website
inform.

SYLLABUS. (20-11-1960) Zondagochtendlezing: De uitholling der autoriteit. Bij autoriteit zijn te onderscheiden: de persoonlijke en de ontleende autoriteit. De eerste heeft gezag, omdat de mensen hem als eerbiedwekkend en groot aanvoelen; omdat zij beseffen, dat hij het juiste inzicht heeft. De tweede soort - de ontleende - vloeit voort uit de functie, die iemand bekleed, welke functie hem (haar) kan toevallen door geboorte (erfelijke vorsten, familie- en stamhoofden) of bij voortschrijdende organisatie door benoeming. Als de beschaving ontstaat, treden koningen op, wier gezag een goddelijk aureool krijgt, waaruit blijkt, dat het gezag als van hoger orde wordt opgevat. Hegel heeft de staat gequalificeerd als aardse goddelijkheid. Rustiger is het om te spreken van aardse idealiteit. De staat heeft zijn realiteit in het (staats)bewustzijn van zijn burgers. Als de beschaving nog jong is, is de persoonlijke autoriteit van belang om de volkeren voorwaarts te stuwen, ook al is de betreffende heerser door erfopvolging aan de macht (B.v. de grote Semitische heersers Sargon en Hammurabi). Zonder dit persoonlijke heerst al te licht stilstand. Maar ook als een beschaving oud is, is de grote persoonlijk- heid wenselijk om nieuwe impulsen te gevens Alexander, Caesar, Napoleon. De Europese beschaving kenmerkt zich als het zich doorzetten van de persoonlijkheid en daarmede van de vrijheid. De auto- riteit is in Europa dus voorbestemd om enkel op basis van vrijwilligheid erkend te worden. Het ontzag moet dus worden: erkenning zonder gevoel van minderwaardigheid, maar erkenning. Het hoger inzicht van de persoonlijke autoriteit is het ver- hevene, waaraan ieder deel kan hebben door het aan te voelen, maar niet ieder is daarom geroepen om gezag uit te oefenen. De Franse revolutie zegt, dat alle mensen gelijk zijn, wat juist is, wanneer wij erbij bedenken, dat allen tevens on- gelijk zijn en dus gelijkelijk ongelijk. Vanwege de gelijkheid willen de mensen zichzelf regeren en noemen dat democratie. Maar als allen regeren, regeert niemand. Allen moeten tot elk ambt beroepbaar zijn eventl. na afgelegde examens, maar niet iedereen heeft daartoe de vereiste zede- lijke en geestelijke ondergrond. De echte persoonlijkheid weet waarvoor hij geschikt is; daarom weigerde Einstein het Israelische presidentsambt. De massamens neemt alle functies aan, maar mist persoonlijk- heid. En deze quasi-autoriteiten hangen af van de stem der meerderheid, die zij dus moeten volgen. De onbekwaamheid re- geert; de autoriteit is formeel, uitgehold. De massamens mist geestelijk niveau.