------------------------------------------------------------
PROSTITUTIE
ALS CULTUREEL
EN SOCIAAL
SYMPTOOM
DOOR
MR. DRS. A. BÖRGER
GENOOTSCHAP "CULTUUR"
MOMENTEEL valt allerwege in West- en Centraal-Europa
een sterke beweging te constateeren, welke erop gericht
is de vrouw weer te verdringen uit het maatschappelijk
leven, haar de rechten, die zij met groote moeite veroverd heeft,
weer te ontnemen en haar terug te dringen in de volkomen afhankelijke
positie, waarin zij eeuwenlang verkeerd heeft.
En het valt niet te ontkennen, dat uit dit streven onomstootelijk
blijkt, dat onze samenleving nog altijd alleen door mannen geregeerd
wordt en dat de vrouw in werkelijkheid geenerlei beslissende
invloed heeft op den gang van zaken, maar nog geheel
afhankelijk is van den man.
De voornoemde gang van zaken wordt in de fascistische landen
gemotiveerd met een volkomen leugenachtige en verwrongen theorie
over de bestemming der vrouw, terwijl in andere staten, met
name in ons land, de crisis als voorwendsel gebruikt wordt om de
vrouw te verdringen en te ontrechten.
Dit alles is op zichzelf al ernstig genoeg, maar bovendien zijn
hieruit nog zeer bedenkelijke gevolgen te verwachten en wel een
sterke toename van de prostitutie, aangezien het historisch vaststaat,
dat de prostitutie altijd toeneemt, wanneer de onvrijheid der
vrouw grooter wordt.
En er zal wel niemand zijn. die ons zal willen betwisten, dat
de prostitutie een onzaggenlijk kwaad beteekent voor de samenleving
en wel om de volgende redenen:
1) wordt in de prostitutie het sexueele vernederd tot een zaak;
2) wordt de prostituée verlaagd tot lustobject;
3) is de prostitutie de voornaamste haard der geslachtsziekten:
4) worden er kapitalen weggesmeten in de prostitutie en dit wil
zeggen, dat het werk van duizenden handen verslingerd wordt
in een onmenschelijk, want menschonwaardig bedrijf.
3
Dit alles is anti-cultureel en onmaatschappelijk en dus dient de
prostitutie te worden afgeschaft.
Alvorens de geschiedenis der prostitutie nader te beschouwen,
wat noodzakelijk is om een juist beeld te krijgen in de ontwikkeling
en den huidigen toestand van dit bedrijf en om te kunnen vast
stellen, welke middelen noodig zijn om het te doen verdwijnen,
willen wij ons bezighouden met de vraag: Wat is prostitutie?
Reeds in de oudheid heeft men zich deze vraag gesteld en naar
de wezenstrekken der prostitutie gezocht.
De Romeinen zagen het essentieele van de prostitutie in de
openbaarheid, in het feit, dat de prostituée een publieke vrouw is.
Een soortgelijke opvatting huldigden de Germanen, echter waren
voor dezen ook het groote aantal mannen, waarmede de prostituée
geslachtsverkeer uitoefende en de regelmatigheid van het beroep
noodzakelijke kenmerken.
Een "groot aantal mannen" echter is een rekbaar begrip. De
theologen, die de definitie van den heiligen Hieronymus: "Een
prostituée is een vrouw die de wellust van velen bevredigt" gingen
uitleggen, gaven dan ook de meest uiteenloopende cijfers. Sommigen
achtten enkele tientallen voldoende, anderen eischten honderden,
één zelfs drie en twintig duizend.
Persoonlijk wensch ik de volgende definitie te geven voor het
begrip prostitutie:
Prostitutie is een bedrijf, waarin het zich prostitueerende individu
het verschaffen van geslachtsgenot uitoefent bij wijze van beroep,
onverschillig in welken vorm en aan wie, uit zakelijke overwegingen
en op commercieele basis en bij welk bedrijf. behalve de eigenlijke
prostituée - vrouw of man - ook andere personen zooals
hoerenwaarden, souteneurs, handelaars in blanke slavinnen, betrokken
kunnen zijn.
In de prostitutie wordt het sexueele dus, zooals uit de definitie
volgt, verzakelijkt en dit beteekent een ontheiliging van het sexueele.
Immers: de geslachtsdrift is de natuurlijke drift, waardoor den
mensch de mogelijkheid geopend wordt zichzelf te objectiveeren.
Dat wil zeggen: in en door de geslachtsdaad gaat de mensch zich
niet alleen lichamelijk, maar ook psychisch te buiten, kan hij althans
zich te buiten gaan, omdat de wellustgewaarwording zich niet
4
beperkt tot het lichaam. Doordat de geslachtelijke extase zich niet
tot het lichaam beperkt, kan de mensch in de psychische extase ook
zijn geslachtspartner omvatten en zoodoende kan de menschelijke
geslachtsdrift zich tot liefde ontwikkelen.
Daarom heb ik het sexueele wel eens de uitvalspoort genoemd,
waardoor het de mensch mogelijk is boven zichzelf uit te komen,
zichzelf tot redelijk wezen te ontwikkelen.
En daarom is de geslachtsdrift de meest verheven natuurdrift van
den mensch en is het begrijpelijk, dat men in de oudheid het
sexueele als heilig vereerde.
In de prostitutie echter is van heiligheid der geslachtsdrift, noch
van verhevenheid, iets te bespeuren. Zoowel de prostituée, als
degene, die haar gebruikt, handelen volkomen egoïstisch, zoeken
alleen zichzelf.
Het is dan ook volkomen begrijpelijk, dat in de oudheid de
beroepsprostituée veracht werd, omdat zij het heilige profaneerde,
dus ontheiligde, al was dit dan ook niet de eenige oorzaak, waarom
de prostituée veracht werd. Ik kom hier later nog op terug.
Maar niet even logisch is, dat ook ten onzent de prostituée
veracht wordt, want in onze samenleving - voor zoover we dan van
samenleving kunnen spreken - is het sexueele allesbehalve heilig;
integendeel het is iets "waarover men niet spreekt", datgene, wat
altijd wordt weggestopt. het verdoemde en verachte. En bovendien
waarom veracht onze samenleving wèl de prostituée, maar niet de
mannen, die van haar diensten gebruik maken?
