DE NIEUWE AMSTERDAMMER No.19                                                         27 November 1944 -------------------------------------------------------------------------

                            FRONTNIEUWS.
   De R.A.F. heeft op Zondag 26 November het Gestapo-nest in de hoofdstad door een "precisie-bombardement" grondig verwoest. Het gebouw van de Chr.H.B.S. aan het Adema van Scheltemaplein is vrijwel in een puinhoop veranderd; het daarover liggende gebouw van de meisjes H.B.S. is zeer zwaar beschadigd. Er zijn ook woonhuizen verwoest, hetgeen slachtoffers onder de burger-bevolking tengevolge had. Hoezeer wij dit ook betreuren, het was vrijwel onvermijdelijk. Tegenover de schaduwzijde van het offer, staat het lichtende feit, dat thans de Gestapo-bandieten te Amsterdam aan den lijve ondervonden hebben, dat het zwaard der Vereenigde Volken ook hen treft, al waanden zij zich nog zoo veilig in de sinistere "Gemütlichkeit" van hun boven de folterkamers gelegen verblijven. Hoeveel en welke S.D.beulen door de Royal Air Force naar hun Germaansche walhalla zijn gezonden, weten wij niet. Maar zeker is, dat de Amsterdammers een grimmige satisfactie gekregen hebben.
Laat ons niet denken, dat het razzia-gevaar door het succesvolle bombardement afgewend is. Maar laat ons in de recente actie van de geallieerde piloten een lichtend teeken zien van het feit dat onze bondgenooten onzen nood kennen en dat zij met ons strijden waar zij kunnen.

Front in Nederland.
De Britten hebben ook ten N. van Venlo de Maas bereikt.
Broekhuizen en Blitterswijk zijn bevrijd, evenals de voorstad Blerick. Ter hoogte van Venlo hebben de Duitschers nog een sterk bruggehoofd, dat echter reeds tot de geringe diepte van 1 km is ingedrukt, en welks bezetting van alle verbindingen over de Maas is afgesneden. Het verzet tegen de Britten en Amerikanen is van een wilde razernij, aangezien het hart van het Ruhrgebied tegenover Venlo ligt. Maar ook de Amerikanen rukken gestadig voort in opmarsch naar Juelich.
Bij Aken weinig terreinwinst; hier woedt een afmattingsstrijd, waarin generaal Eisenhower steeds meer divisies zendt, terwijl de Duitschers zonder versche reserves vechten moeten. In de richting van Keulen rukken de Amerikanen op langs den grooten autoweg.
De Duitschers, die het Ruhrgebied verdedigen, zijn doodsbang voor de komst der gevreesde Canadeezen, wier leger zich gereed maakt om in den strijd in te grijpen, nu de Scheldemond bevrijd is.

Elzas.
Straatsburg geheel veroverd; groote terreinwinsten; toenemende desorganisatie der Duitschers; zij houden nog één bruggehoofd bij Kehl. Het Fransche en het 7e Amerik. leger hebben hun posities versterkt. Ten N.W. der Vogezen neemt de Duitsche tegenstand toe. De Maginotlinie, waarvan de Duitschers nog enkele stellingen bezet houden is gisteren door de Amerikanen doorbroken ter hoogte van het kruispunt van wegen naar Saarbruecken en Saarlautern.
De Amerikanen hebben thans een front van 30 km over de Saar en hebben ook bij Thionville de Duitsche grens overschreden. Er woeden groote tankslagen.

Midden-Europa.
Russen hebben de spoorweg ten N.O. van Boedapest doorsneden en in Tsjecho-Slowakije twee belangrijke plaatsen veroverd.

Italië. De geallieerden maken vorderingen tusschen Rimini en Bologna. Generaal Alexander is tot veldmaarschalk bevorderd en tot opperbevelhebber in het Middellandsche Zeegebied.

Verre Oosten.
Een Nederlandsche onderzeeboot torpedeerde een Japansch schip van 4500 ton. Bij hun pogingen om versterkingen aan te voeren op de Philippijnen verloren de Japs een kruiser en twintig andere schepen.

Luchtfront.
In den nacht van Vrijdag op Zaterdag bombardeerden Mosquito's Neurenberg en West-Duitschland. Zaterdag waren 1000 zware bommenwerpers boven Leipzig en Mainz. Zondag zware bombardementen van Hannover, Bielefeld en Hamm. In ons land werden 3 Duitsche hoofdkwartieren gebombardeerd, alsmede startbanen van de V2 en schepen voor de Hollandsche kust.

