SYLLABUS 4.

Cursus: Mens en Heelal.

Het levende wezen verschijnt en aan de verschijning verschijnt het leven, zonder als zodanig te verschijnen.

Het leven is om te beginnen natuurlijk leven, maar als zelfverzaking der natuur mondt het uit in geestelijk leven.

Het natuurlijke verschijnsel transcendeert zichzelf tot levend verschijnsel.
De psyche is het transcenderen.

Het wezen bestaat niet, want het algemene bestaat niet, behalve als het bijzondere.
Ook heeft het levende wezen (het wezenlijk levende) geen wezen.
                                                -o-

Hoe leren wij de dingen kennen?
Het naïeve bewustzijn gaat uit van de identiteit van het waargenomen object en de bewustzijnsinhoud, maar kan alleen door het denken - de werkzaamheid van het bewustzijn - tot werkelijke zekerheid komen.

In het naïeve bewustzijn is de zekerheid op zich en dus onhoudbaar. Vandaar dat het omtrent de mogelijkheid van het kennen van het object door het subject voortdurend in twijfel verkeert. Deze twijfel is slechts op te heffen door het denken.

Wanneer wij van het object alles aftrekken, wat het
bewustzijn eraan heeft toegevoegd, blijft het Ding-op-zich over volgens Kant, die hiervan verder zegt, dat het onkenbaar is, waardoor de door het naïeve bewustzijn vooronderstelde eenheid problematisch wordt.

Het onkenbare Ding-op-zich is als onkenbaar buiten het bewustzijn, maar het is toch ook wel bewustzijnsinhoud, want het wordt gedacht, al wordt enkel gezegd dat er niets van te zeggen valt.
Het Ding-op-zich is aanleg en moet nog tonen, wat het is.
Het bewustzijn met een dergelijke inhoud is eveneens
aanleg.
Aanvankelijk (als aanleg) zijn zij identiek.

Het proces van de zelfonderscheiding der aanvankelijke identiteit tot subject en object is het proces van de zelfvoortbrenging van het bewustzijn en wordt de idee genoemd.

De ontwikkeling van de Mens is zelfbewustwording.
Aan het denken is het Ik voorondersteld. Als enkel voorondersteld is het het nog aanvankelijke subject, is het op zich.

---