En dan nog een vraag. Als het sexueele zoo gemeen en slecht is
en de prostituée dus verachtelijk, waarom schaft dan geen enkele
staat (behalve Sovjet-Rusland) de prostitutie af? Waarom duldt
de staat ze dan en reglementeert ze dikwijls, wat niet anders wil
zeggen, dan dat hij de prostitutie in de hand werkt.
Iedere regeering zegt, dat de prostitutie eigenlijk moest verdwijnen,
dat ertegen gestreden moet worden, maar overal, behalve dan
in Sovjet-Rusland, weet de prostitutie zich te handhaven, heeft zij
een vaak zeer grooten invloed ook op staatszaken (omkooperij van
ambtenaren met prostituées, spionnage door prostituées enz.), speelt
zij een rol in de erotische kunst en de mode enz.
Wel is er een afdeeling van den Volkenbond, die zich bezighoudt
met de prostitutie en wat daar aan vast zit, met de bedoeling deze
5
te bestrijden; en wel zijn er overal ter wereld allerlei zonderlingen.
die hun hart ophalen aan het oprichten van "gevallen" vrouwen,
maar dit is alles gepruts en volkomen doelloos. Eeuwenlang is men
hiermede al bezig; eeuwenlang richt men al gevallen vrouwen op,
maar het vallen gaat rustig door en van het oprichten komt maar
een bitter beetje terecht.
Bij de geldende sexueele moraal valt er niets te veranderen aan
de prostitutie, is zij onuitroeibaar.
En juist doordat de staat door middel van zijn wetgeving de
bestaande moraal handhaaft, lokt hij de prostitutie uit.
Over het algemeen wordt de prostitutie beschouwd als een noodzakelijk
kwaad, ook al ontkent men zulks met woorden. Dat zij een
kwaad is, heb ik reeds uiteengezet in den aanvang van dit geschrift.
Een andere kwestie echter is of de prostitutie noodzakelijk is.
Uit het feit, dat zij bestaat en onuitroeibaar schijnt te zijn, blijkt,
dat zij in een behoefte voorziet, en deze behoefte is natuurlijk
sexueele bevrediging in een of andere vorm.
Bevrediging van sexueele behoeften kan op drieërlei wijzen plaats
vinden:
In het bovenstaande is de onanie afzonderlijk genoemd en dus
niet begrepen onder de perverse handelingen om de dood eenvoudige
reden, dat de onanie niet pervers is, maar de normale uitlaatklep
voor ieder, die geen sexueelen partner vinden kan en dus
aangewezen is op zichzelf.
Het bezwaar tegen onanie is in dergelijke omstandigheden gelegen
in het feit, dat de geslachtelijke bevrediging langs dezen weg
zoo ontzaggelijk gemakkelijk verkregen wordt, zoodat het al spoedig
een teveel kan worden. Hiertegen dient gewaakt te worden,
alsmede tegen een eventueel voortzetten der onanie, wanneer wèl
een sexueele partner voorhanden is en er geen psychologische
6
storingen aanwezig zijn, waarvoor de onanist een uitlaatklep zoekt
in zijn onanie. (De werkelijke uitlaatklep bestaat dan feitelijk in de
fantasieën, welke gedurende het onaneeren optreden).
Het moeilijk de menschheid met de onanie te verzoenen, want,
nietwaar, alles wat sexueel is, is vies en gemeen. Dit is de vloek,
waarmede een schijnheilige samenleving 's menschen hoogste drift
belast heeft, en waaraan de menschheid de neurose en psychose
(zenuw- en zielsziekte) grootendeels te danken heeft.
Voor de onanie heeft men geen partner noodig.
Voor de perverse geslachtsdaad eventueel. Zoo is bijv. zelfkastijding
een veel gebruikt middel om tot volledige sexueele
bevrediging te komen; men kan echter de kastijding desgewenscht
door een ander laten verrichten, maar noodig is dit niet. De monniken
kastijden zichzelve om "den duivel uit te drijven" en volgens
hun opvattingen doen zij dit ook wel degelijk, want na de kastijding
is de vleeschelijke lust verdwenen, de sexueele behoefte bevredigd.
Alleen de normale geslachtsdaad vereischt altijd een partner. En
nu dienen wij ons te realiseeren, dat de normale geslachtsdaad nog
altijd het gehuwd zijn vooronderstelt, althans voor de vrouw.
Een vrouw, die ongehuwd haar sexueele behoeften onbeperkt
en vrij uit bevredigt, leeft nog altijd onfatsoenlijk volgens de gangbare
begrippen.
De moderne vrouw moge een iets vrijer standpunt innemen in
dezen, toch zal ook zij in het algemeen haar geslachtsleven verborgen
houden, in het geheim haar sexueele behoeften bevredigen.
Want de publieke opinie aanvaardt een zich vrij uitleven door de
vrouw niet, al zal menig burgerman zich de vingers aflikken naar
kennismaking met een dusdanige vrouw om haar in het geheim
te kunnen omhelzen.
Dit toch is de geldende moraal.
De vrouw dient kuisch te zijn, haar geslachtsdrift weg te stoppen,
zich te reserveeren voor een echtgenoot, die er dan wel voor
zorgt dat zij moeder wordt en die verder zijn vertier desgewenscht
elders zoekt.
Laat ons vooral niet denken, dat de toestand werkelijk gewijzigd
is sinds den oorlog. Wel heeft het er een oogenblik naar uitgezien,
dat de vrouw iets meer recht zou krijgen, staatkundig werd zij -
althans in theorie - zelfs gelijk gesteld met den man. En door deze
7
mogelijkheid, dat de vrouw vrij zou worden, werd tevens de mogelijkheid
geschapen, dat het sexueele op hooger niveau zou komen.
eindelijk een weinig zou krijgen van den eerbied, welke men het
verschuldigd is.
