SYLLABUS 5.

Cursus: Wijsgerige beschouwingen over het Heelal.

Door middel der telescopen zien wij steeds verder in het heelal; maar wij zien steeds hetzelfde: het proces der voortdurende zelfnegatie, licht dat ontstaat en zich verdonkert en verdicht tot materie.

Wat wij zintuigelijk waarnemen is energie in haar phasen van vluchtigheid, stelbaarheid en gesteldheid.

Volgens de natuurkundigen is de lichtenergie geconcen- treerd in de immateriële photonen. Ook de electriciteit is energie. Electriciteit is onzakelijke onrust, streven naar zakelijkheid.

Aan het radium laat zich het verkeren der onzakelijkheid tot zakelijkheid begrijpen. Radium zet zich om tot helium en dit tot lood.

Energie laat de beweging aan zich bedenken. Aan de energie is de dynamiek (kracht) voorondersteld. Dynamiek verkeert zich tot energie; beweging tot stilstand. De stilstand verschijnt aan de materie.

De materie is onderscheiden in amorphe (vormloze) en gekristalliseerde. Deze laatste is schijn van organisch gestelde werkelijkheid. Aan het kristal is het chemisme voorondersteld. Chemisme is aantrekken en afstoten, verenigen en splitsen, maar alles uiterlijk.
In het chemisme wordt niets bedoeld, het is het begin van het leven, dus nog geen leven. Leven is zelfbedoeling.
De bergen op Mars zijn weggeoxideerd, dit was niet de bedoeling; het overkwam de bergen en de zuurstof.

De delen ener mechanische eenheid verhouden zich slechts uiterlijk, die ener organische eenheid verhouden zich door en voor het geheel tot elkaar.

Het organische staat van binnenuit in wisselwerking met de buitenwereld, is zelfbepalend; de buitenwereld ïs medebepalend.
Het organische is vrijwording; in de mechanische werkelijkheid is alles gevangen, is noch uiterlijke noch innerlijke vrijheid.

Het levende is het bezielde.
De ziel is opheffing van natuurlijkheid.
Aangezien het leven uit de natuur te voorschijn komt, moet het erin zijn voorondersteld.
Het heelal is niet zonder het leven, noch er zonder geweest, noch kan het er zonder zijn.

Het licht is Aanzijn als schijn; het is dus wel en niet.
Als materie laat het zijn Niet-Zijn gelden en maakt het zich waar als donkerte en zwaarte.
Maar het moet in de materie ook zijn Zijn waarmaken, want de materie kan als geboren uit het licht, dit niet eenzijdig ontkennen.
De materie is het Niet-zijn van het licht en dus kan het licht zijn Zijn slechts materieel waarmaken als het niet-zijn der materie (opheffing ervan, voortgaande negatie).
De materie is veranderd licht; het Aanzijn is veranderd.
In de opheffing doet dus het moment van het anders-zijn mee, weshalve het licht op andere wijze herboren wordt, dit is het leven, dat zich toespitst tot het denken.

De vorm van het denken is evenals die van het licht:
identiek met zichzelf. Die van het licht is leeg (uiterlijk), van het denken vol (innerlijk): de inhoud van het denken is de gedachte.

---