REDELIJKHEID EN  

GEBOORTEREGELING  

DOOR  

MR. DRS. A. BÖRGER  

1936  

GENOOTSCHAP "CULTUUR" - AMSTERDAM  

--------------------------------------------------------------



    Onder de vele dogma's waardoor men de menschen verhindert na te denken is er één, hetwelk betrekking heeft op zwangerschap en geboorte en hetwelk ten aanzien hiervan zegt, dat men de natuur op haar beloop moet laten.
    Het is opvallend, dat de menschen - en in het bijzonder die van het blanke ras - in geen enkel opzicht de natuur op haar beloop laten; integendeel, dat alles geordend en de natuur zooyeel mogelijk gebreideld wordt ten dienste der menschen.
    Maar t.a.v. het zeer belangrijke geboortevraagstuk wordt strak en stijf een volkomen tegengesteld standpunt verdedigd: niet ordenen, niet de natuur breidelen, maar alles op zijn beloop laten.
    Kerk en staat hebben in deze de leiding, doen wat zij kunnen om de verdediging der andere opvatting - geboorteregeling - tegen te houden.
    Het vraagstuk zelf is oud en niet beperkt tot Europa; ook onder de gekleurde rassen vindt geboorteregeling plaats en worden voorbehoedmiddelen gebruikt van buitengewone perfectie, terwijl in ons werelddeel het bevolkingsvraagstuk sinds Plato aan de orde is.
    De man wiens naam ten nauwste verbonden is aan de opkomst der moderne beweging voor geboorteregeling is Robert Malthus (1765- 1834), een Engelsch dominee, die door zijn ambtelijke bemoeiïngen met de armenzorg ertoe kwam over het bevolkingsvraagstuk na te denken in verband met de ontzettende armoede in het Engeland zijner dagen.
    Malthus meende deze armoede te kunnen verklaren uit het feit, dat de bevolking in sneller tempo toeneemt, dan de middelen van bestaan.
    Teneinde zichzelf en anderen te overtuigen heeft hij een uitvoerig statistisch materiaal verzameld, uit hoofde waarvan hij tot de volgende formuleering komt:

3

    De bevolking heeft de strekking toe te nemen volgens een meetkundige reeks (vbld. 1-2-4-8-16-32 enz), terwijl de middelen van bestaan in het algemeen toenemen volgens een rekenkundige reeks (vbid. 1-3-5-7-9-11 enz.).
    Zijn conclusie luidt dan: Aangezien de verhouding zoodanig is, dient het geboortecijfer beperkt te worden. Zijn advies luidt: niet trouwen voor het dertigste jaar en dan alleen wanneer men een gezin kan onderhouden.
    Nu zijn statistieken erg nuttig, maar zij geven slechts feiten en wanneer men hieruit conclusies wil trekken, moet men de grootste voorzichtigheid betrachten, aangezien men anders gevaar loopt tot averecht- sche gevolgtrekkingen te komen. Men kan gerust beweren, dat ieder die iets bewijzen wil, zich op statistieken kan beroepen.
    Zoo verging het ook Malthus, ofschoon wij aan zijn goede trouw niet behoeven te twijfelen; van een opzettelijk verkeerd redeneeren is geen sprake.
    Hoezeer hij echter zich vergist heeft, mag wel blijken uit het feit, dat de huidige productiecapaciteit der wereld zoo groot is, dat ongeveer twee en een half maal zooveel menschen op aarde zouden kunnen leven en redelijke welvaart genieten, als thans het geval is.
    De oorzaak, welke Malthus meende te moeten aanwijzen als te zijn de wanverhouding tusschen toename der bevolking en der middelen van bestaan, was niet de werkelijke oorzaak. Ten eerste was er niet overal een dergelijke armoede als in Engeland en verder was daar te lande de armoede toegespitst in de industriecentra en een gevolg van de z.g. industrieele revolutie.
    Malthus leefde in het tijdperk van de opkomst der machine, die de arbeiders genadeloos verdrong bij duizenden en honderdduizenden en zoodoende de loonen deed dalen tot een peil, waarop van een eenigszins redelijk bestaan geen sprake was.
Wanneer men verder bedenkt, dat de arbeiders geen recht hadden