Maar deze mogelijkheid is al weer in rook vervlogen. In onzen
huidigen tijd, waarin reactie troef is, wordt de vrouw weer volkomen
teruggedrongen in de sexueele slavernij, waarin zij eeuwenlang
verkeerd heeft, wordt zij weer zooveel mogelijk afhankelijk
gemaakt van den man door haar van de arbeidsmarkt af te dringen,
en wordt zij weer verlaagd tot baarmachine en huisdier.
De sexueele opvattingen zakken weer af tot het peil, waarop ze
stonden, toen onze brave voorvaderen de schijnheiligheid ten troon
verheven hadden, toen de vrouw haar jeugd doorbracht achter
horretjes en gordijntjes in afwachting op den man, die misschien
komen zou en haar van de sleur uit het ouderlijk huis overplantte
in die van de echtelijke woning.
Het sexueele wordt weer verstopt en daarmede de vrouw.
Oorspronkelijk was dit geheel anders. De primitieve mensch
nam en neemt de sexualiteit op als de natuurlijkste zaak ter wereld.
Er bestaan negerstammen, bij wie die meisjes de meeste kans hebben
op een huwelijk, die het grootste aantal malen geslachtsgemeenschap
hebben uitgeoefend. De neger redeneert hierbij heel
primitief: als ze zoo vaak gecoïteerd heeft, is zij natuurlijk heel
prettig en mooi.
Ook bij vele Indianenstammen zijn de ongehuwde meisjes volkomen
vrij om in sexueel opzicht te doen en te laten wat zij willen.
Aan maagdelijkheid wordt door de primitieve volkeren geen
waarde gehecht.
Voor den primitieven mensch is het sexueele een eenzijdig natuurlijke
kwestie, terwijl daartegenover de moderne mensch er eenzijdig
een onnatuurlijke kwestie van gemaakt heeft.
De primitieve mensch vindt dan ook de prostitutie niet verachtelijk,
hoogstens de beroepsprostitutie.
Naast de beroepsprostitutie komen nog andere soorten van
prostitutie voor. Zoo kent men de religieuse prostitutie, welke oeroud
is; de gastprostitutie, die nog voorkomt o.a. in sommige streken van Afrika, waar de man zijn vrouw ten bijslaap verstrekt aan
8
de gasten; de prostitutie voor een bruidschat, welke o.a. bij sommige
Arabierenstammen voorkomt.
Al deze vormen van prostitutie zijn niet veracht.
De religieuse prostitutie stond zelfs zeer hoog in aanzien, omdat
zij een offer is aan de goden: men bedenke n.l. dat de primitieve
mensch een grooten angst had voor het sexueele, omdat hij er niets
van begreep. Het meest beangstigend was de vrouw. "Bloed is een
zeer bijzonder vocht" zegt Mephisto in de "Faust"; wanneer het
wegvloeit, moet de mensch sterven; dat weet ook de primitieve
mensch. Maar dan is er het wonderlijke wezen: vrouw, dat eenmaal
per maand haar bloed laat vloeien en niet sterft. Dit is beangstigend,
daemonisch en daemonen eischen offers. Hieruit ontstaat de
latere tempelprostitutie, waarbij dus sommige meisjes zich opofferen
voor alle anderen door tempelprostituée te worden. De andere
meisjes behoeven zich dan nooit te prostitueeren, maar kunnen
volstaan met op andere wijze te offeren aan de goden of met het
geven van een geschenk aan den tempel.
Naarmate de godsdienst op een hooger plan komt, kan een groot
aantal handelingen vervangen worden door symbolische handelingen. In
Indië bijv. baden de Hindoemeisjes zich voor haar huwelijk
in de heilige rivier de Ganges. Psychologisch is, sinds Freud zijn
leer verkondigd heeft, het innige verband tusschen geslachtelijkheid
en water (vruchtwater) volkomen onweerlegbaar vastgesteld.
De beroepsprositutie onstond eerst, toen de liefde onvrij werd.
Hoe geschiedde dit?
Het staat wel vast, dat bij den primitieven mensch van een
huwelijk, dat wil zeggen van een in eenigerlei opzicht gebonden
liefde, geen sprake was. Man en vrouw leefden geheel vrij. De
geslachtsdaad berustte òf op geweldpleging van de zijde van den
man, òf op verleiding zijnerzijds door middel van verleidingskunsten
of geschenken. Het doen en laten der beide sexen was niet veel
verheven boven dat der hoogere dieren. Maar aangezien de primitieve
vrouw geacht moet worden zich evengoed te kunnen verdedigen
als het vrouwtje in de dierenwereld, moet wel worden
aangenomen, dat de geweldpleging tot de uitzonderingen behoorde
en dat de verleiding, al of niet met geschenken gepaard, het voor-
9
naamste middel voor de mannen was om tot een geslachtsdaad te
komen.
Bovendien was het geven van geschenken noodzakelijk, omdat
de vrouw alle lasten van de geslachtsgemeenschap droeg, n.l. het
baren van kinderen, zoogen, opvoeden, enz.
Een aanmerkelijk deel der vrouwen is echter uitgesloten van
geslachtsgemeenschap door natuurlijke oorzaken en wel: de menstruatie,
de zwangerschap (althans in het laatste stadium), het
zoogen. Hierdoor ontstaat een betrekkelijke vrouwenschaarschte,
waarin de mannen zullen trachten te voorzien door van elders
vrouwen te halen. Dit geschiedt dan op krijgstochten, waarbij men
vrouwen rooft, niet slechts om meer vrouwen binnen den stam te
krijgen, maar ook om den vijand te treffen in de hoogste lust die
hij kent, het geslachtsgenot.
De geroofde vrouwen zijn òf eigendom van den stam, òf van
den krijgsman, die ze geroofd heeft. Dit hangt af van de omstandigheden,
waaronder de stam leeft.
Het is uit den aard der zaak onmogelijk in dit geschrift op deze
kwestie nader in te gaan, aangezien zij geen onmiddellijk verband
houdt met het onderwerp.
