Uit: Vrede; officiëel orgaan van het Vredes Studie Bureau en de vredesgroepen in Nederland, jrg 8, 1935, no 3, 01-03-1935 (Delpher)
ANGST.
Er was eens-
Het leek een sprookje na de bloedorgie van 1914-1918, maar toch geloofden de menschen erin, toen hen het sprookje verteld werd: dat de volkeren één zouden worden, dat zij voortaan zouden trachten elkaar te begrijpen.
Drager en vertolker van deze illusie was Woodrow Wilson en symbool ervan was de Volkenbond.
Maar terwijl Wilson zijn illusie opbouwde op de gedachte der menschenliefde, hechten de grondvesters van den Bond, de z.g. overwinnaars in den wereldoorlog, het Bondspact aan het verdrag van Versailles, het groote document van grenzelooze haat. Zoodoende is de haat werkelijkheid geworden in den Bond en is de liefde er buiten gesloten. En daarom kan de Bond niets anders aanwijzen dan schijnsuccessen en verder compromissen, d.w.z. leugens. Maar eenheid kan zij nooit vertoonen, wel verdeeldheid.
Liefde wil zeggen: streven naar eenheid.
Haat - streven naar verdeeldheid, naar vernietiging.
Dit laatste alleen vertoont de Bond, ook wanneer hij ernaar streeft tot overeenstemming te komen, in een of ander opzicht een eenheid te bereiken; want dit streven naar eenheid bereikt nooit iets anders dan groepsvorming, welke alleen beoogt de groepsleden sterker te maken tegenover anderen, die niet tot de groep behooren.
Oorzaak van dit alles is de angst der staten en volkeren voor elkander, welke angst zich demonstreert in de bewapeningswedloop, die met alle middelen — ook de laagste - gestimuleerd wordt door de oorlogsindustrieelen, omdat deze heeren zeer goed weten, dat de toenemende bewapening de angst der volkeren onderling doet toenemen.
Oorzaak van alle angst is: het niet-begrijpen.
Uit angst voor de vrouw hebben in het grauwe verleden de mannen haar onderworpen, en nog steeds duurt de slavernij der vrouwen voort, nog steeds is zij de geheimzinnige, niet te begrijpen.
Uit angst voor de geheimzinnige, onbegrijpelijke verschijnselen in de natuur schiepen de menschen zich góden en daemonen.
Uit angst voor het leven onderwerpen de menschen zich aan leiders, die zij alle gezag laten, wat deze zich maar wenschen aan te matigen.
De angst is de moeder van alle macht, van alle nationalisme tevens. Want in de schoot der natie voelt het individu zich veilig, veiliger althans dan in de groote wereld, waarin hij alle houvast is kwijt geraakt.
Zooals het kind zich veilig voelt op moeders schoot, zoo voelt de volwassene zich veilig in de natie en onder de hoede van den leider.
Welbegrepen is nationalisme onzin, al is het een realiteit, waarmede wij rekening hebben te houden.
Het is onzinnig, omdat het geen werkelijk redelijke inhoud heeft, omdat het nationale element alleen de buitenkant van een volk betreft: gewoonten en gebruiken en meestal ook tot op zekere hoogte de taal.
Het nationalisme wordt voorgesteld als een soort naastenliefde.
Maar wie durft in alle ernst te spreken van liefde onder de menschen, zelfs onder diegenen, die tot één volk behooren?
Waar is om te beginnen de liefde van de regeering tot het volk, vooral tot dat gedeelte, dat geen arbeid vinden kan, maar ook voor diegenen, die nog wel „hun brood verdienen”.
Is de opzettelijke verarming der groote massa soms een bewijs van liefde?
Waar is de liefde te vinden voor het volk, de geliefde onderdanen, wanneer de overheid de politie met pantserhelmen en -auto’s bewapent?
Waar is de liefde voor de „volksgenooten”, wanneer men de verhouding ziet tusschen werkgever en werknemers, tusschen de nationaal-socialisten — de profeten van het nationalisme - en de overige bevolking?
Waar is ergens liefde tusschen de z.g. volksgenooten?
Uitbuiting, politieke haat, leugen, bedrog, zwendel, burgerwachten en stormtroepen!
Maar desondanks blijft men reclame maken met de leugen van het nationaal besef, de nationale eenheid, uit angst, uit grenzetöoze angst voor degenen, die men volksgenoot noemt, maar als vijand beschouwt op economisch, politiek, godsdienstig of welk ander gebied dan ook.
En laat ons vooral niet vergeten, dat nationalisme nooit iets met naasten- of menschenliefde te maken kan hebben, want menschenliefde kan nooit ophouden bij de eigen landsgrenzen, omdat ook buiten de grenzen menschen wonen. Nationalisme groeit uit angst en kan niets anders voortbrengen dan haat.
Het geroep om sterke mannen is uitvloeisel van de angst voor het leven, het dreigende, verwarde leven.
Hoe verder de verarming gaat, des te grooter de angst zal worden van hen, die vermogen, inkomen of positie bezitten, voor degenen, die al minder en minder te verliezen hebben, en des te grooter dus de haat.
Hoe verder de bewapening voortschrijdt, des te grooter de angst der volkeren voor elkaar, een angst, die tenslotte moet uitloopen op vernietiging, omdat met de angst de haat groeit tegen het beangstigende, de vernietigingswil, opdat men eindelijk bevrijd worde van de wurgende obsessie.
Boven dit alles, boven dezen angstwaanzin, davert de leugen van het nationaal besef, waarmede men beoogt de angst te richten en dusdoende te doen overgaan in gerichte haat en vrees; gericht tegen het buitenland, tegen de andere klasse, tegen de andersdenkenden. Opgeheven wordt zij niet; alleen gericht.
Geen geweer geven de mogendheden te Genève prijs.
„De ander moet beginnen.”
Dit is de gedachtengang, die allen beheerscht, omdat zij elkander niet vertrouwen, alleen maar vreezen.
En als dan de oorlog uitbreekt, zullen zij elkaar weer toeschreeuwen: „Jullie bent begonnen.”
Nog harder zal dan getamboureerd worden op het nationaal bewustzijn, dat nu juist niets met bewustzijn te maken heeft. Nog feller zal de nationale trots geprikkeld worden door te wijzen op „het grootsch verleden”, want elk volk heeft wel een of ander landof zeeheld, die eens een slag gewonnen heeft.
En het volk zal meebrullen in het nationalistische en heldenvereerende koor en weer zullen de mannen en zonen oprukken tegen den „vijand” — omdat de angst hen wurgt.
Alleen daarom zullen alle „vijanden” trachten elkaar te vernietigen; om van eigen doodsangst bevrijd te worden, zullen zij den dood ingaan.
Tenzij - wij alsnog trachten elkaar te begrijpen en elkaar te eerbiedigen als mensch; tenzij het ons werkelijk ernst wordt met de menschenliefde, met het streven naar werkelijke eenheid.
Om dit te bereiken echter is noodig, dat wij de hebzucht, de bezitswaan in onszelf en in de wereld overwinnen en daarmede de uitbuiting en de verarming, het nationalisme en de haat. Want dan alleen zullen wij de angst werkelijk overwinnen.
Zoo niet - dan wacht ons alleen de ondergang, ons en onze kinderen.
Bedenk dit, gij mannen en vooral gij vrouwen.
Mr. Drs. A. Borger.