Diversen.
De generaals Model, Leeb en Lindemann zijn door de Russen op de lijst der oorlogsmisdadigers geplaatst.
Het Ital. kabinet Bonomi is afgetreden wegens inwendige moeilijkheden.
De spanning tusschen Duitschland en Zweden neemt toe.
In Brussel schoot de politie op betoogers en verwondde verscheidene.

                                    -2-
                               LEVEN.
Een Nederlandsche schrijfster zegt ergens: "Wat heb ik aan mijn leven, als ik het niet gebruik?
Inderdaad, wat heb ik er dan aan?
Wanneer een mensch op zijn leven gaat zitten, als een broedsche kip op haar ei, kakelend, wanneer gevaar dreigt, en voor het overige stil, slaperig ineengedoken.
Ongebruikte levens zijn er zoovele, want hoeveel menschen gaan niet op in de erbarmelijke doelstelling: eten, drinken, slapen en pretjes. En wat voor pretjes?
Wanneer ze zich niet lekker gevoelen, kakelen ze om den dokter, die ze  gauw moet beter maken, opdat hun tastbare leventje niet verloren gaat, dat leven dat nergens toe dient.
Er was eens een man, die naar den dokter ging en om een leefregel vroeg, want hij wilde graag oud worden.
De dokter vroeg hem of hij dronk. "Neen dokter". Of hij rookte. "Neen dokter." Of hij veel koffie en thee gebruikte. "Neen dokter." Of hij getrouwd was of er een vriendin op na hield. "Neen dokter." Of hij dan een bordeel-bezoeker was. "Godbewaarme Dokter."
Waarop de dokter vroeg: "Vertelt U mij eens, waarom wilt U dan eigenlijk zoo graag oud worden?"
Zoo zijn er velen en onze barre tijd heeft hen in het schelste licht gesteld: de angsthazen, gedwee, gehoorzaam, bibberend en jammerend, alleen bevreesd voor het eigen dierbaarste leventje, maar nimmer bereid tot een daad. En dat is toch leven nietwaar: een daad stellen, een daad waardoor de mensch boven zichzelf uitgrijpt, boven zichzelf uitgaat; waarin hij zich stelt als sociaal wezen. Men behoeft geen socialist te zijn om dat te doen, en er zijn er anderzijds genoeg, die tot een of andere socialistische partij behooren, maar die geen andere idealen hebben, dan onze kakelende broedsche kip.
Het leven maken tot een bovenpersoonlijke daad is waarachtig leven; het andere is vegeteeren, een bloedarm schijnbestaan van mensch-zijn leiden. Elke soldaat weet het, bewust of onbewust, en voert het onpersoonlijke bedrijf van den oorlog. Hij is misschien heelemaal geen held en allerminst gesteld op den heldendood op het slagveld; maar hij doet zijn bloedig handwerk, dat hem is opgelegd.
Niemand legt ons in het bezette gebied dat handwerk op en wij eischen van niemand, dat hij het zichzelf zal opleggen, want wij eischen van niemand, dat hij een held is. Maar niet alleen het handwerk van den soldaat is onpersoonlijk en een daad tevens.
Er is ook de kleine, onaanzienlijke taak, die verricht moet worden, en er is de daad van het neen zeggen in bepaalde gevallen, het consequente en onverzettelijke neen, welke oogenschijnlijk simpele daad soms van de grootste beteekenis is en vaak van grooten moed getuigt.
"Wat heb ik aan mijn leven, als ik het niet gebruik?" Als ik dus niet ja zeg tegen het leven, het waarachtige, en dus zoo noodig neen tegen hen, die de waarachtigheid ervan bedreigen of aantasten. Als ik alleen maar ernaar streef om hoe dan ook mijn leven te behouden en niet indachtig ben aan de woorden: "Wie zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen."
"Ik moet toch leven", zegt de man, die zijn ziel en zaligheid verkoopt, ofschoon hij toch beslist het verhaal kent van Judas Iskarioth en zijn dertig zilverlingen.
"Ik moet toch leven", zei een voor-revolutionnaire Fransche pamphlettist, die zijn kost verdiende met vuiligheid te schrijven tegen vooraanstaande personen; en hij was verbolgen, toen hij ten antwoord kreeg: "Daar zie ik het nut niet van in."
Er is slechts één soort leven, dat de moeite waard is: het leven voor de vrijheid en de gerechtigheid, waarvoor het waarachtige leven zichzelf desnoods offert, eventueel in alle stilte en zonder zelfverheffing.
                                -o-