Wanneer de vrouw eigendom blijft van den krijgsman, die haar
roofde, is zij onvrij geworden, is het z.g. roofhuwelijk ontstaan.
Het onvrij worden der vrouw in het huwelijk is een logisch
gevolg van het feit, dat bij den primitieven mensch het natuurlijke
het alles overheerschend element is; van redelijkheid is bij hem
nog maar weinig te bespeuren.
Nu is de natuur het allesverdringende en verslindende beginsel.
In de natuur toch streeft alles wat leeft ernaar zichzelf te handhaven
en te volgroeien. Dit is echter alleen mogelijk door andere
natuurlijke dingen te vernietigen. Het eene dier vernietigt het andere
om zich te voeden; de mensch vernietigt planten en dieren voor
hetzelfde doel. Van nature is de mensch er dus op uit de dingen
buiten zichzelf te bemachtigen en tot zijn eigendom te maken.
Wel leeft de primitieve mensch in een soort communistische
gemeenschap, maar alleen inzooverre als de dingen, welke hij voor
zijn instandhouding noodig heeft, in onbeperkte mate voorhanden
zijn. Zoodra zulks niet het geval is, tracht hij de betreffende zaken
tot zijn eigendom te maken, omdat hij in werkelijkheid in het geheel
10
niet communistisch denkt of voelt, maar volkomen natuurlijk, d.w.z.
volkomen egoïstisch.
Het spreekt dus vanzelf, dat - wanneer in een stam een betrekkelijke
of absolute vrouwenschaarschte heerscht - de mannen
erop uit zullen zijn zich vrouwen in eigendom te verschaffen.
Het natuurlijk egoïsme is de grondslag van het huwelijk.
Welbeschouwd is onze z.g. samenleving nog in het geheel niet
boven dit natuurlijk egoïsme uitgekomen, is de moderne mensch
nog steeds uit op hebben en is onze geheele maatschappij op de
hebzucht gebaseerd.
Dat dit fout is, behoeft geen betoog. De mensch is niet alleen
natuurlijk wezen, maar tevens redelijk wezen. Hij heeft dus niet
slechts zijn natuurlijke, maar ook zijn niet-natuurlijke n.l. zijn redelijke
kant te laten gelden.
Terwijl nu het natuurlijke het verdringende beginsel is in de
wereld, is het niet-natuurlijke het niet-verdringende beginsel. Aangezien
alle menschen menschen zijn en de menschen elkaar als
zoodanig hebben te erkennen, dienen zij elkaar dus niet te verdringen
en te vernietigen, maar hun natuurlijke zijde redelijk te laten
gelden. En redelijk doordacht is er geen enkele redelijke reden,
waarom de eene mensch meer recht zou kunnen doen gelden op het
bezit van den natuurlijken rijkdom (en dus ook op den door de
menschen uit de natuur gevormden rijkdom), dan de andere
mensch.
De mensch dient evenwicht te scheppen tusschen zijn natuurlijkheid
en zijn redelijkheid, d.w.z. dat hij op het gebied van het
natuurlijke heeft te streven naar een minimum en niet naar meer.
Want alle streven naar meer, dan de medemensch heeft, beteekent,
dat men streeft naar verdringing en vernietiging van den medemensch,
voorzooverre deze verdringing een tekort beteekent voor
den medemensch.
Alle verdringing toch, alle vernietiging van den individu beteekent,
dat men den medemensch niet als mensch erkent, maar hem
als zaak beschouwt, die gebruikt en genoten kan worden.
Terwijl onze maatschappij, die dit alles weten kan en weet, onzedelijk
is omdat zij de verdringing en vernietiging van den eenen
11
mensch door den anderen erkent, is dit niet het geval met den
primitieven mensch, die aan een dusdanig zedelijkheidsbesef nog
niet toe is.
Dat de primitieve mensch de vrouw onvrij maakt, is dus ook
begrijpelijk.
Dat onze samenleving de vrouw nog steeds haar vrijheid onthoudt,
is daarentegen onzedelijk, want zij dient beter te weten en
weet ook wel beter.
Op den duur wordt het roofhuwelijk verzacht tot een koophuwelijk,
waarbij de roof hoogstens nog gesymboliseerd wordt. Bij het
koophuwelijk echter betaalt de man de bruidschat. De samenleving
heeft er kans op gezien deze koop in den loop der eeuwen om te
draaien en zoodoende betaalt thans de vrouw de bruidschat. De
man verkoopt zoodoende zichzelf, maar krijgt door dezen koop
de beschikking over de vrouw. Zedelijker is het er zoodoende dus
zeer zeker niet op geworden.
Wanneer de vrouw onvrij wordt ontstaat de beroepsprostitutie,
omdat alleen de vrouw haar sexueele vrijheid kwijt geraakt is, terwijl
de man deze behouden heeft.
Alleen de prostituée leeft dus nog op sexueel gebied, zooals de
vrouw leefde vóór het huwelijk ontstond, met dit groote verschil
echter, dat zij meestal in het geheel niet vrij is, maar eigendom van
den een of ander, die haar exploiteert, al is het maar een souteneur.
Voor de andere vrouwen is het sexueele leven dus beperkt tot
het huwelijk; in en door het huwelijk is zij sexueel gebonden, ook
al is er geen sprake van liefd in haar huwelijk. Dat er bij den
primitieven mensch van liefde geen sprake was, kunnen wij ons
voorstellen, maar sindsdien is er wel iets veranderd, heeft de
menschheid de individueele liefde leeren kennen. Dit belet echter
den wetgever niet de individueele liefde in de huwelijkswetgeving
volkomen te negeeren; wèl eischt de huwelijkswetgeving sexueele
trouw, d.w.z. sexueel monopolie voor de echtgenooten, maar geen
liefde. Hierdoor wordt het huwelijk door de wetgeving geheel in de
spheer van het sexueele gehouden en wordt het huwelijk als een
zaak beschouwd, die dan ook zakelijk geregeld wordt.
