SYLLABUS 3

Cursus: Mens en Heelal.

Het worden der ietsen vertoont alle phasen van Zijn.
De ruimte is lege aanschouwelijkheid.
Het licht schijnt iets te zijn, iets zakelijks, maar het is onzakelijke onzakelijkheid.
Electriciteit is onzakelijke zakelijkheid.
Gas is iets zakelijks, maar het is geen ding; vloeistof is wel zakelijker dan gas, maar evenmin een ding. Wel zijn beide iets.
Van ding spreken wij, als het iets een bepaalde vaststaande vorm vertoont.

Dingen zijn enkel uiterlijkheid.
Uiteraard kan het veranderen niet ophouden bij de vaste vorm, aangezien anders het Zijn in Ding-zijn zou verstarren.
Het gaat dus om het doen kennen van een Zijn, dat niet in de vaste vorm opgaat.

In de praevitale fase is het verschijnsel enkel verschijnsel, enkel buitenkant.

De praevitale verschijnselen zijn te begrijpen als de negatieve verhouding van het een-zijnde tot zichzelf, d.w.z. dat de eenheid zijn andere (de veelheid) buiten zich sluit.
De materie zoekt in zwaarte en cohaesie haar idealiteit.
Zij is middelpunt zoekend (zoekt de eenheid); vandaar de aantrekkingskracht, die tevens afstoten is.
Via electriciteit en chemisme komt het verschijnsel tot veeleenheid.

Het licht, dat eigen middelpunt ontvliedt, is de negatie der materie.
De chemische stof is wel veeleenheid, maar de ware eenheid is zij niet.

Tot leven komend verwerkelijkt de natuur haar verlangen naar eenheid, want het levende verschijnsel is niet alleen als organisch verschijnsel eenheid van delen, naar ontwikkelt in het proces der evolutie zich zo, dat het tenslotte het middelpunt in zichzelf heeft: het Ik.

Leven is zelfbedoeling.
De praevitale natuur verkeert nog in de onverschilligheid ten aanzien van elke bedoeling, want wordt volkomen beheerst door het toeval.
In de zelfbedoeling is de vrijheid.

De natuurlijke vrijheid is schijn, al toont het dier in zijn eigenzinnigheid zijn vrijheid.
Tot leven komend vangt de natuur aan zichzelf te verzaken. In de praevitale spheer is zij volkomen verzakelijkt.

---