                                -3-
      GEDACHTEN OVER DE JEUGDBEWEGING (II)
Het ligt voor de hand, dat in de afgeloopen jaren vele functio-narissen uit de door den bezetter verboden jeugdorganisaties terdege over de toekomt hebben nagedacht. Het verheugende streven tot eenheid, dat in breede lagen van ons volk tot uiting kwam, vond ook in deze kringen weerklank. In de Nederlandsche jeugdbeweging van vóór 1940 had het sectarisme diepe kloven geslagen, hoewel - en dit is een factor van niet te onderschatten belang - de oorzaak hiervan nimmer lag bij de jeugd zelve, doch steeds bij de volwassenen, die de te volgen koers bepaalden. De jeugd erkent geen verschillen in: geloofsovertuiging, noch in maatschappelijke stand, noch in ras. Waren er nochtans jeugdorganisaties, die zich ten aanzien van deze zaken een bewuste overtuiging gevormd hadden, dan lag daaraan toch altijd het drijven van volwassenen ten grondslag. En als wij ons eerlijk rekenschap geven van het feit, dat wij vóór de les van dezen oorlog niets liever deden dan heele steden van heilige huisjes te bouwen, dan is het niet verwonderlijk, dat het aantal der jeugdorganisaties van vóór 1940 het aantal der politieke partijen vrij evenaarde.
Die tijd is nu voorbij.
De afgeloopen jaren hebben heel wat kloven, die in het verleden onoverbrugbaar schenen, gedicht. Wij pretendeeren niet, dat ons volk intusschen tot een homogene eenheid zou zijn gekomen, die trouwens voor onze toekomst zeer bedenkelijk zou zijn, doch het is boven alle twijfel verheven, dat de niet fundamenteele tegenstellingen van het verleden goeddeels verdwenen zijn. Slechts de principieele verschillen in wereldbeschouwing, zijn blijven bestaan. Zij zijn het, die de onzen volksaard weerspiegelende "eenheid der tegendeelen" in de toekomst tot een levende werkelijkheid kunnen maken. En evenmin als er straks meer plaats zal zijn voor vijftig politieke partijen, zal ons land meer ruimte bieden aan vijftig verschillende jeugdorganisaties.
Wij zijn ons ervan bewust, dat de vergelijking van een politieke partij met een jeugdorganisatie zeer mank gaat. Maar niettemin is dit eene feit onloochenbaar, n.l. dat het leven van de jeugd in vele opzichten, een afschaduwing is van dat der volwassenen .... omdat het tenslotte de volwassenen zelf zijn die de hen volgende generatie den weg wijzen.
Nu zijn er in de afgeloopen jaren stemmen opgegaan van ongetwijfeld zeer competente figuren uit de "oude" jeugdbeweging, die het denkbeeld-propageeren, van een groote, van staatswege in het leven geroepen Nederlandsche jeugdorganisatie, waarin ruimte zou zijn voor de geheele jeugd van ons volk. Wij kunnen van deze idee geen voorstander zijn.
Het zou de jeugd zèlf waarschijnlijk even best passen, deel van zulk een organisatie uit te maken, als van welke andere ook. Doch wij kunnen ons levendig voorstellen dat vele geïnteresseerde volwassenen, in casu de ouders, hierin een miskenning zouden zien van de persoonlijke vrijheid welke onvervreemdbaar in het kader van onzen volksaard past. En zelfs al zou het lidmaatschap van zulk een eenheids-jeugdorganisatie niet verplicht worden gesteld (hetgeen trouwens in niet-totalitair geregeerde landen moeilijk denkbaar is!) dan nog zou de breede weg, welke de opvoeder in vrijheid kan bewandelen, te zeer versmald worden.
Aan de andere kant voelen vooral de jongeren het over het algemeen als een gebiedende eisch, dat de Nederlandsche jeugd in het besef van nationale saamhoorigheid wordt opgevoed, opdat het in deze jaren van politieke loutering zoo moeizaam verworven winstpunt niet te loor zal gaan. En uit die jongeren zal tenslotte de Nederlandsche jeugdbeweging straks haar leiders recruteeren. Zij hebben dus zeker recht gehoord te worden.
De vraag rijst nu, of er een vorm denkbaar is, waarin de Nederlandsche jeugdbeweging zich zal kunnen ontwikkelen, zoodanig, dat onzen democratischen vrijheden geen geweld wordt aangedaan, terwijl tegelijkertijd het nationale saamhorigheidsbesef, dat een gezonde Nederlandsche jeugd past, zooveel mogelijk gewaarborgd wordt. Men versta dit laatste niet verkeerd; een nationaal saamhorigheidsbesef behoeft niet per sé verbonden te zijn aan een misplaatst meerderwaardigheidscomplex, zooals de autocratieën dat in eigen huis propageeren.

