SYLLABUS 1.

Cursus: De ontwikkeling der persoonlijkheid.

Persoon moet niet geïdentificeerd worden met persoonlijkheid.
Het woord persoon komt van het Latijnse persona = toneelmasker, dat de uitbeelding gaf van de mythologische of legendarische figuur, die ten tonele gevoerd werd; zijn karakter.
Hij werd niet als concreet levend individu gespeeld.
De antieke wereld kende nog niet de volslagen ontwikkelde individu, behalve als geniale uitzondering.

Elk individu is ook soort; in zoverrre is het individu met zichzelf in tegenspraak.
De collectieve persoonlijkheid brengt instinctief de wil der soort tot uitdrukking.
Deze persoonlijkheid kent geen onderscheid tussen "binnen" en "buiten". Het lichaam is beide tegelijk en onbewust symbool der centroversie. Het lichaam is dan gelijk aan het Zelf.

Het feit, dat het individu gaat constateren, dat het macht heeft over zijn lichaam, is de aanvan van het ontstaan van het Ik-bewustzijn.

De collectieve persoonlijkheid is nog ongedifferentieerd.
Ik wordend, wordt het individu een individuele persoonlijkheid, maar kent zich nog niet.
Het zich leren kennen is de geschiedenis der mythologie.

Zolang het "Ik wil" nog willekeur is, is het Ik niet autonoom.

Het individuele ik is niet de gehele persoonlijkheid, maar het Ik als het zuivere denken kan de gehele persoonlijkheid wel tot begrip verwerken en haar zich op deze wijze "toeeigenen".

De vrouw, ofschoon overwegend Wij, is niet zonder manlijkheid en dus niet zonder Ik.
De vrouw moet haar manlijke aanleg eerst instinctief en vervolgens intuitief leren vatten, dan kan zij het manlijke aan zichzelf aanpassen en op zich toepassen en zich individueren en vergeestelijken: de ontwikkeling van de animus.
Zo wordt zij een sterk vrouwelijk Ik, als zelfbewust persoonlijk Wij, d.w.z. een liefdevol Ik.

Om zich te vrijwaren tegen eenzijdig negativisme moet de man zijn vrouwelijke aanleg aanpassen: de anima.
Deze is de menselijke en voor het Ik vatbaar geworden Grote Moeder, een jonge "afsplitsing" van de oude.

---