4

van staking, noch van vereeniging en vergadering, dat er niet het geringste spoor was van sociale wetgeving, dan wordt het begrijpelijk hoe het mogelijk was, dat gehuwde arbeiders loonen van drie gulden per week verdienden, dat de arbeidsdag varieerde van 14 tot 18 uur, dat geheele gezinnen moesten werken, ook kinderen van 9 jaar en nog jonger, dat de vrouwen tusschen de machines bevielen; dat de arbeiders op hun dertigste jaar versleten waren; dat de woningtoestanden hemel- tergend waren en de gezondheidstoestanden eveneens.

s     Twee of drie gezinnen woonden somstijds in een eenkamer-barak zonder vloer, zonder vensters, schoorsteen, waterleiding of W.C.; een houten doos neergezet op den kalen grond, met alleen een opening om in en uit te gaan was dan de geheele woning, waarvoor desalniettemin rustig een huur van een shilling (60 cent) per week werd gevraagd.

    Bovendien was er gedwongen winkelnering, een onbeperkt boetestelsel ten voordeele van den ondernemer, zoodat het kon voorkomen. dat een arbeider na gedurende een week 108 uur gewerkt te hebben zonder loon thuis kwam. Dan bleef slechts de winkel van den ondernemer, die wel bereid was crediet te geven, mits de arbeider bereid was hiervoor 100 à 200 % extra te betalen.

    Het leven van de groote massa der arbeiders was een troostelooze grauwheid. waarin geen enkel zonnestraaltje doordrong en waarin als eenige afleiding overbleef de drankflesch en het echtelijk bed met alle gevolgen van dien.

    Malthus had dit alles kunnen constateeren, maar aangezien hij een overtuigd liberaal was, kon bij hem geen twijfel opkomen aan de noodzaak en zegenrijkheid van particulier initiatief, vrije concurrentie en vrije arbeidsovereenkomst. En zoo zocht hij de oorzaak der armoede elders en meende deze gevonden te hebben in de bovenvernielde wanverhouding. Zijn uitspraak: "Voor den arme is geen plaats aan den disch des levens", bracht hem er niet toe te overdenken, waarom en

5

waardoor er dan wel plaats was voor den rijke.
    Ook al zouden er teveel menschen zijn - wat niet het geval is - dan nog had deze zijde van het vraagstuk zijn aandacht kunnen trekken, ware het niet dat hij verstrikt was in de liberale denkbeelden, waaraan ten grondslag ligt de leer van het recht van den sterkste.
    Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat Darwin uit de theorie van Malthus zijn leer van den strijd om het bestaan heeft geput. De strijd om het bestaan tusschen de menschen onderling is geen volstrekte noodwendigheid, zooals Malthus aanneemt; en evenmin is dit het geval met de armoede.
    In het algemeen gesproken is de leer van Malthus valsch, maar hieruit volgt niet noodzakelijkerwijze, dat men de geboorten niet zou moeten regelen.
    Om te beginnen, dienen wij te bedenken, dat de mensch het denkende wezen is en dat denken beteekent de werkelijkheid abstract ordenen, deze abstracte ordening laat zich in de wereld gelden als concrete ordening.
    Zooals reeds gezegd, treedt de mensch op alle gebied ordenend op en dus dient hij dit ook te doen op het gebied der voortplanting, wanneer hij zich als denkend wezen wil laten gelden, temeer waar het scheppen van nieuw leven de meest verantwoordelijke daad is, welke de mensch ooit verricht.
    Een kind in het leven roepen beteekent de verantwoording voor een menschenleven op zich nemen. En wij allen weten, dat het leven zeer zeker heel veel vreugde kan geven, maar ook heel veel verdriet.
    Dus dienen wij alles te doen wat mogelijk is, opdat de kans op een menschelijk, een gelukkig bestaan voor den nieuwen wereldbewoner zoo groot mogelijk zij. Het is misdadig op dit gebied de dingen aan het toeval over te laten.
    De ouders en alleen de ouders zijn verantwoordelijk voor hun kinde-

