website
inform.

Verhalen van Mr. Drs. A. Börger
Ingetikt door Otto Dobber

Gevonden Voorwerpen

Toen de conducteur de coupé binnentrad om te zien of er niets door een der reizigers was achtergelaten, viel zijn oog onmiddellijk op een wit en rose bundel in het bagagenet, welke bij nadere beschouwing een baby van ongeveer drie maanden bleek te bevatten. Hij legde het kind op een zitplaats, stak zijn hoofd buiten de coupédeur, keek links en rechts het perron af om te zien of er niet een rood aangelopen moeder aan kwam draven, maar zag niets dan leegte. Alleen in de verte rolde een bagagewagentje met de bestuurder achterop; meer was er niet te zien. Het was niet druk op dit uur van de dag.
Hij nam zijn pet af, krabde zich het dikke kroeshaar en keek weer naar de baby die stil naar niemand-weet-wat lag te kijken, zag in dat hij daar niet mee opschoot maar zelf iets doen moest, nam daarom resoluut de bundel in zijn armen en wandelde ermee naar het bureau, waar drie mensen elk aan een tafeltje zaten te werken of te doen alsof.
Het waren een reeds oudere man, kaalhoofdig, met nog enkele resten grijs haar aan de slapen, een jonge kerel van amper dertig en een vrouw van middelbare leeftijd, die eenmaal beslist knap geweest was maar wier aantrekkelijkheden waren ondergegaan in gelaatstrekken die even zovele onvriendelijkheden weerspiegelden. De oudste zag de conducteur met de baby het eerst. "Asjemenou!" riep hij, waarbij hij zijn ogen zo wijd opensperde, dat ze bijna uit de kassen rolden. "Dat had je ons wel wat eerder kunnen vertellen, maar tracteren zal je."
"Je bent flinker dan ik dacht", zei de jongste. "Is het er een van je vrouw of van een ander?"
Het gelaat der juffrouw verduisterde, bij het horen van deze woorden. "Wil je er om denken dat je niet onder vrienden bent? Matig je taal een beetje." En zich vervolgens tot de conducteur wendende - "Wat betekent dat, Joachims, wat moet die baby hier? Je lijkt wel niet goed wijs."
"Gevonden", zei de conducteur, "in een coupé."
De jonge ambtenaar sloeg bijna dubbel van het lachen, toen hij dit hoorde. "Gevonden! Allemachtig, wat een mop! Onbetaalbaar. Moet je tegen je vrouw zeggen. Die zal je leren vinden. Daar moet je patent op vragen." En zich tot de juffrouw wendende - "Ziet u daar niets in?"
Zij werd wit van woede. "Hou je onbeschaamdheden voor je, smeerpoets." En vervolgens tot de conducteur - "En verdwijn jij met dat kind!

