat ouder was. Het was ontzettend.
"Fred", zei ze zachtjes, "je moet niet boos worden, dat ik er weer over begin, maar ik ben bang voor wat jij en Emmy doen, jullie doen nog wel niks, maar jongen, het zou bloedschande zijn, weet je dat wel?"
"Alweer zo'n groot woord - bloedschande! Zeus was met zijn zuster getrouwd."
"Zeus? Wie is dat, en wat heb jij daarmee te maken?"
"Zeus was de hemelgod van de Grieken."
"O zo! Maar jij bent geen god."
"Ik probeer het te worden door jou."
"Jongen, Fred, je bent gek", riep ze verschrikt.
"Duivels zijn er al genoeg, vind je niet? Laten er nu ook eens goden komen."
Terwijl hij sprak, herinnerde zij zich verzen, die hij haar had

-8-

laten lezen. Hij had haar verteld dat het blanke verzen waren, maar zij had niet kunnen begrijpen, wat het met verzen te maken had. Omdat zij alles van hem bewonderde, had zij ook zijn verzen bewonderd. Al had zij ze niet gesnapt, evenmin als de tekeningen die hij erbij maakte en abstract noemde.
Fred maakte blanke verzen en abstracte tekeningen en wil een god worden en de man van zijn zusje. Devoot keek zij naar hem, zoals hij stond voor het venster in het harde ochtendlicht, dat door de sneeuw werd teruggekaatst.
"Misschien heb je gelijk", hoorde zij hem zeggen, "dat ik dat niet met Emmy moet doen. Ik weet het nog niet. Misschien ontdek ik wat goed en slecht is, samen met jou, Hanna."

De handen gevouwen bleef zij naar hem staren met in haar ogen de glans van een andere wereld.

--------