SYLLABUS 2.

Cursus: De bijbel in het licht van de strijd tussen de Grote Moeder en de Grote Vader.

Izaak brengt de godsdienstige opvattingen niet veel verder.
Hij is nog sterk matriarchaal gebonden, want:
hij neemt Rebekka in de tent van Sarah tot vrouw en vond zo troost na de dood van zijn moeder.

Rebekka baart de tweeling Esau-Jacob, waarmede gezegd wordt, dat tijdens Isaak de tegenstelling jacht/veeteelt manifest wordt, waarbij de veeteelt het wint. Hierbij op te merken, dat Jacob listig is en zijn broer en vader bedriegt. Hij is dus het verstand, want dit is listig.

Met Jacob begint het godsbesef iets te worden.
Zijn ladderdroom, de godheid staat bovenaan en engelen klimmen op en af, waarmede de droom uitdrukt, dat Jacob het inzicht verwerft dat hij, ofschoon aardeling, in verbinding staat met het goddelijke, hetwelk tevens als hemels (boven de aarde verheven) gevat wordt.
Deze godheid maakt zich bekend als de Heer, de God van Abraham en Izaak.
Na het ontwaken legt Jacob de gelofte af. "Indien hij met mij zal zijn, zal de Heer mij tot een God zijn." Voor dat geval belooft hij hem tienden.

De familiegod van Abraham en Isaak wordt door Jacob dus voorwaardelijk geïdentificeerd met de hemelgod.
Dat huisgoden in de wereld van Jacob algemeen waren, blijkt uit het verhaal van Rachel, die haar vaders terafim steelt.
Blijkbaar wilde zij deze veiligheidshalve meenemen, aangezien Jacobs (familie = huis)god een vreemde voor haar was.

Als Jacob na 20 jaar terugkeert naar het land, waar zijn vader woont, is hij op een nacht alleen gebleven aan de beek Jabbok, waar "een man met hem worstelde".
Het is de strijd van een man, die met zijn onbekende Zelf worstelt, die zichzelf tracht te leren kennen. De man kan hem niet overwinnen, zegt dan dat hij niet meer Jacob heten zal, maar Israël: "want gij hebt gestreden met God en mensen en gij hebt overmocht".
Maar de man zegt zijn naam niet, d.w.z. tot zijn diepste wezen is Jacob nog niet doorgedrongen.

Jacobs lievelingszoon is Jozef, de eerstgeborene van Rachel;
hij noemt hem de zoon van zijn ouderdom.
Rachel was zijn lievelingsvrouw.
Hij trekt Jozef voor boven zijn broeders en geeft hem een pronkgewaad.
Jozef klikt tegen vader en heeft dromen, die zijn broers ergeren, maar die zijn vader tot nadenken stemmen.
Zijn dromen behelzen n.l. de mededeling, dat in de eerste plaats zijn broers, maar tenslotte ook zijn vader en moeder zich voor hem zullen buigen.
Daarom willen zijn broers hem uit de weg ruimen, werpen hem in een put en verkopen hem naar Egypte, waar hij door Potifars vrouw in de gevangenis komt.

---