                                  -4-
                             C. PIEK.
    De dagbladen hebben het bericht verbreid, dat de heer C. Piek - welbekend uit den tijd van Winterhulp en Volksdienst - aan het hoofd van het Nederlandsche Roode Kruis gesteld is. Dit heeft ons een oogenblik verstomd doen staan. Zelfs ons; en zelfs nu nog, na welhaast vijf jaren bezetting.
  Een dergelijke benoeming breekt werkelijk alle Duitsche records, zoowel op het gebied der brutaliteit als op dat der geraffineerdheid. Eerlijk moeten wij bekennen, dat wij den bezetter tot een dergelijke graad van schaamteloosheid niet in staat achtten. Klaarblijkelijk ten onrechte! Doch wij meenen, dat het ons tot eer strekt, en den vijand tot schande.
    Wie is deze heer Piek? Het is de man, die bij den aanvang van Winterhulp het, onder dwang en met valsche voorspiegelingen de burgerij ontfutselde, voor sociaal werk bestemde, geld besteedde om voor zich en zijn vriendjes auto's te koopen. En daarvoor een aanmerking kreeg. Het is de man, onder wiens beleid de loterijen van Winterhulp tot een grootscheepsche oplichterij werden, met loten waarvan de prijzen voor "insiders" van de nieten te onderscheiden waren. En die daarvoor op zijn vingers getikt werd. Het is de man, die na zijn smadelijk ontslag openlijk in een Haagsch restaurant tot een aspirant-kooper van een Winterhulp-lot zei: "In mijn tijd kon je er tenminste aan zien, of je het koopen moest." Dergelijk uitvaagsel wordt door den bezetter aan het hoofd van het Nederlandsche Roode Kruis gesteld. De opzet is doorzichtig. Ook dit laatste stukje werkelijk Nederlandsche organisatie moest kapotgemaakt worden.
Ook dit laatste beetje zorg van Nederlanders voor Nederlanders mocht niet functionneeren, en zelfs beter functionneeren dan de meeste Duitsche organisaties. Opheffing zou een te openlijke vertrapping van het recht geweest zijn. Daarom stelde men een falsificateur en vermoedelijk verduisteraar aan.
Gelukkig hebben de leidende bestuursfunctionarissen van het Roode Kruis hierop met onmiddellijke aftreding geantwoord. Het is innig tragisch, dat voor de lagere organen van het Roode Kruis het zielsconflict tusschen een moreel geboden aftreden en menschelijk geboden in dienst blijven ten gunste van het laatste moest beslist worden. Doch een dergelijke beslissing was onvermijdelijk.
Thans pogen de Duitschers door fantasie-verhalen over illegaal wapenvervoer met Roode-Kruisauto's aan de benoeming van den verraderlijken falsificateur een schijn van motief te geven. Het eenige misbruik echter, dat onbetwijfelbaar van het Roode-Kruisembleem gemaakt wordt, geschiedt door de Duitschers, die niet slechts hun roofbuit aan levens-middelen uit Nederlandsche voorraden ermede dekken, doch zelfs hun staf-vergaderingen en wapentransporten eronder verbergen.
    Moge onze Roode-Kruishelpers, hoog en laag, echter dit bedenken: Zij behoeven geen enkel schrijven van den heer Piek te beantwoorden; zij behoeven hem nooit te woord te staan, noch zijn bevelen uit te voeren; zij zijn niet gehouden hem ter inspectie te ontvangen, of hem iets ter hand te stellen.
Misschien zal deze verrader pogen, hen te dwingen. Misschien zal hij dreigen met ontzetting uit functies, of ontslag. Dan bedenke men, dat h i j het zal zijn, die het werk van het Roode Kruis ondermijnt - gelijk de bedoeling is. Dan bedenke men, dat het beter is, dat het Roode kruis te gronde gaat, dan dat het ook in dienst van den vijand komt te staan.
                                    -o-

       BELEEDIGING DER "WEHRMACHT".
  In de "Courant" lazen wij vorige week, dat slungels in Duitsch uniform menschen op straat berooven van zaklantaarns, sieraden, sigaretten, geld, enz. Het verbaast ons, dat een legaal blad dat geheel aan de zijde der Duitschers staat, de Duitsche soldaten ongestraft mag uitschelden voor slungels en straatroovers.
                                    -o-