12
Doordat de staat de huwelijkssexualiteit tot liefde stempelde,
is alle sexualiteit buiten het huwelijk alleen maar sexualiteit en dus
onzedelijk. Voor een buitenechtelijke liefde is dus in de huidige
maatschappij geen plaats.
Men vergete echter niet, dat het feit, dat de staat dit kon doen,
bewijst, dat dit de algemeen geldende opvatting was, en van een
machtig verzet tegen dezen toestand is nog geen sprake.
Maar men vergete ook niet dat deze opvatting feitelijk alleen
geldt voor de vrouw, niet voor den man.
Het bestaan der prostitutie bewijst, dat de man zich zoowel buitenechtelijke
vrijheid als voor-huwelijksche vrijheden heeft voorbehouden,
terwijl deze twee vrijheden aan de vrouw ontzegd zijn,
want de vrouw dient zich volgens de gangbare opvatting te bewaren
voor het huwelijk en voor het moederschap.
Dit spreekt eigenlijk vanzelf, want de vrouw wordt in werkelijkheid
niet geëerd, maar veracht, niet alleen in de prostitutie, maar
in het algemeen.
Eigenlijk wordt in onze samenleving de mensch als zoodanig
überhaupt veracht, wat blijkt uit:
het feit, dat de mensch het recht heeft zijn medemenschen uit
te buiten;
het feit, dat een kleine groep - de oorlogsindustrieelen - het
recht heeft alles gereed te maken om de menschheid af te slachten
als vee, te laten vergassen als ongedierte, terwille van den rijkdom
van deze (betrekkelijk) kleine groep zelf;
het feit, dat het intellect wordt vermoord en de geestesvrijheid
vernietigd.
Dit is volkomen onzedelijk en onmenschelijk, want de ware
mensch is vrij! omdat de menschelijke geest vrij is. Maar de ware
menschen zitten tegenwoordig meestal in concentratiekampen of
achter gevangenismuren.
De vrouw echter wordt het meest veracht, want voor haar is
nog een bijzondere onvrijheid geschapen: het huwelijk.
Omdat de man zijn bezit beschermd wilde zien, ontstond de
huwelijkswetgeving en wat daaraan vast zit, terwijl daarnaast de
staat zich ging bemoeien met de prostitutie, omdat, door deze vei-
13
ligheidsklep open te laten, de getrouwde vrouw en het huwbare
meisje beschermd werden.
De groote fout is en was, dat de wetgever de prostitutie erkende
en wettelijk regelde om het huwelijk te beschermen, waartegenover
hij tevens de prostitutie bestreed, omdat hij wel inzag, dat deze
instelling verliederlijkend werkt, niet alleen op de prostituées, maar
ook op de samenleving door den verliederlijkenden invloed op de
clientèle der prostitutie. De staat hinkt dus op twee gedachten:
erkennen/bestrijden.
Dat deze toestand uitermate fnuikend is voor de positie der
getrouwde vrouw, spreekt vanzelf. Immers: naast elkaar staan als
concurrenten het huwelijk en de prostitutie. De gangbare opvatting
was en is (en wordt dit onder fascistischen invloed steeds meer),
dat het huwelijk in de eerste plaats bestemd is voor het verwekken
van kinderen. Buitenechtelijke kinderen zijn niet in trek, worden
eigenlijk, althans door den wetgever, veracht.
De getrouwde vrouw dient dus voor het voortbrengen van
kinderen en voor de huishouding.
Dit was reeds zoo in het oude Griekenland, waar men wat het
huwelijk betreft alleen maar lette op de z.g. eugeniek, dus op de
kwestie of het huwelijk geschikt was om flinke, sterke kinderen
voort te brengen. Vandaar de wettelijke proefnachten en de beruchte
Spartaansche wetgeving betreffende het dooden van kinderen, die
niet aan de gestelde gezondheidseischen voldeden.
Maar vandaar ook, dat de gehuwde Grieksche vrouw ontstellend
dom en onontwikkeld was en volkomen onderworpen.
Bovendien was er in dien tijd nog geen sprake van individueele
liefde; men vond een hevige verliefdheid veel erger, dan hevige uitspattingen,
omdat men de groote verliefdheid niet begreep en voor
een soort ziekte (geestesziekte) aanzag. De dichters spraken dan
ook oorspronkelijk nooit over de liefde; eerst veel later kwamen
liefdesproblemen ten tooneele in de theaters en in de dichtkunst.
In het huwelijk zocht men derhalve geen liefde, terwijl het bovendien
niet bestemd was voor geslachtsgenot, dit althans als bijkomstig
beschouwd werd, voorzooverre het nu eenmaal onontkoombaar is,
wil men kinderen verwekken.
Het volkomen geslachtsgenot zocht men in de prostitutie.
14
Over het algemeen is men van meening, dat het geslachtsleven
in de antieke wereld (Griekenland en Rome) veel meer verdorven
was, dan in onzen tijd. Deze opvatting berust op een misverstand.
De antieken, speciaal de Grieken, waren in hun doen en laten veel
naïever dan de menschen uit onzen tijd. De Grieken vormen feitelijk
de jeugd van Europa en terecht heeft de Duitsche philosooph Hegel
opgemerkt, dat Griekenland begint met den jongeling Achilles en
eindigt met den jongeling Alexander den Grooten.
Deze naïviteit deed zich natuurlijk ook gelden ten opzichte van
het sexueele leven en zoodoende speelde zich dit veel meer in het
openbaar af, dan bij ons.
Hierbij komt nog, dat in Griekenland het lichaam en de lichamelijke
schoonheid sterk op den voorgrond stonden, wat o.m. blijkt uit
den Griekschen godsdienst. De goden waren schoone, jonge
menschen, die een vroolijk leven leidden en zich ook in sexueele
aangelegenheden niets ontzegden, zij waren feitelijk goddelijke
menschen.
Door dit alles speelde zich het geslachtsleven veel meer in het
openbaar af.
Oorspronkelijk was dit bij de Romeinen niet het geval. Deze
misten den schoonheidszin der Grieken, stonden cultureel op veel
lager peil en hebben dan ook de belangrijkste cultuuruitingen
(beeldhouwkunst, philosophie, dichtkunst enz.) eerst op hooger plan
kunnen ontwikkelen, toen zij den Griekschen invloed ondergingen.