-2-

Ik ben van dat soort grappen niet gediend, haal die maar ergens anders uit."
"Maar dat heeft-ie immers gedaan", zei de jonge ambtenaar, "anders had-ie 't niet gevonden."
Nu werd het de conducteur te bar. "Stikken jullie voor mijn part, ik heb het gevonden in het bagagenet."
Er viel een stilte. Alle drie keken zij naar hem alsof hij het mannetje van de maan was. De oudste nam weer het eerste het woord; de juffrouw was te sprakeloos - de opmerkingen die gemaakt waren, ook die ene tegen haar, niemand kon ook maar het geringste op haar aanmerken, niemand, en dan zegt zo'n vlegel ...
"Snap ik niet", hoorde zij haar collega zeggen. "Je vergeet toch geen baby, en dat in een bagagenet. Wie legt er nou een kind in een bagagenet?"
"En toch lag het er in en nergens anders. Weet ik wie het deed?"
De juffrouw hervond haar stem. "Het is helemaal niet zeker, dat het vergeten is; dat geloof ik zelf niet; een moeder vergeet haar kind toch niet. Wat zou dat voor een ontaard wezen moeten zijn? Zo iemand bestaat niet."
"U kunt het weten", zei de jonge ambtenaar.
Een minachtende blik was het antwoord. "Als u mij vraagt", vervolgde de juffrouw, "is het kind te vondeling gelegd. Een of andere onwettige moeder, die ten einde raad ... ach we weten dat allemaal ..."
"Zo!?", zei de jongste. Hij had iets tegen de vrouwelijke bureaugenote, die het leven had laten voorbijgaan omdat zij geen enkele man ooit goed genoeg had gevonden om met haar te trouwen.
"Wilt u uw onhebbelijke opmerkingen voor u houden? Wij weten wel hoe u bent. Ik beklaag uw vrouw."
"Ik ook", antwoordde hij, "ze heeft vandaag de grote was en dat valt niet mee. Maar ja, drie kinderen, wat wil je. Allemaal echte, geen een uit het bagagenet."
De oudste had hoofdschuddend geluisterd; hij hield niet van bekvechterij, al was hij niet verrukt van de juffrouw met haar preutsheid. Zij verdroeg geen enkel lolletje, direct witheet; alles was gemeen, smerig, mannen waren zwijnen. Zij had toch ook een vader gehad. Hij probeerde het gesprek op neutraal terrein te brengen. "Wat doe je er mee?" vroeg hij aan de conducteur.
"Hier afgeven! Alle gevonden voorwerpen moeten hier worden afgegeven."
"Maar een kind is toch geen voorwerp!" riep de juffrouw verontwaardigd."
"Nou reken maar en het is nog lek ook", zei de conducteur, die het

-3-

kind op haar tafel legde.
"Wat moet ik daarmee?" vroeg zei snibbig. "Dat vind ik nou aardig", zei de jongste, "het moet wel prettig voor u zijn om nog een kind te krijgen."
"Neem dat kind weg!", schreeuwde zij, maar de conducteur stond al in de geopende deur. "Ik denk er niet over", antwoordde hij, "dat kan me m'n baantje kosten. Gevonden voorwerpen moeten hier worden afgegeven, anders is het verduistering." Na deze woorden verliet hij het kantoor.
De baby voelde zich onbehagelijk op het harde hout en begon te huilen.
"Wat nu? Wat moeten we doen?" vroeg de juffrouw, volkomen in de war.
"Laten we de chef erbij halen", stelde de oudste voor, en de daad bij het woord voegende stond hij op, moeizaam wegens zijn rheumatiek. "De wereld wordt hoe langer hoe gekker. Wie legt er nou een kind in een bagagenet?"
"Volgens die juffrouw heeft een of andere Gretchen het gedaan, omdat haar Faust haar met de brokken heeft laten zitten", antwoordde de jongste laconiek. "Maar het is natuurlijk juist, laten we de chef erbij roepen."
Toen deze verscheen trachtten zij hem het geval uit te leggen, maar hij begreep het niet omdat ze alle drie tegelijk praatten.
"Zwijgen jullie nu eens", commandeerde hij. "Wat is er met dat kind, juffrouw, en hoe komt u daaraan?"
"Joachims heeft het hier gebracht."
"Hoe komt die er dan aan?"
"Hij vond het in het bagagenet van de trein van vijf uur drieënvijftig."
"Wat? maak mij wat wijs."
"Echt waar, zo heeft hij het verteld."
"In het bagagenet? Waar is Joachims?"
"Weggegaan, hij wou het niet meenemen en zei, dat het een gevonden voorwerp is."
"En dat het lekt ",vulde de jongste aan. De chef glimlachte. Joachim was een serieuze kerel en als hij dat verteld had was het natuurlijk waar, maar hoe komt een baby in een bagagenet?
"De juffrouw", vervolgde de jongste, "denkt, dat het een vondeling is."
"Een vondeling is het in elk geval, want het is gevonden, maar ..."
"Zij ziet er een drama in, - 'n verlaten ongehuwde moeder."