6

ren en geen dominee of pastoor, geen staatsman, niemand kan deze verantwoordelijkheid van de ouders afnemen - en zij doen het ook nooit.
    Met klem wordt betoogd, dat God er wel voor zorgen zal, maar deze godelijke voorzorg bestaat hoogstens uit turfuitdeeling en armenzorg, wanneer men tenminste zelf niet over voldoende middelen beschikt.
    Omdat de ouders en alleen de ouders verantwoordelijk zijn, dienen zij na te gaan hoeveel kinderen zij wenschelijk en mogelijk achten.
    Hierbij is in de eerste plaats beslissend of - en zoo ja - hoeveel kinderen de vrouw zichzelf wenscht.
    En verder de economische omstandigheden, de geschiktheid der moeder om haar volle aandacht aan verschillende kinderen te schenken, dus de mate waarin zij tot opvoeden geschikt is, en ook de mate waarin de man haar kan bijstaan in haar taak; het is n.l. voor de kinderen niet gewenscht, dat zij eenzijdig onder vrouwelijke - i.c. moederlijke - invloed opgroeien.
    Wat betreft de geschiktheid der moeder, is haar gezondheidstoestand, zoowel de lichamelijke als psychische, van belang. Verder kunnen andere factoren een rol spelen o.a. het risico van erfelijke belasting - met het oog waarop eventueel medisch advies gewenscht is -; het feit dat het huwelijk mislukt is, zoodat het kind of de kinderen zouden opgroeien in een kille spheer; dreigend oorlogsgevaar enz.
    Een kind het leven schenken is geen beuzelarij, niet slechts de mogelijkheid tot de lichamenlijke- de baring - maar ook en vooral die tot de moreele praestatie - de opvoeding (en hiertoe behoort ook de materieele verzorging) - zijn van zoo groot belang, dat men het verwekken van een kind moet beschouwen als de meest verantwoordelijke daad, welke verricht kan worden en welke niet aan het toeval mag worden overgelaten.
    Of en hoeveel kinderen een echtpaar wenscht, moet het zelf uitmaken, maar het moet dit dan ook bewust uitmaken.

7

    Het woord echtpaar, hier gebruikt, heeft niet de bedoeling een uitspraak te doen omtrent het al of niet bezoeken van den Burgerlijken stand alvorens men tot het plegen van geslachtsgemeenschap of het verwekken van een kind wil overgaan. Ook dit moet ieder voor zich uitmaken.

    Elke moeder, ook de ongehuwde, is moeder en de veelbezongen heiligheid van het moederschap heeft met den ambtenaar van den Burgerlijken stand niets te maken.

    Laat men toch eindelijk inzien, dat de liefde een particuliere aangelegenheid is en tevens dat het bestaande huwelijk een instituut is, waaraan ten grondslag ligt de gedachte, dat de geslachtsdaad onbehoorlijk en onzedelijk is, welke onzedelijkheid dan wegvalt, wanneer men de geslachtsdaad in het huwelijk in dienst stelt van de voortplanting.

    Deze opvatting is wetenschappelijk en uit het oogpunt der logica onhoudbaar.

    De geslachtsdaad is, dient althans te zijn, de lichamelijke uiting van de psychische drang, welke liefde genoemd wordt. Wat deze kwestie betreft verwijs ik naar mijn brochure - "De sexueele en psychologische verhouding tusschen man en vrouw".

    Het innerlijke eenheidsgevoel - liefde - uit zich lichamelijk in en als geslachtsdaad.

    Daarnaast leeft in den mensch de voortplantingsdrang, de behoefte zichzelf materieel te bestendigen. Deze drang wordt bevredigd door het verwekken van een kind, hetwelk tevens de levende eenheid van twee menschen, het levend bewijs hunner liefde is, voorzooverre het tenminste in liefde is verwekt.

    Maar het kind is ook meer; het is n.l. ook zichzelf en als zoodanig heeft men het kind te laten gelden, d.w.z.: men heeft t.a.v. de voortplantingsdrift er rekening mede te houden, dat men niet slechts zichzelf

8

materieel bestendigt en niet slechts eigen liefde verwezenlijkt in het kind, maar tevens dat men een individu schept.
    Volgens de oude opvatting, welke ook Malthus verdedigde, dient men zich van geslachtsgemeenschap te onthouden, wanneer men zich niet wil voortplanten. In deze opvatting wordt echter de geslachtsdaad ontkend, voorzooverre deze is de lichamelijke verwerkelijking van het geluksgevoel, dat de liefde met zich brengt, welk geluksgevoel zich lichamelijk doet gelden als geslachtslust.

    Dat men de geslachtslust zoo verdoemd heeft en nog steeds verdoemt is gevolg van het feit, dat deze lust niet begrepen en dus gevreesd wordt. Hierbij komt nog de christelijke kerkleer, welke - zooals in zoovele opzichten - ook t.a.v. het sexueele afwijkt van de oud-christelijke leer en het lichamelijke als zondig en des duivels verwerpt.
    Geheel overeenkomstig deze opvatting werd in de roomsche kerk het huwelijk tot sacrament verheven, waarbinnen dan de geslachtsdaad, gesteld in dienst der voortplanting, geheiligd was.
    Het spreekt derhalve vanzelf, dat de roomsche kerk en eveneens de orthodox-protestanten, heftig tekeer gaan tegen geboorteregeling, omdat daardoor de geslachtsdaad als zoodanig, als zedelijk erkend wordt, wat zij volgens de kerkelijke opvattingen niet is.

    Dat de staat zich ertegen verzet, heeft een andere reden. Wij leven in een autarkische en dus ook sterk militairistische periode, zooals de geschiedenis meermalen vertoond heeft o.a. onder de absolute monarchie, welker autarkie met den naam "mercantilisme" bestempeld wordt.
Deze mercantilistische periode eindigde met de Fransche revolutie, welke de staatsalmacht op politiek, economisch en cultureel gebied brak; sindsdien werd de staatsmacht steeds meer teruggedrongen tot het moment, waarop de slinger der klok terugsloeg. En zoo zitten wij thans weer midden in staatsvergoding, autarkie, militairistne en wat dies meer zij.

9

    Evenals ten tijde van het mereantilisme verkondigt men ook thans, dat hoe grooter het aantal individuen, waaruit een volk bestaat, des te sterker dit volk. Terwijl men echter deze theorie destijds hoofdzakelijk verkondigde met het oog op de arbeidskracht, huldigt men ze thans met het oog op militaire doeleinden.
    In beide gevallen is de quantiteit beslissend, een zuiver eenzijdig natuurlijke opvatting, feitelijk de triomph van het kudde-instinct. Het spreekt dan ook vanzelf, dat men zich in dezen tijd minder en minder laat gelegen liggen aan de ontwikkeling der individuen, maar hen zooveel mogelijk tracht te drillen tot kuddedier, bereid zichzelf voor het "belang" der kudde te offeren.
    En ook spreekt het vanzelf, dat van overheidswege de vrouwen klakkeloos geprest worden tot baren.
Dit alles is hoogst onzedelijk.
    Het is heel erg, dat de ontroerende drang tot moederschap misbruikt wordt voor militaire doeleinden: dat dus de behoefte leven te scheppen wordt misbruikt voor het handwerk des doods.
Dit is heiligschennis.
    Het is ontzettend, dat aan de jeugd zoodoende geleerd wordt de vrouw te verachten; want wie het moederschap leert beschouwen als middel tot militaire grootheid van den staat, leert de vrouw te verachten.

    De staat vraagt den vrouwen kinderen om ze te laten dooden en verminken. Dit is door en door onzedelijk.

    En daarnaast blijft men de verdorvenheid prediken der "vleeschelijke lusten", moet de geslachtsdrift onderdrukt worden, behalve dan in het huwelijk, maar maakt de staat zelf het huwelijk steeds moeilijker voor duizenden en duizenden, omdat bij de menschen geen bestaan kan verzekeren.
Geen huwelijk, dan ook geen sexualiteit, is de officieele leer.