De Romeinen waren van huis uit stugge boeren, met een ingeboren
instinct voor nuttigheid.
Het contact met de Grieken evenwel heeft geen eenzijdig
gunstigen invloed op hen uitgeoefend, zeer zeker niet wat het
geslachtsleven betreft. Dit ontaardde in Rome - juist omdat het
zich zoo in het openbaar ging afspelen - tot een weerzinwekkende
liederlijkheid, vooral in den keizerstijd, toen sommige keizers,
waaronder Nero, Caligula en Heliogabalus zeer zeker genoemd moeten
worden, de wellust tot hun hoogste levensdoel verhieven. Het toppunt
waren nog niet eens de paleisbordeelen, want deze kwamen
later ook voor onder de Frankische koningen, toppunt waren wel
de wellustcommissarissen, die opdracht hadden nieuwe vormen van
wellust uit te denken.
Toch zou dit alles nog niet zoo'n geweldig degenereerenden
15
invloed gehad hebben, wanneer - zooals opgemerkt het
sexueele leven en de sexueele ontaardingen zich niet zoo in het
openbaar hadden afgespeeld.
Ten slotte aanvaardde men alles, ook de geweldig omvangrijke
homosexueele prostitutie.
Deze prostitutie was in Griekenland veracht. In het gedegenereerde
keizerlijke Rome echter maakte zij geweldigen opgang vooral
onder keizer Heliogabalus, die zelf zuiver homosexueel was en
eenige malen met een man getrouwd is, evenals vóór hem keizer
Nero.
Onder Heliogabalus bereikte de homosexueele prostitutie haar
toppunt.
Overigens was de prostitutie in Griekenland en Rome vrijwel
georganiseerd zooals bij ons, d.w.z. als in de tegenwoordige maatschappij.
Men vond er mondaine restaurants, chambres séparées, café-chantant
(de muziekschool) en zelfs het intieme cabaret, dat echter
schrikbarend liederlijk was. Ook onze tijd kent dergelijke liederlijke
instituten, maar deze worden volkomen in het geheim gedreven.
Verder was er een enorme klasse leegloopers - de rijken en hun
z.g. parasieten, lieden, die op de zak van een rijkaard teerden om
zich de schande van den arbeid te besparen, en ook was er een
chronique scandaleuse, de verzameling van schandaalnieuwtjes over
de lieden, die tot de z.g. betere kringen behoorden, wat wij tegenwoordig
vooral in de Engelsch sprekende landen aantreffen. (Het
verdient opmerking. dat de Romeinen in vele opzichten aan de
Engelschen doen denken: preutschheid in de "nette" kringen; fel
belust zijn op schandaaltjes; het bedrijven van alle mogelijke
liederlijkheid, maar niet in de eigen woonplaats, enz.)
En tenslotte was de verscheidenheid onder de prostituées zeer
groot, maar ook al weer vrijwel gelijk aan die in onze dagen. De
duursten waren de demi-mondaines, de z.g. hetaeren, waaronder er
waren, die buitengewoon ontwikkeld waren, ofschoon het meerendeel
zich met een schijn-ontwikkeling tevreden stelde.
Een van de beroemdste Grieksche hetaeren was Phryne, die zelfs
als model gediend heeft voor een beeld van de godin Aphrodite
(godin der liefde). Zoodoende beleefde Griekenland het merkwaardige
feit, dat het beeld van een prostituée in, een tempel stond
16
en offers in ontvangst nam, bestemd voor de godin, welke zij
voorstelde.
De eenige merkwaardigheid, die de antieke wereld kende en voorzoover
mij bekend in onzen tijd niet voorkomt, waren de bordeelabonnementen
en de vrijkaartjes voor bordeelbezoek.
En wat betreft de homosexueele prostitutie, ook deze komt in
onzen tijd ruimschoots voor, al is het dan ook niet in die mate, waarin
de antieke wereld ze gekend heeft. Dat zij daar omvangrijker was,
dan thans vindt zijn oorzaak in het feit, - dat - zooals gezegd -
de Grieken en ook nog de Romeinen de jeugd van Europa beteekenen
en dat derhalve de antieke man sexueel veel minder evenwichtig
was, dan de moderne man. Jongens zijn altijd onevenwichtig
in sexueel en verder in andere opzichten. Hoe vaak komt het niet
voor, dat jongens gezamentlijk masturbeeren (onaneeren), wat toch
ook feitelijk een homosexueele handeling is, vooral wanneer zij het
elkaar doen.
En tenslotte moeten wij niet vergeten, dat de antieke wereld geen
flauw benul had van geslachtsziekten en dat de syphillis haar
intrede nog niet gedaan had in Europa.
Wij komen thans tot de vraag: hoe stond de staat destijds tegenover
het vraagstuk der prostitutie?
De eerste antieke wetgever, die de prostitutie, d.w.z. de nietreligieuse
beroepsprostitutie, regelde, was de beroemde wetgever
Solon (7e eeuw vóór Christus). Hij deed zulks uitdrukkelijk om het
huwelijk, d.w.z. de getrouwde vrouw, te beschermen tegen de gevaren,
welke dreigden van de zijde der ongehuwde jongelingen.
Maar hij liet alleen de prostitutie van slavinnen toe, want niet slechts
de gehuwde vrouw wilde hij beschermen, hij wilde ook de kuischheid
handhaven der voor het wettige huwelijk bestemde jonge
meisjes.
Welnu; slavinnen waren er in overvloed en toen later wegens de
enorme vraag naar prostituées het aanbod niet groot genoeg was,
leverde het proletariaat voldoende materiaal op.
De houding van Solon is typeerend voor de antieke wereld; de
slaaf is overal goed voor, hij is immers geen individu, maar een zaak
en dus volkomen rechteloos en bovendien veracht, omdat hij werkt.
17
De arbeid n.l. was in de antieke wereld grenzeloos veracht. Alleen
wie niet werkt, was een eerbiedwaardig mensch. De arbeiders
(slaven en proletariërs) waren veracht.