-4-

"Waarom denkt u dat?" vroeg de chef aan de juffrouw.
"Ik heb alleen gezegd, dat het mogelijk is, dat zo'n vrouw het opzettelijk heeft achtergelaten, want ik kan me niet voorstellen, dat een moeder haar kind vergeet."
"Hm! Mensen zijn rare wezens", bromde de chef.
"Maar een moeder!" De juffrouw werd pathetisch.
"Er zijn ook rare moeders, juffrouw, geloof me. Maar ter zake. We kunnen het kind niet van een label voorzien, in het rek leggen, het moet eten of drinken, dat weet ik niet zo precies meer, en aan de lekkage zal iets gedaan moeten worden. Kunt u het niet een beetje stil krijgen, juffrouw, het schreeuwt als een mager varken."
"Hoe moet je dat doen?" vroeg zij verlegen.
"Op schoot nemen of zoiets."
"Maar het is nat."
"Dat geeft geen vlekken."
"Dat is best mogelijk, maar ik vind het vies."
"Kom kom, het is maar water. Doe wat juffrouw, doe wat, zo meteen krijgen we een volksopstand wegens kinder-mishandeling."
"Er waren gezichten verschenen voor het raam, leden van het station personeel. De chef wenkte dat zij moesten doorlopen, aan welk bevel schoorvoetend werd voldaan. Een eindje verder staken zij de hoofden weer bijeen.
Wat zou dat zijn, de juffrouw met een rood hoofd en een baby. Hoe had zij dat gelapt? Nooit iets van gemerkt. Onzin! De juffrouw van het bureau. Om je dood te lachen, zij en een baby. Dat kon je eerder van een bezemsteel verwachten, dan van haar. Maar ze is om de donder geen bezemsteel. Nou ja, goed, maar ... Neen dat is nonsens.
Het bleef een raadsel.
In het kantoor duurde de krijgsraad voort.
"Laten we de voogdijraad opbellen", stelde de juffrouw voor.
" 't Is zes uur, daar is niemand meer. Een van ons zal het kind voor vannacht mee moeten nemen."
"Dat moet jij dan maar doen", zei de juffrouw snel tot haar jongste collega. Je vrouw heeft zelf nog kleine kinderen en weet er dus mee om te gaan."
"Vandaag gaat dat niet", antwoordde hij. "Ze heeft 't al druk genoeg gehad. Ik heb toch gezegd dat 't bij mij thuis wasdag is. Maar waarom neemt u het zelf niet mee?"

-5-

"Ik?" gilde zij en er was ontzetting in haar ogen.
Geen der mannen sprak een woord, alle drie keken als bij afspraak naar haar, hetgeen zij met toornige blikken beantwoordde.
"Waarom zeggen jullie geen van allen iets? U moet goed begrijpen", zij richtte zich tot de chef - "dat ik er niet over denk. U heeft alle drie een gezin, ik woon op kamers."
"Laat dat kind zijn mond houden, juffrouw!" bulderde de aangesprokene. "Doe niet zo pietluttig, neem 't op schoot. Verdomd, U zit te dazen over moeders en u bent nog te beroerd om een baby vast te houden."
"Ik ben haar moeder niet", antwoordde zij bits, nam het kind voorzichtig op waarbij zij duidelijk liet blijken hoe onsmakelijk zij het vond, en zette het op haar knie met het gezichtje naar haar toegekeerd. Meteen hield het kind op met huilen keek haar onderzoekend aan en vertoonde iets, dat voor een glimlach zou kunnen doorgaan. De juffrouw wist niets van baby's en was daarom vertederd. "Ach kijk eens, zij lacht tegen me, wat een schat! Hoe kan een moeder ... ?" Zij schudde het hoofd.
"Wie neemt het mee ?" vroeg de chef opnieuw. Ik kan het zelf niet doen, want mijn vrouw is bedlegerig en van m'n kinderen is alleen nog m'n jongste zoon thuis. Vragend keek hij naar de oudste van het drietal.
"Laten we de politie bellen, laat die ervoor zorgen. Als de moeder nooit komt opdagen, zit ik ermee als ik het meeneem", zei de oude man.
"Daar zit wat in", antwoordde de chef goedkeurend knikkend.
"Arme schat, arme lieveling", declameerde de juffrouw, "nu willen ze je al naar het politiebureau brengen, bij enkel mannen. Enfin het zijn ook mannen die het voorstellen, luister maar niet naar ze, hoor."
De mannen keken elkander aan; de chef haalde de schouders op. De juffrouw praatte en praatte allerhande lieve woordjes, die zij eens gehoord of gelezen had, en lette er zelfs niet op, dat haar knie nat geworden was door haar rok heen. Zij was een en al extase, een tikje hysterisch.
De mannen luisterden. Er kwam een trein binnen. Het bekende lawaai van reizigers, die uit of instappen werd hoorbaar. De chef verliet het kantoor, omdat zijn plicht hem elders riep. De jongste zag zijn collega aan en maakte een hoofdbeweging in de richting van de deur. De ander knikte, stond voorzichtig op. De drukte op het perron overstemde het lichte gedruis, dat zij veroorzaakten, toen zij wegslopen.

