SYLLABUS 3.

Cursus: Het Oer-Vrouwelijke.

Zolang het Ik niet geboren is, kan de mens zich slechts spiegelen in het andere en niet in zichzelf.
Omdat de mens bewustwording is, moet het Ik zich steeds verweren tegen de zuigkracht van het vrouwelijke.

De eeuwenoude strijd tegen de vrouw is strijd tegen het vrouwelijke, dat het Ik met ondergang bedreigt.

In de Indische, Joodse en Christelijke cultuur leidt dit tot verachting voor de vrouw, maar dit impliceert niet de overwinning op de Grote Moeder, hetgeen in het Jodendom blijkt uit de eerbied voor de lijfelijke moeder en in het katholicisme met de verering der Madonna - de gedesexualiseerde vrouw, die dus enkel als moeder fungeert. Zij is geen natuur-godheid meer.
De Pieta: de Madonna heeft de dode zoon-geliefde op haar schoot, hetgeen terugnemen in de schoot impliceert.
Zelfs de huidige strijd tegen de tijd (snelheid en efficiency) is strijd tegen het vrouwelijke, waar de tijd toe behoort.
Het vrouwelijke wil het tijdelijke. Het manlijke beoogt het absolute.

Als heerseres over de tijd is het grote vrouwelijke heerseres over het lot.
De lotsgodinnen worden gedacht als weefsters en spinsters. Zij spinnen de draad van het noodlot, de levensdraad, enz. enz. Zij zijn positief en negatief.
Meestal drie in getal.

Ook bij de Germanen was het noodlot vrouwelijk en het manlijke afhankelijk van het vrouwelijke, wat vanzelf spreekt. Geheel vrij maakt het zich nooit.

Odin hangt negen nachten aan de wereldesch, gewond door de aan hem gewijde speer.
Wel erlangt hij tenslotte wijsheid en groeit voortdurend in wijsheid, maar deze gewordt (ten deel vallen) hem van de bron - vrouwelijk symbool.

Boom en water waren den Germanen bijzonder heilig en hadden noodlotsbetekenis.
Het Grote Vrouwelijke als heerseres der planten is ook heerseres over de bomen.

Boom - hout - ark van Noach, schip (beide vrouwenschoot) paradijsboom - kruisboom - doodkist enz.

De grote Godin is ook heerseres over de dieren, waarop de mens het eigen driftleven projecteert.
De grote Godin als heerseres over de dieren is dus degene, die ze temt - de driften temt en tucht eist, ook van het manlijke.

---