10

Maar wat blijft dan over?
    De neurose (zenuwziekte), psychose (zielsziekte) en wat dies meer zij. De menschen zijn zoo "zenuwachtig" tegenwoordig, maar dit "zoo zenuwachtig zijn" beteekent niet anders, dan dat de neurose meer en meer om zich heen grijpt.
    Zij is in hooge mate een uitvloeisel van de geslachtelijke onthouding waartoe men de ongehuwden - in het bijzonder de vrouwen - dwingt. althans tracht te dwingen, terwijl bovendien het bestaande huwelijk voor tallooze gehuwden geen bevredigende oplossing geeft. (Omtrent deze zijde der zaak verwijs ik wederom naar mijn voormelde brochure over de verhouding tusschen man en vrouw).
    En alsof dit nog niet genoeg is wordt de belangrijke en volkomen normale en onschadelijke uitlaatklep - de onanie - zooveel mogelijk afgesloten, doordat men den menschen hieromtrent de meest afschuwelijke nonsens op den mouw spelt. Zoodoende wordt de erotiek, welke de bron zou kunnen zijn van zooveel geluk, gemaakt tot bron van ellende en wanhoop.
    Dit alles is zeer ernstig en hoogst gevaarlijk voor de samenleving, want de opgestuwde geslachtsdrift tracht zich baan te breken en doet dit ook, hetzij in een individueele neurose of psychose, hetzij in en als massa-psychose. (In deze laatste vorm speelt zij een grooten rol in bewegingen als het nationaal-socialisme en fascisme en verder in het militairisme).

    Men kan de geslachtsdrift nu eenmaal niet afschaffen.
    Wie de sexualiteit los van alle dogmatiek wetenschappelijk en logisch beschouwt en zich tevens verantwoordelijk voelt t.a.v. zijn kinderen kan dus geen genoegen nemen met den huidigen toestand, noch wat betreft de monopolie-positie van het huwelijk op sextieel gebied, noch wat betreft de vijandige houding van kerk en staat tegenover de geboorteregeling.

11

    Door het een, zoowel als door het ander worden niet slechts de hierboven reeds genoemde zeer bedenkelijke gevolgen op psychisch gebied veroorzaakt, maar tevens in de hand gewerkt, dat het allerbedenkelijkste middel - de abortus - hardnekkig stand houdt met alle uiterst funeste gevolgen van dien. En tot dit middel grijpen zoowel gehuwde als ongehuwde vrouwen, wanneer ongewenschte zwangerschap optreedt.

    Dit middel is verfoeilijk, wanneer het door een of andere aborteuse wordt toegepast; maar ook wanneer het wettelijk zou zijn toegestaan en men dus de hulp zou kunnen inroepen van een medicus, dan nog is het het minst gewenschte.

    Bij chirurgisch ingrijpen zal allicht geen lichamelijk letsel worden toegebracht, maar in hoeverre de operatie een psychische beschadiging met zich brengt, is niet van tevoren vast te stellen.

    Zwangerschap en baring zijn voor de vrouw de natuurlijke verwezenlijking van haar wezen. n.l. het moederlijke. De vrouw is het beschermende en koesterende beginsel, d.w.z. het moederlijke beginsel; ook zonder dat zij een kind ter wereld brengt, is dit het diepste wezen der vrouw.

    Door zwangerschap en baring verwezenlijkt zij zichzelve op natuurlijke wijze.

    Een verstoring van de zwangerschap is dus een inbreuk op de natuurlijke zelfverwezenlijking der vrouw en welke psychische gevolgen dit heeft, valt niet van tevoren te zeggen. Het is verkeerd te denken, dat lichaam, ziel, en geest gescheiden grootheden zijn; zij vormen een eenheid en men kan het een niet aantasten zonder dat dit invloed heeft op het andere.

    De abortus is daaronm in ieder geval het minst geschikte middel, terwijl de ondeskundige abortus volkomen verworpen moet worden.