-6-

Na enige tijd drong de stilte in het vertrek tot haar door; verwonderd keek zij om en schrok. Bijna was zij opgesprongen. Even flitste het door haar heen het kind in de prullenmand te leggen en er ook vandoor te gaan. De lafaards! Echt mannen. Maar zij verzonk in gedachten.
Het kindje had zich tegen haar aangevlijd, het was moe en had honger. Zachtjes begon het te snikken met heel kleine geluidjes. De juffrouw verroerde zich niet, een en al aandacht voor dit ongekende en nimmer gewetene. Ernstig keek zij naar het kind, dat aarzelde tussen slapen en huilen. Toen stond zij op, de baby in haar armen. Recht stond zij, het hoofd stevig geplant op de dikke hals, zodat haar onderkin minder opviel. Even legde zij het op de grote tafel in het vertrek om snel haar mantel te kunnen aantrekken. Dat de papieren waarop het kind lag, vuil werden, deerde haar niet.
Het kindje was weer begonnen te huilen, omdat het licht van de lamp boven de tafel het in de ogen scheen.
De juffrouw repte zich, zette het op haar arm en trad op het perron, waar hier en daar een employé bezig was. Zo vlug zij kon liep zij naar de uitgang waar de conducteur haar goedkeurend toeknikte. Hij had het raadsel van de baby en de juffrouw reeds vernomen, en omdat hij een kerkelijk man was, was hij van oordeel dat bij god alle dingen mogelijk zijn, maar hij hield hierbij geen rekening met de juffrouw. Wat hij dacht was bij haar godsonmogelijk.
Inmiddels spoedde zij zich naar huis langs de stille straten, het kind tegen zich aangedrukt.
Thuisgekomen ging zij rechtstreeks naar haar kamer, zonder eerst haar komst te melden, wat altijd geschiedde in verband met het avondeten, dat dan kon worden opgediend, want zij was altijd in een paar minuten weer beneden.
De mevrouw bij wie zij kamers gehuurd had, kwam juist de trap af toen zij naar boven ging en bleef verwonderd staan. Zij was een rijzige verschijning van omstreeks zestig jaar, goed geconserveerd en alleszins het aanschouwen waard, zij het dan op andere wijze dan vroeger. Haar opvatting over mannen was lijnrecht tegengesteld aan die van haar kamerbewoonster, met wie zij eigenlijk medelijden had, al was dit ook niet vrij van spot.
Het was hoogst verbazingwekkend, de juffrouw te zien met een kind in haar armen en onmogelijk dit vreemde verschijnsel te negeren.

-7-

"Hebt u een logeetje?" vroeg zij op haar beminnelijkste toon.
"Ja, maar op een heel vreemde manier gekregen. Als u even mee wilt gaan op mijn kamer, zal ik het u uitleggen."

