SYLLABUS 2.

Cursus : Het Heelal.

In de natuur- en sterrenkunde zien wij uitersten van atomen tot melkwegstelsels. Deze tegenstellingen liggen bijkans geheel in de spheer van het quantitatieve.

Dat de natuur steeds weer de tegenstelling vertoont, volgt hieruit, dat het wezen der werkelijkheid dialectisch is.
Het is dus allerminst verwonderlijk, dat er telkens weer "nieuwe" tegenstellingen ontdekt worden. Zo is verleden jaar het anti-proton ontdekt.

Alles is electromagnetisch veld. Alles draait. De kosmische lijn is de gesloten kromme. Om dit te verklaren zullen wij uitgaan van de ruimte.

De ruimte is niet een bepaalde ruimte en derhalve krachtens haar begrip onbegrensd.
De ruimte is een verschijnsel waaraan niets verschijnt.
Haar aanschouwende aanschouwen wij niets.

Het aanschouwelijke is verschijnsel van wezen, dat echter als zodanig niet verschijnt. Tevens is aan het begrip verschijnsel te begrijpen, dat het aan iemand verschijnt. Dit laatste vooronderstelt de zintuigen en leven.
Zonder zintuigen geen verschijnselen.
Het is een verstandelijke denkfout ze zonder meer uit elkaar te denken.

Ruimte en wat erin bestaat zijn gegeven objecten voor de subjecten, d.w.z. voor de zintuigen en het denken.
Het samengaan van subject en object levert het heelal op, zoals het gekend wordt door het verstand en de rede. Een primitiever kenwijze is die door de phantasie (voornamelijk de religie). De vraag: hoe is de werkelijkheid buiten ons op zichzelf, is verstandelijk.
Op zichzelf is zij niets.

"Iets" is gesteldheid - reële of ideeële.
De ideeële gesteldheid: de gedachte, heft zichzelf op.
De reële gesteldheid: het bestaande, houdt stand.
Dit standhouden is schijn, want alle zijn is worden, veranderen; iets anders worden.
Elk verschijnsel is een verdwijnsel.

Wat een begin heeft, moet een einde hebben.
Een oneindigheid, die eens of ergens begint, is geen werkelijke oneindigheid en wordt slechte oneindigheid genoemd.

Natuur is zich reëel stellen en dito opheffen.
Het zich stellen en opheffen als natuurlijke grondslag, principe, is de electricitelt, die het magnetisme aan
zich meebrengt.
Zij zijn beide zich weersprekend en verhouden zich als onrust en rust, waarin zij ook elkaar weerspreken.

In de grond der zaak is de natuur een totaliteit van electromagnetische krachtvelden.

-2-

Het is dus niet verwonderlijk. dat de natuur vreselijk "energiek" is, aldoor doende, maar dat aan de natuur tevens de traagheid te bedenken valt.

Alle dingen zijn in de ruimte altijd onderweg, zonder dat zij ooit ergens aankomen.

De oneindigheid der ruimte is zelf geen verschijnsel, want kan zich overeenkomstig haar begrip niet reëel stellen. Daarom is deze oneindigheid ook niet voorstelbaar.

Het uitzettend heelal.
Aan het begrip ruimte is het begrip uitzetten voorondersteld.
Het uitzetten verschijnt aan de beweging der ietsen in de ruimte. Vandaar de wegvluchtende nevels.
Wij zullen altijd nevels blijven zien, hoever we ook kijken.
Zien is in de ruimte zien en dus ruimte zien.


Is er dan objectief geen ruimte ?
Ja ! Maar objectief vooronderstelt subjectief en andersom.
Alles is verhouding. Zonder het subject geen ruimte. En onze zintuigelijkheid verwijst ons tenslotte naar het denken.
Natuur- en sterrenkunde worden wiskunde.

De wiskunde is de logica van het quantitatieve.
In de sterrenhemel loopt alles uit op onuitsprekelijke en onvoorstelbare getallen. Wij kunnen altijd doortellen. Ook op dit abstracte gebied laat zich het voortdurend "uitzetten" gelden.
Het uitzetten is een eenzijdige werkzaamheid, die zich bepaalt aan haar ontkenning: het inkrimpen. Dit is een quantitatieve ontkenning, eveneens eenzijdig en eveneens verlopend tot onuitsprekelijke getallen, die het uiterst kleine uitdrukken.

De ware ontkenning is, dat wij het quantitatieve verkeren tot het qualitatieve, de eenzijdigheid tot eenheid, die echter alleen te denken is.
In de (qualitatieve) eenheid is het quantitatieve opgeheven en blijvend voorondersteld.

De hoegrootheid van een getal is niet belangrijk, maar slechts het quantitatieve karakter der natuur.
Het quantitatieve begint bij 1 en eindigt nooit (slechte oneindigheid).

Het quantitatief meetbare verkeert zich vanzelf tot het mateloze.

De wetenschap zegt, dat de elementenreeks met waterstof begint (1 proton en 1 electron).
Sterrenkundigen zeggen, dat waterstof voortdurend ontstaat.
Dit spreekt vanzelf want de verschijnselenwereld is niet zonder het verschijnen en aangezien elk verschijnsel een verdwijnsel is, kan het ontstaan nooit eindigen.

Aan de massa accentueert zich de quantiteit, de hoeveelheid en dus de veelheid en het uitzetten, wat het natuurlijke inkrimpen met zich brengt.

Inkrimpen - beperken van ruimte - van bewegingsvrijheid - vertraging.

---