    Wie geen kind wil hebben, moet de zwangerschap voorkomen. De wetenschap is ook op dit gebied ver genoeg gevorderd, zoodat ieder

12

zijn sexueele behoeften volkomen kan bevredigen zonder dat daarvan een kind het gevolg behoeft te zijn.

    Wij weten wel, dat hiertegen zal worden aangevoerd, dat op die manier de weg wordt geopend tot de grootst mogelijke bandeloosheid.
    Wij zijn echter zoo vrij dit te betwisten.
    Wanneer den menschen, ook jongen menschen, juiste sexueele voorlichting gegeven wordt en wanneer hun geleerd wordt de geslachtsdrift hoog en heilig te achten, omdat en voorzooverre daardoor de liefde lichamelijk tot uiting komt; en wanneer tenslotte den menschen eerbied geleerd wordt voor den mensch - in het bijzonder den mannen eerbied voor de vrouwen - zoodat zij elkaar niet meer als zaak, maar als gelijkberechtigde en evenwaardige partner beschouwen, dan is er geen sprake van losbandigheid.
    Dit klemt temeer, aangezien de mensch in aanleg redelijk en zeer wel tot liefde in staat is, maar door de verdoeming en opstuwing der geslachtsdrift zijn gevoelens vertroebelt, ze niet durft te beleven en zoodoende eigen innerlijk niet kan ontplooien. Wanneer wij de jeugd juiste voorlichting geven van jongsaf op sexueel gebied; wanneer wij de geslachtelijkheid leeren zien als de lichamelijke uiting der liefde, en vooral wanneer wij ze in het volle daglicht zetten, zoodat men er vrij voor durft uit te komen, niets meer behoeft weg te stoppen, maar de erotiek durft te erkennen en te beleven - dan verdwijnt de troebele drang, die thans de menschen al te vaak drijft en ze ongelukkig of ellendig of tot zwijnen maakt.

    Het sexueele is niet gemeen, maar wordt gemeen gemaakt.

    Sexueele voorlichting, juist inzicht in de beteekenis der geslachtsdaad en haar drievoudige functie, n.l. verwerkelijking van geluksgevoel en middel tot bevrediging van de drang tot eenwording en voortplanting, verantwoordelijkheidsbesef t.a.v. het kinderen verwekken, dit alles is

13

bij uitstek geschikt om sexueele losbandigheid met alle gevolgen van dien te voorkomen.
    Laat degenen, die zoo verontwaardigd strijden voor het geldende huwelijk en tegen de geboorteregeling zich maar eens eerlijk voor oogen stellen wat zij bereikt hebben met hun phrasen en dogmatiek.
    Laat zij eens om zich heen zien naar de ontstellende materieele ellende en de sexueele nood. Laat zij het werk eens lezen van Kienle "Vrouwen" - en van Max Hodann - "Raad in sexueele nood".
    Deze verdedigers van het huwelijk en de groote gezinnen aanvaarden, dank zij hun fatsoensopvattingen, gifgassen en luchttorpedo's oorlogsverminkten en massagraven, armoede en ellende, gedegenereerde kinderen uit gedegenereerde ouders; zij onteeren het leven en de liefde, verachten den mensch, zetten een domper op de jeugd en haar levens- blijheid.
    En zij bestrijden degenen, wier leuze is, dat ieder, die geboren wordt, welkom zijn moet en gewenscht; dat ouder-worden beteekent: verantwoording op zich nemen.

    De pastoor, die in de woning der armen binnendringt en vraagt "Of het alweer zoover is" toont niet het minste verantwoordeljkheidsbesef te bezitten en niet de minste eerbied voor het moederschap.
    En ook vergeet hij daar te vertellen, dat kinderen vervangen kunnen worden door bankbiljetten.
    Hij gebruikt tegenover de onontwikkelden het machtige wapen der angstaanjaging, waarvoor hij hel en verdoemenis ter beschikking heeft: hij perst hen de kinderen af.
    Niet slechts de roomsche kerk maakt zich hieraan schuldig, ook andere kerkgenootschappen en niet in de laatste plaats de staat.
    Voor hen allen is de kwantiteit beslissend, niet de kwaliteit. De strijd voor de geboorteregeling wordt gevoerd niet om veel kinderen, maar om gezonde kinderen, die tevens gewenscht zijn.
    Is het niet heel erg te weten, dat al te vaak de verzuchting geslaakt