Mevrouw luisterde vol aandacht; dit had zij in haar bewogen leven nog nooit meegemaakt, alleraardigst! "Vindt u haar niet schattig?" vroeg de juffrouw.
"Een snoesje. Is 't een meisje?"
Enigszins verschrikt keek de juffrouw haar aan. "Dat ... dat ... ik heb haar nog niet ... maar het is toch duidelijk, 'n typisch meisjesgezichtje.
"Mevrouw glimlachte nauwelijks zichtbaar, welke glimlach gepaard ging met een even optrekken der wenkbrauwen. "Wij zullen haar eerst maar gaan verzorgen, vindt u niet?" zei zij zonder op het oordeel van haar kamerbewoonster in te gaan. "Ik heb natuurlijk niets meer in huis op dat gebied, maar we komen een heel eind met een paar servetten - een als hemdje en een als luier. Maar waar moet het slapen? Enfin, dat zien we straks wel. Ik ga eerst even in m'n linnenkast neuzen. A propos juffrouw. U moet wel de politie inlichten, hoor. Vanavond of anders morgenochtend. Kleed u het vast uit, ik ben zo terug."

Toen de juffrouw het kind had uitgekleed, zag zij, dat het een jongen was, wat haar erg onaangenaam aandeed. Vooral op dit punt waren de mannen haar antipathiek. Mevrouw vond het niet belangrijk, meisje of jongen, ze zijn beide even welkom. Hij plast in m'n bed, gilde de juffrouw.
"U had er een handdoek onder moeten leggen."
Mevrouw ging naar de wastafel, nam een handdoek en maakte de deken schoon. Bij kinderen moet je aan zulke dingen wennen", zei zij. Vervolgens wikkelde zij het kind in een servet, dat zij met twee veiligheidsspelden sloot, en deed het een luier aan. "Nu gauw noch wat eten voor hem klaarmaken. Maar hoe moet dat? We hebben geen fles." Een nieuw vraagstuk. "Ik weet er al wat op", zei zij, na enkele ogenblikken nagedacht te hebben. "Ik ken een jong vrouwtje met een baby van een half jaar, daar zal ik het meisje even heen sturen." Na deze woorden verliet zij de kamer.
De juffrouw had het kind op een dubbelgevouwen handdoek gelegd en onder de dekens gestopt, en zat nu een beetje moe en neerslachtig in de grote fauteuil bij het raam. Dromerig keek zij voor zich uit. Het kind schreeuwde, maar dit stoorde haar niet.

----------

-8-

Twee maanden later stond zij voor de rechter.
Gebleken was, dat de moeder van het gevonden kind in de trein kennis had gemaakt met een man, die op weg was om carnaval te vieren, en met hem was meegegaan. Pas na drie dagen had zij zich haar baby herinnerd. Het was een pijnlijke geschiedenis geworden op het politiebureau.
Het kind was geboren een half jaar na de dood van haar man, die bij een mijnongeluk om het leven gekomen was en het was haar eerste. Als een leeuwin vocht de juffrouw om tot voogdes benoemd te worden. Het grote bezwaar was dat zij overdag werkte, maar mevrouw stond haar terzijde, beloofde alle hulp.
Bijna had zij haar zaak verknoeid door op een zijspoor te geraken en haar oordeel over mannen ten beste geven. De rechter had dit ongewild uitgelokt, toen hij over de werkende vrouw sprak in verband met de opvoeding, maar zij realiseerde zich nog juist op tijd, dat zij tot een man sprak en overwon zichzelf door haar oordeel over de meeste mannen te wijzigen. De rechter had haar onderzoekend aangekeken en mevrouw had geglimlacht.
Op de stoep van het gerechtsgebouw had de moeder haar aangesproken en gevraagd of zij het kind mocht bezoeken. Zij was nog erg jong en niet groot, een knappe deern met dik donkerblond haar en een goed figuur. Verlegen stond zij tegenover de juffrouw, die een hoofd boven haar uitstak en kritisch op haar neerzag; de onderkin plooide zwaar tegen de dikke hals.
"Zondagmiddags van drie tot vier!" Na deze woorden had zij zich omgekeerd en was zonder groet weggegaan. Zij had geen behoefte veel woorden te verspillen aan een slet. Het was al erg genoeg, dat zij haar moest ontvangen, maar zij was de moeder en moeders ... Even doemde het beeld van de stationchef voor haar op.

Na enige weken bleven de Zondagmiddag-bezoeken uit. Het was kermis in het land.

***