Werd nu de slaaf-prostituée vrijgelaten, dan bleef hij of zij desalniettemin
veracht, omdat hij/zij als prostituée werkte. En over deze
verachtelijke individuën nam de staat het toezicht op zich.
Onze tijd heeft deze verachting voor den arbeid nog steeds niet
overwonnen; ik kom hier nog op terug. En ook heeft onze tijd met
de bordeelen het staatstoezicht overgenomen, waardoor de prostituée
van staatswege onvrij is. Ook in een land als het onze, waar geen
staatstoezicht is op de officieel verboden bordeelen, is de prostituée
juridisch onvrij.
Bordeelen bestaan er bij ons evengoed als in het buitenland, en
waar de wettelijke onvrijheid officieel ontbreekt, bestaat zij des
ondanks evengoed. Elke bordeelvrouw is door allerlei juridische
trucs gebonden aan haar uitbuiters, evenzeer als de slaafprosutuée
het was aan haar eigenaar.
Terwijl de prostituée veracht was, werd hij, die haar gebruikte
niet veracht, al zijn er wel eens Romeinsche schrijvers, die een
waarschuwende stem doen hooren; over het algemeen treft meer
de welwillendheid en vaderlijkheid, waarmede de antieke schrijvers
over de de bordeelen bezoekende jeugd spreken, dan de schaarsche
vermaningen en afkeuringen. In het algemeen keurt men het
bordeelbezoek goed, omdat daardoor moeilijkheden voorkomen
worden. die anders zeker zouden ontstaan. doordat de jeugd -
zonder de uitlaatklep der prostitutie - zich zeker op het verleiden
van getrouwde vrouwen en eerbare dochters zou toeleggen.
En evenmin als in de antieke wereld, wordt in onze maatschappij
veracht, wie gebruik maakt van de prostitutie. Het is nog alles, als
in de oudheid en als in de Middeleeuwen.
De christelijke kerk heeft deze tegensprakigheid niet kunnen opheffen
en huldigt nog steeds de leer van den kerkvader Augustinus,
volgens wiens meening de prostitutie een kanker der samenleving
was maar tevens onmisbaar. Hij is de belangrijkste verkondiger
geweest van de leer van het noodzakelijk kwaad.
Het gevolg van deze leer was, dat de prostitutie, ofschoon veracht,
in de Middeleeuwen een zeer groote rol speelde in het stadsleven,
en bij alle wereldsche feesten en plechtigheden vertegenwoordigd
18
was. Hetzelfde beeld dus, als in de antieke wereld, waar zij bovendien
een groot aandeel nam in bepaalde heilige feesten.
Maar ook in de Middeleeuwen ontbrak de prostitutie niet bij de
kerkelijke gebeurtenissen; op alle bedevaartplaatsen, in alle processies
en bedevaarten wemelde het van prostituées.
Elke stad hoe klein ook, had haar door de overheid geregelde en
gesanctioneerde bordeelen, waarvan de waard een eed moest afleggen,
dat hij de stadsvoorschriften op dit punt zou naleven. Men
ziet het, een hoerenwaard, die in die kwaliteit een eed zweert.
De bordeelen waren alle belastingplichtig, zoo niet aan de stad,
dan toch aan een ander en het kwam niet zelden voor, dat een
bisschop of ander kerkvorst een groot deel van zijn inkomsten uit
de bordeelen trok; zelfs, de Paus. Men ziet het; de leer van Augustinus,
dat de prostitutie een pest was, werd minder in het oog
gehouden, dan zijn uitspraak, dat zij een noodzakelijk kwaad was.
En ook scheen de kerkleer, dat het sexueele de erfzonde was,
dat de vrouw de belichaming des duivels was en dat zelfs de aanblik
der vrouw zonde was, niet voldoende te zijn om de geestelijkheid
ervan af te houden het "zondegeld" in eigen zak te steken. (Men
lette overigens op de grenzelooze verachting en haat voor de vrouw,
die uit deze leer spreekt.)
De Middeleeuwen zijn in sexueele kwesties door en door onwaarachtig -
evenals onze tijd - en het eenige, wat tegen deze onwaarachtigheid
gunstig afsteekt is het feit, dat het concubinaat (het
vrije huwelijk) in eere was.
Ook dit was niet voor de eerste maal het geval; ook ten aanzien van
deze kwestie kunnen wij teruggaan tot de oudheid. Keizer Augustus,
die wel inzag, dat het huwelijk, de in principe levenslange verbintenis,
niet voor ieder geschikt was en die de huwelijkstoestanden
in Rome - met het oog op de kinderen - wilde verbeteren, trachtte
het concubinaat wettelijk te regelen. Zijn pogen echter mislukte,
omdat hij de grondslagen van de Romeinsche maatschappij niet kon
veranderen. Hij maakte de toestand zelfs nog erger door zijn wet
op de echtscheidingen, waardoor hij trachtte de echtscheidingsepidemie
tegen te gaan. Hierdoor bevorderde hij juist de prostitutie,
omdat altijd, wanneer de vrouw onvrijer wordt, de prostitutie
toeneemt.
Na hem en wel vooral onder de christenkeizers raakte het
19
concubinaat meer en meer in het gedrang, tot keizer Justinianus,
keizer van het Oost-Romeinsche rijk, hoofdstad Byzantium, het
tegenwoordige Istanboel (Constantinopel).
Waarschijnlijk is de oorzaak hiervan te zoeken in het feit, dat
Justinianus getrouwd was met een gewezen theaterprostituée
Theodora, berucht om haar perversiteiten, toen zij nog prostituée
was. Als keizerin heeft zij een zeer groote rol gespeeld in het staatsbestuur;
zij was een buitengewone vrouw, sterker dan de keizer, die
alle staatszaken met haar behandelde en meer naar haar luisterde,
dan andersom.
Justianus heeft het concubinaat in de rechtsspheer gebracht en
daaraan hebben wij het te danken (of te wijten), dat in onze wetgeving
het natuurlijke kind beperkt erfrecht en nog enkele andere
rechten heeft.