14

wordt: "het is al weer mis"; dat met deze woorden een nieuw leven begroet wordt?
    Is het niet heel erg, dat honderdduizenden vrouwen naar het middel der abortus grijpen met alle gevolgen van dien?
    Is het niet vreeselijk, dat legioenen vrouwen als legioenen verdoemden angstig door de wereld gaan, omdat de liefde sterker was, dan de onmenschelijke fatsoensregels, welke men ze geleerd had en op welke rampzaligen nu de fatsoenlijke maatschappij wraak kan gaan nemen?
    En dan te weten, dat al dit leed te vermijden is, wanneer de menschen behoorlijk werden ingelicht; te weten, dat geen enkele vrouw zwanger behoeft te morden, wanneer zij dat niet wenscht, ook zonder zich te onthouden.

    De strijd voor de geboorteregeling beteekent strijd voor verantwoordelijkheidsbesef bij vrouwen en mannen in den omgang niet elkaar, een verantwoordelijkheidsbesef, dat aan de kerkelijke en wereldlijke overheid ontbreekt.
    Hoeveel kinderen twee menschen zich wenschen, dienen alleen zijzelf te beslissen in het volle besef van hun aansprakelijkheid t.o.v. het levensgeluk van het kind, dat geboren zal worden.

    De strijd voor geboorteregeling beteekent strijd voor gelukkige menschen en een gelukkiger wereld; voor de erkenning van de heiligheid van het moederschap, voor de heiligheid van het leven en de liefde.
    De liefde tusschen twee menschen is het innigste wat tusschen hen bestaan kan; hoe zij deze liefde wenschen te beleven en te verwezenlijken is een zaak, die alleen hen aangaat, waarin niemand hen iets heeft te bevelen.
    Propaganda voor geboorteregeling wil niet zeggen propaganda voor kinderlooze huwelijken, maar dient ter voorkoming van ongewenschte zwangerschap.
    Geen ongewenschte kinderen.

15

    Het kind. Met zijn groote verwonderde oogen en kleine grijpende handjes; met z'n blijde verbazing en nieuwsgierigheid en zijn hunkering naar vreugde.
    Maar ook met z'n blinde vertrouwen.
    Het is zoo mooi, als een vrouw een kind blijde verwacht; als zij vreugde gevoelt, omdat het levenswonder zich aan haar voltrekt.
    Moeder en kind. De gevende en de vragende; de koesterende en het gekoesterde.
Het is zoo mooi, als .........
Ja ! Maar dit als ontbreekt al te vaak.
Te dikwijls is er in de vrouw geen blijdschap, als zij een kind verwacht; is het niet het levenswonder, dat zij aan zich voelt voltrekken, maar woedt in haar blinde angst; te dikwijls kan zij het kind niet geven, wat het vraagt, het niet koesteren, zooals het behoeft.
    Dan is het moederschap niet heilig; dan schiet alle dogmatiek en phraseologie tekort; dan is er alleen maar de harde werkelijkheid, gebrek en troosteloosheid, verdriet en verbittering; dan is er weer een teleurstelling, een gebroken illusie, een bedrogen kind.

    Verfoeilijk is het dogma: de natuur op haar beloop te laten. Misdadig, onverschillig of dom is de ouder, die ernaar luistert of ernaar handelt.

    Zedelijk zijn alleen die ouders die zich volkomen bewust zijn van de verantwoordelijkheid, welke het ouderschap met zich brengt; die zich alleen kinderen wenschen, wanneer zij in staat zijn ze zoodanig op te voeden, dat zij de grootst mogelijke kans hebben op geluk.

    Dat liefde en sexualiteit, zwangerschap en geboorte een bron zullen zijn van levensvreugde dat is het redelijke doel der bewuste geboorteregeling.

    Herfst, 1 juli '36.

16