SYLLABUS 2.

Cursus: Mens en Heelal.

Elk verschijnsel van hetzelfde wezen is een ander verschijnsel, is anders, al blijft het als verschijnsel van dat wezen identiek met de andere.
Het wezen is het algemene, waarin de verschillende verschijnselen identiek zijn.

In het verschijnsel, het Iets-zijn, doet het algemene mede.
Iets-zijn, zijn als verbijzondering, bijzonderheid.
Het Zijn der bijzondere algemeenheid; de soort.

De verschijnselen zijn schijn van wezen. In het verschijnsel spiegelt zich het wezen.

Wezenlijk is Zijn in het algemeen niets.
Zijn afspiegeling is de ruimte, die te begrijpen is als het buiten zich zijn in het algemeen.
De ruimte is wel een aanschouwelijkheid, maar in werkelijkheid valt er niets te aanschouwen dan leegte.

Werkelijke aanschouwelijkheid is het licht, het verschijnsel, dat enkel schijn is, schijn van Iets en dus nog niet werkelijk iets.

Aan het licht laat zich doorzichtigheid bedenken.
Hoe meer het Iets werkelijkheid wordt, des te groter de ondoorzichtigheid, en des te meer het zich ook als iets bepaalt, beperkt: gas, vloeistof, vaste stof.

Verder laat zich aan het licht als enkel-schijn uiterste vluchtigheid bedenken. Aan de materie als negatie van licht uiterste traagheid.
De vaste materie maakt de indruk van volkomen onbewegelijkheid. Echter blijft de vluchtigheid erin voorondersteld:
de snelheid der atoomkerndeeltjes, die lichtende banen kunnen trekken, wat omschreven wordt als het omzetten van energie in licht.

Energie vooronderstelt polariteit.
Zijn en Niet-Zijn verhouden zich algemeen abstract polair.
In de wereld der werkelijkheden is deze polariteit werkelijk en is er werkelijke spanning.
In de natuurkunde spreekt men van electro-magnetische velden.

Het electromagnetische veld is te begrijpen als de grondslag der materie, maar als grondslag geen materie.
Electriciteit: het zich stellen en opheffen in enen in de spheer der constante spanning: het electromagnetische veld.

---