Ook in de Middeleeuwen stond - zooals gezegd - het concubinaat
in aanzien, dank zij Augustinus, die het als een vormloos
huwelijk beschouwde; maar na de hervorming loopt het weer volkomen
mis.
Het concubinaat wordt in juridisch opzicht vernietigd; de prostituées
worden practisch vogelvrij verklaard; iedereen mag ze mishandelen
en het leven zuur maken; maar de bordeelen blijven
begaan.
En toch had de hervorming een mogelijkheid geopend, toen
Martin Luther zich positief tegen het coelibaat (den ongehuwden
staat) der priesters verklaarde en bij wijze van demonstratie zelf
trouwde. Zijn houding tegenover de sexueele kwestie was in den
aanvang volkomen frisch en normaal, maar op zijn ouden dag gaf
hij den strijd op, aanvaardde weer de leer van Augustinus, verklaarde
het sexueele tot erfzonde, de prostitutie tot een noodzakelijk
kwaad en daarmede was het sexueele leven in de Luthersche kerk
weer verdoemd.
En wat de Calvinisten betreft weten wij, dat voor deze lieden het
sexueele door en door zondig en verwerpelijk is, dat men er zelfs
niet over spreken mag, dat alleen het huwelijk de mogelijkheid opent
om de sexueele behoeften te bevredigen, maar ook dan nog in het
volle besef van de verdorvenheid van deze bezigheid.
De hervorming heeft in cultureel opzicht vrijwel niets opgeleverd;
20
wij zijn er alleen een uitverkoren volk rijker door geworden en wel
de verwaten "broeders in den Heere", die zich onledig houden met
het opspeuren van alles, waarvan een kwaaddenkend mensch
misschien zou kunnen vermoeden, dat het onfatsoenlijk is, vooropgezet
dan, dat deze kwaaddenkende mensch een viezerik is.
De vernietiging van het concubinaat, de verachting van het
sexueele en daarmede van de vrouw, bracht weer geheel de toestand
der antieke wereld terug: het huwelijk (de onvrije liefde) en de
prostitutie (de vrije liefde); daarnaast is er niets.
Alleen is er dit belangrijke verschil, dat de antieke wereld het
sexueele niet en onze maatschappij het sexueele wel veracht.
De eenige uitzondering op dit alles vormt Sovjet-Rusland, waar
de prostituées niet slechts worden opgevoed tot menschen, die door
gewone arbeid in haar onderhoud voorzien, maar waar tevens het
gebruik maken van de diensten van een prostituée strafbaar is.
De strijd tegen de prostitutie wordt in Rusland met zeer groot
succes gevoerd.
Wanneer wij hiertegenover naar de overige landen kijken, dan
zien wij, dat er wel allerlei pogingen worden aangewend om aan dit
euvel een einde te maken, maar dat alles mislukt, dat de prostitutie
even welig tiert als ooit te voren. En hierbij moeten wij niet alleen
denken aan de vrouwen, wier eenige bezigheid de prostitutie is,
maar evenzeer aan de talloozen, die zich prostitueeren voor
bijverdienste.
Hoe is dit te verklaren?
Welnu! Uit het feit, dat de liefde onvrij is en dat zij niet erkend
wordt, noch in de wet, noch in de praktijk, want niet in de eerste
plaats de liefde, maar stands- en geldelijke overwegingen bepalen
met wie men trouwen mag en hoe. En verder uit het feit, dat de,
vrouw onvrij is en afhankelijk van den man.
Elke ordening, waardoor de mensch juridisch of economisch afhankelijk
is van een medemensch, is in strijd met het menschelijkheidsbesef,
want: DE WARE MENSCH IS VRIJ!
De mensch moet vrij zijn om zijn innerlijke te kunnen verwezenlijken
en iedere mensch streeft naar zelfverwezenlijking, omdat de
mensch nu eenmaal redelijk wezen is. Zijn redelijkheid kan hij
21
alleen verwezenlijken in en door zijn werk (geestelijk of lichamelijk)
en door zijn geslachtsleven.
In zijn werk (en dit moeten wij opvatten in den ruimsten zin) legt
hij iets van zichzelf; in zijn geslachtsleven gaat hij zich te buiten en
kàn hij zich boven zichzelf verheffen voorzooverre de liefde een rol
speelt bij zijn sexualiteit.
Wil men de prostitutie werkelijk bestrijden, dan zal de geheele
samenleving moeten worden veranderd. Dan zal:
- het bestaande huwelijk moeten worden afgeschaft;
- de vrouw volkomen vrij gemaakt moeten worden en als volwaardig
mensch erkend;
- de vrouw werkelijk geëerd moeten worden;
- het gezag van den man over de vrouw volkomen moeten worden
afgeschaft;
- de arbeid erkend worden als eerbare factor en als eenige gemeen-
  schappelijke basis voor de maatschappelijke verhouding tusschen
man en vrouw;
- de liefde erkend moeten worden als eenige zedelijke basis voor de
sexueele verhouding tusschen man en vrouw;
- de sexualiteit bevrijd moeten worden van de smaad der zonde.
- Strijd voor dit alles beteekent dus strijd tegen de bestaande
maatschappij en tegen de kerk; maar vooral ook strijd tegen het
fascisme.
Want het fascisme is de groote kanker in onze samenleving. Het
hitst de volkeren op tot oorlog, want het moderne nationalisme kan
alleen bestaan, wanneer het haat predikt tegen het buitenland.
Het fascisme verlaagt de vrouw tot baarmachine, omdat het
slachtvee noodig heeft voor zijn moordplannen;
het verlaagt het moederschap, omdat het de moeders inprent,
dat zij haar zonen hebben te baren voor het vaderland, d.w.z. voor
het slagveld.
En dit is een infame leugen!
22
Bestemming der vrouw is niet het kraambed, evenmin als de
bestemming van den man het slagveld is. Want nooit kan de dood
het doel van het leven zijn.
Bestemming van beiden, van man en vrouw is: